28 380
Financiële verantwoordingen over het jaar 2001

nr. 24
FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER (XI) OVER HET JAAR 2001

Deze financiële verantwoording van het ministerie bestaat uit:

– de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, voorzien van een toelichting;

– de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 2001, voorzien van een toelichting.

De financiële verantwoording van het agentschap Rijksgebouwendienst bestaat uit:

– de rekening van baten en lasten, voorzien van een toelichting;

– de rekening van kapitaaluitgaven en -ontvangsten, voorzien van een toelichting;

– de balans per 31 december 2001, voorzien van een toelichting.

Den Haag, 5 juni 2002

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Inhoudsopgave van de financiële verantwoording over het begrotingsjaar 2001

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI)

Rekening 20014
Onderdeel uitgaven en verplichtingen (in EUR1000)4
Onderdeel ontvangsten (in EUR1000)6
Inleiding en leeswijzer7
De beleidsparagraaf9
Cluster I: VROM prioriteiten beleid9
Thema Duurzaamheid9
1. PKB Derde Nota Waddenzee9
2. Klimaat9
3. Programma innovatieve technieken10
4. NMP410
5. Mest en ammoniak11
6. Afval12
7. Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO)13
8. Duurzaam bouwen (DUBO)13
9. Energie (EER)15
10. Monumenten15
Thema: Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving16
1. Stedelijke vernieuwing16
2. Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV)18
3. Digitale proeftuin18
4. Kwaliteit VINEX19
5. Herijking Vinex20
6. Realisatie bouwproductie21
7. Nieuwe sleutelprojecten21
8. Stad en milieu22
9. Geluid23
10. Biotechnologie23
Thema: Sociale rechtvaardigheid24
1. Huurbeleid24
2. Bevordering eigen woning bezit24
3. Huursubsidie: persoonsgebonden budgetten (vouchers)25
4. EOS26
5. Wonen en zorg26
Thema: Verbetering instrumentarium27
1. Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (Nota Ruimte maken, ruimte delen27
2. Wet op de Ruimtelijke Ordening28
3. Grondbeleid28
4. Wet milieubeheer29
5. Regels vuurwerk29
6. Groene belastingen29
7. Emissiehandel en reducties30
8. Bouwregelgeving31
9. Woningwaarderingsstelsel32
10. Herziening huurwetgeving32
11. Wijziging Huisvestingswet33
12. Integrale Woonwet33
Thema: Versterken relatie met de maatschappij34
1. Loket Bouwen en Wonen34
2. Woningcorporaties34
3. Burger en Milieu34
4. Jongeren35
Thema: Internationaal beleid36
1. Uitvoeringsnota klimaat deel II36
2. Globalisering economie37
3. Duurzame ontwikkeling37
4. EU in 200138
5. Toetreding EU38
Cluster 2: VROM prioriteiten handhaving40
Thema: Duurzaamheid40
1. Goede woningvoorraad, duurzaam bouwen en bouwregelgeving41
2. Gezondheidsbedreigende stoffen41
3. Afval: internationale afvaltransporten43
4. Verbetering milieukwaliteit op lokaal niveau44
5. Tegengaan klimaatverandering en emissies44
6. Internationale samenwerking45
Thema: Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving45
1. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke functies45
Thema: Sociale rechtvaardigheid46
1. Toezicht corporaties46
2. Betaalbaarheid en vrije woonkeuze: huurgeschillen46
Thema: Verbetering instrumentarium47
1. VROM brede onderzoeken47
2. Tegengaan gedogen48
3. Bijzondere Opsporingsdienst VROM48
Cluster 3: Beleidsprioriteiten Tweede Kamer49
1. Klimaatbeleid49
2. Compensatiegelden in het kader van milieubeheer51
3. Geluidshinder52
4. Milieudruk compensatiemiddelen53
VROM prioriteiten bedrijfsvoering55
1. Organisatie DGVH: Reorganisatie DG Wonen55
2. Integratie VROM inspecties55
3. Planbureau RPD56
4. Taakstelling Regeerakkoord57
5. Financieel beheer Rijksgebouwendienst58
6. Emancipatiebeleid58
7. VBTB59
8. De financiële informatiesystemen59
9. Invoering Euro60
10. Organisatie projectdirectie externe veiligheid60
11. Professioneel inkopen en aanbesteden61
12. Verantwoording interne milieuzorg61
Reactie op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer n.a.v. het rechtmatigheidonderzoek 200062
1. Hoofdbeleidsterrein Algemeen62
2. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting63
3. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening65
4. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer66
Financieel overzicht op hoofdlijnen67
Artikelsgewijze toelichting69
1. Uitgaven en Verplichtingen69
01. Hoofdbeleidsterrein Algemeen69
02. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting83
03. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting85
04. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening133
05. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer144
2. Ontvangsten181
01. Hoofdbeleidsterrein Algemeen181
02. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting181
03. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting182
04. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening185
05. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer186
De saldibalans van VROM met toelichting188
De financiële verantwoording van het agentschap Rijksgebouwendienst196
1. Missie, Visie, Strategie196
2. Reactie op opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de financiële verantwoording 2000206
3. Bedrijfsvoering207
4. Misbruik en Oneigenlijk gebruik213
5. Rijkshuisvesting buiten de Rgd213
6. Balans215
7. Risicoparagraaf232
8. Rekeningstaat233
Bijlagen:246
Trefwoordenregister246
Afkortingenlijst248

Financiële verantwoording van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) over het jaar 2001 Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 2001 Rekening 2001 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (in EUR1000)

   (1)(2)(3)=(2)–(1)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
   Verplich-tingenUitgavenVerplich-tingenUitgavenVerplich-tingenUitgaven
   EUR1000EUR1000EUR1000EUR1000EUR1000EUR1000
  TOTAAL 3 650 879 3 772 799 + 121 919
         
01 Algemeen 113 846 165 954 + 52 108
 01Personeel en materieel centrale directies37 61637 61654 67251 976+ 17 056+ 14 360
 02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen63 06966 70984 13294 180+ 21 063+ 27 471
 05Onvoorziene uitgaven374374  – 374– 374
 07Voorlichting8 6008 60012 51011 853+ 3 910+ 3 253
 11Nog nader te verdelen– 5 847– 5 847  + 5 847+ 5 847
 13VROM-raad2 0522 0522 1542 133+ 102+ 81
 14Stichting advisering bestuursrechtspraak4 3424 3424 9685 354+ 626+ 1 012
 16Loket Bouwen en Wonen   458 + 458
         
02 Rijkshuisvesting 66 536 64 722 – 1 814
 01Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie66 53666 53664 72264 722– 1 814– 1 814
         
03 Volkshuisvesting 2 756 449 2 985 028 + 228 578
         
(03.A) Algemeen en actief deel 2 314 099 2 587 662 +273 563
 01Personeel en materieel78 03383 853104 531109 536+ 26 498+ 25 683
 03Onderzoek5 6697 55210 9808 535+ 5 311+ 983
 05Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht12 3946 79917 6058 622+ 5 211+ 1 823
 06Positie van de burger1 4801 4802 6451 357+ 1 165– 123
 12Garanties 1 134   – 1 134
 15Bijzondere aandachtsgroepen25 41247 44534 94848 116+ 9 536+ 671
 16Subjectsubsidies1 581 3511 582 0501 569 3111 554 715– 12 040– 27 335
 18Infrastructuur en locatiesubsidie 5 034 4 765 – 269
 19Stadsvernieuwing 90 756 90 754 – 2
 35Budget Besluit locatiegebonden subsidies 96   – 96
 37Budget Besluit woninggebonden subsidies 1995 64 886 64 884 – 2
 40Stimulering duurzaam en innovatief bouwen16 8328 03722 31111 217+ 5 479+ 3 180
 41Planologische- en woningbouwknelpunten Vinex 1 8159352 750+ 935+ 935
 42Stimulering herstructurering van de woningvoorraad 26 964 26 964  
 43Investeringen stedelijke vernieuwing79 359383 021134 911652 270+ 55 552+ 269 249
 44Stedelijke vernieuwing Lelystad 3 177 3 177  
         
(03.B) Niet-actief deel 442 350 397 366 -44 985
 74Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen 4 3561538 216+ 153+ 3 860
 75Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen 56 496 61 452 + 4 956
 76Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994 157 979 156 771 – 1 208
 77Overige niet-actieve uitgaven542542  – 542– 542
 78Afkoop DKP-objectsubsidies woningen beleggers en particuliere verhuurders   209 + 209
 79Afkoop subsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen207 982222 978166 075170 714– 41 90752 264
 80Afkoop subsidies voor woonwagens en standplaatsen   4 + 4
         
04 Ruimtelijke Ordening 68 464 66 305 -2 159
 01Personeel en materieel23 21823 21832 08229 646+ 8 864+ 6 428
 03Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid79 53736 10143 05127 268– 36 486– 8 833
 05Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied106106112112+ 6+ 6
 06Veiligstelling van bufferzones8 8088 8089 0529 052+ 244+ 244
 09Stichting Overlegorgaan RAVI 231553227+ 553– 4
         
05 Milieubeheer 645 583 490 790 – 154 794
 01Personeel en materieel80 98980 75385 85083 332+ 4 861+ 2 579
 13Garanties en deelnemingen106 0031762 – 106 001– 176
 14Onderzoek en monitoring17 04315 88914 28415 059– 2 759– 830
 19Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM36 10436 55947 78340 810+ 11 679+ 4 251
 20Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau184 358288 702145 524238 354– 38 834– 50 348
 21Verbeteren nationale milieukwaliteit12 02518 3165 71610 717– 6 309– 7 599
 22Tegengaan klimaatverandering en emissies180 748188 36095 05978 939– 85 689– 109 421
 23Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling16 87816 82929 71123 579+ 12 833+ 6 750

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Financiële verantwoording van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) over het jaar 2001 Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 2001 Rekening 2001 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel ontvangsten (in EUR1000)

   (1)(2)(3)=(2)–(1)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
   OntvangstenOntvangstenOntvangsten
  TOTAAL162 772205 590+ 42 818
      
01 Algemeen15 83523 966+ 8 131
 01Ontvangsten van algemene aard15 83523 966+ 8 131
      
02 Rijkshuisvesting 49 376+ 49 376
 02Ontvangsten inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie 49 376+ 49 376
      
03 Volkshuisvesting86 33471 390– 14 944
 03Restituties83 25467 635– 15 619
 05Overige ontvangsten volkshuisvesting1 2651 940+ 675
 08Impuls voor de ruimtelijke-economische structuur1 8151 815 
      
04 Ruimtelijke Ordening32815 215+ 14 887
 01Diverse ontvangsten32815 215+ 14 887
      
05 Milieubeheer60 27545 643– 14 632
 03Overige ontvangsten milieubeheer13 53617 949+ 4 413
 06Ontvangsten bodemsanering46 73927 694– 19 045

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

INLEIDING EN LEESWIJZER

De Financiële Verantwoording 2001 is, waar mogelijk, opgesteld volgens de structuur die is voorgesteld in de Regeringsnota Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (VBTB). Dit betekent dat centraal komt te staan de beleidsmatige verantwoording op de in de begroting 2001 opgenomen prioritaire beleidsvoornemens.

Informatie van derden

Een deel van de in deze financiële jaarverantwoording opgenomen bedragen is gebaseerd op cijfers ontleend aan de voorlopige jaarverantwoordingen van diverse uitvoeringsorganisaties, waaraan VROM de uitvoering van (subsidie)regelingen heeft opgedragen. Aangezien de op deze jaarverantwoordingen betrekking hebbende accountantsverklaringen ten tijde van de opstelling van de financiële jaarverantwoording nog niet beschikbaar waren, valt niet uit te sluiten dat feitelijk – naar aanleiding van eventuele opmerkingen uit de nog te ontvangen accountantsverklaringen – nog correcties op de in deze financiële jaarverantwoording opgenomen bedragen zullen moeten worden uitgevoerd. Dergelijke correcties zullen echter in het boekjaar 2002 worden uitgevoerd en zijn derhalve niet meer van invloed op de in deze jaarverantwoording opgenomen bedragen.

Opbouw van de hoofdstukken

De verantwoording is opgebouwd uit drie delen: de Rekening van VROM met een toelichting bij de Rekening, de saldibalans met toelichting en de financiële verantwoording van het agentschap Rijksgebouwendienst.

De toelichting bij de Rekening

De toelichting bij de Rekening bestaat, naast de leeswijzer, uit vijf paragrafen:

1. De beleidsparagraaf: In deze paragraaf wordt op hoofdlijnen het gerealiseerde beleid afgezet tegen het voorgenomen beleid. Voor de selectie van onderwerpen is aansluiting gezocht bij het algemeen deel van de Memorie van Toelichting bij de begroting 2001, waardoor een duidelijker koppeling tot stand wordt gebracht tussen resultaten van beleid en de beleidsdoelstellingen uit de begroting. Dit betekent dat aandacht wordt besteed aan het beleid voor de langere termijn en de VROM beleidsprioriteiten 2001. Daarnaast wordt aandacht besteed aan drie onderwerpen waarover door de Tweede Kamer vragen zijn gesteld met het verzoek die te beantwoorden in de financiële verantwoording over 2001. Om een vergelijking met de begroting 2001 te bevorderen, is in de beleidsparagraaf gekozen voor een indeling aan de hand van thema's die gelijk is aan de memorie van toelichting in de begroting.

2. De bedrijfsvoeringparagraaf: De onderliggende gedachte voor de selectie van onderwerpen voor deze paragraaf is dat de bedrijfsvoering meer omvat dan alleen het financieel beheer. Bedrijfsvoering richt zich op de inrichting en het functioneren van het ministerie, op de administratie en op de managementinformatievoorziening. Dit heeft zich vertaald in een selectie van onderwerpen, waarbij, voor de VROM bedrijfsvoeringprioriteiten, aansluiting is gezocht bij het algemeen deel van de Memorie van Toelichting bij de begroting 2001.

3. Reactie op opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de verantwoording 2000: In deze paragraaf wordt ingegaan op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer bij de financiële verantwoording over 2000 en de maatregelen die zijn getroffen om de geconstateerde tekortkomingen voor het jaar 2001 en volgende jaren op te heffen.

4. Financieel overzicht: Deze paragraaf geeft een beeld op hoofdlijnen van de verschillen in financiële zin tussen de geautoriseerde begroting en de rekening en vormt een inleiding op de artikelsgewijze toelichting.

5. Artikelsgewijze toelichting: De artikelsgewijze toelichting bevat de artikelen op de begroting van VROM met een toelichting. Uitgangspunt is dat elk artikel wordt toegelicht waarvan het verschil tussen gerealiseerde uitgaven en verplichtingen of ontvangsten en de oorspronkelijke begrotingsbedragen als politiek of beleidsmatig relevant gekenmerkt wordt. Naast deze beoordeling van subjectieve aard of een artikel al dan niet toegelicht dient te worden, wordt een rekenregel gehanteerd om te bepalen of een toelichting op een artikel, vanuit de informatiewaarde voor de Kamer, gewenst is. De artikelen waar het verschil tussen gerealiseerde uitgaven en het oorspronkelijke begrotingsbedrag kleiner of gelijk is aan 10 % van het bij begroting vastgestelde budget voor de uitgaven en dit verschil niet meer bedraagt dan € 9 miljoen worden niet toegelicht. Van deze artikelen wordt alleen de cijfermatige presentatie over uitgaven, verplichtingen en ontvangsten en eventuele prestatiegegevens gepresenteerd.

De saldibalans van VROM met toelichting

De saldibalans van het ministerie wordt gepresenteerd met een toelichting op alle afzonderlijke posten. In de toelichting wordt ingegaan op de samenstelling van de respectieve balansposten en de ouderdom en afwikkeling van openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen.

De financiële verantwoording van het agentschap Rijksgebouwendienst (nog in te voegen)

De financiële verantwoording van het agentschap Rijksgebouwendienst is onderdeel van de VROM-verantwoording en bestaat naast de hoofdstukken Missie, visie en strategie, Reactie op opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de verantwoording 2000, Bedrijfsvoering, Misbruik en Oneigenlijk gebruik en de Rijkshuisvesting buiten de Rijksgebouwendienst uit:

1. De balans per 31 december 2001 met toelichting: De balans geeft de stand weer per balansdatum en bevat het overzicht van activa (bezittingen) en passiva (schulden).

2. De rekening en toelichting op de rekening:

a. De rekening van baten en lasten over 2001: In de rekening van baten en lasten is een specificatie opgenomen van de baten en lasten van het agentschap waarbij de realisatie van 2001 wordt afgezet tegen de in de begroting 2001 opgenomen bedragen.

b. De ontwikkeling van het agentschapsvermogen: In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de meerjarige ontwikkeling van het agentschapsvermogen.

c. De rekening van kapitaaluitgaven en -ontvangsten: De kapitaaluitgaven en -ontvangsten worden toegelicht aan de hand van een kasstroomoverzicht. Het kasstroomoverzicht beslaat alleen het boekjaar; mutaties ten opzichte van de begroting 2001 worden toegelicht.

DE BELEIDSPARAGRAAF

Cluster I: VROM prioriteiten beleid

Thema Duurzaamheid

1. PKB Derde Nota Waddenzee

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

In de PKB Derde Nota Waddenzee wordt het integrale rijksbeleid voor de Waddenzee voor de komende tien jaar vastgelegd. Duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap vormen de hoofddoelstellingen. In 2001 zijn de delen 1, 2 en 3 van de PKB gepubliceerd.

Prestaties in 2001

PKB deel 1 is op 14 februari 2001 (kamerstuknummer 2000-2001, 26 431 hfdst XI nr. 18) formeel aangeboden aan de Tweede kamer. Deel 2 en 3 in november 2001.

Voorafgaand aan het opstellen van deel 3 van de nota is het PKB deel 2-traject doorlopen. Daartoe is een inspraakronde en zijn informatiebijeenkomsten gehouden. Ook is bestuurlijk overleg gevoerd met de waddenprovincies en waddengemeenten en met het Productschap Vis en heeft de Waddenadviesraad gevraagd advies uitgebracht.

Mede gelet op de inspraakreacties, het bestuurlijk overleg en het advies van de Waddenadviesraad is een kabinetsstandpunt opgesteld en aan de Tweede Kamer aangeboden: Deel 3. De hoofddoelstelling van het beleid is gehandhaafd, slechts op enkele beleidsonderwerpen heeft het kabinet een ander standpunt ingenomen dan in deel 1 – het beleidsvoornemen – is aangegeven. In deel 3 zijn deze beleidswijzigingen toegelicht.

2. Klimaat

Realisatie beleidsdoelstelling

Beoogd wordt klimaatveranderingen als gevolg van menselijk handelen tegen te gaan. Hiertoe zijn beleidsdoelstellingen in o.a. het Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB) geformuleerd. Door middel van het ROB is gerealiseerd dat bij het eerste ijkmoment alle informatie beschikbaar was, zodat de minister nadere besluiten kon nemen op basis van de evaluatie van het klimaatbeleid.

De vraag in hoeverre de beleidsdoelstellingen voor het ROB gerealiseerd is, wordt beantwoord in het IJkrapport, dat eind 2001 ter informatie aan de minister is aangeboden. Het IJkrapport geeft een overzicht van welke reducties er in alle ROB-sectoren mogelijk zullen zijn met een acceptabele inspanning van de betrokkenen. In het basispakket gaat het dan om zo'n 6,8 Mton, in het reservepakket ongeveer 5,5 (daarbij is een mogelijke reductie bij de caporlactamproductie nog niet meegeteld.

Er zijn op basis van het IJkrapport keuzen gemaakt (welke sectoren, hoeveel megatonnen, welke beleidsinstrumenten). Op basis van deze keuzen zijn drie projecten (verkeer, oplos- en reinigingsmiddelen en brandblusmiddelen) stopgezet omdat in die drie sectoren geen significante emissiereducties te bereiken zijn (bij verkeer omdat er veel minder lachgas ontstaat in de geregelde driewegkatalysatoren, en bij de andere twee sectoren omdat het gebruik van Overige Broeikasgassen erg laag is). De andere projecten uit het basispakket zullen worden uitgevoerd langs de beleidslijnen die in het ijkrapport zijn voorgesteld. Daarnaast worden de projecten die in de Uitvoeringsnota stonden als«te onderzoeken» ook uitgevoerd volgens de voorstellen in het ijkrapport.

Al met al zijn de emissies van overige broeikasgassen beduidend lager gebleken dan eerst verondersteld werd (dit bleek uit de verbeterslag) en dus zijn ook de te behalen emissies lager. De in redelijkheid te behalen emissies worden nu geschat op 6,8 Mton (plus een nog niet te becijferen hoeveelheid uit de landbouw) in het Basispakket en 5,5 Mton (salpeterzuur, waar de emissies van lachgas ook beduidend lager bleken te liggen dan eerst gedacht) in wat het reservepakket heette.

Nadat in November 2000 besloten was om COP 6 (Conference of Parties) te schorsen, heeft de minister, als voorzitter van de conferentie, in de loop van 2001 veelvuldig consultaties gehouden met de Partijen bij het klimaatverdrag. Nederland heeft bovendien twee grote informele ministeriële bijeenkomsten georganiseerd in New York en in Scheveningen. Uiteindelijk hebben de inspanningen van de minister ertoe geleid, dat er tijdens de hervatte zitting van COP 6 in juli 2001 in Bonn een akkoord mogelijk werd. In het najaar is op de bijeenkomst in Marrakesh (COP7) het akkoord juridisch verder uitgewerkt.

Prestaties 2001

Begin 2001 is het onderzoek naar «onbekende bronnen» van de overige broeikasgassen afgerond, hetgeen geleid heeft tot één nieuw project als onderdeel van het ROB: de productie van met SF6 (zwavelhexafluoride) gevuld dubbel glas.

In 2001 zijn voorts 4 monitoringprotocollen in concept opgeleverd (voor de salpeterzuurproduktie, de sterkstroomsector, de HCFK-produktie (chloorfluorkoolwaterstof) en stortplaatsen). De concepten moeten formeel nog geaccepteerd worden door CCDM (Coördinatie Commissie Doelgroep Monitoring).

Ook is in 2001 een subsidieregeling open gesteld, die de ontwikkeling en demonstratie van reductiemaatregelen stimuleert.

3. Programma innovatieve technieken

In 2001 is een selectie gemaakt van circa 20 innovatieve technieken die op den duur kunnen bijdragen aan een CO2-reductie. Er wordt gericht gezocht naar huisvestings- en onderhoudsprojecten die voor 2004 kunnen worden uitgevoerd waarin deze technieken kunnen worden toegepast. In de begroting 2001 is aangekondigd dat de eerste projecten in 2001 van start gaan. Dit blijkt nog niet het geval omdat de voorbereiding meer tijd kost dan voorzien. Enkele potentiële projecten zijn al wel geselecteerd. Haalbaarheidsonderzoeken voor toepassing van (combinaties) van innovatieve technieken in deze projecten zijn en worden gestart. De hieraan verbonden kosten bedroegen in 2001 € 112 500,–. Bij een positieve conclusie over de haalbaarheid zullen de eerste projecten in 2002 kunnen starten.

4. NMP4

Realisatie beleidsdoelstelling

Op 13 juni 2001 is het Nationaal Milieubeleidsplan 4, «Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid» uitgebracht. Volgens het NMP4 moet het milieubeleid een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving en te midden van een vitale natuur. De mondiale biodiversiteit mag niet worden aangetast en natuurlijke hulpbronnen mogen niet worden uitgeput.

Het NMP 4 is anders dan de voorgaande plannen. Het kijkt dertig jaar vooruit en meer naar de internationale dimensie van milieuproblemen. Bij ongewijzigd beleid zijn in 2030 zeven grote milieuproblemen te verwachten:

• verlies aan biodiversiteit;

• klimaatverandering;

• overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;

• bedreigingen van de gezondheid;

• bedreigingen van de externe veiligheid;

• aantasting van de leefomgeving;

• mogelijke onbeheersbare risico's.

De SER en de VROM-raad hebben het NMP4 op hoofdlijnen onderschreven. Zij dringen aan op het vertalen naar uitvoeringsprogramma's. Hieraan wordt thans interdepartementaal gewerkt. De minister van VROM heeft hierbij de coördinatie.

Prestaties

Het NMP4 is in juni 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden. Op 5 november 2001 is het NMP4 in de vaste Kamercommissie VROM besproken. Op hoofdlijnen is groen licht gegeven voor de uitvoering van het NMP. In 2002 zal er een uitvoeringsprogramma NMP4 aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Thans is de uitvoering gestart op basis van een concrete actiepuntenlijst voortkomend uit het NMP4.

5. Mest en ammoniak

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

Het Actieplan Nitraatprojecten dat op 7 februari 2001 aan de Tweede Kamer werd gezonden (TK, 2000-2001, 24 445 en 26 729, nr 60) moet het mogelijk maken dat de verliesnormen m.b.t. de EU-Nitraatrichtlijn door de landbouw breed worden geaccepteerd en als haalbaar worden ervaren. Hiertoe wordt kennisontwikkeling en kennisdoorstroming in het kader van de nitraatproblematiek gestimuleerd. Op hoofdlijnen richten de projecten zich op bevordering van het stikstofmanagement via kennisontwikkeling en kennisdoorstroming en een versnelling van realisatie van lage stikstofverliezen. Bedrijven die deelnemen aan de projecten worden de voorlopers. Vanuit deze bedrijven dient de kennis zich naar andere bedrijven te verspreiden door studiegroepen en demonstraties: «boeren leren van boeren».

De kennisdoorstroming vanuit de projecten is recent in gang gezet. Het effect daarvan is op dit moment nog niet vast te stellen.

In het project «Koeien en Kansen» hebben de 17 deelnemers hun stikstofoverschot met gemiddeld 50 kg gereduceerd en daarmee de beoogde pionierspositie waargemaakt. Daarnaast blijkt ook dat deze bedrijven hun lagere overschotten combineren met een beter economisch resultaat. Geconcludeerd kan worden dat zowel het draagvlak als de haalbaarheid van het beleid daarmee geleidelijk zullen toenemen.

Het project Steunpunt Mineralen is op 1 november 2001 van start gegaan (begroting € 18 mln). Essentie van het project is dat de agrariër de informatie voor het terugdringen van zijn stikstofverliezen «vraaggestuurd» (in plaats van het tot dusver gebruikelijke «aanbodgestuurd») gaat verwerven. Het Steunpunt maakt zichtbaar welke kennisaanbieders welke producten leveren. Door inleveren van een kortingsbon kunnen agrariërs hun specifieke product bestellen. Het project heeft een looptijd tot 1 januari 2004.

Voor de Nederlandse landbouw is een derogatie in het kader van de Nitraatrichtlijn onontbeerlijk. Hiertoe hebben de ministers van LNV en VROM in 2001 overleg gevoerd met de Europese Commissie. In 2001 is er nog geen overeenstemming over de derogatie bereikt. In het voorjaar 2002 worden de onderhandelingen met de EC voortgezet.

Prestaties 2001

De 19 projecten onder het Actieplan Nitraatprojecten zijn goedgekeurd door de Stuurgroep en in uitvoering.

Op 4 april 2001 is de, in nauwe samenwerking met LNV opgestelde, «Vijfde voortgangsrapportage, over de implementatie van de Integrale Notitie mesten Ammoniakbeleid/evaluatie Meststoffenwet 2000» aan de Tweede Kamer gezonden (TRC2001/3212).

6. Afval

Realisatie beleidsdoelstelling

In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) is het beleid voor gevaarlijke en niet gevaarlijke afvalstoffen geïntegreerd en nader uitgewerkt in overeenstemming met de gewijzigde Wet milieubeheer.

Het LAP is opgesteld in goed overleg tussen de overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

De effecten van het in 2001 gevoerde beleid worden medio 2002 bekend. In de eerste helft van 2002 komt namelijk informatie beschikbaar over de hoeveelheid afval die in 2001 is ontstaan en over het beheer van dat afval (enquêtes onder gemeenten en afvalverwerkers, milieujaarverslagen van bedrijven enz.).

In 2000 is de totale afvalproductie met bijna 2 ½% gestegen ten opzichte van de productie in 1999. Het BBP groeide tussen 1999 en 2000 met zo'n 6%. De relatieve ontkoppeling tussen de groei van het afvalaanbod en de groei van het BBP is dus verder toegenomen.

Het hergebruik steeg tussen 1999 en 2000 van 75% naar 77%. De hoeveelheid afval die werd gestort, dus volgens de minst gewenste wijze van afvalbeheer werd verwerkt, daalde van 10% naar 9%.

Prestaties

Het ontwerp LAP is in december 2001 door de Ministerraad goedgekeurd. Het ontwerp en het daarbij horende Milieueffectrapport zijn op 25 januari 2002 aan het Parlement aangeboden en hebben van 28 januari tot en met 1 maart 2002 voor inspraak ter inzage gelegen. Naar verwachting zal het kabinet in samenhang met de uitkomsten van het IBO/MDW afvalverwijdering in mei 2002 het definitieve LAP vaststellen. Overigens zijn overheid en bedrijfsleven al gestart met het vormgeven van de nieuwe beleidslijn uit het LAP om meer energie terug te winnen uit afval dat niet wordt hergebruikt. In de tweede helft van 2001 is namelijk het Platform secundaire brandstoffen ingesteld, dat onder meer tot taak heeft om belemmeringen weg te nemen en kwaliteitsborging van de secundaire brandstoffen te realiseren. Het platform houdt zich ook bezig met de markt voor afvalverbranding (capaciteit, nieuwe initiatieven enz.).

Bij het opstellen van het LAP is rekening gehouden met de conclusies en aanbevelingen van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Afvalverwijdering, dat mede in het kader van Marktwerking, Deregulatie en Wetgeving (IBO/MDW) is uitgevoerd.

7. Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO)

Realisatie beleidsdoelstellingen

De missie van het NIDO bestaat uit het versneld op gang brengen van een sprong naar duurzame ontwikkeling. Om hieraan invulling te geven heeft het NIDO zich ten doel gesteld om d.m.v. programma's een duidelijke aanzet te geven tot het verduurzamen van toekomstige maatschappelijke trends. Hiertoe worden jaarlijks vier programma's uitgekozen waarvan één op basis van een sprongprijsvraag. De gedachte achter deze prijs is dat sommige milieuproblemen niet via bestaande methoden zijn op te lossen, maar dat hiertoe een «sprong» voorwaarts benodigd is. Actoren uit de samenleving kunnen daarbij voorstellen doen voor mogelijke NIDO programma's. Een jury beoordeelt deze voorstellen. Het winnende voorstel wordt door NIDO als programma opgenomen. NIDO wil met zijn werkproces bereiken dat de betrokken partijen uiteindelijk zelf, op grond van verkregen inzichten, initiatieven nemen tot het uitvoeren van projecten op het gebied van duurzame ontwikkeling. De projecten richten zich met name op de combinatie van technologische innovaties en maatschappelijke en institutionele veranderingsprocessen. Een afgeleide doelstelling van NIDO is kennisontwikkeling in Nederland over wat de beste manier is om economische groei daadwerkelijk hand in hand te laten gaan met verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. De Nederlandse kennisinfrastructuur is nog niet altijd voldoende gericht op samenwerking en uitwisseling tussen verschillende disciplines, iets wat juist voor het bereiken van sprongen in duurzame ontwikkeling van groot belang is.

Een eerste beeld van de effecten is gegeven in de mid-term review ten behoeve van de ICES-middelen (Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking). Daaruit komt naar voren dat de effecten nog niet goed meetbaar zijn.

Een goed zicht op de concrete resultaten van de eerste tranche NIDO programma's (van start gegaan in 2000), wordt zichtbaar tegen het einde van 2002.

Prestaties

Aan de geformuleerde doelstelling over het opstarten van programma's is in 2001 voldaan: er zijn in totaal 3 nieuwe programma's van start gegaan: Marktkansen voor nieuwe producten, Duurzaam uitbesteden en In eigen omgeving oud worden.

Eén van de jaarlijkse programma's is gekozen via een sprongprijsvraag. Er is in 2001 door veel organisaties gereageerd (29 voorstellen). In november heeft de uitreiking plaatsgevonden.

8. Duurzaam bouwen (DUBO)

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

In 2001 is een tussentijdse evaluatie van het DUBO-beleid uitgevoerd. Uit de rapportage «Duurzaam Bouwen Monitoring, Voortgang en resultaten uitvoeringsprogramma Duurzaam Bouwen 2000 en 2001», blijkt dat de term «duurzaam bouwen» grote bekendheid geniet bij overheden, overheidsorganisaties en woningbouwcorporaties. Er komt echter ook naar voren dat het gebruik van kennis en informatie sterk varieert bij de verschillende sectoren waarop het DUBO-beleid is gericht. Dit blijkt onder meer uit de toepassing van «duurzaam bouwen» die uiteen loopt van 50% bij de ingenieursbureaus tot 79% bij de woningcorporaties en 80% bij de architecten (Attitude ten aanzien van DUBO en NPDB, Stichting Bouwresearch, 2001). De resultaten van de tussentijdse evaluatie alsmede een herijking van het DUBO-beleid worden in 2002 in een brief aan de Tweede Kamer gestuurd. Effecten van het DUBO-beleid blijken onder meer uit de investeringen in duurzame bouwmaatregelen. In de sociale huursector is, op basis van het convenant voor deze sector, in de periode 1998-2001 € 726 mln. in maatregelen voor duurzaam bouwen geïnvesteerd. Per 1 januari 2001 heeft VROM de verantwoordelijkheid voor het energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving overgenomen van het Ministerie van Economische Zaken. Tevens is een strategisch beleids-kader voor dit beleidsterrein opgesteld. Daarin is ingegaan op doelstellingen, doelgroepen en instrumenten. Genoemd beleidskader heeft de basis gevormd voor het in 2001 verlenen van opdrachten aan NOVEM voor het uitvoeren van een groot scala van activiteiten op het gebied van energiebesparing in diverse segmenten van de gebouwde omgeving (eigenaar/bewoners, corporaties, projectontwikkelaars, gemeenten etc.).

Prestaties 2001

Beleidsprogramma DUBO 2000-2004/Uitvoeringsprogramma DUBO 2000-2001

Het merendeel van de projecten uit het Beleidsprogramma respectievelijk Uitvoeringsprogramma Duurzaam Bouwen is inmiddels op gang gekomen (Voortgangsrapportage Beleidsprogramma DUBO 2000-2004, Kamerstukken II, 1999-2000, 24 280, nr. 20). Deze projecten zijn onder meer gericht op de periodieke actualisering van de nationale pakketten duurzaam bouwen en op het bevorderen van de toepassing ervan in de praktijk door het maken van afspraken tussen overheid en marktpartijen (bijvoorbeeld in het Nationaal Akkoord Wonen). Kennis en informatie over duurzaam bouwen worden verspreid, onder andere door publicaties en via Internet, en kennis voor de langere termijn wordt ontwikkeld1. Voor de speerpunten energie, stedenbouw en consument in de programma's zijn projecten gestart en de verankering van duurzaam bouwen in wet- en regelgeving is in voorbereiding genomen.

Energieprestatieadvies (EPA)

In 2000 is voor de bestaande woningbouw het instrument «energieprestatieadvies»(EPA) geïntroduceerd. De werking van EPA is in 2001 gevolgd. Uit de rapportage «EPA voor de bestaande woningbouw, de resultaten van het jaar 2000» blijkt dat de doelstelling van 21 000 EPA's voor bestaande woningen voor het jaar 2000 met een realisatie van 23 300 EPA's ruimschoots is gehaald. De meeste EPA's blijken te zijn uitgevoerd in de sociale huursector. De sectoren eigenaar/bewoners en particuliere verhuur blijven nog achter. EPA is nog relatief onbekend. Daarom is een publiciteitscampagne op 15 december 2001 van start gegaan. Door een aantal marktpartijen is een kwaliteitsborging van EPA (certificering van EPA-adviseurs) opgezet. VROM heeft hierbij een faciliterende rol gehad. In 2001 is een rapport gereed gekomen over referentiewoningen. De resultaten daarvan worden reeds toegepast bij EPA. EPA in de bestaande utiliteitsbouw heeft in 2001 in het teken gestaan van experimenten met als doel EPA-methodieken te ontwikkelen bij een aantal doelgroepen in de utiliteitssector. De resultaten daarvan worden medio 2002 bekend.

Zonne-energie

In oktober 2000 is in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2000-2001, 25 276, nr. 8) aangekondigd dat het gebruik van zonne-energie extra zal worden gestimuleerd. Hieraan is uitvoering gegeven doordat met ingang van 1 januari 2001 installaties voor zonne-energie kunnen worden gesubsidieerd via de Energiepremieregeling die in opdracht van het Ministerie van Financiën door de energiebedrijven wordt uitgevoerd. In het eerste halfjaar van 2001 zijn al bijna 52000 subsidies verleend voor de toepassing van zonnecellen (PV-panelen)1.

