nr. 30
GEWIJZIGDE MOTIE VAN DE LEDEN REHWINKEL EN VAN GENT, TER
VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER DE NRS. 21 EN 23
Voorgesteld 16 oktober 2002
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de situatie waarin de commissaris van de Koningin voorzitter
is van provinciale staten minder goed past binnen een dualistische structuur;
overwegende, dat naar het oordeel van de regering de thans voorgestelde
mate van dualisering niet met zich meebrengt dat de vervulling van het voorzitterschap
van provinciale staten door de commissaris van de Koningin ter discussie moet
worden gesteld;
overwegende, dat de vraag ten aanzien van het voorzitterschap van provinciale
staten voor de regering pas aan de orde komt, indien in de toekomst de invoering
van scherpere vormen van dualisme zou worden overwogen;
van mening, dat de vraag wel degelijk kan worden gesteld of binnen de
voorgestelde dualistische structuur het past dat de commissaris van de Koningin
voorzitter is van provinciale staten;
van mening, dat op grond van de Wet dualisering gemeentebestuur dezelfde
vraag geldt ten aanzien van de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad;
verzoekt de regering om bij de modernisering van hoofdstuk 7 van de Grondwet
de wenselijkheid van het voorzitterschap van de commissaris van de Koningin
en de burgemeester van respectievelijk provinciale staten en gemeenteraad
principieel te bezien, ook indien niet voor scherpere vormen van dualisme
wordt gekozen;
roept de regering op deze modernisering van hoofdstuk 7 van de Grondwet
voortvarend ter hand te nemen;
en gaat over tot de orde van de dag.
Rehwinkel
Van Gent