Grenswaarden milieubelasting gebouwen

De milieu-effecten van bouwmaterialen en gebouwen is één van de speerpunten van het DUBO-beleid. In opdracht van VROM werkt het Nederlands Normalisatie-instituut NEN aan een methode om de milieubelasting van bouwmaterialen in gebouwen te kunnen bepalen, het zgn. materiaalgebonden milieuprofiel van gebouwen (MMG). Een concept-methode is afgerond en wordt in praktijksituaties uitgetest. Na verwerking van de resultaten van deze toets wordt in 2002 de ontwerpmethode uitgezet voor extern commentaar.

Subsidieregeling energiebesparing lagere inkomens

In 2001 is de subsidieregeling ontwikkeld voor het bevorderen van energiebesparing door huishoudens met lage inkomens. De regeling is op 27 december 2001 gepubliceerd en ingegaan per 1 januari 2002.

Duurzaam bouwenregister

In 2001 hebben 120 ondernemingen in de U-bouwsector zich ingeschreven in het register U-bouw. Dit zijn bedrijven die het nationaal pakket U-bouw toepassen.

9. Energie (EER)

Eind 2001 zijn de analyses van de resultaten van het Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting afgerond. Op basis daarvan wordt de Tweede Kamer in 2002 geïnformeerd over de resultaten. De vertraging van de rapportage komt voort uit de complexiteit van de materie met betrekking tot de (neven)effecten die op de resultaten van invloed zijn en de vorming van een oordeel over de mogelijkheden om in de komende jaren in de rijkshuisvesting nog verdergaande resultaten op dit terrein te bereiken.

Namens een groot deel van de klanten heeft de Rijksgebouwendienst in oktober 2001 de inkoop van stroom in de vorm van een mantelcontract succesvol aanbesteed. Met het tweejarig contract, dat op 1 januari 2002 ingaat, wordt voor betreffende diensten een gemiddelde kostenbesparing van ca. 20% bereikt op de inkoop van stroom en bovendien is sprake van een stijging van gemiddeld 10% naar 18% voor het aandeel groene stroom. Deze aanbesteding betrof de grotere energiegebruikers, die vanaf 2002 vrij kunnen inkopen. De voorbereiding voor de aanbesteding voor de kleinere gebruikers, die vanaf 2004 vrij kunnen inkopen, is inmiddels gestart.

10. Monumenten

Op 1 oktober 2001 is de beleidsbrief monumenten in rijksbezit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 27 432, nr. 39) aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze beleidsbrief geeft weer dat de belangrijkste principes die het kabinet voor monumentenzorg hanteert, onveranderd zijn. Centraal staat het behoud van het culturele erfgoed en het principe daar invulling aan te geven door een passend gebruik van de monumenten. In de beleidsbrief zijn een viertal nieuwe beleidsargumenten naar voren gebracht:

• Allereerst wil de Rijksoverheid terughoudender zijn met het afstoten van monumenten.

• De monumentenwet 1988 schrijft voor dat alleen gebouwen die ouder zijn dan 50 jaar beschermd kunnen worden. Op experimentele basis zal de Rijksoverheid voor enkele bijzondere eigen gebouwen, die jonger zijn dan 50 jaar, een extra bescherming invoeren.

• De Rgd zal rond monumentenzorg een grotere openheid in acht nemen. Onderdeel hiervan is een intensievere samenwerking met organisaties op het gebied van monumentenzorg en onderwijs.

• In het verlengde hiervan ligt het delen van de expertise die de Rgd heeft opgebouwd met derden op het gebied van monumentenzorg.

De Rijksbouwmeester heeft daarnaast een coördinerende rol voor wat betreft het dagelijkse werk aan de monumenten door de regionale medewerkers van de Rgd.

Aan het eind van 2001 is een publieksversie van de beleidsbrief uitgebracht. Inmiddels is een start gemaakt met de implementatie van het geactualiseerde monumentenbeleid.

Thema: Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving

1. Stedelijke vernieuwing

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Kwaliteit en tempo van de stedelijke vernieuwing moeten omhoog. Deze doelstelling moet uitgewerkt worden naar zowel de nieuwbouw als de herstructurering. Hieronder zijn de belangrijkste acties vermeld die in 2001 hebben plaatsgevonden om zowel tempo als kwaliteit te verhogen. Genoemde activiteiten vloeien rechtstreeks voort uit de afspraken die in het kader van het GSB/ISV beleid met de steden zijn gemaakt en uit de ambities die in de Nota Mensen Wensen Wonen (nota MWW) zijn vastgelegd.

Prestaties 2001

Regionale afspraken

Om te bewerkstelligen dat tempo en kwaliteit van de stedelijke vernieuwing omhoog gaan zijn door het Rijk regionale rapporten opgesteld waarin de landelijke ambities zijn vertaald naar regionale ambities. In de tweede ronde Verstedelijkingsgesprekken 2005–2010 zijn met 20 stedelijke regio's in Nederland over deze ambities op bestuurlijk niveau intentieafspraken gemaakt onder andere op beleidsterreinen die direct van invloed zijn op de stedelijke vernieuwing, zoals wonen, werken, groen, bodemsanering en openbaar vervoer. De nadere uitwerking van deze afspraken zullen verankerd worden in de definitieve verstedelijkingsafspraken in 2003 en nieuwe GSB- en ISV-afspraken in 2005.

De afspraken gaan over een versterkte inzet op stedelijke transformatie, vergroting van het particulier opdrachtgeverschap, vergroting van het eigen woningbezit door onder andere verkoop van huurwoningen en sociale koop, versterking van de sociale peiler en het actualiseren van de VINAC-afspraken op gebied van milieu, werken, groen en infrastructuur. Ter stimulering van dit proces zijn daarnaast diverse procesafspraken en specifieke maatwerkafspraken gemaakt.

Eerste ISV-monitor Stedelijke Vernieuwing

De resultaten van de nulmeting van de monitor Stedelijke Vernieuwing zijn in juli 2001 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk nr. VROM000 664). De uitkomsten van de nulmeting bieden weinig verrassingen. Het beleidsproces bevond zich ten tijde van het onderzoek nog grotendeels in de aanvangsfase: op vrijwel alle aandachtsvelden lag de gemiddelde fase tussen «initiële planvorming en consultatie partners» en «bestuurlijke besluitvorming en contractvorming».

Onderzoek administratieve lasten ISV

Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat inzicht zou worden geboden in de feitelijke uitvoeringskosten van het ISV in 2001 bij het Rijk. Bovendien is toegezegd dat in 2001 zou worden geïnventariseerd tot welke bestuurslast het ISV bij gemeenten leidt. Bij de bij het ISV betrokken departementen blijken in 2001 circa 21 mensjaren te zijn gemoeid met de uitvoering van het ISV. Voor een bedrag van € 3,401 mln. zijn in 2001 bijkomende kosten (waaronder voor kennisoverdracht en inhuur externen) gemaakt. Ook is er een onderzoek uitgevoerd naar de administratieve lasten van het ISV voor gemeenten en provincies. Dit onderzoek betrof de volledige meerjarige cyclus van subsidieaanvraag tot en met de verantwoording. Werkzaamheden die tot het reguliere werk horen (projectuitvoering) zijn buiten beschouwing gelaten. In geld uitgedrukt belopen de totale lasten voor de totale cyclus voor gemeenten en provincies gezamenlijk € 134 mln. Gerelateerd aan het ISV-budget is dit 5%. Van deze € 134 mln. komt € 116 mln. voor rekening van de gemeenten en € 18 mln. voor rekening van de provincies. Gemiddeld genomen is met het ISV per gemeente per jaar 0,6 mensjaar gemoeid.

Nadere uitwerking kwaliteit openbare ruimte, duurzaamheid en milieukwaliteit

Bij de ISV-ontwikkelingsprogramma's 2000-2004 van de 30 grote steden (G30) zijn enkele kwaliteitsaspecten van de stedelijke vernieuwing, die zijn opgenomen in het beleidskader ISV, nogal onderbelicht gebleven. Deze aspecten betreffen de integratie van het milieu- en omgevingsbeleid in de aanpak van stedelijke vernieuwing en de invulling van de prestatievelden omgevingskwaliteit, duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik. Voorts is onderzoek gestart de beleidsuitgangspunten, die in verschillende Rijksnota's op dit terrein zijn geformuleerd, te bundelen en de knelpunten op gemeentelijk niveau te inventariseren. Dit onderzoek wordt in 2002 afgerond.

Ook het «Grote project openbare ruimte in revisie» is in 2001 gestart. Dit project zal een impuls geven aan de kwaliteit van de openbare ruimte door enerzijds de knelpunten in de praktijk in kaart te brengen en anderzijds een opgave te formuleren, mede als opmaat naar het ISV2. Tevens zal een accent gelegd worden op het vergroten van zeggenschap van burgers over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. In 2002 zal een slotrapportage aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Voorts wordt tezamen met de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een voorstel ontwikkeld om de positie van monumentenzorg en cultuurhistorie in de stedelijke vernieuwing te versterken. De Tweede Kamer zal hierover voorjaar 2002 per brief worden geïnformeerd.

Wijkontwikkelingsmaatschappijen

Om de herstructurering een impuls te geven is, gezamenlijk met het kenniscentrum PPS van het Ministerie van Financiën, een zestal pilots geselecteerd die zijn gericht op het bereiken van een langjarige contractuele samenwerking tussen gemeenten, corporaties en marktpartijen (kortweg «Wijkontwikkelingsmaatschappijen» genoemd). In het kader van Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) is eveneens een aantal pilots aangewezen. De voortgang van deze projecten wordt gevolgd. Om versnelling in de herstructurering van wijken tot stand te brengen is voorts een onderzoek gestart naar de mogelijkheden tot verruiming van de onteigeningsinstrumenten, naar het instellen van een deskundigenpool en het verbeteren van de kennisuitwisseling via kenniscentra. Tevens zijn er experimenten gestart om nieuwe methoden van bewonersparticipatie te ontwikkelen.

Follow up Nationaal Akkoord Wonen (NAW)

Op 12 juli 2001 hebben de staatssecretaris van VROM, Aedes, VNG, IPO, de Nederlandse Woonbond, Vereniging Eigen Huis, Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland, Vastgoedbelang en het Algemeen Verbond Bouwbedrijf het Nationaal Akkoord Wonen 2001-2005 ondertekend. In dit akkoord is onder meer afgesproken dat onderzoek zal worden uitgevoerd naar de financiële consequenties van de extra ambities in de nota MWW op het terrein van de stedelijke vernieuwing. Dit onderzoek is opgedragen en wordt begeleid door de Commissie Kosten en kostendragers. Ook het afgesproken onderzoek naar de regierol van gemeenten is opgedragen. Daarin is nagegaan welke knelpunten er zijn, ook in het instrumentarium, om de gemeentelijke rol van regisseur van het stedelijke vernieuwingsproces te verwezenlijken. Beide onderzoeken worden in 2002 afgerond en naar de Tweede Kamer gezonden.

2. Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV)

Realisatie doelstellingen en effecten

Het IPSV beoogt innovatieve plannen, ideeën en projecten te stimuleren en is operationeel geworden met de publicatie van de AMvB «Besluit Bevordering Innovatieve Ontwikkelingen Stedelijke Vernieuwing» (Stb. 2001, 471). De eerste tranche projecten en plannen heeft geresulteerd in 482 aanvragen waarvan er 62 zijn gehonoreerd. De voortgang van de projecten die een bijdrage krijgen wordt de komende jaren gevolgd. De uiteindelijke effecten van de vernieuwingen in de projecten zijn pas op langere termijn meetbaar.

Prestaties 2001

Gemeenten, provincies, corporaties, marktpartijen, bureaus en andere relevante partijen zijn actief benaderd via internet, brochures, regiobijeenkomsten en anderszins om voorstellen in te dienen. Over de uitkomsten van de eerste tranche ingediende plannen is de Tweede Kamer bij brieven van 19 december 2000 (Kamerstukken II, 2000-2001, 26 884, nr. 34), 8 maart 2001 (Kamerstukken II, 2000-2001, 26 884, nr. 35) en 12 december 2001 (Kamerstuk nr. VROM001 237). Met de kennisontwikkeling en -verspreiding vanuit deze projecten is in 2001 gestart. Daartoe zijn afspraken gemaakt met bestaande kennisinstituten om de kennisontwikkeling en -verspreiding te optimaliseren.

3. Digitale proeftuin

Realisatie Beleidsdoelstelling en effecten

Samen met de Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) heeft VROM in 2000 initiatief genomen tot de Intelligente Duurzame (ID-) wijk. Dit project heeft als doelstelling: het verbeteren van het leefklimaat van locaties (woningen, wijken en woonbuurten), via combinaties van digitale technologie en dienstverlening. Tevens geeft dit project invulling aan het begrip digitale proeftuin. Tussentijdse evaluaties zijn positief (ID-wijkteam, voortgangsrapportage ID-wijk, 22 juni en 5 december 2001). Het effect van de status van ID-wijk is dat het voor lokale partijen makkelijker wordt om te komen van planontwikkeling naar daadwerkelijke uitvoering van die plannen door de (financiële) steun in de rug van een landelijke organisatie. De meeste ID-wijken zijn projecten die intelligent wonen, zorg (op afstand) en sociale cohesie bevorderen. Er blijkt (nog) weinig aandacht voor duurzaamheid, vervoer, teleleren en openbare diensten. Een nieuw thema, dat veel voorkomt in ID-wijken, is interactieve planvorming.

Prestaties 2001

In 2001 is aan 12 projecten de status van ID-wijk verleend. Het ID-wijk projectteam voert projecten uit in samenwerking met lokale partners (gemeenten, woningcorporaties, beleggers, projectontwikkelaars en dienstenleveranciers). De projectgroep ID-wijk onderhoudt contact met andere grote landelijke overheidsprogramma's, zoals Kenniswijk, Gigaport, Digitale trapvelden, Overheidsloket 2000 en met de activiteiten van Senter. Onderwerp van gesprek is zowel het afstemmen van werkzaamheden, als het mogelijk in de toekomst gezamenlijk ondersteunen van locaties. Het project ID Wijk zal in 2002 worden voortgezet.

4. Kwaliteit VINEX

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

De kwaliteit van de VINEX moet op drie punten worden verbeterd: zeggenschap van de burger, verscheidenheid van en tussen locaties en samenwerking tussen de betrokken partijen. Dit moet voor het wonen leiden tot:

• substantieel meer particulier opdrachtgeverschap in de locaties;

• een sterker marktconforme verandering in de woningdifferentiatie;

• méér duurdere en dure woningbouw in binnenstedelijke VINEX-locaties.

Deze drie aspecten gezamenlijk moeten de komende jaren tot verdere verbetering leiden1. Daarnaast zijn in het hierna genoemde landelijk «Handvest kwaliteit VINEX-locaties» ook verbeteringen opgenomen ten aanzien van groen, voorzieningen en bereikbaarheid.

Prestaties 2001

Handvest Kwaliteit VINEX-locaties

Bij de in 2000 gehouden «Verstedelijkingsgesprekken» zijn met de regio's afspraken gemaakt over regionale uitwerking van het landelijk «Handvest Kwaliteit VINEX-locaties». Deze regionale uitwerkingen zijn eind 2001/begin 2002 betrokken bij de met de kaderwetgebieden, provincies en G30 over de verstedelijking tot 2010 gemaakte intentieafspraken. Daarmee is het VINEX-Kwaliteitshandvest (en de regionale doorvertalingen ervan) als afzonderlijk sturingsinstrument vanuit VROM voltooid. Een vervolg is thans niet voorzien.

Particulier opdrachtgeverschap

In de brief aan de Tweede Kamer van 10 mei 2001 (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 562, nr. 2) zijn vijf beleidssporen aangegeven, waarlangs het Rijk de ontwikkeling van particulier opdrachtgeverschap wil stimuleren. In de uitwerking hiervan is in 2001 het accent gelegd op het bestuurlijke spoor en op het versterken van kennis en positie van de burger.

Bestuurlijk spoor

In de ronde Verstedelijkingsgesprekken tot 2010 heeft de structurele vergroting van het aandeel in particulier opdrachtgeverschap gerealiseerde woningen een prominente plaats gekregen. Daarnaast is in overleg met de gemeentebesturen van de 4 grote steden (G4) een pilot-onderzoek uitgevoerd naar de «technische mogelijkheden» voor een substantiële verruiming van het aandeel voor particulier opdrachtgeverschap in de G4. Ook zijn ruim 40 voorbeelden van particulier opdrachtgeverschap in de steden gedocumenteerd en wordt er een verbeteragenda opgesteld voor de geconstateerde belemmeringen. Op basis hiervan zullen met de besturen van de G4 en met de betrokken organisaties in de bouw afspraken worden gemaakt over de realisering van een groter aandeel particulier opdrachtgeverschap in de woningbouw van de G4. Dit is gebeurd in een op 21 februari 2002 gehouden bestuurdersconferentie. Daarnaast is met betrokken partijen (VNG, NEPROM, NVB) een convenant afgesloten over grondprijssystematiek en over de kwaliteit van de woningbouw. Daarin is ook ingegaan op het particulier opdrachtgeverschap. In de Tweede voortgangsbrief uitwerking Nota Grondbeleid, die in 2002 naar de Tweede Kamer wordt gezonden, wordt hierop verder ingegaan.

Versterking kennisniveau en positie van de burger

VROM heeft onderzoek mogelijk gemaakt naar de wenselijkheid- en haalbaarheid van een landelijk informatiecentrum voor particulier opdrachtgeverschap. Dit onderzoek is gezamenlijk uitgevoerd met de Vereniging Eigen Huis, de SEV en de Architectuur Lokaal. Inmiddels worden de resultaten van dit onderzoek door alle betrokken partijen uitgewerkt in een businessplan. In april 2002 zullen het infocentrum en een website worden geopend en vinden regionale conferenties over particulier opdrachtgeverschap plaats.

Vraag naar particulier opdrachtgeverschap

In opdracht van VROM is een onderzoek uitgevoerd naar de vraag naar particulier opdrachtgeverschap in de verschillende woningmarkten. De rapportage hiervan is op 26 november 2001 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk nr. VROM001 172). Uit dit onderzoek blijkt onder meer dat (na toetsing aan financiële randvoorwaarden) zo'n 650 000 huishoudens reële belangstelling hebben voor een bouwkavel. Bij de verdere uitwerking van de intentieafspraken met de gemeentelijke en regionale partners over de verstedelijking 2005–2010 zullen de uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken in het overleg.

5. Herijking Vinex

Realisatie Beleidsdoelstelling en effecten

In 1997 zijn afspraken gemaakt met de kaderwetgebieden en de provincies voor de verstedelijkingsperiode 2005–2010 in het kader van de PKB Actualisering VINEX (VINAC). De overeengekomen herijking van deze afspraken is onderdeel van de intentieafspraken en de in 2003 met de kaderwetgebieden, provincies en G30 te maken definitieve afspraken voor de verstedelijkingsperiode tot 2010.

Prestaties 2001

In 2001 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden over de afronding van de herijking en de relatie met de in 2003 te maken definitieve afspraken over de verstedelijking tot 2010. Daarin zijn zowel het technische deel van de herijking als het beleidsmatige deel van de herijking aan de orde geweest (Verslagen bestuurlijk overleg d.d. 6 september 2001 en 18 december 2001).

Het technische deel van de herijking betreft de uitwerking van de in de PKB Actualisering Vinex afgesproken – te herijken onderdelen. Deze herijking is in 2001 afgerond en leidt tot een forse daling van de in 1997 in het vooruitzicht gestelde bijdragen in het kader van het Besluit Locatie Subsidies (BLS). De oorzaak hiervan is dat de gemiddelde kosten weliswaar zijn gestegen1, maar de gemiddelde grondopbrengsten, binnen het beleidsmatig door VROM gehanteerde woningbouwprogramma, veel sterker zijn toegenomen met als resultaat een sterk verminderde subsidienoodzaak2.

Het beleidsmatige deel van de herijking betreft het betrekken van de nieuwe beleidsinzichten uit de Vijfde Nota RO en de Nota Mensen, Wensen, Wonen. Hierbij worden ook de afspraken betrokken die zijn gemaakt bij de gevoerde gesprekkenronde «Verstedelijking tot 2010». Het beleidsmatige deel van de herijking wordt in 2003 afgerond.

Ter voorbereiding van de gespreksronde «Verstedelijking tot 2010» zijn in het najaar van 2001 voor alle kaderwetgebieden en provincies «Startdocumenten verstedelijkingsafspraken tot 2010» opgesteld. Deze bestaan uit een generiek deel waarin het nieuwe beleid uit de Vijfde Nota RO, de Nota Mensen, Wensen, Wonen, het Nationaal Milieu Plan 4, het Nationaal Vervoer Veiligheidsplan en de Structuurschema Groene Ruimte 2 uiteen is gezet en een specifiek deel voor regionaal maatwerk. Deze startdocumenten vormen de basis voor de overeen te komen intentieafspraken met de kaderwetgebieden, provincies en G30 voor de verstedelijking tot 2010. Deze intentieafspraken zijn aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden in januari 2002 samen met het uitvoeringsprogramma 5e Nota RO (Tweede Kamer, 2001-2001, 27 578 hfdst. XI nr. 7).

6. Realisatie bouwproductie

Realisatie doelstellingen en effecten

De woningbouwproductie is met de oplevering van ruim 70 000 woningen in het jaar 2000 achtergebleven bij het niveau van de daaraan voorafgaande jaren.

De teruggang bedroeg ten opzichte van 1999 circa 10 000 woningen. In de Nota Bouwprognoses 2001 – 2006 (Kamerstuk nr. VROM001 151) is voor 2001 een productie geraamd van 65 000 woningen en wordt voor 2002 een bouwproductie verwacht van 60 000 woningen.

Prestaties 2001

Om te komen tot een verhoging van de woningbouwproductie is, op initiatief van de staatssecretaris, op 11 oktober 2001 een «Taskforce woningbouwproductie» ingesteld. In deze «Taskforce» zijn alle in de woningbouw betrokken partijen vertegenwoordigd, die in januari 2002 een rapport heeft uitgebracht over de belangrijkste knelpunten die voor de vertraging in de woningproductie zorgen en waarin oplossingen worden gegeven voor knelpunten op korte en lange termijn.

7. Nieuwe sleutelprojecten

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Met de Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) wordt beoogd de integrale ontwikkeling van de tot de HSL-netwerk behorende stationslocaties tot hoogwaardige, multimodale openbaar vervoersknooppunten en tot toplocaties voor wonen, werken en voorzieningen. In de tweede plaats wordt gestreefd naar een maximale uitstraling van investeringen in vastgoed op stedelijke vernieuwing: de NSP zijn locaties die uitstekende mogelijkheden bieden voor vastgoedontwikkeling.

De NSP zijn stedelijke herinrichtingsprojecten, waarvoor primair de gemeenten verantwoordelijk zijn. Dat betekent dat het tempo waarin de projecten voortgang boeken door de gemeenten wordt bepaald. Het rijk speelt een rol bij de financiering van bepaalde planonderdelen (basisvoorzieningen infrastructuur, kwaliteit ov-terminals en inrichting van de openbare ruimte), bij het stimuleren en faciliteren van integrale planvorming en bij het toetsen op rijksbeleid. Naar verwachting zullen de planvorming en het in balans brengen van kosten en baten meer tijd vergen dan bij de aanvang van de projecten voorzien is.

Prestaties

Inzake de nieuwe sleutelprojecten heeft VROM gewerkt aan de voorbereiding en coördinatie van de interdepartementale besluitvorming.

De projecten Amsterdam Zuidas, Rotterdam Centraal en Den Haag/CS-Kwadrant bevinden zich in de fase van planvorming. De projecten Breda Spoorzone en Arnhem Centraal staan aan de vooravond van de fase van planvorming. Voor deze laatste projecten zijn voorbereidingen getroffen voor het sluiten van intentieovereenkomsten, welke – conform de planning – in het eerste kwartaal van 2002 zullen worden ondertekend. Ten behoeve van de start van de planvorming zijn in 2001 intentieovereenkomsten gesloten tussen het rijk en de gemeente Amsterdam. Voor het project Amsterdam Zuidas wordt momenteel een integrale Tracé/m.e.r.-procedure doorlopen. Deze procedure zal eind 2003/begin 2004 afgerond worden.

Met de komst van een nieuw college in 2000 heeft de gemeente Utrecht afstand genomen van het Utrecht Centrum Project. Er wordt nu opnieuw gewerkt aan de planvorming onder de naam «Stationsgebied Utrecht». Daarmee is het project van de fase van uitvoeringsafspraken terug gegaan naar de fase van factfinding. Een raadplegend referendum zal onderdeel worden van de planontwikkeling voor het stationsgebied. Het referendum zal in mei 2002 worden gehouden. Het rijk heeft aangegeven na het referendum in beginsel een intentieovereenkomst met Utrecht te willen afsluiten, omdat dan bekend zal zijn met welke ambitie de gemeente de fase van planontwikkeling in wil gaan.

8. Stad en milieu

Realisatie beleidsdoelstellingen

Met het project Stad en Milieu is beoogd bij planontwikkeling meer aandacht aan het milieu te besteden en de betrokkenheid van burgers en bedrijven hierbij te vergroten.

De evaluatiecommissie zal nog een werkplan maken t.b.v. eindevaluatie en wellicht een tweede tussentijdse evaluatie in 2002.

Prestaties

Binnen het beschikbare budget, en na overleg met betrokken partijen, heeft de Evaluatiecommissie Stad en Milieu in augustus 2001 de tussentijdse evaluatie van het project Stad & Milieu afgerond. Daarbij zijn tevens aandachtspunten geschetst voor de eindevaluatie die in 2004 zal plaatsvinden. Het kabinetsstandpunt over de tussenevaluatie is vervolgens in oktober in de Ministerraad vastgesteld en daarna aan de Staten-Generaal aangeboden.

Belangrijkste conclusies uit de tussenevaluatie (zoals ook verwoord in het kabinetsstandpunt) zijn:

– Stad & Milieu-benadering is een effectief instrument voor een integrale aanpak van lastige locaties in het bestaand stedelijk gebied;

– meeste experimentgemeenten vinden oplossingen binnen de bestaande wet- en regelgeving;

– mogelijkheid om af te kunnen wijken van die regelgeving blijkt een belangrijke impuls/stimulans om experimenten te ontwikkelen en lokt creativiteit uit;

– praktijkervaringen kan men benutten voor verdere beleidsontwikkeling, er is dus nadrukkelijk aandacht voor doorwerking en kennisoverdracht.

9. Geluid

Realisatie beleidsdoelstelling

Beoogd werd het geluidbeleid te moderniseren, wat o.a. inhoudt dat decentrale overheden meer ruimte krijgen voor eigen beleid en beleidsmatig de voorkeur geven aan bronbeleid. De modernisering van het geluidbeleid leidde in 2001 tot een tweetal belangrijke activiteiten: het afronden van het wetsvoorstel MIG (modernisering instrumentarium geluidbeleid) en het geven van een nieuwe impuls voor het bronbeleid (beleid gericht op het vermijden van het ontstaan van het geluid).

Prestaties

Het wetsvoorstel MIG is afgelopen zomer door het kabinet goedgekeurd en ter advisering aan de Raad van State aangeboden. Het advies van de Raad wordt begin 2002 verwacht. Ook zal begin 2002 het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Naast het wetsvoorstel is er een aantal flankerende activiteiten in het kader van MIG uitgevoerd die moeten gaan zorgen voor een soepele invoering van het nieuwe geluidbeleid; zo zal er een uitgebreide handreiking komen voor de lagere overheden en zal er (uiteraard pas als er voldoende duidelijkheid is over de parlementaire behandeling) een voorlichtingscampagne worden gestart. Dit alles om de uitvoerende instanties voldoende te ondersteunen in de sterk gedecentraliseerde uitvoering van het geluidbeleid. De impuls voor het bronbeleid is in nauwe samenwerking met Verkeer en Waterstaat vormgegeven in het zogenoemde Innovatieprogramma geluid.

10. Biotechnologie

Realisatie beleidsdoelstelling

In de Integrale Beleidsnota Biotechnologie is de beleidslijn van het Kabinet rond biotechnologie en in het bijzonder rond genetische modificatie neergelegd. De rode draad van het beleid is dat de kansen die biotechnologie biedt zorgvuldig benut worden. Het benutten van kansen dient gepaard te gaan met optimale waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid voor de burger en de ethische aanvaardbaarheid.

De maatschappelijke belangstelling voor biotechnologie is volgens verwachting inderdaad toegenomen. Dit blijkt uit het publiekdebat (Commissie Terlouw) en de berichtgeving door de media.

Prestaties

De Integrale Beleidsnota Biotechnologie is op 28 september 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2000-2001, 27 428 nr. 2). Naar aanleiding hiervan zijn door de Tweede Kamer ongeveer 250 schriftelijke vragen gesteld. In 2001 is gewerkt aan de beantwoording hiervan. Op 21 en 28 januari 2002 heeft een Algemeen Overleg over deze beleidsnota plaatsgevonden. Uitvoering van deze nota heeft onder andere geleid tot het afwijzen van een vergunningaanvraag voor veldproeven met genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) die een antibiotica-resistentiegen bevatten, het uitbreiden van de Commissie Genetische Modificatie met deskundigen op het gebied van ecologie en ethiek en het instellen van de Commissie Biotechnologie die de regie gevoerd heeft over het publiekdebat biotechnologie en voedsel.

Het Biosafety Protocol is op 8 januari 2002 geratificeerd. Na het van kracht worden van dit protocol zal import van ggo's alleen zijn toegestaan nadat het land van invoer daar expliciet toestemming voor heeft gegeven. De toestemmingsprocedure zal nader worden uitgewerkt in 2002 in Europese regelingen en indien noodzakelijk ook in het Besluit ggo's.

Thema: Sociale rechtvaardigheid

1. Huurbeleid

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Het huurbeleid van het Rijk is gericht op vergroting van de transparantie op de woningmarkt, versterking van de positie van de huurders en het geven van kaders voor redelijke huurprijzen en huurstijgingen. Wat het laatste betreft wordt gestreefd naar een gemiddelde inflatievolgende huurontwikkeling. De dalende lijn (vanaf 1995) van de huurstijgingspercentages heeft zich in 2001 niet voortgezet. Maar de huurstijging is wel op het niveau van de inflatie over het voorafgaande jaar (peiljaar) uitgekomen. Het landelijk gemiddelde huurstijgingspercentage was per 1 juli 2001 2,6% (exclusief harmonisatie) respectievelijk 2,7% (inclusief harmonisatie). Dit stijgingspercentage is gelijk aan het huurstijgingspercentage per 1 juli 2000.

Prestaties 2001

Op 12 september 2001 heeft de Commissie Huurbeleid1, bestaande uit vertegenwoordigers van organisatie van huurders en verhuurders, advies uitgebracht over het huurbeleid voor de lange termijn. Mede op basis van deze voorstellen heeft het kabinet in haar brief van 14 september 2001 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 296, nr. 1) de hoofdlijnen van het huurbeleid vanaf 1 juli 2002 uiteengezet. Deze voorstellen betreffen ten eerste de vormgeving van een nieuw huurstelsel waarbij wordt gestreefd naar invoering per 2005 en ten tweede een aantal interim maatregelen voor de jaren tot 2005. De voorstellen kunnen naar verwachting met ingang van 1 juli 2005 worden ingevoerd. Op 25 oktober 2001 is het rapport «Feiten en achtergronden huurbeleid 2001» aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk nr. VROM001043). In dit onderzoek is ingegaan op de landelijke huurstijging en de regionale verschillen, de verschillen tussen de sociale verhuurders en de particuliere verhuurders.

2. Bevordering eigen woning bezit

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Het bevorderen van het eigen woningbezit is in de begroting 2001 omschreven als een belangrijke doelstelling. De wet is sinds 1 januari 2001 van kracht. Een van de instrumenten is verder het verkopen van huurwoningen door corporaties. In 2000 zijn door corporaties circa 13 000 huurwoningen aan bewoners verkocht. Dat aantal is in 2001 licht gedaald tot ongeveer 11 000 (bronnen: CBS, Kadaster). Het functioneren van verenigingen van eigenaren is van belang voor de verkoop van huurwoningen in complexen meergezinshuizen.

Prestaties 2001

Wet Bevordering eigen woningbezit

De wet BEW behoeft, mede gezien het nog zeer geringe aantal aanvragen (in 2001: 366), nog gewenning bij financiers, verkopers en kopers. Daarom is in het najaar van 2001 een radio en televisiecampagne gevoerd om de naamsbekendheid van de wet BEW te vergroten. Na deze campagne is het bezoek aan de internetsite meer dan vertienvoudigd, het aantal vragen bij de VROM-publieksvoorlichting is verdrievoudigd en het aantal aangevraagde brochures is tijdens de campagne bijna verdubbeld. Naar aanleiding van het nog zeer geringe aantal aanvragen wordt onderzoek uitgevoerd naar het bereik van de wet BEW. Dit onderzoek wordt in de loop van 2002 afgerond.

Verkoop van huurwoningen

In de zomer van 2001 is het Nationaal Akkoord Wonen met onder andere corporaties en gemeenten afgesloten. Met deze partijen is afgesproken dat forse inspanningen zullen worden geleverd om de verkoop van huurwoningen te bevorderen. Voorts is in het kader van de gespreksronde «Verstedelijking tot 2010» begonnen met het maken van intentie afspraken met de 20 stedelijke gebieden over het bevorderen van het eigen woningbezit. Deze afspraken betreffen de bouw van koopwoningen (ook sociale koopwoningen) en het verkopen van huurwoningen.

Vereniging van eigenaren (VvE)

Als eerste stap voor het verbeteren van het functioneren van VvE's is in 2001 een onderzoek gestart naar de aard en omvang van de onderhoudsproblematiek. Daarnaast is met het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederland een experiment gestart met betrekking tot nieuwe vormen van financiering van het onderhoud van VvE's door appartementeigenaren.

3. Huursubsidie: persoonsgebonden budgetten (vouchers)

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Dat de huursubsidie een belangrijk instrument is om wonen betaalbaar te houden voor mensen met een laag inkomen blijft onverminderd van kracht. De keuzevrijheid en bestedingsvrijheid van die doelgroepen kunnen worden vergroot door middel van vouchers of persoonsgebonden budgetten (pgb's) bij gebleken haalbaarheid en wenselijkheid.

Prestaties 2001

Het MDW-onderzoek (Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit) naar de toepassingsmogelijkheden van vouchers of persoonsgebonden budgetten in het algemeen is afgerond en toegezonden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2000-2001, 24 036, nr. 222). Dit onderzoek levert randvoorwaarden op voor de toepassing van vouchers of persoonsgebonden budgetten op een bepaald beleidsterrein. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderzoek «Vouchers in de woon- en zorgsectoren» is in 2001 onderzocht wat de voor- en nadelen zijn van vouchers of persoonsgebonden budgetten voor wonen al dan niet in combinatie met zorg. Tevens zijn de mogelijkheden onderzocht voor experimenten met vouchers of persoonsgebonden budgetten (pgb's). De uitkomsten van de verschillende onderzoeken zullen in 2002 aan de Tweede Kamer worden gezonden.

4. EOS

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Aan het EOS-programma (1999 – 2002) liggen drie doelstellingen ten grondslag, te weten:

• de verbetering van de efficiëntie;

• de verhoging van de klantvriendelijkheid;

• de verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van de beleidsontwikkeling.

De efficiëntie en klantvriendelijkheid worden onder meer bevorderd door het afschaffen van het vervolgaanvraagformulier, waardoor ontvangers van huursubsidie niet meer jaarlijks een aanvraag behoeven in te dienen. Dit «automatisch continueren» heeft in 2000 haar beslag gekregen en is in 2001 voortgezet. In totaal hebben 470 000 huishoudens van de circa 800 000 huishoudens met een vervolgbijdrage geen vervolgaanvraagformulier ontvangen, maar het nieuwe huursubsidiebericht. Het ligt in de bedoeling per 1 juli 2002 het vervolgaanvraagformulier in het geheel te laten vervallen. Met de VNG en de koepels van verhuurders zijn in een in 2001 afgesloten convenant nadere afspraken gemaakt inzake de nieuwe procedure «eerste aanvraag» alsmede de omschrijving van en de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de invoering van de klantcontactpunten huursubsidie. Vanaf 1 juli 2002 zal vervolgens een gefaseerde invoering van de klantcontactpunten plaatshebben. Op het punt van de beleidsinformatie is met het «College bescherming persoonsgegevens» overeenstemming bereikt over het leveren van informatie aan gemeenten ten behoeve van het Woonlastenfonds. Besloten is tot een verankering in de Huursubsidiewet.

Prestaties 2001

De modernisering van de uitvoering van de Huursubsidiewet moet uitmonden in een besparing op de uitvoeringskosten waaronder de kostenvergoeding. Naast eerdere maatregelen is met de eerste tranches van het automatisch continueren het eerste concrete resultaat van het EOS-programma zichtbaar geworden. Het automatisch continueren heeft namelijk in 2001 een extra besparing opgeleverd van € 10 mln. op de kostenvergoeding verhuurders en € 0,455 mln. op de apparaatskosten bij VROM. Het proces van het (beperkt) huursubsidiebericht wordt jaarlijks geëvalueerd. De resultaten over het tijdvak 2001-2002 zullen in 2002 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

5. Wonen en zorg

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

De Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling heeft als doel het stimuleren van innovatieve samenwerkingsprojecten op het samenhangende terrein van wonen, zorg en dienstverlening. Om dit doel te bereiken worden subsidies verstrekt voor projectvoorbereiding, projectuitvoering, domotica en kennisverzameling en -overdracht. Beoogd effect in de maatschappij is een toename in de variatie van woonzorgarrangementen. Daardoor neemt de keuzevrijheid van de burger toe en is zorg op maat beter te realiseren. In termen van het aantal verleende subsidies zijn de doelen, die voor de woonzorgstimuleringsregeling in 2001 golden, ruimschoots gehaald. Of hiermee ook de beoogde effecten in de maatschappij zijn gerealiseerd is in dit stadium nog niet te zeggen.

Prestaties 2001

In 2001 zijn de eerste twee tenders van de woonzorgstimuleringsregeling afgerond. In totaal zijn er 708 subsidieaanvragen voor voorbereiding of uitvoering van projecten en voor kennisverzameling en kennisoverdracht ingediend waarvan er 397 zijn gehonoreerd. Verder is op 15 oktober 2001 een wijziging van de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling gepubliceerd. Daardoor is het mogelijk geworden de bouw van zorginfrastructuur in woonzorgcomplexen en zorgvriendelijke wijken te subsidiëren. Na publicatie van deze wijziging zijn er tot 15 november nog 395 aanvragen ingediend. Hiervan is in 2001 op 71 aanvragen positief beschikt. De overige zijn afgewezen. Bij deze gesubsidieerde projecten gaat het om circa 3 500 plaatsen. In 2002 is opnieuw budget beschikbaar.

Thema: Verbetering instrumentarium

1. Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (Nota Ruimte maken, ruimte delen)

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

In de Nota Ruimte maken, ruimte delen (Vijfde Nota) is nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd voor de komende twee decennia, met een doorkijk naar 2030.

In deze Nota is een visie op de ruimtelijke ordening gepresenteerd, die gevolgen heeft voor de bevoegdheids- en taakverdeling tussen de verschillende overheden. De uiteindelijke taak en bevoegdheden verdeling zorgt ervoor dat elke bestuurslaag besluiten neemt op zijn eigen gebied, met inachtneming van kaders die daarvoor door het bovenliggend bestuursorgaan zijn gesteld. In deel 3 van de Vijfde Nota is onder meer concreet uitgewerkt wat de spelregels zijn voor het trekken van rode en groene contouren.

Prestaties in 2001

De Nota is door de Ministerraad op 15 december 2000 vastgesteld en aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2000-2001, nr. 27 578 hfdst XI nr. 1). Op 1 februari 2001 is de periode van «deel 1 naar deel 4» begonnen. Gelijktijdig is de laatste hand gelegd aan de productie, presentatie en verspreiding van de Nota Ruimte maken, ruimte delen, de samenvatting van de nota en de publieksfolder.

Deel 2 en deel 3 zijn in december 2001 vastgesteld en ter instemming aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2000-2001, nr. 27 578 hfdst XI nr. 5) aangeboden.

Belangrijke mijlpalen in 2001 zijn geweest:

• Inspraak

De inspraakprocedure is op 23 februari gestart. In het kader hiervan hebben 5 inspraak bijeenkomsten plaats gevonden die door ca. 1 200 mensen zijn bezocht. Op 15 mei sloot de inspraaktermijn. Deel twee wordt tegelijk met deel 3 gepubliceerd.

• Bestuurlijk overleg

Er is bestuurlijk overleg gevoerd met de landsdelen Zuid, Oost en Noord, waarbij de zienswijzen van de landsdelen centraal werd gesteld. Tijdens een vergadering van de Bestuurlijke Commissie Randstad is met landsdeel West gesproken over deel 1. In oktober is nog een ronde bestuurlijk overleg gevoerd over deel 3.

• Debat TK

Op 23 april heeft nota overleg met de Tweede Kamer plaatsgevonden.

2. Wet op de Ruimtelijke Ordening

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Beleidsdoelstelling is om in deze kabinetsperiode aan de Tweede Kamer een wetsvoorstel voor een nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening aan te bieden.

Deze nieuwe wet moet beter stroomlijnen met de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB), daarnaast wordt gestreefd naar een efficiëntere en effectievere doorwerking van rijksbeleid, een verbeterde ruimtelijke samenhang bij projectbesluitvorming, versterkte handhaving en een wet die overzichtelijk is.

Prestaties in 2001

Om bij de parlementaire behandeling van de Vijfde Nota inzicht te kunnen verschaffen in het toekomstige instrumentarium is besloten tot het publiceren van een voorontwerp van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening in oktober 2001 (Tweede kamer 2001-2002, nr. 27 029 hfdst XI nr. 5). Het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de VROM-raad zijn gevraagd over het voorontwerp te adviseren en de toekomstige gebruikers van de wet zijn in staat gesteld hun mening te geven. De reacties zijn gebruikt bij het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer over dit onderwerp dat op 13 november gevoerd is (Tweede Kamer 2001-2002, nr. 27 029 hfdst XI nr. 6). Ter ondersteuning van de beleidsdoelstelling zijn er verder verspreid over het jaar verschillende expertbijeenkomsten geweest. Hiermee zijn in het jaar 2001 de beoogde prestaties gerealiseerd.

3. Grondbeleid

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Met het gevoerde beleid wordt beoogd de grondmarkt beter te laten functioneren. Een beter functionerende grondmarkt leidt tot een effectiever en efficiënter beleid van het kabinet. Voor het Ministerie van VROM betekent dit o.a.het verhogen van de kwaliteit van het wonen (van zowel de woning als de woonomgeving) en werken, in het vergroten van zeggenschap van burgers en in herstructurering van bestaand stedelijk gebied.

Prestaties in 2001

De Nota Grondbeleid,uitgebracht op 18 januari 2001,is 28 mei jl. in de kamer behandeld (Tweede Kamer, 2000-2001, 27 581 hfdst XI nr. 2). In de nota zijn onder andere voorstellen gedaan om het gemeentelijk grondbeleid te verbeteren. De uitwerking van de nota vindt plaats in separate (wetgevings-)trajecten. Hiertoe is een actie- en wetgevingsprogramma opgesteld. De implementatie van dit werkprogramma uit de Nota Grondbeleid is in de 2de helft van 2001 gestart met 13 subprojecten.

Op basis van het rapport van de «Interdepartementale werkgroep grondbeleid» en het Kabinetsstandpunt daarop moet worden beslist op aanpassing van weten regelgeving inzake grondbeleid nodig is. Van belang is dat een adequate inpassing van de gevolgen van het grondbeleid in de WRO gerealiseerd wordt. De doelen van het grondbeleid zijn een afgeleide van ruimtelijk en sectoraal beleid. Het ministerie van VROM heeft hierbij de coördinerende en stimulerende rol vervuld.

4. Wet milieubeheer

Realisatie beleidsdoelstelling

Met het instrument Wet Milieubeheer wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de verbetering van de regelgeving, de uitvoering en de handhaving. In de in 2001 uitgebrachte discussienota is hier uitgebreid aandacht aan gegeven. In de discussienota is een aantal voorstellen opgenomen ter verbetering van de regelgeving, de uitvoering en de handhaving waarin aandacht is besteed aan:

– de geplande voltooiing van de Wet Milieubeheer

– de verdere integratie van milieuregelgeving in de Wet Milieubeheer

– het gebruik van milieuregelgeving als stimulans en faciliteit zelfregulering en zelfsturing door bijvoorbeeld bedrijven

– de verankering van milieubelangen op alle terreinen van overheidsbeleid.

Prestaties

De aangekondigde Discussienota over de toekomst van de Wet milieubeheer («Met recht verantwoordelijk!») is in maart 2001 verschenen, en in juni 2001 in een AO met de Tweede Kamer besproken (TK 2000-2001, 27 664, nrs. 1 en 2).

In het algemeen werden de voorstellen die in de nota worden gedaan ter verbetering van de milieuwetgeving in de komende jaren, kamerbreed ondersteund. Na de zomer is de inhoud van de nota op een congres gepresenteerd aan een grote groep belanghebbenden uit de praktijk. Ook hier werden de voorstellen positief ontvangen. Daarnaast is in een aantal vervolgbijeenkomsten intensief met praktijkmensen van gedachten gewisseld over de verdere uitwerking van de voorstellen die in de nota zijn gedaan.

Aan het eind van 2001 is in een brief aan de Tweede Kamer weergegeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de uitwerking van de voorstellen uit de Discussienota. Een concreet wetgevingsprogramma voor de komende jaren is opgenomen.

5. Regels vuurwerk

Realisatie beleidsdoelstellingen

In 2001 is de regelgeving met betrekking tot vuurwerk samengevoegd in één samenhangend besluit. In het zogenaamde Vuurwerkbesluit hebben de geïntegreerde regels, die gaan over het importeren, verhandelen, produceren, opslaan en gebruiken van vuurwerk een plaats gevonden.

Prestaties

Nadat over het concept Vuurwerkbesluit advies is ontvangen van de Raad van State is het besluit op 29 januari 2002 aan de Kamer aangeboden.

6. Groene belastingen

Realisatie beleidsdoelstelling

In het Regeerakkoord van dit kabinet is het realiseren van een vergroeningspakket verwoord. Door het verhogen van de bestaande milieubelastingen is het mogelijk geworden een verschuiving aan te brengen van directe naar indirecte belastingen in het Belastingplan 2001, zodat de negatieve effecten van milieuvervuiling direct verrekend worden in de kostprijs.

Prestaties

In 2001 is de derde en laatste tranche van het vergroeningspakket uit het Regeerakkoord 1998 ingevoerd. De verhoging van de regulerende energiebelasting maakt van dit pakket het voornaamste onderdeel uit, naast andere maatregelen, zoals de verhoging van de afvalstoffenbelasting, het gelijktrekken van de tarieven in de grondwaterbelasting, het invoeren van de belasting op leidingwater en de indexering van de milieubelastingen. De verhoging van de milieubelastingen is voor het grootste deel gecompenseerd door belastingverlagingen voor huishoudens en bedrijven in het kader van de belastingherziening 2001. Daarnaast is een deel van de hogere opbrengst van de milieubelastingen meer gericht aangewend voor fiscale stimuleringsmaatregelen, zoals de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL), de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA), de regeling groen beleggen en de energiepremieregeling.

In 2001 is de conceptregeling voor de Duurzame Ondernemersaftrek (DOA) ten behoeve van de biologische landbouw ter goedkeuring aangeboden aan de Europese Commissie. Naar aanleiding van deze melding heeft de Commissie vragen gesteld aan Nederland, hetgeen aanleiding is geweest voor intensief overleg met de Commissie op ambtelijk niveau. Dit heeft evenwel nog niet tot een resultaat geleid.

Naast aanmelding van de DOA voor de biologische landbouw zijn bij de Europese Commissie de mogelijkheden verkend van een DOA ten behoeve van SDL (Stimulering Duurzame Landbouw). Voor deze landbouw wordt gestreefd naar een goedkeuring in 2002.

In juli 2001 werden de werkzaamheden van de in het voorjaar van 2000 gestarte Werkgroep vergroening van het fiscale stelsel II afgerond. De rapportage van de werkgroep bevat een groot aantal aanbevelingen over mogelijkheden voor verdere vergroening en draagt materiaal aan ten behoeve van de politieke besluitvorming daarover in het kader van de komende kabinetsformatie.

In december 2001 is een eerste concept gereed gekomen van een rapport over de kwantificering van milieueffecten van VAMIL, EIA en MIA. In mei 2002 zal naar verwachting een rapport met de eerste inzichten in de kwantificering van de milieueffecten worden uitgebracht. In dit rapport wordt ook ingegaan op de indicatoren die inzicht geven in de bijdrage van Groen beleggen aan het bereiken van de milieudoelstellingen.

Er zijn nog geen of onvoldoende gegevens beschikbaar om de realisatie van de in 2001 gepleegde investeringen in verband met de VAMIL-regeling. Deze gegevens worden opgenomen in het jaarverslag VAMIL-2001. Dit jaarverslag komt uit in juni 2002.

Gegevens over het gebruik van de regeling Groenprojecten (groen beleggen) in 2001 worden opgenomen in het jaarverslag Groen Beleggen 2001. Dit jaarverslag komt uit in 2002.

7. Emissiehandel en reducties

Realisatie beleidsdoelstelling

Teneinde de haalbaarheid te onderzoeken van CO2-emissieplafonds voor niet-energie-intensieve sectoren is een externe commissie ingesteld. De commissie Vogtländer heeft op 15 januari 2002 haar eindadvies aangeboden.

Mede naar aanleiding van het werk van de commissie Vogtländer is een debat onder belangrijke spelers in gang gezet m.b.t. CO2-emissiehandel. Aan de Sociaal Economische Raad (SER) is verzocht uiterlijk februari 2002 een vervolgadvies uit te brengen. Daarna zullen beide adviezen door de regering moeten worden vertaald naar beleidsvoornemens en beleidsrealisatie. Relevant is verder dat de Europese Commissie een voorstel heeft gepresenteerd inzake een richtlijn voor de handel in broeikasgassen. Nederland neemt een actieve houding aan bij de behandeling van dat voorstel in de Raadswerkgroepen van de EU en in de Milieuraad en het op gang brengen van een inhoudelijke discussie met andere lidstaten. Daarbij staat voorop dat Nederland het ontstaan van emissiehandel binnen de EU, via de totstandkoming van een richtlijn terzake ondersteunt.

Prestaties

De oplevering van het eindrapport door de externe Adviescommissie heeft een geringe vertraging ondervonden waardoor deze niet heeft plaatsgevonden in 2001 maar op 15 januari 2002. Daarmee heeft de Adviescommissie invulling gegeven aan haar opdracht, zoals verwoord in het instellingsbesluit Adviescommissie plafonnering CO2 -emissies (Stc. van 7 september 2000, nr. 173). De belangrijkste conclusies uit het eindrapport zijn:

• emissiehandel is voor Nederland een wenselijk, haalbaar en efficiënt instrument

• op termijn kunnen alle sectoren meedoen aan het systeem van emissiehandel

• met het oog op de internationale concurrentiepositie is, voor de energie-intensieve sectoren met een relatief hoge import/export ratio (exposed of niet-afgeschermde sectoren) ten opzichte van overige sectoren (sheltered of afgeschermde sectoren) een verschillende aanpak nodig

• aan het gebruik van elektriciteit moet een CO2 -emissie worden toegekend

• internationale toepassing van emissiehandel (bijv. op EU-schaal) is efficiënter.

8. Bouwregelgeving

Realisatie doelstellingen en effecten

Door het Bouwbesluit anders in te richten («te converteren») moet de leesbaarheid en toegankelijkheid groter worden. Tevens is het de bedoeling een deel van de beleidsvoornemens op het gebied van de toekomstwaarde van woningen, zoals verwoord in de nota MWW, in het Bouwbesluit te verwerken. De wijziging van de Woningwet moet erin voorzien dat het aantal vergunningsvrije bouwwerken aanzienlijk wordt verruimd en dat het welstandstoezicht doorzichtiger en objectiever wordt.

Prestaties 2001

In september 2001 is het nieuwe Bouwbesluit gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2001, 410). Het geconverteerde Bouwbesluit zal naar verwachting op 1 juli 2002 in werking treden. De invoering van dit nieuwe Bouwbesluit wordt ondersteund door een uitgebreid voorlichtingsprogramma. Het vervaardigen van een ICT (internet-)versie van het Bouwbesluit, voorzien van een gebruiksvriendelijke zoekmachine, vormt hiervan een onderdeel.De wijziging van de Woningwet inzake verruiming van vergunningvrije bouwwerken en het welstandstoezicht is in oktober 2001 door de Eerste Kamer aanvaard. De benodigde algemene maatregelen van bestuur, waarin uitwerking is gegeven aan de indeling naar vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken en waarin de indieningsvereisten zijn weergegeven, zijn reeds in procedure gebracht. Gestreefd wordt de wijziging van de Woningwet gelijktijdig met het geconverteerde Bouwbesluit op 1 juli 2002 van kracht te laten worden. Een uitgebreid voorlichtingsprogramma is in voorbereiding genomen.

9. Woningwaarderingsstelsel

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Zoals in de Nota MWW is aangekondigd zal het Woningwaarderingsstelsel overgaan naar een meer marktconforme grondslag. Hierbij worden betrokken de kwaliteitsontwikkeling in de volkshuisvesting, de marktpositie van huurwoningen en een vereenvoudiging van het Woningwaarderingsstelsel. De in de Huurbrief van 14 september 2001 (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 926, nr. 1) opgenomen uitgangspunten voor het huurbeleid voor de lange termijn zijn gebaseerd op het advies van de Commissie Huurbeleid Middellange Termijn dat in september 2001 is gereedgekomen. Dit advies geeft de contouren aan van een stelsel van referentiehuren ter invulling van het nieuwe Woningwaarderingsstelsel.

Prestaties 2001

In overleg met de Commissie zijn in het najaar randvoorwaarden geformuleerd voor onderzoek naar de invulling van de contouren van het stelsel van referentiehuren. Dit onderzoek wordt in 2002 opgedragen. In voornoemde Huurbrief is tevens het voornemen geuit het nieuwe stelsel per 1 juli 2005 in te voeren. De Tweede Kamer heeft ingestemd met de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel voor de lange termijn.

10. Herziening huurwetgeving

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Met de herziening van de huurwetgeving wordt beoogd de wetgeving transparanter te maken door vereenvoudiging en modernisering. Kern van de wetsvoorstellen is opschoning, modernisering en (op onderdelen) herziening van het huurrecht. Daartoe wordt het huurrecht herverkaveld naar boek 7:4 van het Burgerlijk Wetboek en naar een nieuwe Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Op onderdelen worden nieuwe bepalingen opgenomen in het BW in lijn met de Nota MWW. Een belangrijk element is het vastleggen van de mogelijkheden van de huurder om veranderingen aan zijn woning aan te brengen zonder dat deze bij het verlaten van de woning in de oude staat moeten worden teruggebracht. De Wet op het overleg huurders-verhuurders (de zogenaamde «Overlegwet») heeft als doelstelling het bevorderen van het overleg tussen huurders en verhuurder en draagt hiermee bij aan de bevordering van redelijke omgangsvormen tussen huurders en verhuurder.

Prestaties 2001

De wetsvoorstellen tot integrale herziening van de huurwetgeving zijn in 2001 door de Tweede Kamer aangenomen en vervolgens aan de Eerste Kamer aangeboden (Kamerstukken I: 2000-2001, 26 089, nr. 267 en 26 090, nr. 271). De invoering van deze wetsvoorstellen was in 2001 voorzien. In de tweede helft van 2000 bleek echter dat het beleid van de toen in wording zijnde nota MWW een aantal wijzigingen in de aanvankelijke wettelijke voornemens gewenst maakte. Ook vroeg het zeer uitgebreide verslag van de Vaste Commissie voor VROM in de Tweede Kamer, die ook op genoemde relatie inging, meer inzet dan vooraf voorzien. Politiek bleek uitstel zelfs wenselijk, omdat de Tweede Kamer eerst het woonbeleid wenste te bespreken en, in het licht van de besluitvorming daarover, de wetsvoorstellen wilde behandelen (voorjaar 2001). Het streven is de voorstellen met ingang van 1 januari 2003 in werking te laten treden.

Wel is in 2001 een evaluatie gehouden naar de doeltreffendheid en de effecten van de Overlegwet. Deze evaluatie moet leiden tot beleidsconclusies met het oog op de in de Nota MWW aangekondigde Woonwet. De organisaties van huurders en verhuurders zijn bij deze evaluatie nauw betrokken geweest. De evaluatie is op 6 december 2001 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 160, nr. 1). Uit de evaluatie blijkt dat de wet over het geheel genomen goed functioneert, maar dat enkele knelpunten in de wet moeten worden aangepakt. Zo zullen onder meer de positie van de individuele huurder en geschillenbeslechting naar aanleiding van de evaluatie worden verbeterd.

11. Wijziging Huisvestingswet

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

De wijziging van de Huisvestingswet heeft tot doel om het recht van de burger op de vrijheid van vestiging enerzijds en het verband met het ruimtelijke ordeningsbeleid anderzijds te versterken. Hiermee wordt beoogd de mogelijkheden voor doorstroming binnen en tussen regio's te vergroten. De wijziging verschaft de gemeenten mogelijkheden eigen inwoners met voorrang voor (her)huisvesting in aanmerking te laten komen. Omdat de herziening nog niet van kracht is kunnen nog geen effecten ervan worden bepaald.

Prestaties 2001

Bij brief heeft de staatssecretaris van VROM op 23 februari 2001 het parlement geïnformeerd over zijn voornemen het voorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (technisch) aan te passen aan de Vijfde nota RO door middel van het in procedure brengen van een tweede novelle (Kamerstukken I, 2000-2001, 25 334, nr. 59a). De tweede novelle is eind 2001 in procedure gebracht. De gewijzigde Huisvestingswet zal, naar verwachting, in 2003 van kracht worden.

12. Integrale Woonwet

Realisatie Beleidsdoelstelling en effecten

Het voorstel van een (integrale) Woonwet is aangekondigd in de Nota MWW in december 2000. De Woonwet beoogt de positie van de burger te versterken. De drie pijlers waarop de Woonwet berust zijn: «zeggenschap van de bewoners», «taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van provincies, stedelijke regio's en gemeenten» en «taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van woningcorporaties». In de Woonwet wordt de Overlegwet huurders-verhuurder geïntegreerd, alsook de bepalingen inzake de woningcorporaties en het CFV uit de Woningwet.

Prestaties 2001

In het jaar 2001 is een (ontwerp)Woonwet opgesteld. Over de concept-Woonwet is overleg gevoerd met stake-holders om input vanuit het veld te krijgen alsmede draagvlak te creëren. Het voorstel van wet is in januari 2002 voor advies aan de Raad van State aangeboden. De planning is vooralsnog om de Woonwet op 1 januari 2004 in werking te laten treden.

Thema: Versterken relatie met de maatschappij

1. Loket Bouwen en Wonen

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Het drie jaar durende stimuleringsproject Loket Bouwen en Wonen streeft naar een landelijk dekkend netwerk van loketten waarin burgers optimaal kunnen worden bediend rondom de vraagpatronen bouwen en wonen. Het project eindigt eind 2002. In 2002 is een evaluatie van het gehele project gepland waarmee de effecten van het project voor de burgers kunnen worden bepaald.

Prestaties 2001

In het kader van het «Loket Bouwen en Wonen» is nagegaan hoe digitale dienstverlening aan de burger op het terrein van wonen in het kader van het Loket Bouwen en Wonen kan worden gestimuleerd. Voorts is in 2002 gestart met het project «www.bouwenenwonen.nl», dat voorziet in de ontwikkeling van een pilotsite die eind 2002 gereed zal zijn. Inmiddels is het in samenwerking met het Programmabureau «Overheidsloket 2000» uitgegeven magazine «De tussenstand» verschenen waarin de voortgang van de zeventien lokale, door VROM gesubsidieerde projecten is beschreven.

2. Woningcorporaties

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

De doelstelling voor 2001 inzake het versterken van de relatie met de maatschappij was met betrekking tot woningcorporaties om de rechten en plichten van die woningcorporaties en het toezicht daarop opnieuw vast te leggen in de Woonwet, inclusief een wettelijke basis voor een algemeen beleidskader waarin de te leveren prestaties worden benoemd.

Prestaties 2001

De activiteiten in 2001 voor dit onderwerp hebben plaatsgevonden in het kader van de voorbereiding van het voorstel voor de Woonwet.

3. Burger en Milieu

Realisatie beleidsdoelstelling

Burger en Milieu heeft als doel om te bevorderen het milieubeleid beter te laten aansluiten bij wat de burger beweegt. De thema's zijn verminderen van milieubelasting m.b.t. kleding, stimulering van duurzaam geproduceerd hout, benutting van regenwater in bestaand stedelijk gebied, huishoudelijk afvalstoffenbeleid en leefomgevingkwaliteit. Belangrijke doelen waren zicht te krijgen op wat burgers op deze beleidsvelden beweegt, welke rol daar voor het rijk uit voort vloeit en welke beleidsmaatregelen het beste kunnen worden ingezet.

Bij alle beleidspilots is gebleken dat zicht op wat burgers beweegt essentiële informatie is die bij de beleidsvorming niet kan worden gemist. Niet alleen de effectiviteit, maar ook de legitimiteit van het beleid is hier in het geding. Enerzijds is voor burgers de motivatie voor beleid niet of maar ten dele bekend, grijpt beleid veelal meer en dieper in het dagelijkse leven van burgers in dan werd verwacht en worden beleidsmaatregelen onvoldoende aan burgers «uitgelegd». Anderzijds bieden gedragspraktijken van burgers veel meer aangrijpingspunten dan verwacht en behoeden inzichten over gedrag van burgers de overheid voor het ontwerpen van niet effectief beleid.

Tijdens de begrotingsbehandeling VROM is het amendement Feenstra aangenomen die een belangrijke financiële impuls geeft aan het structureel betrekken van de burger bij het milieubeleid

Prestaties

Bij alle thema's zijn interviews en workshops gehouden, werkbezoeken afgelegd en is er verdiepend onderzoek uitgevoerd. Ook is algemeen aanvullend onderzoek uitgevoerd naar methoden om zicht te krijgen op opvattingen, drijfveren en handelingspraktijken van burgers, hoe de overheid met daarin optredende diversiteit kan omgaan en welke criteria gelden bij de eigen rolbepaling.

Over beleidsthema's en onderzoek zijn tussenrapportages gereed en er is een integrale eindrapportage met aanbevelingen voor verdere implementatie van de aanpak en een praktische handreiking voor beleidsmedewerkers in de maak.

4. Jongeren

Realisatie beleidsdoelstelling

Het betrekken van jongeren bij het opstellen van beleid was in 2001 één van de beleidsprioriteiten. Zo hebben jongeren als vervolg op hun deelname aan CoP-6 in Den Haag, deelgenomen aan de klimaatconferenties in Bonn en Marrakech. Bovendien draaien jongeren mee in het project Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling en de voorbereiding van de Rio+10 conferentie in Johannesburg. «Het Ei van Columbus: prijzen voor Innovatie en Duurzaamheid» kende in 2001 (naast vier gewone prijzen) voor de tweede keer ook een jeugdprijs.

Net als in eerdere jaren is ook in 2001 in de beleidsvoorbereiding (wanneer van toepassing) onderzoek gedaan naar jongeren als specifieke doelgroep van milieubeleid.

Prestaties

• In november 2000 hebben in Den Haag in totaal 118 jongeren van over de hele wereld deelgenomen aan de Youth Meeting en de Youth Conference, die parallel aan de klimaatconferentie CoP-6 hebben plaatsgevonden. De jongeren hebben bovendien de volwassendelegaties toegesproken in de plenaire vergadering. Ook in Bonn is een jongeren-conferentie, zij het op veel kleinere schaal, gehouden. Tot slot hebben jongeren in oktober ook in de Nederlandse delegatie aan CoP-7 te Marrakech deelgenomen. Het jongerennetwerk World Youth Organisation against Climate Change (WYOCC) is opgericht en jongeren zijn ook in eigen land actief (geweest) om climate change issues bij zowel volwassenen als jongeren onder de aandacht te brengen. Zo hebben Jongeren in Nederland deze zomer hun weddenschap met het kabinet ruimschoots gewonnen door in zes maanden tijd hun CO2-uitstoot met 19 procent te verminderen. Aan the Bet hebben zo'n 4000 jongeren meegedaan.

• Twee jongeren zullen als leden van de Nederlandse delegatie deelnemen aan de World Summit Sustainable Development (Rio+10 conferentie) volgend jaar in Johannesburg.

• «Het Ei van Columbus: prijzen voor Innovatie en Duurzaamheid» kende in 2001 (naast vier gewone prijzen) voor de tweede keer ook een jeugdprijs toe. De pilot uit 1999 was dermate succesvol dat in 2001 een volwaardige Jeugdjury is ingesteld met circa 270 leerlingen uit groepen 8 van 10 verschillende basisscholen (verspreid over het land).

• Binnen de ontwikkelingen van het milieubeleid zijn de volgende hoofdlijnen van het jongerenbeleid opgenomen:

• Rond politieke prioriteiten worden de wensen en ideeën van jongeren in beeld gebracht;

• Bij grote beleidstrajecten worden jongeren als innovatiekracht geconsulteerd;

• Het ministerie biedt jongeren democratische en praktische oefenruimte, bijvoorbeeld door jaarlijks mee te werken aan het Nationale Jeugddebat.

Het ministerie zorgt voor ook voor jongeren toegankelijke en begrijpelijke informatie.

Thema: Internationaal beleid

1. Uitvoeringsnota klimaat deel II

Realisatie beleidsdoelstelling

Aanleiding tot het uitvoeren van deze activiteit vormde het kabinetsbesluit medio 2000 om het Clean Development Mechanism (CDM) bij VROM onder te brengen. Dit besluit hield tevens in dat in 2001 en 2002 respectievelijk € 91 en 136 mln. aan kasgeld beschikbaar was. Met de implementatie van CDM en het inbedden van de activiteit binnen de VROM structuur is in het najaar van 2000 middels een projectgroep een start gemaakt. Prioriteit bij de start was om tot een rechtmatige en doelmatige besteding van de CDM-gelden te komen. Mede op basis van de in het kader van het Joint Implementation (JI)-proefprojectenprogramma in ontwikkelingslanden opgedane ervaringen is daartoe het netwerk verder verkend, zijn relevante contacten gelegd en is bezien in hoeverre de voor JI geïntroduceerde internationale tender voor de aankoop van CO2-kredieten kan worden toegepast bij CDM.

Voor de aankoop van CO2 -kredieten worden verschillende organisaties benaderd om in opdracht van VROM duurzame projecten in ontwikkelingslanden te selecteren en daarbij de zogenaamde Certified Emission Reductions (CER's) voor VROM aan te kopen. De organisaties die in opdracht van VROM kunnen optreden, zijn in te delen in vier sporen.

Spoor 1: Multilaterale internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank, IFC (International Finance Cooperation) en regionale ontwikkelingsbanken.

Spoor 2: SENTER internationaal. Deze organisatie voert in navolging van de JI-tender ERUPT ((Certified) Emission Reduction Unit Procurement Tender) een CDM-tender CERUPT uit.

Spoor 3: Private financiële instellingen.

Spoor 4: Bilaterale contacten met gastlanden voor het aankopen van CER's in ontwikkelingslanden (non-Annex I landen).

Na het sluiten van contracten met de uitvoeringsorganisaties worden na 2 á 3 jaar de eerste CER's aan Nederland geleverd.

Prestaties

Het door VROM voorgestane CDM-beleid is voor het eerst verwoord in een CDM implementatieplan. Het bevat de door VROM gehanteerde uitgangspunten die minimaal bij de besteding van de CDM-gelden in acht genomen dienen te worden. Op basis van voortschrijdend inzicht wordt dit plan aangepast. De internationale tender voor de aankoop van CO2-kredieten (CERUPT) is op 1 november opengesteld. Doelstelling is om met de tender minimaal 3 Mton CO2-kredieten aan te kopen. In 2001 zijn met de Wereldbank en de IFC intensieve onderhandelingen gevoerd om tot een CO2-aankoopovereenkomsten te komen. Het opstellen van de complexe contractteksten met deze organisaties heeft meer tijd gevergd dan verwacht. Dit heeft ertoe geleid dat ondertekening van contracten naar januari 2002 zijn doorgeschoven.

Met een aantal Midden- en Zuid-Amerikaanse landen liepen de onderhandelingen over een duurzame CDM-samenwerkingsrelatie met VROM zeer voorspoedig. Met Panama en Guatemala is inmiddels overeenstemming bereikt. Het Memorandum of Understanding (MoU) met Panama is op 10 december ondertekend.

2. Globalisering economie

Realisatie beleidsdoelstelling

De aanpak van het NMP4 is in november 2001 met de Tweede Kamer besproken. Daarbij zijn ook afspraken gemaakt hoe over de voortgang zal worden gerapporteerd.

Ten aanzien van de verduurzaming van productie- en consumptieprocessen zijn ook andere ontwikkelingen relevant:

• de Green Paper van de Europese Unie over een geïntegreerd productenbeleid. Het Nederlandse standpunt hierover is met de Tweede Kamer besproken;

• het kabinetsstandpunt inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen dat is vastgesteld na inwinnen van een SER-advies over de implementatie van de OESO-richtlijn inzake Multinationale ondernemingen. Het kabinetsstandpunt houdt acties in die de verduurzaming van productieprocessen stimuleren. De bijdrage bestaat uit het inzetten van beleidsinstrumenten en facilitatie van het proces. De effecten zijn moeilijk te meten binnen 1 jaar. Het in te zetten instrumentarium zal moeten leiden tot geleidelijke afname van de milieudruk.

In de Milieubalans wordt jaarlijks gerapporteerd in welke mate de beleidsdoelstellingen in de achterliggende periode zijn gerealiseerd. Uit de Milieubalans 2000 (blz. 12) blijkt dat voor een aantal milieuthema's de milieudruk, die uiteindelijk direct of indirect samenhangt met productie en consumptie, spectaculair gedaald is of een dalende tendens vertoont. M.uv. de CO2-emissies waarbij afname van de milieudruk nog veel inspanning zal vergen.

Prestaties

De voorgenomen beleidskeuzen zijn in het NMP4 gemaakt. Voor de verduurzaming van productie- en consumptiepatronen wordt het beleid gericht op het realiseren van transities naar resp. een duurzame energiehuishouding, naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen en naar een duurzame landbouw. Voor elk van de transities is een transitieagenda met actiepunten vastgesteld.

3. Duurzame ontwikkeling

Realisatie beleidsdoelstelling

Met het opstellen van een Nederlandse strategie voor duurzame ontwikkeling, is de nadruk gelegd op de samenhang in het beleid zoals dat reeds is vastgelegd in strategische nota's. Hiermee wordt bewerkstelligd dat economische, sociale en milieuaspecten geïntegreerd worden.

Prestaties

Eind 2001 is deze strategische kabinetsnota gereed gekomen. De NSDO baseert zich op reeds bestaande beleidsnota's en geeft daarbij aandacht aan de lange termijn dilemma's en streefbeelden in het kader van duurzame ontwikkeling. De nota vormt een document waarmee de discussie met de Nederlandse samenleving over duurzame ontwikkeling kanworden aangegaan. Op deze wijze voldoet Nederland aan de internationaal aangegane verplichting bij Rio + 5 om een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling te ontwikkelen en deze te overleggen bij de World Summit on Sustainable Development in Johannesburg in 2002.

4. EU in 2001

Realisatie beleidsdoelstelling

De Europese Raad kwam op 15 en 16 juni in Göteborg een EU-strategie voor duurzame ontwikkeling overeen. De strategie van de Unie voor duurzame ontwikkeling is, mede dankzij Nederlandse inspanningen gebaseerd op het beginsel dat de economische, sociale en milieueffecten van alle beleidsmaatregelen in onderlinge samenhang bestudeerd moeten worden en bij de besluitvorming moeten meewegen.

Prestaties

Het Nederlandse standpunt is interdepartementaal verwoord en ingebracht in de Top van Göteborg. De verklaring van Göteborg is vertaald in een lijst van acties. De uitwerking is door DGM ter hand genomen. In aansluiting op de Top in Göteborg zijn voor de Europese Raad in Laken de milieu-indicatoren geconcretiseerd. Ten behoeve van de Europese Raad in Barcelona is een standpunt verwoord en in de Ministerraad aangenomen om de milieudimensie in beleidsonderwerpen te betrekken.

5. Toetreding EU

• stedelijke vernieuwing

Realisatie doelstelling en effecten

Als onderdeel van de internationale activiteiten van VROM in het algemeen en van DGVH in het bijzonder is in 2001 een begin gemaakt met de uitvoering van een aantal afspraken met Oost-Europese collega-ministeries en betrokken instanties in die landen en Nederland. Doelstelling van deze afspraken is te komen tot kennisuitwisseling met betrokken Oost-Europese landen en hen behulpzaam te zijn bij de voorbereiding op hun EU-lidmaatschap. Daarmee wordt het EU-toetredingsbeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken op DGVH-beleidsterreinen ondersteund.

Prestaties 2001

In VROM-breed verband heeft het «Dossierteam Stad Internationaal» onder leiding van DGVH in 2001 een activiteitenprogramma voor 2002 opgesteld. Daarin zijn activiteiten opgenomen op het gebied van trendwatching, nauwere betrokkenheid bij EU-ontwikkelingen en samenwerking met andere landen op het gebied van kennisvergaring en kennisverspreiding. Voorts heeft DGVH deelgenomen aan het VROM-brede dossierteam «Structuurfondsen Europese Unie». In dat kader is een overzicht opgesteld van de belangrijkste Europese programma's, die voor stedelijke vernieuwing relevant zijn. Door VROM is deelgenomen aan een bijeenkomst van de «Subcommittee on Spatial and Urban Development» van de Europese Commissie over «urban audits». Verder zijn contacten onderhouden met collega-departementen in Tsjechië, Slowakije, Litouwen en, vooral, Polen.

In september werd vanuit DGVH een seminar over mogelijkheden om tot verdere samenwerking te komen in het kader van bestaande stedenbanden tussen Nederlandse en Poolse gemeenten en corporaties in Polen mogelijk gemaakt en bijgewoond. Daar is afgesproken om een brede inventarisatie te maken van een aantal «pilot-projects». Begin 2001 werd het collega-departement in Litouwen bezocht. Nadere afspraken over samenwerking op het gebied van stedelijke vernieuwing konden echter nog niet gemaakt worden. Met de VNG zijn besprekingen begonnen over de opzet van trainingscursussen over stedelijke vernieuwing in Midden- en Oost-Europa. Tenslotte zijn besprekingen gevoerd met de Stichting Habitat Platform (SHP) om de mogelijkheden af te tasten tot vorming van een Platform Midden- en Oost-Europa in Nederland.

• Implementatie milieurichtlijnen

Realisatie beleidsdoelstelling

Beoogd wordt de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de Europese Unie soepel te laten verlopen. Milieurichtlijnen dienen daarbij geen belemmering te vormen. In beginsel geldt daarbij dat voor grensoverschrijdende milieueffecten geen overgangstermijn wordt gehanteerd.

Voor de binnenlandse situatie geldt dat op 4 december 2000 de EU-richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbranding van afval van kracht is geworden. De richtlijn moet binnen 2 jaar worden geïmplementeerd. Implementatie vindt plaats via een nieuw Besluit verbranden afvalstoffen. In dit Besluit worden emissies naar lucht geregeld en wordt afval beperkt. Implementatie betekent voor Nederland Europese harmonisatie maar geen verder gaande emissiereductie.

De Large Combustion Plants-richtlijn (LPC) moet binnen 1 jaar worden geïmplementeerd. Implementatie vindt plaats door de aanpassing van het BEES-A (Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties), waarbij rekening wordt gehouden met het toekomstige besluit NOx emissiehandel (stikstofoxide). De combinatie aanpassing BEES-A en invoering van een systeem van Nox emissiehandel zal tot gevolg hebben dat de NOx emissie van industriële bedrijven in het jaar 2010 zal zijn gedaald met ongeveer 50% ten opzichte van 1995.

De Richtlijn Nationale Emissieplafonds verplicht lidstaten om in 2010 niet meer zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak (NH3) uit te stoten dan de nationale plafonds (uitgedrukt in kiloton per jaar) die de richtlijn daarvoor geeft. De NEC-richtlijn moet binnen een jaar na inwerkingtreding zijn geïmplementeerd. Het gaat hierbij om het opstellen van een nationaal programma waarin wordt aangegeven op welke wijze de nationale emissieplafonds in 2010 zullen worden bereikt, het monitoren van de bereikte resultaten, het maken van prognoses voor 2010 en het rapporteren aan de Europese Commissie daarover. Voor de juridische implementatie, die beperkt is, is in 2001 een plan opgesteld.

De optelsom van alle emissietaakstellingen per sector zoals opgenomen in het NMP 4 vormt de nationale emissiedoelstellingen die op hun beurt weer borg staan voor het halen van de nationale emissieplafonds uit de NEC-richtlijn. De voortgang in het realiseren van emissiedoel- en taakstellingen zal jaarlijks worden nagegaan. Ook de milieukwaliteit zal jaarlijks worden gemonitord. Op deze manier blijft tijdige bijsturing van het beleid mogelijk. De jaarlijkse rapportage wordt aan de Tweede Kamer aangeboden, voor het eerst in 2002, samen met een plan van aanpak dat aangeeft op welke wijze Nederland de nationale emissiedoelstellingen uit het NMP4 denkt te gaan halen.

Prestaties

Met 8 van de 12 toetreders zijn onderhandelingen over het milieupakket voorlopig afgerond, met 3 nog gaande en met 1 moet nog worden gestart. Met de toetreders zijn afspraken gemaakt voor de implementatie van Europese regelgeving.

Het eerste concept besluit Verbranden afvalstoffen is opgesteld en is intern en extern uitgezet voor commentaar. In januari 2002 is advies gevraagd aan de Rijks Milieuhygiënische Commissie (RMC).

In oktober 2001 is de EU-richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties van kracht geworden.

In de LCP-richtlijn is, als resultaat van lange onderhandelingen, een ruime overgangstermijn opgenomen. In de LCP-richtlijn worden alleen de luchtemissies zwaveldioxide, stikstofoxide en stof geregeld.

De conciliatieprocedure over de NEC-richtlijn (derde lezing) is begin augustus met succes afgerond. In het derde kwartaal van 2001 is ook het implementatieplan NEC-richtlijn afgerond. Als voortvloeisel hieruit is in december 2001 het project 4c (four ceilings-foresee) gestart dat uitwerkt met welke maatregelen de nationale emissieplafonds in 2010 gehaald gaan worden. In de tweede helft van 2001 is met belangrijke inbreng van Nederland op Europees het programma «Clean Air for Europe (CAFE) gestart om te komen tot een integrale strategie in 2004 op basis waarvan o.m. de NEC-richtlijn rond 2004 geëvalueerd kan worden.

• Aanpassing structuurbeleid

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Met het Interreg III programma wordt gestreefd naar een meer evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het Europese grondgebied, met name het grondgebied van de Noordwest Europese Delta. De doelstelling om de Interreg III programma's en het Espon programma 2001 operationeel te laten zijn is in geen van beide gevallen gerealiseerd.

Prestaties in 2001

Het operationeel maken van de Interreg IIIB programma's in 2001 is navenant niet gehaald, de oorzaak hiervan ligt vooral in het feit dat de managementstructuur van de IIIB programma's gecompliceerder is ten opzichte van IIC.

Ook de doelstelling om Interreg IIIC programma's operationeel te laten zijn voor het eind van 2001 is niet gehaald. De Europese Commissie heeft de eerste voorstellen later gepresenteerd dan was gepland, waardoor de lidstaten minder tijd hebben gehad om de Operationele Programma's te schrijven.

Het opzetten van het ESPON programma bleek moeizaam te zijn mede als gevolg van stevige en intensieve onderhandelingen tussen betrokken lidstaten. Desondanks zal ESPON begin 2002 operationeel worden.

Voor de projecten van deze drie programma's betekent de vertraging dat zij binnen een korter tijdsbestek uitgevoerd zullen moeten worden.

Cluster 2: VROM prioriteiten handhaving

Thema: Duurzaamheid

1. Goede woningvoorraad, duurzaam bouwen en bouwregelgeving

Realisatie Beleidsdoelstelling en effecten

Met betrekking tot de bouwregelgeving geeft de Inspectie van de Volkshuisvesting, met ingang van 1 januari 2002 opgegaan in het Inspectoraat-Generaal VROM, onder meer invulling aan het toezicht van het Rijk door het verrichten van gemeentelijke onderzoeken naar de eerstelijns handhaving door gemeenten. Naar aanleiding van de gezondheidsrisico's van asbest en omdat gemeenten asbestregelgeving veelal onvoldoende handhaven ging in het verslagjaar extra aandacht uit naar de handhavingspraktijk bij asbest in sloopvergunningen.

Prestaties 2001

In 2001 zijn 44 gemeenten onderzocht waarvan een landelijk beeld in 2002 beschikbaar komt. Eerste analyses bevestigen op hoofdlijnen het beeld uit het rapport «Inspectieonderzoek bouwregelgeving 2000» (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 400, nr. 92) en eerdere onderzoeken in 1996 en 1999 dat gemeenten hun eerstelijns handhavingstaak over de hele linie onvoldoende oppakken. Met individuele gemeenten die nog onvoldoende handhaven zijn nadere bestuurlijke afspraken gemaakt. In 2001 zijn nacontroles gehouden bij de in 1999 geïnspecteerde gemeenten. De resultaten hiervan worden in 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. Uit nacontroles bij gemeenten die in 1996 zijn onderzocht blijkt dat het inspectieonderzoek voor gemeenten aanleiding is om verbeteringen in de organisatie van het bouw- en woningtoezicht aan te brengen. Tegelijk blijven op een aantal wezenlijke onderdelen de prestaties van gemeenten onder de maat. Ook met deze gemeenten zijn nadere bestuurlijke afspraken gemaakt die tot verbeteringen moeten leiden; zie onder meer de Landelijke rapportage nacontrole inspectieonderzoek bouwregelgeving 1996 (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 400, nr. 92). Om verbetering aan te brengen in de handhavingsprestaties van gemeenten is in 2001 begonnen met de uitvoering van het Actieprogramma Handhaving Bouwregelgeving (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 400, nr. 51) dat samen met de VNG is vastgesteld. Dit betreft onder andere het versterken van het tweedelijns toezicht met bevoegdheden, scholings- en voorlichtingsactiviteiten, het stimuleren van gemeentelijke samenwerking op het terrein van bouw- en woningtoezicht etc. Ook is met de VNG en enkele andere koepelorganisaties de opzet en uitvoering van de bouwinspecties besproken, waarmee verdere vergroting van de betrokkenheid bij en het draagvlak voor versterking van de handhaving bij de koepels en bij individuele gemeenten is beoogd.

Naast het verrichten van onderzoek zijn gemeenten in 2001 actief benaderd om, voor zover dit nodig was, hun bouwverordeningen te actualiseren. Deze actieve rijksmonitoring heeft er toe geleid dat eind 2001 alle gemeenten de bouwverordening tot en met de 6e serie wijzigingen hadden bijgewerkt (medio 2000 voldeden 67 gemeenten nog niet).

2. Gezondheidsbedreigende stoffen

• Chloor-Fluor-Koolwaterstoffen (CFK's)

Realisatie beleidsdoelstelling

Het hoofddoel met betrekking tot CFK's is het voorkomen van lekverliezen bij stationaire koelinstallaties. Na de controleactie bij bedrijven met koelinstallaties is geconstateerd dat alle overtredingen bij de betreffende bedrijven zijn opgeheven.

Prestaties

In 2001 heeft de Inspectie 927 bedrijven met koelinstallaties gecontroleerd. In circa de helft van de gevallen voldeden de bedrijven aan alle wettelijke verplichtingen van de CFK-regelgeving. Bij 20% van de bedrijven was sprake van ernstige overtredingen, waarvoor een proces-verbaal werd gegeven.

Tevens is in het tweede kwartaal 2001 bij circa 300 garages en 22 autodemontagebedrijven (slopers) nagegaan of het onderhoud en de reparaties aan airconditioning van auto's inderdaad verricht worden door een Stichting Erkenning Koeltechnisch Installateur (STEK)-erkend bedrijf. Bij de garages was het naleefgedrag goed (slechts 5 van de 300 bedrijven kreeg een proces-verbaal), bij de slopers is de situatie minder gunstig (9 van de 22 gecontroleerde bedrijven waren in overtreding).

Op 22 juni 2001 is de notitie «Freonen binnen boord; aanpak van (H)CFK-emissies bij de scheepvaart» aangeboden aan Tweede Kamer (TK2000-2001, 22 343, nr. 54). In die notitie staat een achttal acties genoemd om de grote emissies van (H)CFK's bij koelinstallaties in de scheepvaart terug te dringen. Een van deze acties betreft het controleren van Nederlandse schepen op naleving van de CFK-regelgeving. In april 2002 is het rapport aangeboden aan de Tweede Kamer.

• Bouwstoffenbesluit

Realisatie beleidsdoelstelling

Nagegaan is of de uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit door gemeenten daadwerkelijk verbeterd is. Daaruit blijkt dat de handhaving van het Bouwstoffenbesluit traag op gang komt, ondanks gemaakte afspraken in Landelijke coördinatiecommissie milieuwethandhaving (LCCM)-verband om hier extra aandacht aan te geven.

Prestaties 2001

De Inspectie heeft een onderzoek gedaan onder 50 gemeenten. Vanaf half mei tot eind 2001 werden er door het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) in 35 van de 50 regio's met een Servicepunt milieuwethandhaving (SEPH) «Praktijkdagen handhaving Bouwstoffenbesluit» gehouden. Omdat er bij de handhavingpartners nog veel onbekendheid is met en wantrouwen is jegens de erkende kwaliteitsverklaringen/certificaten Bouwstoffenbesluit, is een workshop Certificering Bouwstoffenbesluit/BRL 2506 in Utrecht gehouden.

Het Bouwstoffenbesluit en de handhaving daarvan worden thans geëvalueerd. De eerste tussenrapportage is gereed. De Inspectie komt tot de conclusie dat bij slechts 20% van de gemeenten de uitvoering en handhaving van het besluit zich op een adequaat niveau bevindt.

• Poly-Chloor-Bifenyl (PCB)

Realisatie beleidsdoelstelling

Het hoofddoel is door versterking van regelgeving en intensivering van de handhaving een eind maken aan de toepassing van PCB's. Het beoogde resultaat voor 2001 was een naleving door ten minste tachtig procent van de gecontroleerde doelgroepen. Medio 2002 is er inzicht in het naleefgedrag met betrekking tot PCB's op basis van controles tijdens bedrijfsbezoeken.

Prestaties 2001

In 2001 zijn circa 30 bedrijven bezocht. Daarbij gaat het om bedrijven die elektriciteit kopen bij de energiebedrijven, maar de transformatoren in eigen beheer hebben. Medio 2002 worden de conclusies bekend.

Gedurende de transportcontroleweek is door de Inspectie Milieuhygiëne samengewerkt met het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de Rijksverkeersinspectie (RVI). Tijdens deze controles zijn de aangehouden transporten gecontroleerd op aanwezigheid van PCB-houdende apparatuur. Er werden 3575 controles uitgevoerd, daarbij werd geen PCB-houdende apparatuur aangetroffen.

• Asbestverwijderingsbesluit

Realisatie beleidsdoelstelling

Het doel is dat naleving van het Asbestverwijderingsbesluit vergroot wordt. De conclusie is dat de gemeenten in de praktijk onvoldoende uitvoering geven aan de regels van het Asbestverwijderingsbesluit gedurende het gehele traject: de beleidsontwikkeling en organisatie van het proces, de behandeling van de aanvragen van de sloopvergunningen en de sloopmeldingen en vooral het toezicht en de handhaving.

Prestaties 2001

De Inspectie Volkshuisvesting en de Inspectie Milieuhygiëne hebben in 2001 een gezamenlijk onderzoek gedaan naar de wijze waarop gemeenten omgaan met de asbestproblematiek bij de sloop van woningen en andere gebouwen. Het onderzoek is uitgevoerd in 28 gemeenten, verspreid over het land. Met het onderzoek is enerzijds een landelijk beeld verkregen ten behoeve van evaluatie van het rijksbeleid en anderzijds is aan de betreffende gemeenten een handreiking gedaan om hun beleid, toezicht en handhaving te verbeteren. Aan slechts twee gemeenten wordt over de gehele linie een voldoende gegeven.

3. Afval: internationale afvaltransporten

Realisatie beleidsdoelstelling

Het hoofddoel is meer dan tachtig procent naleving bij controles van de verstrekte exportvergunningen. Over het naleefgedrag kan geen uitspraak worden gedaan omdat een groot aantal beschikkingen niet handhaafbaar bleek te zijn. Veelal omdat uit de beschikking niet helder bleek waaraan de afvalstof en de verwerking moeten voldoen. In deze gevallen was het dan ook onmogelijk om vast te stellen of de beschikking werd nageleefd. Verder heeft er aanpassing plaatsgevonden van niet handhaafbare exportvergunningen voor eind 2001. De niet-handhaafbare beschikkingen zijn in december 2001 besproken. Dit heeft geleid tot een overzicht van mogelijke oplossingsrichtingen voor de betreffende knelpunten. Tenslotte is de aard en samenstelling van deze afvalstromen bij export naar ACS-landen (landen in Afrika, het Caribisch gebied en de stille Zuidzee) en niet OESO-landen (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) gecontroleerd. De resultaten van deze controles zijn begin 2002 bekend.

Prestaties

Bij transportcontroles onder 3 575 geselecteerde busjes, vrachtwagens, containers, wagonladingen en de binnenvaart zijn in totaal 394 (ruim 11%) overtredingen geconstateerd. In 173 van de gevallen ging het om overtredingen bij grensoverschrijdende afvaltransporten, voor het merendeel (134) met bestemming West-Afrika en Azië.

Met de handhavingpartners (douane, rijksverkeersinspectie en politie) zijn in het kader van een effectievere handhaving handhavingsprioriteiten en posterioriteiten voor de Europese verordening (grensoverschrijdende) overbrenging afvalstoffen (EVOA) afgesproken. In het kader van het project «Zicht op de markt» is een model ontwikkeld waarmee de risico's op overtredingen voor de verschillende afvalstromen in kaart worden gebracht.

In het kader van het project «Zicht op de markt» zijn van medio oktober tot eind december 44 fysieke controles uitgevoerd op een aantal risicovolle afvalstoffen die vanuit Nederland werden uitgevoerd naar bepaalde niet-OESO-landen. De controles zijn uitgevoerd door de douane in samenwerking met de Inspectie. Een groot aantal beschikkingen bleek niet handhaafbaar, waardoor het niet mogelijk was om vast te stellen of de beschikking werd nageleefd.

Tenslotte zijn 550 voertuigen gecontroleerd bij export naar ACS-landen op vier verschillende locaties in de Amsterdamse haven. Op basis van de dossiers zijn 252 processen-verbaal opgemaakt op grond van onder andere de EVOA-wetgeving, het CFK-besluit, de Wet bodembescherming en de wet Gevaarlijke stoffen.

4. Verbetering milieukwaliteit op lokaal niveau

Realisatie beleidsdoelstelling

Het hoofddoel voor verbetering milieukwaliteit op lokaal niveau is een aantoonbare vermindering van het aantal legionellabesmettingen in leidingwater. De doelstelling is gehaald. Het aantal besmettingen is van 15% naar 6% teruggedrongen.

Prestaties

De projecten genoemd in de begroting 2001, zijn gedurende de uitvoering gewijzigd.

In het kader van het toezicht op de Tijdelijke regeling legionellapreventie, zijn twee eerstelijns onderzoeken uitgevoerd naar de wijze van uitvoering tijdens de wettelijke overgangsperiode bij de doelgroep hotels en de doelgroep Zorginstellingen. Uit de rapportages blijkt dat de doelgroep Zorginstellingen vergevorderd is met de uitvoering van de Tijdelijke regeling. De doelgroep hotels loopt daarbij achter.

Na afloop van de overgangstermijn van de Tijdelijke regeling op 15 oktober 2001 is direct een handhavingsproject gestart bij congrescentra, sportaccommodaties, scholen en zwembaden. Er werd gecontroleerd op de aanwezigheid van een risicoanalyse. Instellingen die niet voldeden aan de regeling werden bestuursrechtelijk aangeschreven en kregen eventueel een dwangsom opgelegd. Het naleefpercentage bleek 50% te zijn.

Door de VROM-Inspectie is in samenwerking met VWS en SoZaWe een onderzoek uitgevoerd naar de legionellapreventie bij koeltorens en luchtbehandelinginstallaties.

Overdracht van de controles heeft plaatsgevonden naar de waterleidingbedrijven die in het kader van het toezicht moeten worden uitgevoerd. De afspraken met de waterleidingsector zijn vastgelegd in een Inspectierichtlijn legionellapreventie.

5. Tegengaan klimaatverandering en emissies

Realisatie beleidsdoelstelling

Het hoofddoel is een bijdrage leveren aan de bestrijding van de grote omvang van emissie van broeikasgassen. Er is geconcludeerd dat het uitvoeren van de twee geplande toezichtacties (het realiseren van een optimale energie-infrastructuur bij stadswijken en de uitvoering van energiebesparing in vergunningverlening aan bedrijven) niet effectief zou zijn. De reden hiervoor is onder andere de vertraging in de ontwikkelingen met betrekking tot de zogenaamde tweede generatie Meerjarenafspraken alsmede de vertraging in het opstarten van het convenant Benchmarking aangaande een verder te bereiken energie-efficiency.

Prestaties

Ter compensatie heeft de Inspectie Milieuhygiëne bij de Top-X advisering (vergunningverlening grote bedrijven) mede aandacht besteed aan energie-efficiency.

6. Internationale samenwerking

Realisatie beleidsdoelstelling

Er zijn vervolgafspraken met Interpol gemaakt om de intensivering van de milieutaken van Interpol (Green Interpol) verder uit te werken. Het doel was te komen tot een taskforce waar in gecoördineerd verband uitwerking wordt gegeven aan de milieutaken van Interpol. Eind 2001 is deze taskforce tot stand gekomen.

Het «Chemical Legislation European Enforcement Network» (CLEEN) heeft gewerkt aan handhavingsprojecten op het terrein van cadmiumhoudende kunststoffen en CFK's. In deze projecten handhaven de Europese landen gezamenlijk de betreffende Europese richtlijnen. Europees breed worden maatregelen genomen zoals processen-verbaal.

Prestaties

Het netwerk «Transfrontier Shipments of Waste» (TFS) dat draait onder leiding van de Inspectie Milieuhygiëne heeft in mei 2001 haar jaarlijkse conferentie gehouden in Belfast, Noord Ierland. Naast informatie-uitwisseling en de terugkoppeling van de verschillende (handhavings)-projecten is een meerjarenprogramma vastgesteld. Het programma richt zich primair op de handhaving van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) in Europa, waarbij samenwerking tussen verschillende handhavingsorganisaties essentieel is.

In 2001 is ondermeer gezamenlijk onderzoek uitgevoerd naar afvaltransport per spoor. Hierbij is in één geval illegale opslag en transport naar België geconstateerd en in één geval illegale verscheping in Oostenrijk.

Ook is er een eerste concept gemaakt voor een handboek voor het terugzenden van illegale afvaltransporten.

Thema: Verscheidenheid en kwaliteit van de leefomgeving

1. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke functies

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Een van de prioriteiten in 2001 op het gebied van de ruimtelijke ordening was het toetsen en beoordelen van te actualiseren streek- en bestemmingsplannen aan het vigerend beleid.

Daartoe hebben de Inspecties Ruimtelijke Ordening zich in 2001 intensief beziggehouden met het toezicht houden op de doorwerking van het rijksbeleid in de plannen van de andere overheden, het streekplan voor de provincies, structuurplannen en bestemmingsplannen voor de gemeenten alsmede de zogenaamde «artikel 19 gevallen». Bij het uitvoeren van deze taak zijn de vele gevoerde overleggen in het kader van de Provinciale Planologische Commissie met provincies en gemeenten over hun visies en plannen van ruimtelijke ordening van groot belang geweest. Bovendien hebben de Inspecties Ruimtelijke Ordening zich ook bezig gehouden met het signaleren van relevante regionale en lokale ontwikkelingen.

Prestaties in 2001

De prestaties in 2001 zullen – zoals gebruikelijk – worden neergelegd in een Rapportage «Activiteiten handhaving WRO en ruimtelijk beleid».

Ten opzichte van 2000 zijn de inspanningen verder opgevoerd, dit blijkt onder andere uit meer gemeentelijke toezichtsonderzoeken en meer verscherpt toezicht, veel meer handhavingsverzoeken aan gemeenten hun bestemmingsplannen in een specifiek geval te handhaven en procedures voor schorsing en vernietiging door de Kroon van bouwvergunningen.

Ten aanzien van de doorwerking zijn door de inspecties m.b.t. bestemmingsplannen meer zienswijzen bij de gemeenten en bedenkingen bij de provincies ingediend.

De versterking met medewerkers van de Inspecties R.O. (en navenant ook op centraal niveau), is in 2001 op het voorgenomen peil aangeland. In 2002 zullen de inspanningen onverminderd worden voortgezet maar dan organisatorisch geïntegreerd in de VROM-Inspectie.

Thema: Sociale rechtvaardigheid

1. Toezicht corporaties

Realisatie beleidsdoelen en effecten

Door toezicht op de corporaties is gecontroleerd of toegelaten instellingen voldoen aan de vereiste prestaties. Het gaat daarbij onder andere om realisatie van de sociale taken en het vormgeven van het huurdersoverleg.

Het 6de prestatieveld wonen en zorg is in 2001 toegevoegd aan het BBSH.

Prestaties 2001

In december 2001 werden het Toezichtsverslag sociale huursector 2000 en het financiële verslag van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk nr. VROM 2001-1283). In deze rapporten staan de prestaties van de sociale huursector. Financieel staat de sector er goed voor. Het eigen vermogen nam toe van € 8,67 mld. in 1999 naar € 9,35 mld. in 2000, terwijl het weerstandsvermogen groeide van € 13,98 mld. naar € 14,2 mld. Het aantal corporaties met financiële problemen neemt verder af. In 2000 werden 13 000 woningen aan huurders verkocht en werden 14 700 sociale huurwoningen gebouwd. De investeringen in onderhoud en verbetering stegen met 2% ten opzichte van 1999 (1999: € 2,810 mld., 2000: € 2,855 mld.). De investeringen in leefbaarheid van wijken en buurten steeg met 8% naar € 0,157 mld. Door fusies nam het aantal woningcorporaties ten opzichte van het voorgaande jaar af met 58 naar 620 per 1 juli 2001. Eind 2001 werd het 6e prestatieveld Wonen en zorg toegevoegd. In 2003 kan een beter inzicht worden geboden in de prestaties van de woningcorporaties op dit terrein. In 2001 werd een steekproefsgewijs onderzoek verricht naar de interne controle bij corporaties en de kwaliteit van de administratieve organisatie, met name met het oog op functiescheiding bij aanbestedingsprocedures. Dit onderzoek wordt afgerond in 2002.

2. Betaalbaarheid en vrije woonkeuze: huurgeschillen

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Doelstelling voor 2001 was het moderniseren van de Hoofdafdeling huurgeschillen met als doel een betere, meer klantgerichte dienstverlening aan de burger. Dit moet worden bereikt door een efficiëntere organisatie met lagere kosten, het terugbrengen van de doorlooptijden bij de huurcommissies en het verbeteren van bereikbaarheid en toegankelijkheid van de Huurcommissies voor burgers en van de voorlichting door de inrichting van een «fijnmazig frontoffice».

Prestaties 2001

Een efficiëntere organisatie met lagere kosten: in het Regeerakkoord is hiervoor een structurele taakstelling opgenomen van € 3,040 mln. vanaf 2001. Deze taakstelling is gerealiseerd doordat de oorspronkelijk 11 secretariaten zijn gecentraliseerd in 1 secretariaat. Bezuinigingen die hierdoor zijn gerealiseerd hebben onder meer betrekking op huisvestingskosten en op het aantal formatieplaatsen (van 262 naar 127). Het nieuwe geautomatiseerde systeem is niet meer in 2001 opgeleverd. Wel is het oude geautomatiseerde systeem in 2001 aangepast. In de loop van 2002 zal worden onderzocht of nadere aanpassingen noodzakelijk zijn voor de implementatie van het nieuwe geautomatiseerde systeem. Duidelijk is wel dat het nieuwe geautomatiseerde systeem in 2002 niet meer kan worden ingevoerd.

Het terugbrengen van de doorlooptijden bij de huurcommissies: doordat het nieuwe geautomatiseerde systeem niet is gerealiseerd, zijn de doorlooptijden bij de behandeling van de geschillen onder druk komen te staan. Bovendien is het aantal verzoekschriften verband houdende met de jaarlijkse huurverhoging, twee keer zo groot als aanvankelijk was verwacht. Alle activiteiten waren dan ook gericht op het terugdringen van de doorlooptijden.

De inrichting van een fijnmazig front-office: door de aandacht voor het terugdringen van de doorlooptijden zijn in 2001 beperkte activiteiten ontplooid voor de inrichting van een fijnmazig frontoffice. Dit frontoffice moet leiden tot een optimale bereikbaarheid voor de burger door het vraaggestuurd aanbieden van informatie en inzet van ICT. In 2001 is gerealiseerd:

• een telefonische bereikbaarheid van 8.30 uur tot 17.30 uur, zij het dat de telefonische bereikbaarheid in de periode rond de zomer problematisch was;

• voorlichting op afspraak;

• inloopspreekuren van de oude organisatiestructuur zijn afgebouwd, wel zijn de inloopspreekuren in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht gecontinueerd. In februari 2002 vindt een evaluatie plaats over deze inloopspreekuren;

• VROM-brochures en ander voorlichtingsmateriaal worden aan de burger beschikbaar gesteld via koepelorganisaties van huurders en verhuurders, gemeenten en intermediairs.

Thema: Verbetering instrumentarium

1. VROM brede onderzoeken

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

In het kader van de gezamenlijke onderzoeken gericht op de uitvoering van VROM brede wet- en regelgeving is door de Inspecties toezicht gehouden op de juiste uitvoering van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) door de andere overheden en de beginselplicht van gemeenten hun bestemmingsplannen te handhaven. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in de Rapportage «Activiteiten handhaving WRO en ruimtelijk beleid» (Tweede Kamer 2001-2002, hfdst XI nr).

Het VROM brede onderzoek – Themaonderzoek handhaving VROM brede regelgeving – is vergelijkbaar met het onderzoek naar handhaving regelgeving over ruimtelijke ordening, dat is uitgevoerd in 1998. Het onderzoek is gericht op de VROM brede regelgeving. Het verbreden van het onderzoek met milieu en de bouwregelgeving heeft meer tijd gekost dan was gepland, waardoor in 2002 het onderzoek «Themaonderzoek handhaving VROM brede regelgeving» zal worden uitgevoerd.

2. Tegengaan gedogen

Realisatie beleidsdoelstelling

Het hoofddoel is het tegengaan van gedogen door de andere overheden en het resultaat zou een aantoonbare vermindering van het aantal gedoogsituaties moeten opleveren. De definitieve resultaten van het onderzoek waarbij gedoogschikkingen zijn getoetst zijn in februari 2002 bekend. Belangenverstrengeling als opdrachtgever (vergunningverlener) en handhaver (2–3 petten problematiek) heeft tevens aandacht gekregen in 2001. Uit onderzoek hiernaar blijkt dat belangenverstrengeling niet is aangetoond.

Prestaties

In 2001 is de tweede fase van het project Toetsing uitvoering gemeenschappelijk beleidskader gedogen conform planning afgerond, waarbij de lokale beleidsnota's zijn bestudeerd op gedogen. Het conceptrapport is in februari 2002 opgesteld. Het feitelijke onderzoek is uitgevoerd, waarbij als uitgangspunt de Wet Milieubeheer en de Kernenergiewet dienen. Hierbij werden 300 gedoogbeschikkingen bestudeerd waarvan 50 diepgaand met bedrijfscontroles. In maart 2002 is het definitieve rapport gereed.

3. Bijzondere Opsporingsdienst VROM

Realisatie beleidsdoelstelling

In overeenstemming met het kabinetsstandpunt inzake de Bijzondere opsporingsdiensten (Rapport project regeerakkoord 1998 en Bijzondere Opsporingsdiensten) is binnen de VROM-Inspectie vanaf 1 januari 2002 een VROM-IOD «nieuwe stijl» gepositioneerd die in het kader van de strafrechtelijke rechtshandhaving is belast met de opsporing van ernstige delicten (misdrijven) zoals die voortvloeien uit de handhaving van de beleidsinstrumentele wetgeving van VROM. VROM heeft de Dienst Recherchezaken (DRZ), het Milieu Inlichtingen en OpsporingsTeam (MIOT) en het Milieu Bijstandsteam (MBT) geïntegreerd in deVROM-IOD.

Prestaties 2001

VROM heeft de mogelijkheden verkend om de minder zware delicten onder te brengen bij andere handhavingsorganisaties. Met het oog hierop is het afgelopen jaar contact gezocht met de VNG en het OM over de mogelijkheden om de sociale recherche bij gemeenten (Sores) die verantwoordelijk zijn voor de opsporing van sociale zekerheidsfraude op termijn ook integraal verantwoordelijk te maken voor de opsporing van huursubsidiefraude. Uit de reacties van VNG en OM is gebleken dat VROM vooralsnog op zichzelf aangewezen voor de opsporing en bestrijding van (huur)subsidiefraude. In dat kader is de DRZ in het laatste half jaar van 2001 als experiment samenwerkingsovereenkomsten aangegaan met tien Sores-eenheden ten behoeve van het verkrijgen van voldoende informatie voor de realisatie van de voor 2001 geplande 400 huursubsidieonderzoeken. In totaal zijn 430 zaken afgehandeld met een totaal schadebedrag van € 550 000,–.

Het MIOT heeft in 2001 expertise geleverd aan de strafrechtelijke onderzoeken van de politie naar de brand bij ATF in Drachten en naar de vuurwerkramp in Enschede.

Het opsporingsonderzoek naar productie en export van verboden CFK's door een Nederlandse producent van koelmiddelen (Fricri-onderzoek) werd in 2001 afgerond en wacht op een vervolgingsbeslissing door het Openbaar Ministerie. Naast deze strafrechtelijke onderzoeken heeft het MIOT een aantal toezichtsancties uitgevoerd, waarbij de nadruk in 2001 heeft gelegen op evenementenvuurwerk. In het voorjaar van 2001 is de Tweede Kamer door middel van toezending van een tussenrapportage en een TNO-rapport geïnformeerd over het vuurwerkclassificatie-onderzoek naar aanleiding van de ramp in Enschede. In het najaar van 2001 heeft het MIOT samen met de Inspectie Verkeer & Waterstaat en betrokken gemeenten een groot aantal opslagbedrijven van evenementenvuurwerk opnieuw bezocht en waar nodig maatregelen doen treffen om (opnieuw) onjuist geclassificeerd vuurwerk te verwijderen.

DRZ heeft zich het afgelopen jaar voor een belangrijk gedeelte geconcentreerd op een tweetal grootschalige onderzoeken, te weten FRASA en BELEGGERS. Het onderzoek FRASA betreft een onderzoek naar malversaties en fraude ter verkrijging van subsidies en overtreding van vergunningen bij de inzameling en verwerking van scheepsafvalstoffen. Het onderzoek BELEGGERS betreft een verkennend onderzoek in de zin van de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden waarbij transacties in de onroerend goedsector (aankoop woningbezit van Toegelaten Instellingen door particuliere beleggers) in kaart zijn en worden gebracht en geanalyseerd teneinde witwas-constructies in beeld te krijgen en/of malafide kopers van de volkshuisvestingmarkt te weren. Beide onderzoeken zullen in 2002 worden afgerond.

Met de Landelijke milieugroep (LMG) is een werkovereenkomst opgesteld om tot een goede en eenduidige afstemming van werkzaamheden, personeelsinzet en informatie-uitwisseling te komen.

Er zijn daartoe vijf medewerkers van de VROM-IOD gedetacheerd bij de LMG die een bijdrage hebben geleverd aan het verkrijgen van een landelijke informatiepositie op het terrein van de (zware) milieucriminaliteit en het realiseren van een eerste landelijke criminaliteitsbeeld voor milieu.

Cluster 3: Beleidsprioriteiten Tweede Kamer

In deze paragraaf wordt ingegaan op de vragen die door de werkgroep Financiële Verantwoordingen van de Tweede Kamer gesteld zijn over de onderwerpen klimaatbeleid, geluidshinder en compensatie van de milieudruk.

1. Klimaatbeleid

a. Welk deel (zowel absoluut als percentueel) van de in 2010 te reduceren CO2-reductie is in 2001 bewerkstelligd, zowel in totaal, als uitgespitst naar departementale actieprogramma's en de belangrijkste programma's en/of programmaonderdelen?

b. Welk deel van de voor CO2-reductie in 2001 begrote uitgaven (of uitgavendervingen, daar waar sprake is van zogenaamde belastinguitgaven) is daadwerkelijk gerealiseerd, zowel in totaal, als uitgespitst naar departementale actieprogramma's en de belangrijkste programma's en/of programmaonderdelen?

c. Welke consequenties heeft het onder a) gegeven antwoord voor de te realiseren CO2-reductie in de jaren 2003 tot 2010?

d. Welke consequenties hebben de onder b) en c) gegeven antwoorden voor de te realiseren CO2-reductie in de jaren 2003 tot 2010?

a. Het antwoord op deze vraag valt in de categorie «wel willen, maar niet (verantwoord) kunnen.» De gevraagde informatie over gerealiseerde emissiereducties kan niet worden geleverd. Zoals aangegeven in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, deel 1 (Kamerstukken II 1998–1999, 26 603, nr. 2, blz. 59–61) kunnen gerealiseerde CO2-reducties per sector en maatregel achteraf niet op zinvolle wijze worden bepaald. Wel wordt jaarlijks gerapporteerd over de sectorale emissies van alle broeikasgassen in Nederland aan de hand van de in de Milieubalans gepresenteerde gegevens. Ook wordt jaarlijks in het Milieuprogramma gerapporteerd over beleid in voorbereiding en in uitvoering zodat er associatie kan worden gelegd tussen de sectorale maatregelen in uitvoering en de sectorale emissiemutatie voor zover het verantwoord is dat te doen. Het is logistiek niet mogelijk om in de jaarverantwoording informatie over de emissieontwikkeling van het voorgaande jaar op te nemen omdat deze informatie pas beschikbaar komt in de Milieubalans van het RIVM die ieder jaar in september verschijnt.

b. Het antwoord op deze vraag valt in de categorie «wel willen en ook (voor een deel) kunnen.» Voor de uitgaven die op de begroting van VROM staan zal jaarlijks worden aangegeven welk deel daadwerkelijk is gerealiseerd (zie de toelichting op artikel 05.22). Voor NIRIS resp. ROB gebeurt dit al vanaf de jaarverantwoordingen 1999 resp. 2000; voor CDM, waterstof/CO2-opslag, schone energiedragers, ondersteuning vergunningverleners en communicatie klimaatbeleid zijn de eerste ramingen van de prestatiegegevens opgenomen in het Milieuprogramma 2002. Voor het programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting is in de VROM-begroting 2001 (Kamerstukken II 2000-2001, 27 400 hoofdstuk XI, nr. 2, blz. 263) aangegeven welk kengetal zal gelden. De jaarverantwoording 2002 komt hierop terug. Voor klimaatuitgaven die op de begrotingen van andere departementen staan, is een overzicht – inclusief realisatiegegevens over 2001 – opgenomen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 05.22. Een integraal overzicht is opgenomen in het Milieuprogramma. Dit laatste is, zoals toegezegd in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, voor het laatst gebeurd in het Milieuprogramma 2002.

c. De in de jaarlijkse Milieubalans gepubliceerde emissiecijfers vormen een indicatie of Nederland op het goede traject zit om het Kyoto-doel (een emissiereductie met 6% als gemiddelde over de periode 2008–2012 ten opzichte van 1990) te kunnen realiseren. Het beleid kent echter geen tussentijdse jaarlijkse reductietaakstellingen. Bij de evaluaties in 2002 en 2005 wordt beoordeeld of het ingezette beleid voldoende is om het Kyoto-doel te kunnen realiseren en of er extra maatregelen nodig zijn. Wijkt de ontwikkeling van de feitelijke emissies in de Milieubalans af van wat logischerwijs nodig is om het doel te halen dan is dat een belangrijk signaal bij de evaluaties. Vóór 1 april 2002 zal de Evaluatienota Klimaatbeleid naar de Tweede Kamer worden gezonden.

d. Bij de evaluatiemomenten in 2002 en 2005 wordt vastgesteld of intensivering van het klimaatbeleid nodig is en of daarvoor extra middelen moeten worden ingezet. Tevens wordt ieder jaar in het kader van de begrotingsbesprekingen bekeken of de ontwikkeling van de economische groei aanleiding vormt om ten behoeve van ondermeer klimaatbeleid (extra) milieudrukmiddelen beschikbaar te stellen.

2. Compensatiegelden in het kader van milieubeheer

a. Welke kwantitatieve doelstellingen bestaan er op de deelterreinen? Hoeveel minder NOx wordt in 2001 nagestreefd? Hoeveel minder fijnstof wordt in 2001 nagestreefd? Hoeveel minder afval wordt in 2001 nagestreefd?

b. Welke effecten zijn in 2001 gerealiseerd? Hoeveel minder is gerealiseerd? Hoeveel minder fijnstof is gerealiseerd? Hoeveel minder afval is gerealiseerd?

c. Welke beleidsprestaties zijn geleverd met de extra middelen? Hoeveel roetfilters in het verkeer zijn gerealiseerd met behulp van de extra beschikbare middelen? Welke hoeveelheden gescheiden afval, hergebruikt afval en voorkomen afval zijn gerealiseerd? – een en ander eventueel uitgesplitst naar huishoudelijk afval en bedrijfsafval? – Welke prestaties zijn er geleverd voor de reductie van NOx?

a. In het milieubeleid wordt gewerkt met lange-termijn doelstellingen, welke op verschillende manier worden vertaald naar taakstellingen voor de kortere termijn. In resp. NMP3 en NMP4 zijn de kwantitatieve doelstellingen voor 2010 opgenomen. Aan de hand hiervan moet beoordeeld worden of de emissies van onder meer NOx, fijn stof en afval zich in de gewenste richting ontwikkelen. Een toegankelijk overzicht van emissies en doelen staat in de Milieubalans 2001, blz. 18.

b. Jaarlijks wordt in de Milieubalans gerapporteerd over de ontwikkeling van de emissies in relatie tot de doelen. De voorlopige cijfers over 2001 komen pas halverwege 2002 beschikbaar. Pas op dat moment kan inzicht worden gegeven in de bereikte prestaties. Voordien kan alleen inzicht worden gegeven in de beleidsprestaties.

Voor afval zijn in het Landelijk afvalbeheerplan doelstellingen opgenomen voor preventie, nuttige toepassing en verwijdering voor de periode 2002-2012. Zo wordt een verdere relatieve ontkoppeling nagestreefd tussen de groei van het totaal afvalaanbod en de groei van het BBP en wordt ingezet op een stijging van nuttige toepassing van 77% in 2000 naar 83 % in 2012. Storten, de minst gewenste wijze van afvalbeheer, moet terug worden gebracht van 9% in 2000 naar 3% in 2012.

c. omdat in 2001 VROM nog geen eigen stimuleringsregeling voor het aanbrengen van roetfilters is opgestart, is middels begrotingsoverheveling een bijdrage naar Verkeer en Waterstaat overgemaakt voor de uitvoering van de, binnen dat departement geldende, Mibu-regeling. Per bus wordt een roetfilter aangebracht voor een bedrag van € 6 818,-. In totaal zijn circa 400 bussen in 2001 ten laste van dit budget omgebouwd. Het beleid voor reductie van de uitstoot van NOx richt zich vooral op het stimuleren van de aanschaf van schone vrachtauto's en bussen (het Euro IV pakket). Omdat deze nieuwe technologie in 2001 niet voor de markt beschikbaar is gekomen, zijn de gewenste resultaten in 2001 op het punt van NOx reductie achterwege gebleven. Over de prestaties op het gebied van NOx in 2001 kan wel worden gesteld dat diverse zogenaamde SCR-installaties (selectieve catalitische reductie) zijn gesubsidieerd waarmee reducties zijn bewerkstelligd. De subsidies op deze installaties worden overigens niet gefinancierd uit het budget voor compensatie van milieudruk.

De cijfers over welke hoeveelheden afval gescheiden, hergebruikt of voorkomen zijn in 2001, zijn pas medio 2002 beschikbaar, te laat voor publicatie in deze verantwoording. Om die reden worden in de verantwoording over 2001 de realisatiecijfers van 2000 gepresenteerd. De gegevens zijn te vinden in de toelichting op het begrotingsartikel 05.23 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling.

3. Geluidshinder

a. Welke effecten op het gebied van geluidshinder worden met het beleid nagestreefd en welke worden gerealiseerd? Deze vraag kan beantwoord worden door middel van informatie over het aantal geluidsbelaste woningen. Hoeveel waren er dat begin 2001 en hoeveel waren dat er eind 2001? Daarnaast kan onderscheid worden gemaakt tussen alle in het MIG genoemde geluidsbronnen. Hoeveel winst is geboekt bij wegverkeer, railverkeer, industrie en luchtvaart?

b. Welke prestaties zijn hiervoor geleverd? Hoeveel gevelisolaties zijn gerealiseerd? Hoeveel kilometers weg zijn voorzien van dubbel ZOAB? Welke prestaties met betrekking tot handhaving zijn geleverd?

a. Overeenkomstig de actie uit het NMP3 zijn in het NMP4 nieuwe doelstellingen voor het geluidbeleid opgenomen: Het streven is dat in 2030 in alle gebieden een goede akoestische kwaliteit heerst. Om dit te bereiken zijn de volgende herziene geluidsdoelstellingen vastgesteld:

– In 2010 wordt de grenswaarde van 70 dB(A) bij woningen niet meer overschreden;

– De akoestische kwaliteit in het stedelijk en landelijk gebied is in 2030 gerealiseerd. In 2010 is een forse verbetering van de akoestische kwaliteit in het stedelijk gebied gerealiseerd, mede door aanpak van de rijksinfrastructuur;

– De akoestische kwaliteit in de EHS is in 2030 gerealiseerd. In 2010 is de ambitie dat de akoestische situatie niet is verslechterd ten opzichte van 2000.

De door de Kamer gevraagde informatie kan niet worden geleverd omdat het Ministerie niet beschikt over data inzake de verschillende geluidsbelastingklassen op woningniveau. Dit komt voort uit het gegeven dat de Wet geluidhinder een groot deel van de uitvoering bij andere overheden legt en er geen verplichting tot het leveren van monitoringsgegevens bestaat. VROM voert zelf beleid met betrekking tot de saneringsoperatie voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Hierover is wel kwantitatieve informatie beschikbaar. Daarnaast is VROM betrokken bij de geluidsinpassing van nieuwe infrastructuur van het rijk (Tracé-besluiten en Luchtvaarwet). Deze betrokkenheid levert echter geen inzicht in aantallen geluidsbelaste woningen ten gevolge van infrastructuur. Het beheer van de rijksinfrastructuur berust bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Alle overige gevallen met betrekking tot de geluidsbelasting van nieuwe en vooral ook bestaande situaties zijn in handen van provincies en gemeenten. Een totaal landelijk overzicht en een relatie met de huidige (hinder)doelstellingen wordt door het RIVM verzorgt in de Milieubalans en de Milieuverkenningen. De daarin opgenomen informatie is echter vanwege het doel ook niet op woningniveau gedetailleerd. Meer detaillering dient over enige jaren wel plaats te vinden naar aanleiding van de komende EU-richtlijn voor omgevingsgeluid. In het kader van deze richtlijn zullen agglomeraties en beheerders van belangrijke infrastructuur een geluidkaart opstellen waarin aangegeven wordt hoeveel woningen binnen welke geluidbelastingklassen liggen. Tevens wordt een actieplan opgesteld waarin wordt aangegeven wat de beheerder of het bevoegd gezag van plan is aan de situatie te gaan doen. Hoe de gegevens worden verzameld en hoe deze aan de EU zullen worden gepresenteerd wordt momenteel uitgewerkt in het kader van de voorbereiding van de implementatie van de richtlijn. Naast bovenstaande acties is de richtlijn bedoeld om de berekeningen van de geluidbelasting binnen de EU te harmoniseren.

b. In 2001 zijn aan ca 5000 woningen gevelmaatregelen getroffen. De voorbereiding van afschermende maatregelen voor ca 7300 woningen is gestart. In voorbereiding en uitvoering (afschermende maatregelen) zijn projecten ten behoeve van 23 500 woningen. Het verwachte aantal kilometer wegdek dat met behulp van subsidie van een stil wegdek wordt voorzien bedraagt 30 km.

4. Milieudruk compensatiemiddelen

Realisatie beleidsdoelstelling

Krachtens afspraak in het Regeerakkoord 1998 kan VROM aanspraak maken op extra financiële middelen om de milieudruk die het gevolg is van meer dan behoedzame economische groei te compenseren, aangenomen dat financiële mogelijkheden en andere beleidsprioriteiten van het Kabinet dit toelaten. Dit compensatiemechanisme is inmiddels tweemaal toegepast. Zowel in 2000 (1ste tranche) als in 2001 (2de tranche) werden voor dit doel extra begrotingsmiddelen verkregen. De middelen zijn in beginsel beschikbaar met ingang van het eerstvolgende begrotingsjaar. Echter in 2001 zijn ook reeds kasbudgetten in het kader van de 2de tranche beschikbaar gekomen. Het jaar 2001 is daarmee een jaar geworden, waarin zowel de voorgenomen compensatiemaatregelen uit het eerste milieudrukpakket tot uitvoering gebracht moesten worden, alsook een besteding moest worden gevonden voor het extra budget uit de 2de tranche.

De extra milieudruk valt uiteen in vier grote categorieën. Voor elk hiervan worden maatregelen ingezet, die gedeeltelijk leiden tot extra uitgaven op de begroting van VROM of een van de andere (milieu-)departementen en gedeeltelijk gefinancierd worden door fiscale tegemoetkomingen (geen uitgaven, maar minder inkomsten voor de minister van Financiën). Over zowel de berekeningssystematiek als de criteria bij de besteding van de milieudrukmiddelen is gerapporteerd aan de Kamer per brief van 8 oktober 2001 van de ministers Pronk en Zalm.

Prestaties

Grootschalige luchtverontreiniging en (stedelijke) luchtkwaliteit (NOx, VOS en fijn stof)

In de oorspronkelijke besteding van de 1ste tranche was € 18,2 mln bestemd voor het stimuleren van de vervroegde aanschaf van schonere vrachtauto's en bussen (Euro-4 pakket) en € 9,1 mln voor de uitrusting van bestaande vrachtauto's en bussen met roetfilters. In de loop van 2001 is gebleken dat het niet haalbaar is om de Euro-4 technologie in de gewenste mate te versnellen en is besloten hiervoor vanaf 2003 voor hetzelfde bedrag een fiscale stimulering in te zetten. Met betrekking tot de roetfilters is gebleken dat een stimulering met maximaal € 5.7 mln per jaar meer realistisch is. Met dit bedrag kunnen vanaf 2002 circa 1000 bussen met een filter worden voorzien. Dit bedrag zal daarom structureel worden ingezet. In 2001 zijn als opstart circa 400 bussen met roetfilters uitgerust. De hierdoor in 2001 vrijgevallen kasbudgetten zijn voor alternatieve milieudrukcompensatie maatregelen ingezet. Zo is voor € 1,1 mln besteed aan duurzame energie in rijksgebouwen (photo voltaïsche cellen).

Het merendeel van de gewenste compensatie in deze categorie wordt bereikt door fiscale maatregelen ter grootte van € 149,5 mln in 2001, afkomstig uit zowel de 1ste als de 2de tranche en bestemd voor de ondersteuning van WKK-installaties en de stimulering van duurzame energie (zon pv). Fiscale faciliteiten maken geen deel uit van de VROM-begroting. In afwachting van goedkeuring uit Brussel is de regeling ter stimulering van WKK nog niet van kracht.

Geluidhinder en stedelijke leefomgeving

Afkomstig uit de beide tranches wordt in 2001 € 15,9 mln extra besteed aan de lopende programma's voor de sanering van verkeerslawaai en wordt € 15.9 mln besteed aan de aanleg van zeer open asfalt beton op provinciale en gemeentelijke wegen. Naar verwachting zal hiermee ca. 75 km. weg van een stil wegdek voorzien kunnen worden.

Door opstart problemen blijft in 2001 € 14,5 mln aan kasmiddelen over. Samen met de overige in 2001 eenmalig vrijvallende kasmiddelen kon € 27,2 mln beschikbaar gesteld worden aan V&W ter uitvoering van projecten op het terrein van zeer stil wegdek, bestrijden van lawaai van railvoertuigen door verbetering van de remsystemen en het geluidsvriendelijker maken van de Calandbrug.

Afval

De kern van de compenserende maatregelen in deze categorie wordt gevormd door de besteding van € 6,8 mln per jaar aan afvalpreventie en afvalscheiding, zowel van huishoudelijk als bedrijfsafval. Hiervoor is de Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering opgesteld en gepubliceerd in april 2001. Bij maatregelen voor inrichtingen kan het onderwerp bedrijfsafval worden samengevoegd met energiebesparing en zo mogelijk ook met grondstof- en waterbesparing (de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer. Voor deze samenvoeging zijn in de periode 2001 tot en met 2004 aanvullende middelen beschikbaar, in 2001 € 1,6 mln. Er is een ruime belangstelling voor de regeling onder gemeenten gebleken. Eind 2001 worden de eerste beschikkingen afgegeven door de Novem. De voortgang van de regeling zal worden gemonitored aan de hand van een procesvariabele voor het aantal verbeterde vergunningen.

Daarnaast wordt in 2001 € 3,9 mln besteed aan drie andere onderdelen van het afvalbeleid: extra uitvoeringskosten in het kader van kennisgevingen en vergunningen m.b.t. afvaltransporten, aanvulling op de dekking van de op grond van de WM noodzakelijke registratie van inzamelaars, en budget voor het verwijderen van teerhoudend asfaltgranulaat. Eenmalig wordt tenslotte € 2,7 mln besteed aan een ondergronds afvalinzamelsysteem in Almere, als zijnde een voorbeeldproject voor de optimalisering van de gescheiden inzameling van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen en daarmee voor de verhoging van de leefbaarheid in binnensteden.

Bestrijdingsmiddelen en waterkwaliteit

Uit de 1ste tranche wordt van 2000 tot en met 2004 € 38.5 mln besteed door LNV aan diverse maatregelen ter bevordering van de biologische landbouw en de uitbanning van bestrijdingsmiddelen. In 2001 komt hieruit€ 11,3 mln beschikbaar aangevuld met nog eens eenmalig € 9,1 mln uit de tweede tranche.

Gerelateerd aan de verbetering van de waterkwaliteit wordt uit de in 2001 eenmalig beschikbare middelen € 1,4 mln besteed aan de experimentele toepassing van de membraam-bioreactor-technologie op het terrein van de zuivering van huishoudelijk afvalwater, alsmede een bijdrage van € 0,12 mln aan de sanering van waterbodems in Rotterdam.

Niet naar categorie ingedeeld

In 2001 is op verzoek van de Kamer zelf begonnen met de toevoeging van € 2.3 mln per jaar uit de milieudrukmiddelen aan het budget voor de SMOM-regeling. Deze middelen worden besteed aan voorlichtings- en educatieprojecten door maatschappelijke organisaties, gericht op duurzame consumptie en productie.

VROM prioriteiten bedrijfsvoering

1. Organisatie DGVH: Reorganisatie DG Wonen

Doelstellingen effecten

De aanpassing van de organisatie van DGVH aan de nieuwe sturingsfilosofie zoals neergelegd in de Nota «Mensen, Wensen, Wonen» is geëffectueerd. De ambities uit de nota MWW stellen niet alleen eisen aan het beleidsproces, maar ook aan de organisatie van het ondersteunend proces van DG Wonen. Om de onderlinge samenhang van diverse beleidsterreinen te vergroten en de samenwerking binnen de dienst te versterken is ook de structuur aangepast. De nieuwe organisatie, DG Wonen, mag verondersteld worden om volgens deze sturingsfilosofie te opereren.

Prestaties

Per 1 januari 2002 zal het Directoraat-generaal Volkshuisvesting (DGVH) gereorganiseerd zijn tot het «DG Wonen».

De nieuwe directie Stad en Regio is opgericht om de ambities van het Rijk in interactie met de belanghebbenden op lokaal en regionaal niveau, zoals overheden, corporaties, marktpartijen en (vertegenwoordigers) van woonconsumenten te realiseren. De directie bereidt conventanten voor en kent (stimulerings-)subsidies toe.

Ook is door de oprichting van een directie Strategie een bundeling van kennisontwikkeling (verkenningen, kwantitatieve en kwalitatieve kennis van het wonen en informatiestrategie) gerealiseerd.

2. Integratie VROM inspecties

In 2001 is de integratie van de VROM-Inspecties en de Dienst recherchezaken gerealiseerd. De oprichting van de nieuwe geïntegreerde Inspectie heeft plaatsgehad op 1 januari 2002.

Doelstellingen en effecten

De doelstelling van de reorganisatie was versterking van de handhavingsfunctie bij VROM. Beoogd neveneffect was het creëren van één VROM-handhavingsloket in de regio.

Daartoe is een organisatorisch onderscheid aangebracht tussen beleidsgerelateerde taken van de toenmalige individuele inspectiediensten en de handhavingstaken. De beleidsgerelateerde taken zijn ondergebracht bij de beleidsdiensten. Daardoor kan de nieuwe organisatie zich geheel richten op de handhaving.

Teneinde de doelstellingen te realiseren, is een projectorganisatie in het leven geroepen, ondersteund door een projectbureau. De projectorganisatie is er in geslaagd de oprichting van de nieuwe VROM-Inspectie te realiseren.

Prestaties

Opgeleverd is onder meer een Organisatie- en Formatierapport, op basis waarvan de personeelsplaatsing voor een kleine 700 medewerkers is gerealiseerd. De bedrijfsvoering is, vanwege de korte realisatietermijn, vooralsnog bij de start geoperationaliseerd op basaal niveau. De eerste voorbereidingen voor vorming en opleidingsplanning en competentiemanagement zijn getroffen. De noodzakelijke wettelijke voorzieningen zijn aangebracht. Een cultuur en communicatietraject is in gang gezet. Gestart is met de interne en externe werving voor de na personeelsplaatsing resterende vacatures.

3. Planbureau RPD

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

Naast nationaal ruimtelijk beleid bestaat er behoefte aan vernieuwende, wetenschappelijk gefundeerde input voor beleidsvoorbereiding en het strategische beleid van het Kabinet. Vanuit zowel de politiek als vanuit de wetenschap worden van VROM kwalitatief hoogwaardige toekomstverkenningen, dieptestudies, monitoringstudies, en beleidsanalyses en -evaluaties van ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke opties verwacht. Om hieraan tegemoet te komen is in de Nota Ruimte maken, ruimte delen invulling gegeven aan het voornemen een Ruimtelijk Planbureau (RPB) op te richten die per 1 januari 2002 operationeel is. Het gaat hierbij om een onafhankelijk Planbureau los van de Rijksplanologische Dienst (RPD) waar de planbureaufunctie nu onderdeel van uitmaakt. Deze positionering van het Ruimtelijk Planbureau buiten de RPD sluit aan bij de aanbeveling ter zake van de Parlementaire Werkgroep Vijfde Nota in het eindrapport «Notie van Ruimte: Op weg naar de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening».

Prestaties in 2001

Bij de uitwerking van de positionering wordt rekening gehouden met de afspraken zoals deze zijn vastgesteld in het «Protocol voor de Planbureaufunctie» dat ondertekend is door het CPB, het Sociaal en Cultureel Planbureau (CPB), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en milieu (RIVM), en de RPD. Het streven om met ingang van 1 januari 2002 een operationeel Ruimtelijk Planbureau te hebben, is gehaald.

In 2001 zijn de Ruimtelijke Verkenningen, de Balans Ruimtelijke Kwaliteit en ruimtelijke ontwerpstudies met betrekking tot «de gezonde stad» nog als planbureauproducten van de RPD uitgebracht.

De RPD heeft vanuit deze planbureaufunctie samen met het CPB, het SCP, het RIVM, en de Adviesdienst Verkeer en Vervoer in april 2001 de Omgevings Effecten Toets (tOETs) van de Vijfde Nota gepubliceerd. Op vergelijkbare wijze heeft de RPD meegewerkt aan de zogenaamde «planbureautoets» voor de ICES-Investeringsimpuls.

Geleverde belangrijke prestaties/activiteiten

Op 12 april 2001 heeft de Ministerraad de Kabinetsbrief Oprichting Ruimtelijk Planbureau vastgesteld. Het Ruimtelijk Planbureau wordt voorlopig bij een zogenaamd «klein Koninklijk Besluit» ingesteld (Staatsblad nummer 488), te zijner tijd zal de instelling worden opgenomen in de herziene Wro.

Er is een Interdepartementale Adviesgroep Ruimtelijk Planbureau ingesteld bestaande uit de departementen van V&W, LNV, VWS, BZK, AZ en EZ, vertegenwoordigers van het RIVM, SCP en CPB en de Directoraten-generaal van VROM onder voorzitterschap van de sgVROM.

Door middel van een brede werkconferentie zijn ten behoeve van het werkprogramma van het RPB een aantal kernthema's uitgediept. Het eerste werkprogramma voor het Ruimtelijk Planbureau is begin 2002 door de directeur Ruimtelijk Planbureau aan de Tweede Kamer aangeboden.

4. Taakstelling Regeerakkoord

Realisatie doelstelling

In het regeerakkoord is voor het rijksapparaat een doelmatigheidstaakstelling afgesproken. Deze heeft voor VROM geleid tot een opklimmende financiële reeks van € 26,46 miljoen in de jaren 2002 en 2003 met een structurele doorwerking in de daarop volgende jaren. In de periode tussen augustus 1998 en januari 1999 heeft een projectgroep «Taskforce ombuigingstaakstelling apparaat VROM» daartoe een aantal oplossingen geselecteerd en onderzocht. Deze hebben uiteindelijk geresulteerd in 14 projecten waar door samenwerking of een betere opzet/organisatie effiencywinst kon worden gerealiseerd. VROM is op zoek gegaan naar een inhoudelijk invulling van de ombuigingstaakstelling.

Een leidend beginsel bij de uitwerking van een aantal oplossingsrichtingen was de toepassing van vraaggestuurd contractmanagement als instrument om zakelijk en doelmatig denken en handelen in de bedrijfsvoering te bevorderen.

Het Argusprogramma kende zo een meervoudige doelstelling:

1. realiseren van de ombuigingstaakstelling;

2. verhogen VROM-synergie in beleid en uitvoering;

3. ondersteunen van het vigerende besturingsconcept integraal en resultaatgericht management;

4. verhogen van efficiency en synergie van het beheer.

Prestaties 2001

Voor het jaar 2001 werd nog een aantal af te ronden projecten voorzien, waarvan een aantal meerjarig. Naast de succesvolle afronding van de modernisering van de Huurcommissies en de oprichting van het VROM-Inkoopcentrum, zal per 1 januari 2001 de Integratie van de Inspecties formeel een feit worden. Een in 2001 uitgevoerde huisvestingsaudit heeft geleid tot een doelmatiger inzet van de beschikbare huisvesting voor langere termijn.

Van een aantal projecten verwacht VROM de resultaten in het begrotingsjaar 2002. Het gaat hier om het project «reorganisatie van de Centrale Sector», het reduceren van het aantal softwareapplicaties als onderdeel van de ICT-strategie en het project Vraaggestuurd Werken.

De doelstellingen van de interdepartementale samenwerking zijn op een beperkt aantal terreinen gerealiseerd. Voor de toekomst verwacht VROM mede door de komst van het ministerie van OC&W meer resultaten te behalen.

Zoals verwacht is de doelmatigheidstaakstelling in haar geheel volledig en concreet in de begroting 2002 verwerkt.

5. Financieel beheer Rijksgebouwendienst

Als basis voor het beleid t.a.v. het financieel beheer in 2001 heeft het Verbeterplan 2001 gediend. De inhoud van dit verbeterplan was gebaseerd op de eindrapportage van het project Feniks. Tevens zijn de bevindingen van de Accountantsdienst en de Algemene Rekenkamer bij de jaarrekening 2000 in de verbeteracties meegenomen. Middels voortgangsrapportages is gedurende 2001 inzicht gegeven in de voortgang van het verbetertraject. Terugkijkend kan worden geconstateerd dat wederom een belangrijke stap voorwaarts is gezet. In 2002 zullen de verdere verbeteringen in het financieel beheer geïntegreerd worden in de normale activiteiten van de lijnorganisatie. In de Agentschapsparagraaf wordt een verdere toelichting gegeven op de verbeteracties uit het verbeterplan.

6. Emancipatiebeleid

Realisatie doelstelling

In het licht van diversiteitbeleid ten aanzien van het personeel heeft VROM in de begroting 2001 taakstellingen geformuleerd. VROM heeft na het bepalen van de taakstellingen besloten tot het doorvoeren van omvangrijke en ingrijpende reorganisaties in 2001 met inwerkingtreding per 1 januari 2002 (zoals instelling Inspectoraat-generaal VROM, instelling van het Ruimtelijk Planbureau en de transitie van het Directoraat-generaal Volkshuisvesting in het Directoraat-generaal Wonen). VROM voert deze zo zorgvuldig mogelijk uit met de daarbij behorende plaatsingsaspecten en gebruikelijke terughoudendheid ten aanzien van aantrekken nieuwe medewerkers. Het voorgaande heeft in ieder geval geleid tot een tussentijds intern terugbrengen van de ambitie vrouwen in schaal 13 naar 19%. Tevens heeft het zorgvuldigheids-/plaatsingsaspect de realisatie van de overige ambities onder druk gezet mede door beperking instroom. Dit komt tot uiting in het niet halen van de bij VROM instroomafhankelijke ambities toename aandeel arbeidsgehandicapten. Tegen die achtergrond bezien, beschouwt VROM de behaalde resultaten in 2001 als positief. 2002 zal gezien de vermoedelijk stabielere situatie en de potentie aan vacatures bij de nieuwe diensten als Inspectoraat-generaal en Ruimtelijk Planbureau naar verwachting betere kansen bieden. Ook zijn in 2001 additionele maatregelen genomen om de instroom van arbeidsgehandicapten en hoger opgeleide allochtonen te bevorderen door vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen.

Prestaties 2001

VROM vertaalt taakstellingen P&O zoveel mogelijk naar absolute aantallen op basis van verwachte omvang personeel. 2001 heeft de stijgende lijn ten aanzien van het aandeel vrouwen in schaal 13 en hoger bevestigd en versterkt. De realisatie heeft de interne taakstelling in absolute aantallen ruimschoots overschreden. Hoewel de (bijgestelde) ambitie van 19% niet is gehaald, valt toch een belangrijke stijging met 1,4%-punt naar 18,1% te constateren. Positief in dit verband is ook dat de realisatie toename van het aantal vrouwen in gezichtsbepalende functies (Ambtelijke top/directeur/inspecteur/afdelingshoofd) eveneens de interne taakstelling ruimschoots heeft overschreden. Ook het aandeel van leidinggevenden die in deeltijd werken neemt toe. Hierbij valt op te merken dat VROM gezien de bijzondere omstandigheden niet bewust meer strategische functies in deeltijd heeft aangeboden. Wel is inmiddels een inventarisatie omtrent doorgroeimogelijkheden voor vrouwen naar een hogere functie gestart. Het betreft hier vrouwen in schaal 12. Tevens is intern de ambitie ten aanzien van het aandeel vrouwen dat deelneemt in het managementontwikkelingsprogramma verhoogd van 20 naar 40%. Het programma is in de loop van 2001 opgestart waarbij het aandeel vrouwen in het programma momenteel ligt op 29%.

Exitgesprekken met vrouwen in schaal 13 en hoger in 2001 hebben aangegeven dat de vertrekredenen betrekking hebben op behoefte aan een nieuwe werkomgeving, de persoonlijke beleving van onvoldoende loopbaanperspectief en het functioneren van het managementteam/team van coördinatoren. De betrokkenen hebben nadrukkelijk aangegeven dat de redenen geen betrekking hadden op hun functioneren als vrouw.

De inspanningen voor de vitalisering en verjonging van het personeelsbestand verloopt positief. Het aandeel jongeren (leeftijd tot 34 jaar) van vaste medewerkers over 2001 is ten opzichte van 2000 met 0,9%-punt toegenomen tot 15,3%. De terugloop in 2000 ten opzichte van 1999 is vrijwel geheel teniet gedaan en de doelstelling voor 2001 (groter aandeel jongeren) gehaald.

Dit wordt bevestigd door de instroomcijfers waarbij de gemiddelde leeftijd van de instroom ten opzichte van 2000 is gedaald van 37 naar 34 jaar en de gemiddelde uitstroomleeftijd gestegen van 43 naar 45 jaar. Ook het beoogde aantrekken van 30 VROM-starters is vrijwel gelukt (29 waarvan 9 allochtonen). Starters betreffen intredefuncties zoals beleidsmedewerker op schaalniveau 10/11.

Het aandeel hoger opgeleide allochtonen in schaal 9 en hoger is eveneens toegenomen van 4,5% naar 5,4 %.

7. VBTB

Realisatie doelstelling

De begroting 2002 is opgeleverd conform de opzet van VBTB. Bij de behandeling van de begroting is hiervoor door de Tweede Kamer – de belangrijkste gebruiker – waardering uitgesproken hetgeen een belangrijke indicator is voor het succes van de nieuwe opzet.

Prestaties

Naast het opleveren van de begroting is in 2001 gewerkt aan een betere afstemming van de interne jaarplancyclus op de begrotingscyclus zodat beter gewaarborgd is dat de prestaties die in de begroting zijn aangekondigd ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Daarbij wordt ook een analyse gemaakt van de beschikbaarheid van prestatiegegevens voor interne rapportages en het externe jaarverslag.Tevens is een begin gemaakt met invulling van de groeiparagraaf bij de beleidsartikelen waar staat welke verbeteringen nog mogelijk zijn in de concretisering van doelstellingen en prestaties. De weerslag hiervan zal terug te vinden zijn in de begroting 2003.

8. De financiële informatiesystemen

Realisatie doelstelling

Beoogd werd het huidige financiële systeem SBB te vervangen door een standaard financiële Enterprise Resource Planning module. Enkele overwegingen om standaard ERP-software te implementeren waren:

• een geïntegreerde opzet van de informatievoorziening te realiseren, hetgeen beter aansluit met de informatiebehoeften die uit VBTB ontstaan;

• toekomstvastheid is met standaardsoftware eenvoudiger te waarborgen dan met maatwerksoftware;

• best practices: de software is gebaseerd op best practices uit de bedrijfstak

• het verwezenlijken van lagere ontwikkel- en exploitatiekosten door schaalvoordelen die zich voordoen bij het gebruik van een standaardpakket.

Eind 2001 is evenwel besloten thans niet tot invoering van een ERP-systeem over te gaan. De reden voor deze beslissing is, dat op basis van de huidige inzichten verdere implementatie van de ERP-programmatuur niet verantwoord is gezien de aard, omvang en kosten van de invoering van het totale ERP-project.

9. Invoering Euro

Overeenkomstig de planning is VROM eind 2001/begin 2002 overgegaan op de euro. In het eerste halfjaar van 2001 is de realisatie- en testfase afgerond en de tweede helft van het jaar is gebruikt om de daadwerkelijke overgang goed voor te bereiden.

Alle inspanning op het gebied van de wet- en regelgeving, de systemen, de bedrijfsvoering en de voorlichting hebben geleid tot een soepele overgang zonder problemen.

10. Organisatie projectdirectie externe veiligheid

Realisatie beleidsdoelstellingen

Het onderwerp externe veiligheid staat sterk in de maatschappelijke en politieke aandacht. De directe aanleiding daarvoor is de ontploffing van een vuurwerkopslagplaats die in mei 2000 in Enschede vele slachtoffers maakte en grote verwoestingen aanrichtte. Naar aanleiding van het debat over het rapport van de commissie Oosting met betrekking tot de vuurwerkramp heeft het kabinet in april 2001 besloten het onderwerp externe veiligheid tot een topprioriteit te maken. De minister van VROM heeft daarbij een coördinerende bevoegdheid gekregen.

Om (de organisatie rondom) het externe veiligheidsbeleid te versterken is na het kabinetsbesluit besloten de personele sterkte bij VROM te vergroten en voor dit thema een aparte projectdirectie op te richten. Daarmee moet de inzet van VROM voor het externe veiligheidsbeleid krachtiger worden en moet er meer coördinatie binnen VROM en met de andere betrokken departementen plaatsvinden. De nauwe relaties van het onderwerp tot de beleidsterreinen van de verschillende VROM-diensten hebben geleid tot het besluit het nieuw op te richten organisatieonderdeel een VROM-breed karakter en een VROM-brede positie te geven.

Prestaties 2001

De prestaties die in 2001 geleverd zijn, zijn voor een groot deel voorbereid door de Task force Externe Veiligheid die na een grondige inventarisatie in de zogenaamde «Septemberbrief» aan de Tweede Kamer de beleidsvoornemens heeft uitgewerkt. Eén van de beleidsvoornemens in deze brief betreft het instellen van de VROM-projectdirectie. In de periode september-december zijn hiervoor medewerkers van verschillende VROM/DGM directies gedetacheerd in de projectdirectie in oprichting. Tevens zijn de beoogd directeur en plv. directeur uit de VROM gelederen geselecteerd en aangesteld. In het kader van het O&F-traject is een begin gemaakt met het formuleren van missie, strategie, doelstellingen, taken en rollen van de projectdirectie.

11. Professioneel inkopen en aanbesteden

Realisatie doelstelling

Sinds het begin van 2001 is het VROM Inkoop Centrum (VIC) werkzaam binnen VROM. Voornaamste taken zijn het verzorgen van alle Europese aanbestedingen van het ministerie en het verzorgen van de aanbesteding respectievelijk concurrentiestelling van consultancy-opdrachten en alle inkopen die vallen onder de artikelonderdelen «Algemene materiële uitgaven» met een geraamde waarde van meer dan € 25 000. Eind 2001 zijn de door het VIC behaalde resultaten geëvalueerd door de departementsleiding, met als uitkomst het definitief formaliseren en positioneren van deze afdeling binnen de inkoopprocessen van VROM.

Prestaties 2001

Aan één van de hoofdtaken, het kanaliseren van alle EU-plichtige aanbestedingen binnen VROM is, behoudens enkele uitzonderingen, goed invulling gegeven in 2001. De gedwongen winkelnering bij het Inkoopcentrum die geldt voor opdrachten die europees aanbesteed moeten worden, is gebleken effectief te zijn. Mede op grond van een door de Accountantsdienst VROM uitgebracht adviesrapport, wordt in 2002 onder voorzitterschap van het VIC een werkgroep samengesteld, die zich zal buigen over de in dit verband nog resterende aandachtspunten.

Daarnaast is sprake van gedwongen winkelnering bij het VIC met betrekking tot de inkoopdomeinen materieel (incl. uitbestede diensten) en consultancy, mits de vooraf geraamde waarde van de opdracht de drempel van € 25 000 inclusief BTW overschrijdt. Bij de evaluatie is gebleken dat in 2001 niet alle hiervoor in aanmerking komende opdrachten aan het VIC zijn voorgelegd. Vanaf 1 januari 2002 hebben alle Interne Controle afdelingen de expliciete taak om opdrachten vallend binnen het domein, die niet voorzien zijn van een VIC-advies, te retourneren aan de desbetreffende interne opdrachtgevers.

Werkinstructies en A.O.-regelgeving (o.a. leidraad CPV VROM) zijn reeds of worden thans aangepast, in relatie tot de formele installatie van het VIC.

In het kader van o.a. het vanuit EZ geïnitieerde project «Professioneel inkopen en aanbesteden» (PIA) is aan een extern onderzoekbureau in december 2001 de opdracht verstrekt om een inkoopdiagnose VROM op stellen. De kwantitatieve en kwalitatieve uitkomsten komen medio maart 2002 beschikbaar.

12. Verantwoording interne milieuzorg

Afgelopen jaar heeft interne milieuzorg bij VROM in het teken gestaan van de ISO-certificering. Op 3 april 2001 is de milieuzorgbeleidsverklaring van het Ministerie van VROM ondertekend. Daarin is de ambitie uitgesproken om tot een gecertificeerd milieuzorgsysteem te komen – op basis van de ISO-14 001-norm voor zowel de facilitaire als de primaire processen.Dit is inclusief interne beleidsprocessen, bijvoorbeeld op het gebied van organisatorische en financiële aangelegenheden. VROM integreert het milieuzorgsysteem in de bestaande planningen controlcyclus.

De ambities, zoals neergelegd in de milieubeleidsverklaring van VROM, zijn verder uitgewerkt in een milieuzorgprogramma voor 2001-2004. De belangrijkste doelstelling voor 2001 was het opzetten en laten certificeren van het huidige milieuzorgsysteem. De inzet van VROM heeft geresulteerd in een certificaat voor facilitaire processen en een documenten verklaring voor de primaire processen. Op 27 november 2001 is het certificaat voor de facilitaire processen overhandigd.

Reactie op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer n.a.v. het rechtmatigheidonderzoek 2000

1. Hoofdbeleidsterrein Algemeen

Onderhoud Administratieve Organisatie

Groot onderhoud van de AO vindt eens in het jaar plaats. In het laatste kwartaal van 2000 is groot onderhoud uitgevoerd op de procesbeschrijvingen van het handboek FACS. Er dienen nog enkele niet-risicovolle processen beschreven te worden. Dit zal begin 2002 worden afgerond in verband met de introductie van een nieuw systeem voor factuurafhandeling en een nieuw systeem voor digitale archivering. Daarnaast zal in 2002 een VROM-breed AO-pakket worden geïntroduceerd, dat digitaal ter beschikking wordt gesteld. In 2001 zijn de voorbereidingen voor zowel de introductie van de nieuwe systemen, als voor de implementatie van het VROM-brede AO-pakket succesvol afgerond.

Materieelbeheer

Binnen VROM vallen alleen ICT-middelen en kunstobjecten onder het Materieelbeheer. De aanpassing van de richtlijn Materieelbeheer voor aantrekkelijke en algemeen bruikbare goederen, zoals mobiele telefoons, organizers, etc., wordt naar verwachting in 2002 gerealiseerd.

De AD verbeteracties t.b.v. het configuratiebeheer zijn in 2001 doorgevoerd.

Transactie-uitgaven

Contractbeheer

Zoals in eerste reactie bij het rapport van de AR door de minister werd aangekondigd is het contractbeheer in 2001 opnieuw onder de aandacht gebracht bij de verantwoordelijke managers. Er is een opschoningactie gestart in het digitaal contractenregister die in 2002 zal worden afgerond.

Daarnaast is een procedure contractbeheer opgesteld (AO/werkinstructie) en voorgelegd aan de AD, die met deze procedure heeft ingestemd. De procedure wordt ondersteund door het elektronisch contractenregister. Implementatie geschiedt gelijktijdig met de implementatie van de actuele versie van het ondersteunende geautomatiseerde systeem voor digitale archivering.

Europese aanbestedingen

Om eventuele knelpunten in de naleving van de Europese aanbestedingsrichtlijnen te voorkomen is gaande 2001 een aantal maatregelen getroffen.

Het VROM Inkoop Centrum (VIC) heeft als doelstelling, alle inkopen die Europees aanbesteed dienen te worden, te kanaliseren. Verwacht wordt dat deze ontwikkeling een positieve werking heeft op de naleving van de EU-aanbestedingsrichtlijnen.

Daarnaast is in de reguliere jaarplancyclus voorzien in een inventarisatie van potentieel EU aan te besteden opdrachten.

Ingeval van twijfel of al dan niet EU-aanbesteed dient te worden, worden door de coördinator EU-regelgeving betreffende voorgenomen opdrachten voorgelegd aan het VROM-EUforum.

Informatiebeveiliging

De VROM-baseline informatiebeveiliging is nog niet gereed. Wel is het document «Eisen standaardniveau informatiebeveiliging» (Esnib) vastgesteld.

De CS richt zich in 2002 op de vertaling van Esnib naar concrete baseline maatregelen. De Directie Documentaire Informatievoorziening (DDI) fungeert hierin als pilot.

De planning is implementatie van een VROM-brede baseline medio 2002.

2. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

Financiële functie

De Algemene Rekenkamer constateerde in 2000 tekortkomingen in de financiële functie van VROM, die vooral betrekking hebben op de control- en IC-functie van het DGVH, meer specifiek de directie Informatie, Beheer en Subsidieregelingen (IBS).

Om de tekortkomingen weg te werken is bij de directie IBS voorzien in meer capaciteit voor de controlfunctie. Voorts vindt binnen DGVH afstemming van werkzaamheden plaats in het Controllers- en hoofden Bedrijfsbureaus-Overleg (CBO) en in het Controllersoverleg om de kwaliteit van de controlfunctie verder te versterken.

Overdrachtsuitgaven

Tekortkomingen bij coördinatie en kwaliteit uitvoering M&O-beleid overdrachtsuitgaven

De Rekenkamer maakte opmerkingen over tekortkomingen inzake coördinatie en kwaliteit van de uitvoering van het beleid ten aanzien van bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O).

In 2001 is een beschrijving gemaakt van alle subsidieregelingen in het begrotingsjaar 2001 met vermelding van de factoren waardoor M&O-gevoeligheid ontstaat, de getroffen maartregelen en het resterende risico. Een dergelijk overzicht zal voortaan voor ieder begrotingsjaar worden gemaakt. Voor het begrotingsjaar 2002 is dan ook in 2001 een dergelijk overzicht opgeleverd. De werkgroep M&O van DGVH is verder gegaan met inbedding van het M&O-beleid in de organisatie. Daartoe zijn handreikingen gemaakt voor de verschillende fasen van het begrotingsproces.

Tekortkomingen in de uitvoering van de regeling Huursubsidie

De Algemene Rekenkamer constateert onder meer dat over het geheel bezien er ten opzichte van 1999 in 2000 van een lichte verbetering in de uitvoering van de regeling sprake is. Wel zijn er tekortkomingen gesignaleerd bij de kwaliteit van de brongegevens (met name de inkomensgegevens bij het zogenaamde automatisch continueren) en de uitvoering van het controlebeleid (in de uitvoering van controlebezoeken aan gemeenten en verhuurders). Daarnaast zijn er onduidelijkheden ten aanzien van het uitvoeren van de (achteraf)inkomenscontrole over het tijdvak na 1997 en het controlebeleid op het punt van de vermogenstoets. Gedurende 2001 is binnen DGVH gewerkt aan het wegwerken van deze tekortkomingen en onduidelijkheden. Onderstaand wordt daar puntsgewijs op ingegaan.

1. Automatisch continueren 2001 (verbeteren kwaliteit brongegevens).

Uit de bevindingen van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de kwaliteit van met name de inkomensgegevens nog onvoldoende is. Deze bevindingen zijn gebaseerd op de evaluatie van het eerste tijdvak met automatisch gecontinueerde aanvragen. Het kwaliteitsaspect waar het hier om gaat betreft niet zozeer de kwaliteit van inkomensgegevens als wel de volledigheid hiervan. Uit de evaluatie blijkt dat circa 1,5% van de huishoudens die in 2000 automatisch gecontinueerd zijn, gewijzigde inkomensgegevens hebben doorgegeven. Het inkomen van een aantal subsidiegerechtigden dat uit verschillende bestanddelen bestaat, zoals pensioen van meerdere pensioenfondsen, bleek niet volledig op het moment (mei) dat deze gegevens gebruikt worden voor het automatisch continueren. Uit een nadere analyse is gebleken dat sommige pensioenfondsen, waaronder een aantal grote instanties, hun gegevens hebben doorgegeven aan de belastingdienst na het uitwisseltijdstip van VROM met de belastingdienst. Later in het jaar (november) zijn deze gegevens wel volledig. In nauw overleg met de Belastingdienst wordt gewerkt aan het oplossen van deze problematiek door betrokkenen te stimuleren tijdig gegevens aan te leveren. Omdat VROM achteraf een integrale inkomenscontrole uitvoert op alle automatisch gecontinueerde aanvragen wordt voorkomen dat ten onrechte teveel huursubsidie wordt uitgekeerd waardoor financiële gevolgen worden voorkomen. Op het moment van deze inkomenscontrole zijn de inkomensgegevens bij de belastingdienst wel volledig. Deze inkomenscontrole zal ook in de toekomst structureel worden uitgevoerd.

Bij de nieuwe werkwijze waarbij gebruik wordt gemaakt van brongegevens vindt voor het eerst terugkoppeling plaats van de ervaringen hiermee richting belastingdienst. Dit moet bijdragen aan een verbetering van de volledigheid en de kwaliteit van de inkomensgegevens. Het betreft derhalve een leerproces. Op termijn kan dit ook leiden tot normering.

De Algemene Rekenkamer beveelt aan om de kwaliteit van de bronnen te verbeteren alvorens op een gewijzigd uitvoeringssysteem over te gaan. Hiermee wordt voorbij gegaan aan het kwaliteitsverhogend effect dat het gebruik van gegevens heeft. Door een controle achteraf uit te voeren wordt voorkomen dat onrechtmatig subsidie wordt uitgekeerd. Het programma modernisering van de uitvoeringsorganisatie (Eos) voorziet echter in een gefaseerde uitvoering waarvan het automatisch continueren een onderdeel is. De eerste fase van het automatisch continueren is reeds in 2000 uitgevoerd voor 118 000 huishoudens. In de tweede fase (2001) is voor 470 000 huishoudens automatisch huursubsidie gecontinueerd. Ook dit proces wordt geëvalueerd. Streven is in 2002 circa 800 000 aanvragen automatisch te continueren.

2. Wegwerken achterstand controlebezoeken aan gemeenten/verhuurders (accountfunctie).

In het kader van de accountfunctie zijn in de periode van 1-1-2001 tot 1-7-2001 75 controlebezoeken afgelegd (de bezochte instanties vertegenwoordigden 505 000 aanvragen). De bedoeling van de accounts is het leggen en onderhouden van goede contacten met de volkshuisvestingspartners in het land, kennis nemen van de uitvoering van wet- en regelgeving, monitoren van ontwikkelingen binnen gemeenten en verhuurdersorganisaties, signaleren van knelpunten en zo mogelijk oplossingen aanreiken door juiste voorlichting. Selectie van te bezoeken organisaties geschiedt op basis van interne en externe signalen. Voor de periode van 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 zijn wederom 75 accounts gepland. De accountfunctie zal verder geprofessionaliseerd worden in de zin van relatiebeheer en relatiemanagement.

3. Uitvoeren van de (achteraf)inkomenscontrole over het tijdvak na 1997.

Met de belastingdienst zijn in 2001 nadere afspraken gemaakt over de mate en het tempo waarin de controles plaatsvinden. Het inkomens(na)controle tijdvak 1-7-97 tot 1-7-98 is op 1 juli 2001 gestart en wordt getemporiseerd uitgevoerd, waarbij de afronding naar verwachting medio 2e kwartaal 2002 plaatsheeft.

Transactieuitgaven

De Rekenkamer merkte op dat bij het DGVH het aantal tekortkomingen in de begrotingsartikelen P&M en VEK is toegenomen. Ook bij de toepassing van regels ten aanzien van Europese aanbesteding werden onjuistheden geconstateerd.

Ter beheersing van het proces bij IBS is een nieuw budgetbeheersingsysteem (PAS) in gebruik genomen. De IC-functie is toegespitst op de opdrachtverlening.

Daarnaast dient voor opdrachten groter dan € 25 000 het advies te worden gevraagd van de adviseur Europese aanbesteding, het VROM Inkoop Centrum. Hij ziet toe op correcte naleving van de procedures.

Een en ander heeft ertoe geleid dat het aantal financiële fouten is afgenomen.

3. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening

Financiële functie

Bij de RPD staat de financiële functie onder druk door uitbreiding en intensivering van het beleidsterrein. Het risico van onrechtmatigheden dat hierdoor ontstaat, zou naar het oordeel van de AR door middel van het op orde brengen van het primaire proces verminderd moeten worden. Naar aanleiding van genoemde tekortkomingen is in 2001 door de Centrale Directie Financiële en Economische Zaken, i.s.m. DPZ en de AD, een audit uitgevoerd naar de financiële functie van de RPD. Dit heeft ertoe geleid dat de RPD haar (financiële) formatie gaat uitbreiden met 7,5 fte.

De controlfunctie zal o.a. worden versterkt, waarbij eisen worden gesteld ten aanzien van kaderstelling, functionele aansturing en coördinatie alsmede toezicht.

Vanaf 1 januari 2001 heeft de RPD reeds de functie van AO/IC uit elkaar getrokken en is een medewerker full time belast met specifieke IC-taken. Voor deze functie zijn een aantal controle-programma's geschreven, die voorgelegd zijn aan de AD. Door de versterking van de interne controle, is het mogelijk een meer stringente controle op de totstandkoming van diverse financiële processen uit te oefenen.

Overdrachtsuitgaven

Bevindingen:

Uit de rapportage over 2000 blijkt dat bij de in het kader van de WRO verleende subsidiebeschikkingen afgeweken wordt van de daarvoor ontwikkelde standaard. Daarnaast bleek dat er een aantal controlebepalingen, ondanks de afspraak, niet aan de desbetreffende provincie was gemeld. Het betreft hier de rijksbijdrage aan het project de «Blauwe stad». De AR maakte daarover in haar rechtmatigheidsonderzoek over 1998 al een opmerking.

De AR beschouwt het niet opnemen van controlebepalingen in de subsidiebeschikkingen van de RPD als een tekortkoming. Er dient naar het oordeel van de AR meer aandacht te zijn voor direct toezicht.

Afgelopen jaar heeft de RPD een aantal maatregelen genomen, teneinde de rechtmatigheid van de betalingen niet in gevaar te laten komen.

• De RPD heeft een controleprotocol opgesteld, waaraan de accountantsverklaring van de Provincie Groningen moet voldoen. In samenspraak met de Accountantsdienst van VROM en de externe accountant van de provincie Groningen wordt op korte termijn het controleprotocol vastgesteld.

• De laatste betaling wordt gekoppeld aan de eindafrekening, inclusief een goedkeurende accountantsverklaring volgens het controleprotocol. Dit betekent dat de laatste betaling zal plaatsvinden in 2002 i.p.v. in 2001, zoals oorspronkelijk in de subsidiebeschikking opgenomen.

4. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport naar aanleiding van het rechtmatigheidsonderzoek bij de financiële verantwoording 2000 met betrekking tot DGM opmerkingen gemaakt over overdrachts- en transactieuitgaven.

De opmerking met betrekking tot de overdrachtsuitgaven betrof de uitvoering van het controlebeleid ten aanzien van een onderdeel van de regelgeving inzake de sanering van verkeerslawaai (gevelisolatie), de bevoorschotting inzake de sanering industrielawaai en de naleving van de regelgeving inzake bodemsanering. Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen DGM in 2001 heeft getroffen om de door de Rekenkamer gesignaleerde tekortkomingen op te lossen.

Ten aanzien van het controlebeleid inzake gevelisolatie is een aantal maatregelen genomen om tot een adequate uitvoering te komen. Ten eerste is in 2000 de Uitvoeringsregeling Sanering Verkeerslawaai met name op het punt van de toetsbedragen aangepast; aan de hand hiervan wordt de doelmatigheid van de sanering vastgesteld. Ten tweede is de afwikkeling van de door de dienst Recherchezaken in 1997–1999 uitgevoerde controles in gang gezet; in de controles waren onregelmatigheden geconstateerd, die zouden moeten leiden tot terugvordering van subsidiebedragen. Door de uitvoeringsorganisatie aan wie deze taak is opgedragen, is een afhandelingskader bepaald, waarbij rekening gehouden wordt met de verjaringstermijn van de vorderingen. Tenslotte is vastgesteld en vastgelegd, hoe omgegaan moet worden met de constatering dat subsidie wordt aangevraagd voor woningen die niet op de zogenaamde A- en raillijst opgenomen zijn en die dus in beginsel op dit moment zijn uitgesloten van subsidie. Uit een review van de werkzaamheden van de accountant van de uitvoeringsorganisatie, blijkt dat de uitvoeringsorganisatie de regelgeving en het controle- en sanctiebeleid op een juiste manier toepast en uitvoert.

Met betrekking tot de bevoorschotting inzake industrielawaai heeft de Rekenkamer geconstateerd, dat een aanzienlijk deel van het bevoorschotte bedrag in 2000 nog niet verantwoord was. Hoewel de ondoelmatigheid van dit gegeven wordt onderkend, biedt de regelgeving op basis waarvan de voorschotten zijn verstrekt, geen mogelijkheid om tot gedeeltelijke terugvordering over te gaan. Uit de verantwoordingen van de provincies over 2000 die in 2001 bij het ministerie zijn ingediend, blijkt dat de uitvoering van de saneringen nog steeds een beperkte voortgang kent, waardoor de feitelijke betalingen achterblijven. In het bestuurlijk overleg op 13 November 2001 is afgesproken dat de provincies met een herverdelingsvoorstel zullen komen, zodat de regeling kan worden aangepast. Op deze manier kan de laatste tranche van de betalingen in 2002 direct geschieden naar die provincies, die bij de huidige verdeelsleutel geld te kort komen en krijgen provincies, die bij de huidige verdeelsleutel geld overhouden, niet nog meer geld betaald. Daarnaast wordt de looptijd van de regeling met één jaar verlengd om de feitelijke afronding van saneringen mogelijk te maken. Dit betekend dat de provincies de bedragen uiterlijk 31 december 2003 moeten hebben uitgegeven, omdat daarna tot terugvordering van teveel betaalde voorschotten wordt overgegaan. Om de voortgang te bewaken zal in 2002 tweemaal een bestuurlijk overleg worden gehouden.

De bevindingen van de Rekenkamer met betrekking tot de regelgeving inzake bodemsanering hadden betrekking op problemen bij de uitputting van de begroting, waardoor de rechtmatigheid in het geding kwam. De aanbeveling van de Rekenkamer om de interne controle op de begrotingsuitvoering te versterken, is overgenomen. Wanneer in de begrotingsuitvoering van de regelgeving is afgeweken, is dit – zo nodig na overleg met de Accountantsdienst van VROM – via de (suppletore) begroting aan de Kamer gemeld.

De opmerking van de Rekenkamer over de transactie-uitgaven had betrekking op het relatief grote aantal mondelinge opdrachten. Binnen DGM is een procedure in werking om de noodzaak van het verstrekken van een mondelinge opdracht – iets wat in de praktijk nooit in zijn geheel te voorkomen is door de verantwoordelijke directeur en voor begrotingsjaar 2001 vanaf een bedrag van € 45 378,00 door de directeur-generaal Milieubeheer te laten afwegen. De naleving van deze procedure wordt getoetst. In 2001 is het aantal mondelinge opdrachten ten opzichte van 2000 procentueel (het aantal mondelinge opdrachten ten opzichte van het totaal aantal opdrachten) licht gedaald.

Financieel overzicht op hoofdlijnen

Dit overzicht geeft de opbouw van de gerealiseerde budgetten weer voor de jaren 1997-2001 voor de begroting van VROM.

VROM naar hoofdbeleidsterrein (in EUR mln)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen   3 6122 7962 930– 134
        
Uitgaven3 4023 5734 2133 9513 7733 651+ 122
01 Algemeen88103137138166114+ 52
02 Rijkshuisvesting  3141676567– 2
03 Volkshuisvesting2 8312 9703 2683 1222 9852 756+ 229
04 Ruimtelijke Ordening344450566668– 2
05 Milieubeheer449456444468491646– 155
        
Ontvangsten124199290265206163+ 43

Toelichting:

Hieronder is voor 2001 per beleidsterrein een korte verklaring verstrekt bij significante verschillen; een meer uitvoerige toelichting is opgenomen onder de artikelen zelf in de Artikelsgewijze toelichting.

01 Algemeen

De hogere uitgaven vinden met name hun oorzaak in het verbeteren van de ICT omgeving en de hieraan gerelateerde zaken (migratie naar Windows 98, invoering EURO).

03 Volkshuisvesting

De belangrijkste verschillen met de ontwerpbegroting zijn terug te vinden op een drietal artikelen. Het betreft:

• Artikel 03.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing (ISV)».Om de financiële druk op de rijksbegroting 2002 te verminderen vond in 2001 een kasverschuiving plaats van totaal € 287 mln.

• Artikel 03.79 «Afkoopsubsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen». Op dit artikel vonden vanwege de moeizame onderhandelingen met de partners een onderschrijding plaats van € 50 mln.

• Artikel 03.01 «Personeel en materieel». De uitgaven van dit artikel vielen voor een bedrag van € 23 mln. hoger uit. De uitgaven hebben te maken met de gepleegde investeringen die gericht zijn op verbeteren van het functioneren van de uitvoeringsorganisatie.

05 Milieubeheer

Op het hoofdterrein Milieubeheer bedroeg de uiteindelijke verantwoording € 155 miljoen minder dan de raming. De belangrijkste afwijking doet zich voor op artikel 05.22 «Tegengaan klimaatverandering en emissies». De totale mutaties sloten op € 109.4 waarvan de meest significante betroffen:

• Het verlagen van het budget Clean Development Mechanism met € 88,5 mln.;

• Het herschikken van de budgetten met € 5,4 mln.ten behoeve van de bestrijding van de milieudruk;

• Het afboeken van totaal € 4,5 mln. als gevolg van latere betalingen uit het FES fonds.

Daarnaast deed zich een afwijking voor op artikel 05.20 «Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau» van € 50.3 mln.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

1. UITGAVEN EN VERPLICHTINGEN

01. Hoofdbeleidsterrein Algemeen

01.01 Personeel en materieel centrale directies

Realisatie beleidsdoelstelling

Op het onderhavige artikel worden de verplichtingen en uitgaven van de Centrale Sector voor ondersteuning aan de departementsleiding en de VROM-diensten verantwoord.

Het betreft uitgaven ten behoeve van de concernstaf, de departementsleiding en de expertdiensten aan de VROM-beleidsonderdelen alsmede de interne ondersteuning van de Centrale Sector zelf.

De stafonderdelen van de Centrale Sector hebben aan de volgende operationele doelstellingen gewerkt:

1. Strategie: het doen van voorstellen aan departementsleiding met betrekking tot het bereiken van de VROM-doelstellingen, de wijze waarop deze worden gerealiseerd en de interne organisatie;

2. Kaderstelling en toetsing: het verschaffen van voldoende zekerheid dat de overeengekomen doelstellingen binnen de gestelde voorwaarden worden gerealiseerd en de belangrijke risico's worden beheerst;

3. Leveren gespecialiseerde kennis: het leveren van gespecialiseerde diensten en producten aan de VROM-organisatie op een kwalitatief hoog niveau;

4. Beheer: het verrichten van taken op het gebied van Control, advisering en uitvoering.

Over de realisatie van de operationele doelstellingen is binnen VROM door middel van managementrapportages gerapporteerd. Hierbij is een koppeling aangebracht tussen resultaten, producten en middelen. De taakstellingen, zoals opgenomen in de begroting 2001 op dit artikel zijn alle gehaald.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
01.01 Ambtelijk personeel23 56226 13927 74129 14332 54227 950+ 4 592
01.02 Overige personele uitgaven2 1173 8063 4533 1898 0591 198+ 6 861
01.03 Post-actieven1 3651 3471 3591 3771 4361 048+ 388
01.06 Algemene materiële uitgaven5 8176 7457 5177 8829 3296 184+ 3 145
01.07 Automatiseringsuitgaven1 5893 4301 8762 6033 3061 236+ 2 070
totaal34 45041 46741 94644 19454 67237 616+ 17 056
        
Uitgaven:       
01.01 Ambtelijk personeel23 56226 13927 74129 14332 54227 950+ 4 592
01.02 Overige personele uitgaven2 8123 6962 9552 9946 3251 198+ 5 127
01.03 Post-actieven1 3651 3471 3591 3771 4361 048+ 388
01.06 Algemeen materiële uitgaven5 4906 7116 5808 0159 0796 184+ 2 895
01.07 Automatiseringsuitgaven1 4272 9732 4402 3172 5941 236+ 1 358
totaal34 65640 86641 07543 84651 97637 616+ 14 360

Toelichting:

Ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is de realisatie van de verplichtingen 45% hoger en op kasbasis 38% hoger. De taken, voortkomend uit de operationele doelstellingen, vertalen zich in personele en materiële uitgaven. Deze bovengenoemde verschillen zijn in lijn met de verwachting. De apparaatskosten zijn, gelet op de te bereiken doelstellingen, volledig ingezet. Daarnaast zijn extra middelen toegekend voor diverse projecten waaronder het Startersproject VROM, de integratie VROM-inspecties, bouw/beheer intranet en internet en uitbreiding directie Juridische Zaken. Ook hebben herschikkingen plaatsgevonden van andere dienstonderdelen voor VROM-brede projecten en zijn loon en prijsbijstellingen verwerkt.

Euro

(bedragen in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming19992000200120012001
Euro27ca. 145ca. 1491490
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting en loonmiddelsom
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Gemiddelde bezetting in fte504,1550,3548,6555,8586,7494,8+ 91,9
Loonmiddelsom (in euro's)46 73947 49949 28152 43555 46652 865+ 2 601

Toelichting

De loonmiddelsom is in 2001 gestegen door de loonbijstelling als gevolg van het CAO-akkoord 2001. De hogere realisatie van de gemiddelde bezetting wordt veroorzaakt door het startersproject (28,2 fte's), vervanging detacheringen (30 fte's), medewerkers VROM-brede projecten (13 fte's). Daarnaast heeft nog een formatie-uitbreiding plaatsgevonden bij de Centrale Directie Communicatie en zijn bij de Directie Juridische Zaken nog tijdelijke fte's toegevoegd voor wetgeving.

Overzicht personeelssterkte SG-reserve (aantallen fte's)
   RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming 2000200120012001
Raming inzet SG-reserve 609– 9

Deze reserve kan worden aangesproken voor tijdelijke knelpunten met een VROM-breed karakter. In 2001 zijn geen nieuwe knelpunten door de VROM-diensten aangemeld voor de SG-reserve.

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Wachtgeldgarantieregeling 19879679239811 03796195+ 866
Rijkswachtgeldbesluit 1959200283290232374756– 382
Overige uitkeringsregelingen18789399646151– 105
Overige kosten flankerend beleid125349125445+ 9
totaal1 3661 3481 3591 3771 4351 047+ 388

Toelichting

Op de regelingen 1987 en 1959 worden hogere bedragen gerealiseerd omdat de meevallers, doordat uitkeringsgerechtigden (tijdelijk) werk hebben gevonden, lager uitgekomen zijn dan oorspronkelijk was geraamd.

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 en rijkswachtgeldbesluit 1959
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Begin van het jaar59383838380
Geraamde instroom4103211
Geraamde uitstroom030323– 1
totaal9738383836– 2
De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in euro's
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Persoonsgebonden uitgaven4 9274 5184 9935 7435 6615 536+ 125

De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op de volgende kostengroepen:

• dienstreizen, kosten personenvervoer en verblijfskosten;

• opleidingskosten, Management Development en personeelsvoorzieningen;

• representatiekosten.

M&O-beleid: Besluit tegemoetkoming ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR)

Algemeen

Het BTZR voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering voor ambtenaren en hun gezinsleden. De vergoedingen worden verstrekt op basis van gegevens, die door de ambtenaar zelf zijn verstrekt. Hierbij kan sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Gevoerd M&O-beleid

Ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van BTZR-gelden, wordt vanaf 1999 structureel een controle uitgevoerd op basis van een risico inschatting per categorie waarvoor de medewerker een tegemoetkoming kan ontvangen. Voorts wordt 2 keer per jaar aan alle medewerkers een statusoverzicht verstrekt met behulp waarvan beoordeeld kan worden of men nog terecht een beroep doet op de BTZR-regeling.

Op basis van de resultaten uit de controle 2000 zijn in 2001 van alle medewerkers (62) die een vergoeding ontvangen voor kinderen van 16 tot 27 jaar, de gegevens gecontroleerd op basis waarvan de tegemoetkoming is toegekend. Bij deze controle zijn tevens de overigecategorieën betrokken voor wie de medewerker ook een tegemoetkoming ontvangt.

Voor de Centrale Sector heeft deze controle geleid tot 9 vorderingen met een totaalbedrag van € 5 886. Naar aanleiding van deze controles vinden nog aanvullende acties plaats.

Op basis van de opgedane ervaringen en de veranderingen in de regeling als gevolg van de in 2001 gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, zal in 2002 een evaluatie plaatsvinden van het M&O-beleid.

In 2001 is € 1 441 000 aan BTZR-gelden uitgegeven. Hiervan is een bedrag van € 237 000 als hoog M&O-gevoelig te beschouwen. Dit bedrag bestaat uit € 165 000 inzake ziektekosten van medebelanghebbende en € 72000 inzake ziektekosten voor kinderen van 16 tot 27 jaar. Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O-gevoelig aan te merken.

Uitgaven o.g.v. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (in EUR 1 mln)
ArtikelNaam artikelRealisatie 2001
U 01.01Personeel en materieel centrale directies1,0
U 01.02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen0,4
U 01.13VROM-raad0,0
 Totaal1,4

01.02 Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen

Realisatie beleidsdoelstelling

Op het onderhavige artikel worden de verplichtingen en uitgaven van de gemeenschappelijke diensten en voorzieningen van VROM begroot en verantwoord. Deze eenheden leveren gemeenschappelijke diensten (shared services), die voor alle VROM diensten beschikbaar zijn.

Het betreft op dit artikel uitgaven voor het in stand houden van diensten en voorzieningen ter bevordering van de bedrijfsvoering.

De gemeenschappelijke diensten hebben zich ingezet voor de volgende doelstellingen:

• Zorg dragen voor een adequate huisvesting van de VROM-medewerkers, inclusief technisch beheer van gebouwen en installaties;

• Op peil houden van het voorzieningenniveau van de catering, beveiliging, schoonmaak en post en print;

• In stand houden en verbeteren van de dienstverlening, infrastructuur en de informatie- en communicatietechnologie (ICT) VROM;

• Bijhouden van het milieuzorgsysteem VROM volgens de ISO-14 001 norm;

• Zorg dragen voor een toereikende informatie en kennishuishouding VROM, waaronder een goed geoutilleerde bibliotheek en (elektronisch) toegankelijke archieven;

• Ontwikkelen van opleidings- en leerprogramma's en de advisering daarover;

• Uitvoeren van formatie advieswerk;

• Ondersteunen van het VROM loopbaan-, aanname- en vacaturebeleid.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
02.01 Ambtelijk personeel5 6886 4378 3428 3329 2557 401+ 1 854
02.02 Overige personele uitgaven3 54515 76915 41715 90520 3419 449+ 10 892
02.03 Post-actieven236165209169169128+ 41
02.06 Algemeen materiële uitgaven14 80215 36616 04414 58514 49712 190+ 2 307
02.07 Automatiseringsuitgaven13 47630 2878 14920 36616 6627 029+ 9 633
02.08 Huisvestingskosten aan agentschap RGD  25 88929 94523 20826 872– 3 664
totaal37 74768 02474 05089 30284 13263 069+ 21 063
        
Uitgaven:       
02.01 Ambtelijk personeel5 6886 4378 3428 3329 2557 401+ 1 854
02.02 Overige personele uitgaven1 74010 98814 90614 21718 6289 449+ 9 179
02.03 Post-actieven236165209169169128+ 41
02.06 Algemene materiële uitgaven13 88014 89914 98914 25117 07713 267+ 3 810
02.07 Automatiseringsuitgaven14 05711 47514 62614 30623 0839 592+ 13 491
02.08 Huisvestingskosten aan agentschap RGD  25 84526 99925 96826 872– 904
totaal35 60143 96478 91778 27494 18066 709+ 27 471

Toelichting

Op dit artikel worden operationele doelstellingen verantwoord voor het in stand houden en verbeteren van het huidige voorzieningen niveau, door de gemeenschappelijke diensten en voorzieningen, ter bevordering van de bedrijfsvoering.

Totaal is ca. 41% meer uitgegeven dan oorspronkelijk geraamd. Dit is voornamelijk het gevolg van extra inzet van ICT-middelen en personeel (zowel in dienst van Vrom, externen en uitzendkrachten) om het niveau van de dienstverlening op peil te houden.

Het betreft o.a. uitgaven voor de vervanging van het besturingssysteem Windows-95 naar Windows-98 en Office 2000, de komst van internet, intranet, het interdepartementale overheidsintranet alsmede aanpassingen LAN en domeinuitbreiding.

Verder zijn extra uitgaven gedaan voor de samenvoeging van diverse inspecties in één Inspectoraat-Generaal voor VROM en het herhuisvesten van diverse VROM dienstonderdelen.

Euro

(bedragen in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming19992000200120012001
Euro1427611 7291 532+ 197

De uitgaven ten behoeve van de euro zijn hoger als gevolg van extra uitgaven voor het aanpassen en eurocertificeren van printers.

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting en loonmiddelsom
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Gemiddelde bezetting in fte169,1181,3213,0204,1214,0201,4+ 12,6
Loonmiddelsom (in euro's)33 62535 50439 16140 82243 24836 711+ 6 537

De realisatie is hoger als gevolg van de werkelijke bezetting van met name de ICT-dienst. De hogere loonmiddelsom wordt o.a. veroorzaakt door het vaststellen van de nieuwe formatie van de ICT-dienst en het opwaarderen van een aantal functies om de nodige deskundigheid te kunnen aantrekken of in huis te houden.

Daarnaast dient te worden vermeld dat in de begroting nog geen rekening was gehouden met een doorwerking van de CAO-akkoorden 2000–2001.

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Wachtgeldgarantieregeling 198713115714711810691+ 15
Rijkswachtgeldbesluit 195974893169+ 7
Overige uitkeringsregelingen3103494423+ 21
Overige kosten flankerend beleid0050035– 2
totaal236165209170169128+ 41

Toelichting:

Op de regelingen 1987 en 1959 worden hogere bedragen gerealiseerd omdat de meevallers doordat uitkeringsgerechtigden (tijdelijk) werk hebben gevonden lager uitgekomen zijn dan oorspronkelijk was geraamd.

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 en rijkswachtgeldbesluit 1959
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Begin van het jaar24119770
Geraamde instroom200001– 1
Geraamde uitstroom002212– 1
totaal4497660
Huisvestingsuitgaven per fte ambtelijk personeel
 Realisatie  BegrotingVerschil
Omschrijving/benaming19992000200120012001
Raming in EUR 1 mln32,337,538,534,3+ 4,2
Aantal fte3 9373 8153 8983 945– 47
Huisvestingsuitgaven per fte (in EUR 1)8 3309 8379 8778 696+ 1 181

Aan huisvestingskosten is in 2001 € 4,2 mln meer uitgegeven dan geraamd. Dit wordt met name veroorzaakt door huisvesting van het nieuwe Inspectoraat-Generaal, het Secretariaat van de Huurcommissies van DG-Wonen en diverse kleinere projectbureaus. Voorts zijn extra uitgaven gedaan voor het herinrichten en weder opleveren van leeggekomen panden.

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in EUR1)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Persoonsgebonden uitgaven1 3891 2412 5503 1114 0353 199+ 836

De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekken op de volgende kostengroepen.

• Dienstreizen, kosten personen en verblijfkosten.

• Opleidingskosten, management Development en personeelsvoorzieningen.

• Representatiekosten.

De stijging wordt met name veroorzaakt door extra uitgaven aan opleidingen ter verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening van VROM.

01.03 Prijsbijstelling

(in EUR1000)
 VerplichtingenUitgaven
 Begroting 2001RealisatieBegroting 2001Realisatie
 0000
Verdeling prijsbijstelling 2001 (in EUR1000)
ArtikelOmschrijving 
01.01Personeel en materieel centrale directies378
01.02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten1 988
01.07Voorlichting327
01.13VROM-raad20
01.14Stichting advisering bestuursrechtspraak19
02.01Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie3 557
03.01Personeel en materieel1 524
03.05Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht314
03.15Bijzondere aandachtgroepen113
03.16Subjectsubsidies1 711
03.40Stimulering duurzaam en innovatief bouwen299
03.43Investeringen stedelijke vernieuwing26 124
03.79Afkoop subsidies en overnamebijdragen NWI's6 298
04.01Personeel en materieel159
04.03Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid1 372
04.05Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied4
04.06Veiligstelling bufferzones396
04.09Stichting Overlegorgaan RAVI9
05.01Personeel en materieel794
05.14Onderzoek en monitoring604
05.19Structurele bijdrage aan VWS (XVI) ten behoeve van het RIVM488
05.20Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau10 699
05.21Verbeteren nationale milieukwaliteit524
05.22Tegengaan klimaatveranderingen en emissies3 131
05.23Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling589
 Oplosssing dekking apparaatsuitgaven5 900
 Totaal67 341

01.04 Loonbijstelling

(in EUR1000)
 VerplichtingenUitgaven
 Begroting 2001RealisatieBegroting 2001Realisatie
 0000
Verdeling loonbijstelling 2001 (in EUR1000)
ArtikelOmschrijving 
01.01Personeel en materieel centrale directies833
01.02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten218
01.11Nog nader te verdelen39
01.13VROM-raad51
01.14Stichting advisering bestuursrechtspraak180
02.01Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie240
03.01Personeel en materieel1 463
04.01Personeel en materieel571
05.01Personeel en materieel1 790
05.19Structurele bijdrage aan VWS (XVI) ten behoeve van het RIVM725
05.20Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau19
05.22Tegengaan klimaatveranderingen en emissies113
05.23Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling69
 Oplosssing dekking apparaatsuitgaven3 508
 Totaal9 819

01.05 Onvoorziene uitgaven

(in EUR1000)
 VerplichtingenUitgaven
 Begroting 2001RealisatieBegroting 2001Realisatie
 37403740

In de stand is het amendement Biesheuvel/Duivesteijn verwerkt (kamer-stukken II, 2000-2001, 27 400, nr.37) en wijkt in die zin af van de stand ontwerp-begroting.

01.07 Voorlichting

Realisatie beleidsdoelstelling

Op dit artikel worden de uitgaven begroot en verantwoord van het communicatiebeleid van het ministerie van VROM dat is gericht op het adequaat informeren van interne en externe doelgroepen over het VROM-beleid en wijzigingen daarin.

De in 2000 gestarte ontwikkeling van de nieuwe communicatiestrategie is verder vorm gegeven. Deze strategie heeft tot doel VROM als onderdeel van de Rijksoverheid meer herkenbaar te maken. In 2002 wordt een nieuwe huisstijl geïmplementeerd waarvoor In 2001 ontwikkelingskosten gemaakt zijn.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar beleidsvelden van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
Volkshuisvesting1 8621 4057719832 8921 361+ 1 531
Ruimtelijke Ordening310169147632360454– 94
Milieubeheer7 0086 6314 6994 5696 1344 084+ 2 050
Huisvesting Rijksdiensten871571305923182– 159
Algemeen9301 6093 1713 4463 1012 519+ 582
Totaal10 1979 9718 9189 68912 5108 600+ 3 910
        
Uitgaven:       
Volkshuisvesting1 6071 5807918472 0131 361+ 652
Ruimtelijke Ordening313164129462526454+ 72
Milieubeheer7 4765 4224 7354 9735 8654 084+ 1 781
Huisvesting Rijksdiensten941421304523182– 159
Algemeen9083 2422 9832 8773 4262 519+ 907
Totaal10 39810 5508 7689 20411 8538 600+ 3 253

Toelichting

Voor het onderdeel Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn de voorlichtingskosten van de nota's Wonen en de 5de nota RO hoger uitgevallen. Daarnaast heeft er bij Milieubeheer in het jaar 2001 een aantal grote campagnes plaatsgevonden. Op enkele campagnes was de respons groter dan verwacht. Hierdoor zijn de kosten voor distributie alsmede het vervaardigen van extra aantallen communicatiemiddelen hoger uitgevallen. Het betreft o.a. de voorbereiding van de massamediale campagne met betrekking tot de energiepremie zuinige auto's, de campagne met betrekking tot klimaatverandering, de mediacampagne koopsubsidie en communicatiekosten voor het Besluit luchtkwaliteit.

Gezien de planning en de start van de massamediale campagne met betrekking tot de energiepremie zuinige auto's, medio februari 2002, zijn in 2001 verplichtingen aangegaan om tijdig de voorlichtingsmiddelen gereed te hebben en tijdig zendtijd op radio en televisie van voldoende tijd en kwaliteit te kunnen waarborgen.

Voor Algemeen zijn de uitgaven hoger uitgevallen door extra distributiekosten en uitgaven van het fotobureau.

Euro

In de hiervoor vermelde uitgavenbudgetten zijn de volgende bedragen verwerkt, die zijn verbonden aan de invoering van de Euro. Het grootste deel (ca. € 0,035 mln.) van de in 2001 aangegane verplichtingen komt in 2002 tot betaling.

(in EUR1000)
 realisatie  BegrotingVerschil
Omschrijving/benaming2000200120012001
Euro 11045– 35

01.11 Nog nader te verdelen

(in EUR1000)
 VerplichtingenUitgaven
 Begroting 2001RealisatieBegroting 2001Realisatie
 – 5 8470– 5 8470

Op dit artikel stond voor 2001 nog een taakstelling van € 3,6 mln. Dit bedrag is volledig ten laste gekomen van VROM-middelen die aan het eind van het jaar niet waren aangewend.

01.13 VROM-raad

Realisatie beleidsdoelstelling

Op dit artikel worden apparaatskosten begroot voor de VROM-raad. De Raad heeft naar aanleiding van het werkprogramma 9 adviezen en 2 achtergrondstudies uitgebracht. Bij deze adviezen over strategische keuzen (o.a. «ontwerpen aan Nederland, architectuurbeleid 2001–2004», interim-advies en eindadvies over de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, Nationale strategie Duurzame Ontwikkeling en Grote Stedenbeleid, voorzetten en verbouwen) voor de middellange termijn zat voor het eerst een adviesaanvraag van de Vaste Kamercommissie van VROM van de Tweede Kamer.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
13.01 Ambtelijk personeel1 2801 0961 1831 0291 0881 190– 102
13.02 Overige personele uitgaven57352336466361339+ 22
13.06 Algemene materiële uitgaven299292440497705523+ 182
totaal1 6361 7401 9591 9922 1542 052+ 102
        
Uitgaven:       
13.01 Ambtelijk personeel1 2801 0961 1831 0291 0881 190– 102
13.02 Overige personele uitgaven57352336461366339+ 27
13.06 Algemene materiële uitgaven260301457506679523+ 156
totaal1 5971 7491 9761 9962 1332 052+ 81
Overzicht verwachte gemiddelde bezetting en loonmiddelsom
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Gemiddelde bezetting in fte24,920,721,019,120,119,80,3
Loonmiddelsom (in euro's)51 41352 96356 36053 86054 04860 126– 6 078

Toelichting

De loonmiddelsom is naar beneden bijgesteld door in/uitstroomeffecten van medewerkers bij de VROM-raad, waardoor een lagere gemiddelde loonsom is gerealiseerd.

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in euro 1)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Persoonsgebonden uitgaven2 7511 6543 0473 8005 2522 292+ 2 960

De persoonsgebonden uitgaven hebben betrekking op de volgende kostengroepen.

• Dienstreizen, kosten personenvervoer en verblijfkosten.

• Opleidingskosten, Management Development en personeelsvoorzieningen.

• Representatiekosten.

De stijging is het gevolg van extra deelname aan opleidingen en congressen in 2001. Daarnaast zijn extra kosten gemaakt voor organisatie-ontwikkeling, waaronder het ontwikkelen van competentieprofielen, die worden verantwoord onder de persoonsgebonden uitgaven.

01.14 Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

Realisatie beleidsdoelstelling

De doelstelling van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is het adviseren van de bestuursrechter in geschillen op het gebied van ruimtelijke ordening en het milieu. Deze advisering gebeurt onpartijdig en onafhankelijk en beoogt een bijdrage te leveren aan een consistente en efficiënte rechtspraak. Hiertoe verricht de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak onderzoeken en verwerkt de bevindingen in het advies.

De belangrijkste afnemer van adviezen is de Raad van State.

Instroom zaken en uitgebrachte adviezen 2001
 RealisatieprognoseVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Begin van het jaar720522370261165175– 10
Instroom zaken902725585522588610– 22
Uitgebrachte adviezen1 100877693608572653– 81
Voorraad eind 2001522370261175190132+ 58

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Verplichtingen8 8984 5524 9584 6614 9684 342+ 626
Uitgaven4 5104 4774 6024 7525 3544 342+ 1 012

Toelichting

Het verschil met de ontwerpbegroting wordt voornamelijk veroorzaakt door toevoeging van de loon- en prijsbijstelling 2001 en een taakverruiming met betrekking tot adviezen inzake geschillen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewateren en de Grondwaterwet. Hiervoor zijn middelen vanuit het Ministerie van Verkeer en Waterstaat toegevoegd. Voorts zal het verschil tussen subsidievaststelling en de ontvangen voorschotten in 2002 leiden tot een aanpassing van de subsidie.

01.16 Loket bouwen en wonen

Realisatie beleidsdoelstelling

In het kader van het bevorderen van een meer klantvriendelijke en geïntegreerde dienstverlening aan de burger op het gebied van bouwen en wonen is de «éénloket-gedachte» ontwikkeld, waardoor versnippering van dienstverlening en het onvoldoende toegesneden zijn op de vraag van de burger moeten worden verbeterd. Het is de bedoeling dat betere samenwerking ontstaat tussen de gemeenten, woningcorporaties, het Kadaster en de commerciële partijen en VROM.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving/benaming1997199819992000200120012001
Verplichtingen   2 985000
Uitgaven   9704580+ 458

Toelichting:

Voor de projecten vinden de eindafrekeningen in 2002 plaats.

02. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting

02.01 Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie (in EUR1000)
 VerplichtingenUitgaven
 Begroting 2001RealisatieBegroting 2001Realisatie
Huisvestingskosten66 53657 63066 53657 630
Afrekening voorschot 2000 336 336
Effecten boekwaardecorrectie 6 147 6 147
LBIO 609 609
Totaal66 53664 72266 53664 722
Onderverdeling van de (huisvestings)uitgaven 2001 (in EUR1000)
 Begroting 2001Realisatie
Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat etc.31 38822 893
Monumenten5 5198 989
Functionele kosten Koninklijk Huis4 8425 421
Beleidstaken Rgd12 96411 866
Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting5 7295 445
Toegankelijkheid640295
Overige bijdragen via moederdepartement1082 721
Prijsbijstelling9490
Nog te verdelen huisvestingsbudget4 3980
Afrekening voorschot 20000336
Effecten boekwaardecorrectie06 147
LBIO0609
Totaal66 53664 722

Prestaties en effecten 2001

VROM betaalt de Rgd voor afgesproken producten en/of prestaties. In 2001 heeft de bevoorschotting op basis van de overeengekomen producten en/of prestaties plaatsgevonden. In 2002 zal verrekening aan de hand van de jaarverantwoording 2001 van het agentschap Rgd plaatsvinden.

De realisatie op artikelniveau komt overeen met betaalde voorschotten aan de Rgd.

Toelichting op de verschillen tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie

1. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken

Een belangrijke verklaring van de achterblijvende investeringen wordt gevormd door de mislukte aanbesteding van Plein 23 waardoor in 2001 een kasonderuitputting van € 3,6 mln is opgetreden bij dit project.

2. Monumenten

De toename van uitgaven ten opzichte van de stand begroting 2001 wordt verklaard door de compensatie van de onderuitputting 2000.

3. Beleidstaken Rgd

De afname ten opzichte van de begroting is een gevolg van een verlaging van de apparaatskosten welke verbonden zijn aan de inputgefinancierde activiteiten.

4. Energie Efficiency Rijkshuisvesting

De EER-uitgaven blijven achter bij de begroting omdat deze veelal gekoppeld zijn aan de (achterblijvende) investeringen.

5. Overige bijdragen moederdepartement

In 2001 heeft een aanvullende bijdrage plaatsgevonden in verband met de kosten van aanpassing van financiële systemen aan de Euro.

6. Prijsbijstelling 2001

De prijsbijstelling is toegevoegd aan de relevante budgetten.

7. Effecten boekwaardecorrectie

In het kader van de vaststelling van de jaarverantwoordingen 1999 en 2000 heeft een correctie van de boekwaarde van (een deel van) de eigendomspanden plaatsgevonden. Op grond van deze correctie dienden de gebruiksvergoedingen over de jaren 1999 en 2000 te worden verhoogd. De extra vergoeding behelst vrijwel uitsluitend de componenten rente en aflossing welke geheel via het rente- en aflossingsschema naar Financiën terugvloeien. Op basis van een generale compensatie heeft afdracht vanuit de VROM-begroting aan de Rgd plaatsgevonden van € 5,69 mln.

Bijdragen beleidstaken Rgd via moederdepartement

Coördinatie Bouwbeleid

Gerealiseerde en geraamde leerlingbouwplaatsweken en subsidie
 Begroting 199Begroting 2000Begroting 2001Realisatie 1999Realisatie 2000Realisatie 2001*
aantal leerlingbouwplaatsweken20 00022 00021 00018 17510 026pm
aantal leerlingen2 8603 1403 0002 5962 718 
subsidie per leerlingbouwplaatsweek€ 43€ 34€ 34€ 34€ 34pm

* Realisatiecijfers van bovenstaande kengetallen worden geleverd door derden (Bouwradius Groep). In verband met afhankelijkheid van informatie van de deelnemende bedrijven wordt de realisatie van de kengetallen van 2001 gepresenteerd in de ontwerpbegroting 2003.

Het in de begroting 2001 opgenomen aantal te realiseren leerlingbouwplaatsweken is aan de Rgd ter uitvoering opgedragen en als voorschot verstrekt.

Overige bijdragen moederdepartement

Euro

In 2001 is € 1,770 mln beschikbaar gesteld met het oog op voorbereiding van de financiële systemen op de introductie van de Euro. De bijdrage is verhoogd ten opzichte van het begrote bedrag in verband met hogere kosten van de voorbereiding van de financiële systemen.

(bedrag in EUR1000)
 Begroting 2001Realisatie 2001
Euro261 770

03. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

Het beleid ter bestrijding van Misbruik en Oneigenlijk gebruik (M&O)

Binnen de dienst is er een werkgroep Misbruik en Oneigenlijk gebruik die het tot zijn taak rekent de juiste opzet en werking van het M&O-beleid te bevorderen. De werkgroep heeft de volgende taken:

• beschrijving van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van het M&O-beleid binnen de dienst;

• bijhouden van ontwikkelingen op het terrein van M&O;

• kaderstelling en instructies inzake het M&O-beleid;

• zorgdragen voor het jaarlijkse regelingenoverzicht met M&O-gevoelige punten (=opzet van het M&O-beleid);

• zorgdragen voor verantwoording over uitvoering M&O-beleid bij de Financiële Jaarverantwoording (=werking van het M&O-beleid);

• coördinatie van, toezicht op en advisering over werkzaamheden in de lijn;

• verzorgen van managementinformatie (knelpunten, risico's) door middel van het gevraagd en ongevraagd adviseren van het management en het leveren van bijdragen aan de financial controlrapportage over de kwaliteit van het financieel beheer.

De werkgroep bestaat uit medewerkers van de dienst, aangevuld met vertegenwoordigers van de centrale directie Financiële en Economische Zaken (DFEZ), de Departementale Accountantsdienst en het Inspectoraat-Generaal.

Voor de relevante fasen van de beleidscyclus zijn dan wel worden door de werkgroep handreikingen opgesteld met te hanteren toetspunten. Doel daarvan is het M&O-beleid in te bedden in de organisatie.

Het genoemde regelingenoverzicht wordt jaarlijks geactualiseerd. Voor elke subsidieregeling bevat het, naast een korte karakterisering van de regeling, de zaken waarvoor deze eventueel gevoelig is voor M&O, de getroffen maatregelen om M&O te voorkomen dan wel te beperken en het daarna resterende risico. Dit overzicht geldt als de «opzet» van het M&O-beleid. In onderhavige Financiële Verantwoording over 2001 wordt verantwoording afgelegd over de uitvoering van het M&O-beleid, waarbij het genoemde regelingenoverzicht uitgangspunt vormt.

Tenslotte zij vermeld dat in het kader van het bestrijden van M&O en intensivering van toezicht een werkgroep is opgericht met de opdracht het formuleren van een adequaat uitvoeringsbeleid ter bestrijding van fraude.

Uitvoering van het M&O-beleid

De uitvoering van het M&O-beleid heeft in 2001 geleid tot het volgende. In de eerste plaats wordt aangegeven voor welke regelingen het M&O-beleid naar wens heeft gewerkt en waarbij geen bevindingen ten aanzien van M&O zijn geconstateerd. Daarna volgt inzicht in regelingen waarbij wel van bevindingen sprake is geweest.

Regelingen waarbij het M&O-beleid heeft gewerkt en waarbij geen gevallen van misbruik en oneigenlijk gebruik zijn geconstateerd:

• Scholing van burgers en Subsidies aan landelijke organisaties (artikel 03.06 «Positie van de burger»).

• Garanties (gelijknamige artikel 03.12).

• Huisvesting gehandicapten, de Tijdelijke regeling liftplaatsing bij bestaande woongebouwen en de Tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling (artikel 03.15 «Bijzondere aandachtsgroepen»).

• Bevordering Eigen Woningbezit (artikel 03.16 «Subjectsubsidies»).

• Hoofdinfrastructuursubsidie, Locatiesubsidie en Subsidie grote bouwlocaties (artikel 03.18 «Infrastructuur en locatiesubsidie»).

• Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (artikel 03.19 «Stadsvernieuwing»).

• Budget Besluit locatiegebonden subsidies (gelijknamige artikel 03.35).

• Budget Besluit woninggebonden subsidies 1995 (gelijknamige artikel 03.37).

• Duurzaam bouwen, Voorbeeldplannen, Innovatief bouwen en Budgetten in verband met integratie energiebesparingsbeleid (artikel 03.40 «Stimulering duurzaam en innovatief bouwen en sanering loden drinkwaterleidingen»).

• Planologische en woningbouwknelpunten VINEX (gelijknamige artikel 03.41).

• Stimulering herstructurering woningvoorraad (gelijknamige artikel 03.42).

• Investeringen stedelijke vernieuwing (gelijknamige artikel 03.43).

• Stedelijke vernieuwing Lelystad (gelijknamige artikel 03.44).

• Nieuwbouwregeling 1968 en DKP-regeling (artikel 03.74 «Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen»).

• Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers (artikel 03.75 «Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen»).

• Regeling eenmalige subsidies niet-winstbeogende instellingen (artikel 03.79 «Afkoopsubsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen»).

Regelingen waarbij het M&O-beleid heeft geleidt tot bevindingen

Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR) (artikel 03.01 «Personeel en materieel»)

Algemeen

Het BTZR voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering voor ambtenaren en hun gezinsleden. De vergoedingen worden verstrekt op basis van gegevens, welke door de ambtenaar zelf zijn verstrekt. Hierbij kan sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Gevoerd M&O-beleid

Ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van BTZR-gelden, wordt vanaf 1999 structureel een controle uitgevoerd op basis van een risico-inschatting per categorie waarvoor de medewerker een tegemoetkoming kan ontvangen. Voorts wordt twee keer per jaar aan alle medewerkers een statusoverzicht verstrekt met behulp waarvan beoordeeld kan worden of men nog terecht een beroep doet op de BTZR-regeling. Op basis van de resultaten uit de controle 2000 zijn in 2001 van alle medewerkers (99) die een vergoeding ontvangen voor kinderen van 16 tot 27 jaar de gegevens, op basis waarvan de tegemoetkoming is toegekend, gecontroleerd. Bij deze controle zijn tevens de overige categorieën betrokken voor wie de medewerker ook een tegemoetkoming ontvangt. Voor het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting heeft deze controle geleid tot 23 vorderingen met een totaalbedrag van € 21 258,– en 4 opschortingen. Naar aanleiding van deze controles vinden nog aanvullende acties plaats. Op basis van de opgedane ervaringen en de veranderingen in de regeling als gevolg van de in 2001 gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, zal in 2002 een evaluatie plaatsvinden van het M&O-beleid.

In 2001 is € 1 688 000,– aan BTZR-gelden uitgegeven. Hiervan is € 318 000,– als hoog M&O-gevoelig te beschouwen. Dit bedrag bestaat uit € 209 000,– inzake ziektekosten van medebelanghebbende en € 109 000 inzake ziektekosten voor kinderen van 16 tot 27 jaar. Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O-gevoelig aan te merken.

Uitgaven o.g.v. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (in EUR 1 mln.)
ArtikelNaam artikelRealisatie 2001
03.01Personeel en materieel DGVH1,7

Woonwagenbewoners (artikel 03.15 «Bijzondere aandachtsgroepen»)

De Departementale Accountantsdienst heeft steekproefsgewijs bij 27 gemeenten veldonderzoek gedaan naar de aanwezigheid en voor verhuur beschikbaarheid voor de doelgroep van huurwoonwagens en standplaatsen. Uit deze controles is gebleken dat in een beperkt aantal gevallen verschillen bestonden tussen de administratie van VROM en de daadwerkelijk aanwezige aantallen. In de desbetreffende gevallen is de subsidie verrekend dan wel stopgezet. Hier was in totaal een bedrag van bijna € 41 000,– mee gemoeid.

Huursubsidie, vangnetregeling huursubsidie en gewenningsbijdrage eigen woningbezit (artikel 03.16 «Subjectsubsidies»)

Huursubsidie

Bij het automatisch continueren worden de gegevens omtrent inkomen, vermogen, huurprijs en bewoningssituatie betrokken van de zogenaamde primaire bronnen. Door deze werkwijze is misbruik en oneigenlijk gebruik (voor wat betreft witte fraude) praktisch uitgesloten. Immers de gegevens komen rechtstreeks van de bronleveranciers (Belastingdienst, verhuurder en via GBA/agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten), waarbij er aldus (een één op één) controle is via de officiële registraties. Er wordt ook onderzoek gedaan bij een vermoeden van zwarte fraude. Het koppelen van bestanden via de officiële registraties immers zal niet toereikend zijn, omdat zwarte fraude slechts kan blijken uit nader onderzoek en/of gegevensuitwisseling met andere opsporingsdiensten. De gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie (EOS-programma) wordt gefaseerd gerealiseerd. Een en ander heeft voor 2001 tot de volgende acties geleid:

Aantal in 2001 gecontroleerde aanvragen
TijdvakVoorafTijdensAchteraf
1996 – 19973
1997 – 19982664 024
1998 – 1999298
1999 – 20001 794
2000 – 2001336 5616 328
2001 – 2002519 19217 679
Aantal in 2001 herziene aanvragen naar aanleiding van controle op inkomsten
TijdvakVoorafTijdensAchteraf
1996 – 199776
1997 – 1998310 150
1998 – 199939
1999 – 20002536
2000 – 200123 4111 304
2001 – 20029 242443
Vorderingen naar aanleiding van controle op inkomsten (in EUR mln)
TijdvakTijdensAchteraf
1996 – 19970,05
1997 – 19985,99
1998 – 1999
1999 – 2000
2000 – 20010,09
2001 – 20020,05
Aantal in 2001 herziene aanvragen naar aanleiding van controle op vermogens
TijdvakAantal
1996 – 1997
1997 – 1998775
1998 – 1999111
1999 – 20001 466
2000 – 2001977
2001 – 200230
Vorderingen u.h.v. controle op vermogen (in EUR mln)
TijdvakBedrag
1996 – 1997
1997 – 19980,95
1998 – 19990,14
1999 – 20001,77
2000 – 20011,41
2001 – 20020,05

Vangnetregeling huursubsidie

De uitvoering van de zogenoemde Vangnetregeling huursubsidie is gedelegeerd aan de gemeenten. Daartoe zijn regels gesteld, die door de gemeenten dienen te worden nageleefd. Voor de gemaakte kosten kunnen B&W van de gemeente, onder overlegging van een accountantsverklaring, een declaratie indienen indien de uitvoeringskosten € 22 689,– of meer bedragen. Daarmee wordt een oordeel gegeven over de juistheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitbetaalde vangnetgelden (bijzondere bijdragen in de huurlasten). Voor het tijdvak 1998/1999 zijn bij gemeenten in samenwerking met departementale Accountantsdienst reviews gehouden, hetgeen geleid heeft tot de aanbeveling om het accountantsprotocol aan te passen. Medio 2001 is een aangepast accountantsprotocol opgesteld en aan de gemeenten gezonden. Daarnaast is op basis van voornoemde reviews besloten om voor het tijdvak 1999/2000 geen nadere controles te verrichten. Wel is inmiddels met de AD afgesproken dat voor het tijdvak 2000/2001 in het 2e kwartaal 2002 gestart wordt met het houden van reviews (bij gemeenten met accountantsverklaring) en controles (bij gemeenten zonder accountantsverklaring).

Gewenningssubsidie eigen woningbezit (GEW)

De controles vermeldt bij de opzet van het M&O beleid met betrekking tot nieuwe aanvragen zijn onverkort uitgevoerd. De getroffen maatregelen hebben gewerkt en er zijn geen fouten geconstateerd. Bij twijfel wordt immers direct een onderzoek gedaan. De uit te voeren controles op de oude aanvragen zijn nog niet uitgevoerd. Resultaten hiervan zijn dus nog niet bekend. Daarnaast moet worden gemeld dat in 2001 de jaarlijkse controle op de vermogenstoets en de controle van de notariële acte bij het kadaster van 10% van de aanvragen zou worden opgestart. Deze hebben echter nog niet plaatsgehad. Beide acties worden nu in 2002 in gang gezet.

Sanering loden drinkwaterleidingen (artikel 03.40 Stimulering duurzaam en innovatief bouwen en sanering loden drinkwaterleidingen)

Een extern bureau heeft in 2001 75 zichtcontroles vooraf uitgevoerd. In vier gevallen bleek reeds met de sanering een aanvang te zijn gemaakt voor toekenning van de subsidie. Daarnaast wenste in één geval de aanvrager geen medewerking te verlenen waardoor de controle niet kon plaatsvinden. Alle vijf aanvragen hebben tot afwijzing geleid. Doordat het automatische systeem aanvankelijk niet in staat was steekproeven te trekken ten behoeve van de controle achteraf en inmiddels het contract met het externe bureau was verlopen, konden in 2001 geen zichtcontroles achteraf worden uitgevoerd. Hierin schuilt een beperkt risico van niet-vervangen loden leidingen. Inmiddels is het systeem wel in staat steekproeven te trekken en is opnieuw een bureau beschikbaar om de controles achteraf uit te voeren.

Bijdragen eigen woningen (artikel 03.75 Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen)

De AD heeft in zijn controle vastgesteld dat er in een geval verschil bestaat tussen de gegevens van de door de bewoner ingezonden bewoningsverklaring en de gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). In dit geval is tot terugvordering van de bijdrage van € 1 634,– overgegaan.

03.01 Personeel en materieel

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

In 2001 is in het kader van het EOS-programma gewerkt aan de verdere professionalisering van de uitvoeringsorganisatie door het stroomlijnen van de uitvoering van de Huursubsidiewet met gebruikmaking van ICT. Een van de doelstellingen van dit programma is het efficiënter uitvoeren van de huursubsidiewet, hetgeen onder meer zichtbaar wordt door een vermindering van de apparaatskosten die op dit artikel worden verantwoord. De geraamde besparingen zijn bij de ontwerpbegroting 1999 reeds ingeboekt. In 2000 en 2001 is echter gebleken dat deze besparingen qua tempo niet gerealiseerd kunnen worden, daar er bij de uitvoering van het programma op dit onderdeel vertragingen zijn opgetreden. Voor een beleidsmatige toelichting op het EOS-programma wordt verwezen naar de beleidsparagraaf. Op de financiële consequenties van de voornoemde vertraging wordt in het vervolg van dit artikel een nadere toelichting gegeven.

De modernisering van de secretariaten van de Huurcommissies heeft nog niet volledig zijn beslag gekregen. De 11 secretariaten zijn inmiddels gecentraliseerd in één secretariaat. Maar het nieuwe geautomatiseerde systeem, dat een bijdrage moet leveren aan een betere, meer klantgerichte dienstverlening aan de burger, is in 2001 niet opgeleverd. Hierdoor zijn de doorlooptijden bij de behandeling van de geschillen langer geworden. Een vervelende bijkomstigheid is dat het aantal verzoekschriften verband houdende met de jaarlijkse huurverhoging twee keer zo groot was als verwacht. Alle activiteiten waren dan ook gericht op het terugdringen van de doorlooptijden, maar dat is niet volledig gelukt.

Voorts is binnen het ministerie gewerkt aan een samenvoeging van de verschillende inspecties die werkzaam zijn op de beleidsterreinen van VROM, hetgeen per 1 januari 2002 is geconcretiseerd in een Inspectoraat-Generaal VROM, waarin de Inspectie van de Volkshuisvesting is opgegaan. Dit is een belangrijke stap in het verbeteren van de handhaving van de regels op de werkterreinen van het departement.

Dit jaar was ook het jaar van de waarheid voor de invoering van de Euro, want de invoering per 1 januari 2002 was immers een «harde» deadline. Het jaar begon met een achterstand op de interdepartementale planning. Veel aandacht is uitgegaan naar geautomatiseerde systemen. Maar ook contacten met het maatschappelijk middenveld en de overige communicatie zijn zeer belangrijk gebleken om de nodige voortgang in 2001 te krijgen. Uit proefconversies en testen bleek gaandeweg het jaar dat er geen onoverkomelijke problemen te verwachten waren, hetgeen zich eind 2001 uitte in een hoge mate van vertrouwen op de goede afloop. En de eerste weken van 2002 hebben uitgewezen dat dit vertrouwen terecht was: de «Euro» is succesvol ingevoerd.

Prestaties 2001

Euro (bedragen in EUR1000)
 Realisatie  BegrotingVerschil
 19992000200120012001
Invoering Euro verplichtingen:3043 2434 1596 203– 2 044
Invoering Euro uitgaven:2491 1873 7356 203– 2 468

Toelichting:

In deze tabel zijn alléén de directe verplichtingen en uitgaven voor de invoering van de Euro opgenomen. Daarnaast zijn er ook indirecte kosten gemaakt. In een aantal gevallen heeft nieuwbouw van systemen plaats gehad waarbij en passant de Euro is meegenomen. Deze verplichtingen/uitgaven zijn niet als Eurokosten in de administratie geboekt. Ruwweg gaat het om een bedrag van € 0,7 mln. Ook de inhuur van externen, ter vervanging van vaste medewerkers die volledig op het project zijn ingezet, zijn niet geboekt op het Europroject. Globaal gaat het daarbij om € 0,2 mln. Andere indirecte uitgaven betreffen de personeelskosten (€ 2,0 mln.) van de circa 70 vaste personeelsleden die in de periode vanaf 1999 in meer of mindere mate aan het Europroject werkten.

Oorspronkelijk was de veronderstelling dat over vier jaar € 12,9 mln. nodig zou zijn voor de invoering van de Euro. De belangrijkste kostenfactor in die raming was de aanpassing van het huursubsidie systeem. Bij de raming is destijds uitgegaan van vier maal de kosten van de reguliere aanpassing aan de coderegeling. Eenmaal voor het lopende jaar en drie maal voor de historische jaren die tegelijkertijd nog in behandeling zijn. Inmiddels blijkt dat, door een gewijzigde Euro conversiestrategie en scherp onderhandelen met Roccade, de aanpassing van het huursubsidiesysteem aanmerkelijk goedkoper uit te vallen dan voorzien. Op basis van de realisaties over 1999 tot en met 2001 en de raming voor 2002 wordt een overschot ten opzichte van de oorspronkelijke raming van circa€ 5,3 mln. verwacht. Dit bedrag is in 2002 nodig voor het volledig Europroof maken van het verbouwde huursubsidiesysteem (VHS). Het verbouwde huursubsidiesysteem kan dan in zijn volle omvang in productie worden genomen.

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting «Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting in fte's»
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Gemiddelde bezetting in fte's1 111,71 122,21 064,1930,6907,3923,516,2
Verwachte loonmiddelsom (in EUR1000)39,241,044,146,549,6* 46,3+ 3,3

* in de oorspronkelijke begroting voor 2001 is per abuis een bedrag van € 49,4 opgenomen.

Toelichting:

De uitvoering van het project «Modernisering Secretariaten van de Huurcommissie» en de samenvoeging van de verschillende VROM-inspecties hebben, gedurende de reorganisatietrajecten, geleid tot het niet opvullen van vacatures. Daartegenover staat dat als gevolg van vertragingen bij het project «EOS (stroomlijning uitvoering huursubsidiewet)» een hogere gemiddelde bezetting bij de uitvoering van de Huursubsidiewet is gerealiseerd. Per saldo een lagere gemiddelde bezetting in 2001 van 16,2 fte.

De stijging van de gemiddelde loonsom is enerzijds het gevolg van een verbetering van de arbeidsvoorwaarden (nieuwe CAO-afspraken) en anderzijds de uitkomst van een structureel opwaarts effect op de schaalniveaus (minder uitvoering, meer beleid) vooruitlopend op de implementatie DG Wonen per 1 jauari 2002.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in EUR1000)
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Wachtgeldgarantieregeling 19873 0592 8962 6312 7772 1472 596– 449
Uitkeringsregeling 1966288676638454428386+ 42
Overige uitkeringsregelingen967325228201493176+ 317
Overige kosten flankerend beleid2742291071612501 044– 796
Totaal4 5884 1263 6043 5933 3184 202– 886
Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Begin van het jaar132134128122105109– 4
Geraamde instroom12446010– 10
Geraamde uitstroom610101375+ 2
Eind van het jaar12714812211598114– 16

Toelichting:

De uitgaven voor post-actieven zijn minder hoog dan begroot. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat de uitgaven voor flankerend beleid voor de reorganisatie bij de Hoofdafdeling Huurgeschillen en de gevolgen van het EOS-programma voor de uitvoeringsorganisatie met betrekking tot de huursubsidie minder hoog zijn dan verwacht. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door meevallende personele gevolgen en gedeeltelijk door vertraging in het traject. Instroom in de wachtgeldgarantieregeling is achterwege gebleven vanwege enerzijds gewijzigde regelgeving en anderzijds het uitblijven van personele problematiek bij de verschillende reorganisaties. De afwijkende beginstand is een gevolg van een doorgevoerde wijziging in de categorie-indeling bij het Uitvoeringsorgaan Sociale Zekerheid Overheidspersoneel (USZO).

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel in Euro's
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Reis- en verblijfkosten, opleidingen en management development, representatie2 7982 9013 0042 5533 150N.v.t.N.v.t.

Toelichting

In het kader van de omslag van Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting (DGVH) naar Directoraat-Generaal Wonen (DGW) is in 2001 geïnvesteerd in de organisatie ten aanzien van de onderwerpen «cultuur» en «communicatie». In dat verband zijn door de managers en medewerkers specifieke opleidingen gevolgd. Dit heeft in 2001 extra kosten met zich meegebracht, hetgeen zich uit in een stijging naar € 3 150,– van de persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
01.01 Ambtelijk personeel43 53546 03346 90543 26445 08442 755+ 2 329
01.02 Overige personele uitgaven11 02324 91426 57731 76226 7009 454+ 17 246
01.03 Post-actieven4 5024 1253 6033 5973 3174 202– 885
01.06 Algemene materiële uitgaven11 39714 36211 4819 78311 34711 027+ 320
01.07 Automatiseringsuitgaven8 14325 01715 25224 70718 08310 595+ 7 488
Totaal78 600114 451103 818113 113104 53178 033+ 26 498
        
Uitgaven:       
01.01 Ambtelijk personeel43 53546 03346 90543 26445 08442 755+ 2 329
01.02 Overige personele uitgaven11 70515 49120 99627 59325 89511 565+ 14 330
01.03 Post-actieven4 5884 1253 6033 5933 3184 202– 884
01.06 Algemene materiële uitgaven12 33213 54811 6499 38110 71711 380+ 663
01.07 Automatiseringsuitgaven14 81913 15715 19119 21924 52214 951+ 9 571
Totaal86 97992 35498 344103 050109 53683 853+ 25 683

Toelichting

De stijging van de totale loonsom met een bedrag van € 2,3 mln. is het gevolg van enerzijds een verbetering van de arbeidsvoorwaarden van het personeel (hogere kosten ad € 3,1 mln.). Daar tegenover staat een lagere, dan oorspronkelijk geraamd, gemiddelde beschikbaarheid van het personeel (lagere kosten ad € 0,8 mln.). Daarnaast zijn er in het kader van de armoedeval (als gevolg van de afschaffing van de koopkrachttoeslag) extra kosten bij de uitvoering van de huursubsidiewet (ca. € 2 mln.) gemaakt en hebben vertragingen bij de projecten «modernisering Secretariaten van de Huurcommissies» (ca. € 4 mln.) en «EOS (stroomlijnen uitvoering huursubsidiewet» (ca. € 8 mln.) geleid tot meer inzet van uitzendkrachten. Uiteindelijk zijn daardoor de kosten bij het onderdeel «Overige personele uitgaven» met € 14,3 mln. hoger uitgevallen.

Voornoemde vertragingen bij de projecten «modernisering Secretariaten van de Huurcommissies» en «EOS (stroomlijning uitvoering huursubsidiewet» worden grotendeels veroorzaakt door problemen bij de automatiseringstrajecten die de modernisering respectievelijk stroomlijning mogelijk moeten maken. De in ontwikkeling zijnde automatisering bij de Huurcommissies valt voor een bedrag van ca. € 3 mln. hoger uit. Terwijl de in het kader van EOS noodzakelijke aanpassing van het automatiseringssysteem voor verwerking van huursubsidieaanvragen in 2001 tot hogere kosten van ruim € 6 mln. heeft geleid dan oorspronkelijk was voorzien.

03.03 Onderzoek

Realisatie Beleidsdoelstelling en prestaties 2001

In totaal zijn er € 10,979 mln. aan verplichtingen aangegaan voor onderzoek. Hiervan ging 40% naar de beleidsprioriteiten zoals die in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de begroting 2001 zijn vermeld. Het restant (60%) betreft verwerving van bestanden, ontwikkeling van modellen en informatiesystemen en projecten in het kader van het onderzoek naar woningbehoefte en kwaliteit van de woningvoorraad1.

De aangegane verplichtingen in 2001 voor het onderzoek in het kader van de beleidsprioriteiten zijn als volgt verdeeld:kst-28380-24-1.gif

Op het terrein van «Duurzaamheid» zijn verschillende projecten opgedragen voor de ontwikkeling van het zogenaamde materiaal gebonden milieuprofiel van gebouwen (MMG). Andere projecten hadden betrekking op energiebesparing (zoals de aanscherping van de Energieprestatiecoëfficient, EPC) en vernieuwbare grondstoffen.

Het onderzoek op het terrein van de beleidsprioriteit «Verscheidenheid van de leefomgeving» is verdeeld over projecten op gebied van stedelijke vernieuwing en woningbouw. Tot de laatste groep hoort het onderzoek in verband met kwaliteit en herijking VINEX. Op het terrein van stedelijke vernieuwing zijn onder meer opgedragen de projecten «Regierol gemeenten», «Administratieve lasten ISV» en het onderzoek «Kosten en kostendragers herstructurering». Voorts is in 2001 een reeks projecten uitgevoerd voor de Monitor stedelijke vernieuwing, waaronder de «Nulmeting stedelijke vernieuwing». Een deel van de projecten had betrekking op het zogenaamde «Particulier opdrachtgeverschap», onder andere onderzoek ten behoeve van de Taskforce particulier opdrachtgeverschap, onderzoek naar de vraag naar particulier opdrachtgeverschap en naar de haalbaarheid van een kennis- en informatiecentrum particulier opdrachtgeverschap. Verder zijn projecten opgedragen op het thema «grond- en woningprijzen». Deze onderzoeken betreffen onder meer het volgen van de ontwikkeling van grond- en woningprijzen en de mogelijkheden om de concurrentie op de grondmarkt te vergroten. Voorts zijn er middelen uitgetrokken voor projecten gericht op het volgen en vooruit berekenen van woningbehoefte en marktontwikkelingen in de woningbouw (waaronder PRIMOS 2001 en de Monitor nieuwe woningen).

Het opgedragen onderzoek bij de beleidsprioriteit «Sociale rechtvaardigheid» omvat vooral het onderzoek ten behoeve van het huurbeleid, woonlasten en eigen woningbezit. Op het gebied van het huurbeleid zijn onder meer projecten uitgevoerd voor de evaluatie van de Overlegwet huurders-verhuurder, en met het oog op de aanpassing van het woningwaarderingsstelsel. Verder is onderzoek opgedragen naar de positie van de particuliere huursector. Verschillende projecten hadden betrekking op het volgen van de ontwikkeling van de woonlasten van huurders en kopers, onder andere ten dienste van de jaarlijkse Huurbrief. Ook zijn enkele projecten opgedragen op het onderwerp «individuele huursubsidie». Bij het onderwerp «Eigen woningbezit» is onder meer onderzoek opgedragen naar het functioneren van Verenigingen van Eigenaren en naar de effecten van de verkoop van huurwoningen. Bij het onderzoek voor het onderwerp «wonen en zorg» ging onder meer de aandacht uit naar het aanbod van particuliere aanbieders op de woonzorgmarkt.

Het onderzoek gericht op «Verbeteren instrumentarium» vergde in 2001 het grootste gedeelte van de aangegane verplichtingen. Vrijwel al deze verplichtingen lagen op het terrein van Bouwregelgeving. Dit betrof onder meer projecten in verband met de voorbereiding van het Nieuwe Bouwbesluit en met de aanpassing van de Woningwet in verband met de bouwvergunningprocedure en het welstandstoezicht. Verder zijn projecten opgedragen op het terrein van ontwikkeling en aanpassing van normen/prestatie-eisen zoals bijvoorbeeld brandveiligheid, burenlawaai, warmwaterinstallaties (in verband met legionella) en de afstemming van de Nederlandse bouwregelgeving op de Europese regelgeving. Ook zijn enkele projecten opgedragen die het mogelijk moeten maken keurmerken voor woningen te beoordelen. Een drietal projecten had betrekking op de voorbereiding van de Woonwet.

Het onderzoek ten dienste van «Versterken relatie met de maatschappij» heeft voor een groot deel betrekking op het onderwerp «corporaties». Er zijn bijdragen verleend aan een onderzoek naar de salarissenstructuur in de corporatiesector en aan de ontwikkeling van prestatiecontracten.

Het onderzoek voor de beleidsprioriteit «Handhaving» betreft een project ten behoeve van de herregulering van publiekrechtelijke toetsings- en toezichtstaken en de ontwikkeling van een model handhavingsplan.

Het resterende onderzoek (60% van het totaal), niet zijnde in het kader van de beleidsprioriteiten, betreft het volgende:

Het onderzoek naar «woningbehoefte en kwaliteit van de woningvoorraad» omvat, naast WBO en KWR, ook de verwerving van bestanden, ontwikkeling van modellen en informatiesystemen. Nog in 2001 zijn opdrachten gegeven voor voorbereidende projecten en het veldwerk voor WBO 2002. Aan dit onderzoek zijn bijdragen verleend door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en door het Centraal Planbureau (CPB). De opdrachten voor KWR in 2001 betreffen vooral de afronding en vervolgprojecten van KWR 2000. Tenslotte zijn in 2001 onder meer opdrachten verleend voor de ontwikkeling van een «Marktmodel koopwoningen» en een «Model huishoudens ontwikkeling».

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
03.01 Onderzoek op het gebied van wonen4 3033 8642 7002 5691 7121 462+ 250
03.02 Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad10 2071 7014 8441 6447 4051 983+ 5 422
03.03 Onderzoek op het gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen001 7961 9251 8632 224– 361
Totaal14 5105 5659 3406 13810 9805 669+ 5 311
        
Uitgaven:       
03.01 Onderzoek op het gebied van wonen4 7623 5543 5822 7322 0851 462+ 623
03.02 Onderzoek naar de woningbehoefte en de kwaliteit van de woningvoorraad2 4133 2444 0944 7003 9293 866+ 63
03.03 Onderzoek op het gebied van bouwregelgeving en duurzaam bouwen004281 4382 5212 224+ 297
Totaal7 1756 7988 1048 8708 5357 552+ 983

Toelichting:

Er is meer dan voorzien verplichtingenruimte nodig geweest, daar aan het onderzoeksprogramma 2001 is toegevoegd:

• onderzoek naar eventueel benodigde aanpassingen van de bouwregelgeving op het gebied van brandveiligheid van woningen en gebouwen;

• aanbesteding van het veldwerk voor het nieuwe woningbehoeftenonderzoek (WBO). Deze is oorspronkelijk opgenomen in het programma voor 2002, zodat de in 2002 beschikbare verplichtingenruimte naar voren is gehaald.

03.05 Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht

Realisatie beleidsdoelstellingen en prestaties 2001

Experimenten en kennisoverdracht (onderdeel 03.05.02)

Van het totaal aan aangegane verplichtingen betreft 60% een verplichting aan de Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvestingsbeleid (SEV) voor de meerjarenovereenkomst 2002-2005. De SEV geeft mede uitvoering aan het experimentenbeleid van VROM op het terrein van het wonen en stedelijke vernieuwing. Teneinde dit experimentenbeleid gestructureerd en geïntegreerd te kunnen uitvoeren is in 2001 met de SEV voor de periode 2002-2005 een meerjarenafspraak gemaakt.

In het hierna volgende taartdiagram zijn de resterende 40% aan verplichtingen verdeeld over enkele rubrieken die voor een belangrijk deel samenhangen met de beleidsprioriteiten voor het jaar 2001.kst-28380-24-2.gif

Bij de beleidsprioriteit «Duurzaamheid» betreft het bijdragen aan het Nationaal Dubocentrum, het Kaderprogramma «Duurzaam bouwen en de consument» en het project «Voorbeelden duurzame stedenbouw». Voorts zijn bijdragen verleend voor de ontwikkeling van een toekomstvisie duurzaam bouwen.

De kennisoverdracht voor de beleidsprioriteit «Verbetering instrumentarium» heeft betrekking op het onderwerp «Bouwregelgeving». En vooral in het teken van het nieuwe Bouwbesluit en de bouwvergunningprocedure (wijziging Woningwet).

De beleidsprioriteit «Verscheidenheid en kwaliteit» heeft voor kennisoverdracht op het gebied van de stedelijke vernieuwing onder meer betrekking op de «Monitor stedelijke vernieuwing» en op projecten op het gebied van de kwaliteit van de openbare ruimte en groen. De uitvoeringskosten IPSV, grotendeels in de sfeer van kennisoverdracht, vergden een bedrag van € 2,254 mln. Het onderwerp «experimenten» betreft het vervolg in 2002 van de experimenten in het kader van het project ID-Wijk , die door de SEV worden uitgevoerd.

De viering van «100 jaar Woningwet» bracht in 2001 een reeks activiteiten en projecten met zich mee. De categorie «Kennisoverdracht DGVH» betreft voor het grootste deel kosten van drukwerken die in opdracht van DGVH zijn uitgebracht.

In de categorie «Kennisoverdracht derden» is een bijdrage verleend aan de «Internationale Bouwtentoonstelling» en aan het onderzoekprogramma van NETHUR voor het jaar 2002 in het kader van de samenwerkingsovereenkomst DGVH-NETHUR. Voorts zijn bijdragen verleend aan het «Pilotproject Verenigingen van Eigenaren» en aan het Handboek particulier opdrachtgeverschap.

Volkshuisvestingsinstellingen (onderdeel 03.05.01)

Bijdragen zijn verleend aan de Stichting Bouwkwaliteit, het Nederlands Normalisatie Instituut NEN en het PRC Bouwcentrum (PRC). Ook is een bijdrage verleend aan kennisoverdrachtactiviteiten van het NIROV voor het jaar 2002 en aan de leerstoel Volkshuisvesting aan de Universiteit van Amsterdam.

Internationale volkshuisvestingsinstellingen en -projecten (onderdeel 03.05.03)

Een groot deel van de aangegane verplichtingen ten laste van dit onderdeel, circa 45%, betreft bijdragen aan projecten in het kader van de samenwerking met Zuid Afrika. Voorts werd ook in 2001 een (jaar)bijdrage verleend aan UNCHS.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
05.01 Volkshuisvestingsinstellingen519609667743915674+ 241
05.02 Experimenten en kennisoverdracht10 4931 1701 2083 60416 0809 389+ 6 691
05.03 Internationale volkshuisvestingsinstellingen9301 6938402 0256102 331– 1 721
Totaal11 9423 4722 7156 37217 60512 394+ 5 211
        
Uitgaven:       
05.01 Volkshuisvestingsinstellingen632563469628589674– 85
05.02 Experimenten en kennisoverdracht3 1332 9942 6714 0947 1664 883+ 2 283
05.03 Internationale volkshuisvestingsinstellingen9436509431 0228671 242– 375
Totaal4 7084 2074 0835 7448 6226 799+ 1 823

Toelichting:

Met ingang van 2001 is het Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik (STIR) overgegaan in het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV). Daartoe is vanuit 04.03.02 «Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid» € 4,027 mln. verplichtingen en € 3,006 mln. uitgaven overgeboekt. Voor de meegekomen restverplichtingen STIR was dat kasbedrag niet volledig nodig in 2001, zodat niet het gehele extra gekregen uitgavenbudget is uitgeput.

Voorts zijn ten opzichte van de oorspronkelijke raming extra verplichtingen aangegaan en betalingen verricht ten behoeve van de uitvoeringskosten (in de sfeer van kennisoverdracht) IPSV.

03.06 Positie van de burger

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

Om de positie van woonconsumenten te versterken wordt een bijdrage gegeven in de kosten van een aantal woonconsumentenorganisaties. Dit betreft bijdragen in exploitatiekosten, projectbijdragen en bijdragen voor scholingsactiviteiten. Om een effectievere en efficiëntere bedrijfsvoering van de woonconsumentenorganisaties te bevorderen vindt een verschuiving plaats van exploitatiebijdragen naar projectgebonden bijdragen.

Prestaties 2001

Bijdragen zijn toegekend aan de scholingsactiviteiten van de Vereniging Eigen Huis (VEH), de Nederlandse Woonbond en de Stichting Landelijk Contact Vrouwenadviescommissies (VAC's). De scholingsbijdrage is door de VEH ingezet voor de cursussen «Een bestaand huis kopen», «Een nieuw huis kopen», «Het kopen van uw huurwoning», «Het kopen van een appartement», «Een nieuw leven voor uw vereniging van eigenaren» en «Ouder worden en een eigen huis».

De scholingsactiviteiten van de Woonbond betroffen onder meer cursussen en vaardigheidstrainingen voor bewonersorganisaties, huurdersorganisaties in de particuliere huursector, huurdersorganisaties bij verhuurders met minder dan 200 woningen en scholing van huurdersleden van huurcommissies.

De bijdrage aan de VAC's is bedoeld voor de interne opleiding van vrijwilligers die zijn aangesloten bij de lokale VAC's. Zo moeten alle leden de basiscursus «VAC-werk in de woningbouw» volgen. Daarnaast worden cursussen gegeven om het VAC-werk op een kwalitatief goede manier te kunnen invullen.

Bijdragen in exploitatiekosten en projectgebonden bijdragen (samen vormen deze de zogenaamde basisbijdrage) zijn toegekend aan Woonbond en VAC's. Het aandeel van projectgebonden bijdragen was bij de Woonbond in 1999 20%, in 2000 25% en in 2001 39% van de basisbijdrage. In 2002 zal dat aandeel nog wat verder oplopen. In 2001 zijn door de Woonbond de volgende projecten in uitvoering genomen: «Versterking overlegpositie van de huurdersorganisaties», «De nieuwe ordening in de volkshuisvesting» en «Huurdersvisie op woonzorg-arrangementen».

Ook in 2001 is de exploitatiebijdrage aan de VAC's met € 45 378,– (f 100 000,–) verminderd onder gelijktijdige verhoging van de projectbijdragen met een zelfde bedrag. De projectbijdrage is ingezet voor het meerjarenproject «Versterking individuele woonconsument» dat in 2002 zal worden afgerond.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
06.02 Scholing van burgers4228240324482282+ 200
06.03 Subsidies aan landelijke organisaties01 1751871 1932 1631 198+ 965
Totaal421 4572271 5172 6451 480+ 1 165
        
Uitgaven:       
06.02 Scholing van burgers282282282282243282– 39
06.03 Subsidies aan landelijke organisaties3711 2231 1751 1831 1141 198– 84
Totaal6531 5051 4571 4651 3571 480– 123

Toelichting:

Een voorgenomen verplichting 2000 is in het kader van een bijdrage aan de activiteiten van de Nederlandse Woonbond in januari 2001 aangegaan, hetgeen tot de hogere realisatie bij de verplichtingen heeft geleid.

03.12 Garanties

Verplichtingen en uitgaven

De verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:11000000
Uitgaven:1100001 134– 1 134

Toelichting:

Gelet op de liquiditeitspositie van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) is bij 1e suppletore wet (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 755, nr. 1) de uitgavenraming verlaagd met € 1,134 mln. Dit betekent dat er in 2001 geen beroep is gedaan op het gereserveerde bedrag voor het aan het WEW verleende obligo. Ultimo 2001 zijn de garantieverplichtingen opnieuw benaderd aan de hand van de subsidiegegevens van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975 (BGSH'75), een en ander conform eerdere afspraken met het Ministerie van Financiën. Hierbij is aangenomen dat het geïnvesteerd vermogen per ultimo 2001, zoals dit vanuit de regeling is berekend (voor complexen welke zijn gefinancierd met gegarandeerde kapitaalmarktleningen), een reële benadering is van de schuldrestanten per 31-12-2001. Op de realisatie van de in de begroting opgenomen daling van de reeds verstrekte garantieverplichtingen wordt in het financieel deel (garantiestaat) nader ingegaan.

03.15 Bijzondere aandachtsgroepen

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

De Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling heeft als doel het stimuleren van innovatieve samenwerkingsprojecten op het terrein van wonen, zorg en dienstverlening. Beoogd effect in de maatschappij is een toename in de variatie van woonzorgarrangementen Daardoor neemt de keuzevrijheid van de burger toe en is zorg op maat beter te realiseren. In termen van het aantal verleende subsidies zijn de doelen, die voor de woonzorgstimuleringsregeling in 2001 golden ruimschoots gehaald. Of hiermee ook de beoogde effecten in de maatschappij zijn gerealiseerd is in dit stadium nog niet te zeggen.

Prestaties 2001

Aantallen en gemiddelde bijdragen van de openstaande stand van de verplichtingen t/m ultimo 2001 voorzieningen gehandicapten en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)
 Realisatie ultimo
 19971998199920002001
Jaarlijkse bijdrage     
Aantallen19 01617 92616 48314 73813 269
Gemiddelde bijdrage in EUR 115 75314 49113 57312 62411 811
ADL-clusters     
Aantallen4343403833
Gemiddelde bijdrage in EUR 1388 572359 010390 716354 714347 202

Het aantal te betalen jaarlijkse bijdrage in 2001 is met ongeveer 1 500 afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Deze vermindering is, naast afkopen, voor een groot deel het gevolg van het met ingang van 2001 aflopen van de bijdragetermijn van de jaarlijkse bijdragen. Voorts komt een aantal jaarlijkse bijdragen waaronder 3 ADL-clusters pas in januari 2002 tot uitbetaling als gevolg van de vroege jaarafsluiting in verband met de invoering van de Euro.

Doelmatigheidskengetallen gehandicaptenregeling (in EUR1000)
  Realisatie  BegrotingVerschil
 199819992000200120012001
Personele kosten1021028184840
Automatiseringskosten91919196960
Totale uitvoeringskosten1931931721801800
       
Aantal beschikkingen717408966527500+ 27
Uitvoeringskosten per bijdrage (in EUR 1)268471177341360– 19
Overzicht ingediende, in behandeling zijnde en behandelde aanvragen in het kader van de tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling
Prestatie-indicatorenTotaal ontvangenGehonoreerdAfgewezenIn behandeling
    ultimo 2000ultimo 2001
Categorie A. Stimuleren voorbereiding van projecten     
– Tender 1151111401430
– Tender 299603900
Categorie B/C. Stimuleren investeringen in woningen en woongebouwen, stimuleren investeringen anders dan woningen en woongebouwen     
– Tender 12391101292290
– Tender 2134696500
Categorie D. Stimuleren kennisverzameling en -overdracht terzake     
– 2000+2001 (doorlopend)854733395
Categorie E. Zorginfrastructuur     
– 200139571324n.v.t.0

Bij de inwerkingtreding kende de regeling 4 categorieën. Op basis van de opgedane ervaring tijdens de eerste tender, zijn de categorieën voor het «stimuleren van investeringen in woningen en woongebouwen» en het «stimuleren van investeringen anders dan in woningen en woongebouwen» samengevoegd tot één categorie B/C. Bij de wijziging van de regeling, gepubliceerd op 15 oktober 2001, is categorie E «zorginfrastructuur» geïntroduceerd.

Voor een nadere toelichting op deze tabel wordt verwezen naar de in de beleidsparagraaf opgenomen toelichting op de beleidsprioriteit «Wonen en zorg».

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
15.01 Huisvesting gehandicapten1 327977375221200+ 120
15.02 Woonwagenbewoners104000000
15.06 Knelpunten ouderenbeleid11 5718 14401 39534 82825 412+ 9 416
Totaal13 0029 1213751 41734 94825 412+ 9 536
        
Uitgaven:       
15.01 Huisvesting gehandicapten40 12039 15435 73433 76929 07831 583– 2 505
15.02 Woonwagenbewoners15 68013 7661 083506402433– 31
15.06 Knelpunten ouderenbeleid9 9425 4345 2585 32718 63615 429+ 3 207
Totaal65 74258 35442 07539 60248 11647 445+ 671

Toelichting

Knelpunten ouderenbeleid (onderdeel Woonzorgstimuleringsregeling)

In 2001 zijn de verplichtingen voor de eerste en tweede tender van de categorieën «a», «b» en «c» (later «b/c») aangegaan. De afhandeling van de categorie «d» gaat het hele jaar door, aangezien het indienen van de aanvragen daarvan niet aan een indieningsdatum is gebonden. De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. Dit laatste geldt ook voor een nieuwe categorie: de zorginfrastructuur. Voor deze categorie «e» zijn in overleg met de ministeries van Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) extra middelen beschikbaar gesteld. De eerste ronde voor deze «zorginfrastructuur» heeft eind 2001 plaatsgevonden, hetgeen tot een hogere verplichtingen- en uitgavenuitputting heeft geleid. Daarnaast heeft er op de andere onderdelen een kleine onderuitputting voorgedaan. Per saldo een overuitputting bij de verplichtingen en uitgaven van € 8,7 mln. respectievelijk € 3,2 mln.

03.16 Subject subsidies

Algemene doelstelling

Huursubsidie blijft het kerninstrument om een belangrijke bijdrage te leveren aan het realiseren van goede en betaalbare huisvesting voor huishoudens in lagere inkomensklassen, die daarbij financiële ondersteuning behoeven. Met dit instrument wordt een matiging van de huurlasten beoogd om de woonlasten op een aanvaardbaar niveau te houden. Daarnaast wordt de keuzevrijheid tussen huren en kopen gestimuleerd. Verder heeft het VROM-beleid tot doel huurders uit het rampgebied Enschede qua woonlasten gedurende 3 jaar in een vergelijkbare positie te brengen als vóór de ramp (huurcompensatieregeling: looptijd tot 2004) en aan getroffen eigenaar-bewoners een bijdrage te leveren (regeling compensatie eigenaar-bewoner) in de vorm van een koopvoucher.

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

Niet-gebruik Huursubsidie

De Tweede Kamer is met een brief (Kamerstukken II, 1999-2000, 25 831, nr. 6) op de hoogte gebracht van de verschillende acties die zijn genomen ten aanzien van het terugdringen van het niet-gebruik. Hieruit blijkt dat het nog resterende niet-gebruik naar alle waarschijnlijkheid niet verder terug te dringen valt met een op breed publiek gerichte campagne. Een verdere afname van het niet-gebruik moet in de toekomst plaatsvinden door een verdere modernisering van de Huursubsidiewet door middel van het EOS-programma (1999-2002). Op de beleidsdoelstelling en de prestaties in 2001 van dit programma wordt uitvoerig ingegaan in de beleidspara-graaf.

Prestatienormering

In 2001 is ten aanzien van de uitgavennorm aan verhuurders geen bijdrage opgelegd, omdat de landelijke uitgavennorm niet is overschreden. Met betrekking tot de verhuisnorm is in het kader van de prestatienormering aan 29 gemeenten voor € 0,09 mln. wel een bijdrage opgelegd, omdat de landelijke verhuisnorm van 4% was overschreden. Van deze 29 gemeenten hebben er 11 een bezwaarschrift ingediend bij VROM, waarvan er 8 ongegrond, 2 gedeeltelijk gegrond en 1 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Nadat de beslissing op het bezwaarschrift was ontvangen, heeft één gemeente bij de rechtbank beroep ingesteld. Hierop is een verzoek om herziening van de beslissing ontvangen.

Project Wegwerken correspondentievoorraad

Binnen VROM is begin 2001 een project gestart ontvangen brieven uiterlijk binnen één jaar te behandelen en de voorraad correspondentie met betrekking tot de huursubsidie terug te dringen tot maximaal 20 000 brieven die niet ouder zijn dan één jaar. Het project heeft geresulteerd in aanpassingen van een aantal werkprocessen (thematisch werken) en geleid tot het invoeren van diverse kleinere op efficiëntie gerichte maatregelen. De conclusie is dat de taakstelling van het project is gehaald. Per ultimo 2001 bedraagt de correspondentie nog 18 469 brieven.

Voorlichtingssessies en accounts

Er zijn 20 regionale voorlichtingssessies inzake de huursubsidie gegeven. En bij gemeenten en verhuurders zijn 75 accounts gehouden met betrekking tot het subsidietijdvak 1 juli 2000/1 juli 2001. Voorts zijn er voor de Vangnetregeling door middel van het afleggen van accounts bij gemeenten aandachtspunten besproken in het licht van de afgesproken taken en verantwoordelijkheden. Per subsidiejaar gaat het hierbij om 25 accounts.

Prestaties 2001

Tabel A (Bedragen in EUR 1)
  Realisatie  Begroting 2001Verschil 2001
Tijdvakken1996–19971997–19981998–19991999-20002000-20012000-20012001-20022000-2001
Huursubsidie        
Aantallen979 0001 039 4161 050 6651 038 1521 004 1581 042 0001 037 000– 37 842
Gemiddelde Subsidie1 1311 3221 3421 3791 4471 4181 452+ 29
         
Vergoeding verhuurders        
Aantallen926 724983 166999 113991 071960 236990 000985 000– 29 764
Gemiddelde Subsidie27262620182020– 2
         
Bijdrage huurlasten        
Aantallenn.v.t.16 32530 33633 22131 45230 00030 000+ 1 452
Gemiddelde Subsidien.v.t.1 297800858869820840+ 49
Kalenderjaar 19981999200020012001 Verschil
Gewen. Sub. Eigen woningbezit        
Aantallen 34426516949500 – 451
Gemiddelde Subsidie 4 4574 4194 8873 4834 538 – 1 055
Bevordering Eigen woningbezit        
Aantallen n.v.t.n.v.tn.v.t.269n.v.t.n.v.t. 
Gemiddelde Subsidie n.v.t.n.v.tn.v.t.22 838n.v.t.n.v.t. 

De aantallen bijdragen huurlasten zijn verkregen uit de «voorschot» formulieren. Om systeemtechnische redenen zijn aantallen positieve toekenningen gerelateerd aan de eindafrekeningen niet te krijgen. Het gegeven aantal is indicatief.

Toelichting

Het aantal gerealiseerde huursubsidietoekenningen is kleiner dan begroot. Dit is met name toe te schrijven aan de gunstige economische ontwikkeling van de afgelopen jaren. De gemiddelde toekenning is hoger dan begroot. Oorzaken hiervan zijn een hogere huurstijging dan verwacht en uitstroom met een lager dan gemiddelde toekenning. De daling van het huursubsidiegebruik zal zich de komende jaren naar verwachting voortzetten.

Bij de «Bijdrage huurlasten (vangnetregeling)» leiden de gerealiseerde hogere aantallen alsmede de verhoging van de gemiddelde bijdragen tot een verhoging van de raming. Als gevolg van de overgangsregeling zijn in 2001 nog aanvragen voor GEW (Gewenningssubsidie Eigen Woningbezit) in behandeling genomen. Deze regeling is met de inwerkingtreding van de BEW (Bevordering Eigen Woningbezit) per 1 juli 2001 definitief beëindigd. De gemiddelde subsidie bij de BEW is berekend over een 15 jaar durende verplichting, waarbij elke 3 jaar de subsidiebepalende gegevens getoetst worden.

Tabel B Aantallen en gemiddelde subsidie (in EUR 1) naar huishoudtype per tijdvak
16.01 (Huursubsidie)Realisatie  
Subsidietijdvak1997–19981998–19991999-20002000-2001
Alleenstaanden    
Aantallen554 443561 296554 382537 869
Gemiddelde subsidie1 2071 2231 2711 343
Meerpersoons    
Aantallen484 973485 892476 434453 759
Gemiddelde subsidie1 4531 4801 5161 594
> 65    
Aantallen388 964389 104388 608384 239
Gemiddelde subsidie1 3301 3511 3971 468
< 65    
Aantallen650 452658 084642 206607 389
Gemiddelde subsidie1 3171 3371 3771 451

De cijfers van tabel A en B sluiten niet geheel op elkaar aan. De verschillen worden veroorzaakt door het feit dat de cijfers uit verschillende systemen afkomstig zijn, die verschillende gebruiksdoelen dienen. Tabel B geeft in tegenstelling tot tabel A, de gerealiseerde aantallen weer waarin de later nihil gestelde toekenningen zijn gesaldeerd. Die saldering is in tabel A technisch niet mogelijk. De gemiddelde subsidie heeft betrekking op toekenningen voor aanvragers die de subsidie op eigen rekening of via de huurmatiging ontvangen.

Aantal huishoudens dat huursubsidie ontvangt boven de aftoppingsgrens in honderdtallen, uitgesplitst naar huishoudtype. Tabel C
 Aantal huishoudens boven de aftoppingsgrensTotaal aantal huishoudens
 1998/19991999/20002000/20011998/19991999/20002000/2001
Eenpersoonshuishoudens14 148 (4,7%)13 565 (4,6%)11 273 (4,0%)303 488295 691280 926
Meerpersoonshuishoudens30 219 (8,0%)28 033 (7,6%)22 743(6,5%)378 246369 464349 938
Eenpersoonshuishoudens voor ouderen27 914 (10,8%)26 426 (10,2%)22 030(8,6%)257 808258 689256 943
Meerpersoonshuishoudens voor ouderen14 885 (13,8%)14 186 (13,3%)11 508(11,1%)107 646106 970103 821
Totaal87 166 (8,3%)82 210 (8,0%)67 554 (6,8%)1 047 1881 030 814991 628

De aantallen in tabel C hebben betrekking op aantallen uit tabel B. In tabel C is het aantal huishoudens boven de aftoppingsgrens vermeld. Uit bovenstaande tabel valt de ontwikkeling af te lezen tussen tijdvakken. Deze cijfers zijn gebaseerd op de indeling naar tabellen. Het kan voorkomen dat huishoudens die ouder dan 65 jaar zijn, niet in de oudertabellen vallen. Dat komt doordat de ijkdatum in de oudertabellen 1 januari is. Personen worden niet in de oudertabellen opgenomen als ze in de loop van het jaar 65 worden, terwijl ze wel als zodanig voorkomen in andere administratieve systemen. Evenals bij tabel B wijken ook hier de cijfers af van de cijfers zoals deze zijn gepresenteerd in tabel A.

Toelichting

Naar aanleiding van de discussie in de Tweede Kamer rondom het huurbeleid, waarin de hoogte van het percentage van de maximale huurstijging centraal stond, is besloten de verschillende parameters binnen de huursubsidie eenmalig aan te passen. Hieraan is de daling van het aantal huursubsidietoekenningen aan huishoudens met een huur boven de aftoppingsgrens toe te schrijven.

Tabel D Aantallen en kosten beschikte aanvragen
 RealisatieBegrotingVerschil
 199819992000200120012001
Kosten (in EUR 1mln.)      
Apparaatskosten VROM:26,830,9    
Primaire activiteitenn.v.t.n.v.t.25,026,420,9+ 5,5
Ondersteunende activiteitenn.v.t.n.v.t.3,73,47,7– 4,3
Automatiseringn.v.t.n.v.t.8,811,25,0+ 6,2
Kostenvergoeding verhuurders29,922,117,215,211,8+ 3,4
Declaratiekosten Gemeenten      
Vangnetregeling2,716,817,316,415,4+ 1,0
Totaal kosten59,469,872,072,660,8+ 11,8
       
Aantal beschikte aanvragen      
aantal beschikkingen huursubsidie1 231 2841 097 0001 054 5771 263 7971 091 500+ 172 297
aantal beschikkingen vangnetn.v.t.n.v.t.42 83440 550  
aantal beschikkingen GEWn.v.t.n.v.t.472114n.v.t.n.v.t.
aantal beschikkingen BEWn.v.t.n.v.t.n.v.t.366n.v.t.n.v.t.
Totaal aantal aanvragen1 231 2841 097 0001 097 8831 304 8271 129 500n.v.t.
       
Kosten per aanvraag (in EUR 1)4864665654n.v.t.

De aantallen bij huursubsidie en vangnet zijn op basis van het subsidietijdvak 2000-2001, terwijl deze bij GEW en BEW op basis zijn van het dienstjaar 2001. In de aantallen (realisatie 2001) zitten ook «nihiltoekenningen», te weten 59 559 bij huursubsidie, 8 427 bij vangnet, 65 bij GEW en 97 BEW.

Toelichting

De primaire activiteiten zijn beduidend hoger dan geraamd. Dat is met name het gevolg van het niet realiseren van het nieuwe geautomatiseerde systeem bij het secretariaat van de Huurcommissies. Om de doorlooptijden bij de behandeling van de ontvangen geschillen rondom de jaarlijkse huurverhoging, waarvan het aantal verzoekschriften twee keer zo groot was als verwacht, binnen een redelijke termijn te houden, zijn externen/uitzendkrachten aangetrokken.

De hogere automatiseringskosten zijn het gevolg van het Europroof maken van de systemen alsmede de verbouw van het huursubsidiesysteem naar aanleiding van het EOS-programma. Ook in 2002 worden er nog kosten gemaakt voor het volledig Europroof maken van het verbouwde huursubsidiesysteem.

Tabel E Ontwikkeling gemiddelde netto huurquote van HS-ontvangers (tussen haakjes staat de mutatie ten opzichte van het vorige tijdvak in %-punten).
Netto huurquote1996/19971997/19981998/19991999/20002000/2001
Meerpersoonshuishoudens19,9 (– 0.1)18,4 (– 1,5)18,5 (+ 0,1)18,6 (+ 0,1)18,4 (– 0,2)
Eenpersoonshuishoudens27,1 (+ 0,6)24,6 (– 2,5)24,7 (+ 0,1)24,6 (– 0,1)24,4 (– 0,2)
Minima23,0 (+ 0,2)20,6 (– 2,4)20,7 (+ 0,1)20,8 (+ 0,1)20,6 (– 0,2)
Niet-minima24,9 (+ 0,7)23,7 (– 1,2)23,8 (+ 0,1)23,5 (– 0,3)23,4 (– 0,1)
65-minners22,8 (+ 0,6)21,3 (– 1,5)21,5 (+ 0,2)21,6 (+ 0,1)21,4 (– 0,2)
65-plussers25,2 (+ 0,0)22,3 (– 2,9)22,4 (+ 0,1)22,1 (– 0,3)21,9 (– 0,2)
Totaal23,7 (+ 0,4)21,7 (– 2,0)21,8 (+ 0,1)21,8 (+ 0,0)21,6 (– 0,2)
Ontwikkeling index netto inkomen na kale huurlasten van huursubsidie-ontvangers.Basis voor de index is coderegeling 29 (tijdvak 1997/1998)
ninki Gegevens1998/19991999/20002000/2001
Meerpersoonshuishoudens123,3 (+ 0,6)128,6 (+ 5,3)132,8 (+ 4,2)
Eenpersoonshuishoudens86,1 (+ 3,3)87,7 (+ 1,6)90,7 (+ 3,0)
Minima96,7 (+ 2,2)99,9 (+ 3,2)103,3 (+ 3,4)
Niet-Minima111,9 (– 0,4)117,9 (+ 6,0)121,0 (+ 3,1)
65-minners100,8 (+ 0,0)104,6 (+ 3,8)108,0 (+ 3,4)
65-plussers104,2 (+ 2,4)109,6 (+ 5,4)113,0 (+ 3,4)
Totaal102,1 (+ 2,1)106,6 (+ 4,5)110,0 (+ 3,4)

Toelichting

De daling van de netto huurquote is het gevolg van een kleinere procentuele stijging van de netto huurlasten ten opzichte van de procentuele stijging van het netto inkomen ofwel de netto huurlasten zijn minder gestegen dan het netto inkomen. Dit is ook de voornaamste oorzaak voor de stijging van de index van het netto inkomen na kale huurlasten.

Subsidieaanvragen in relatie tot personeelsontwikkeling
 realisatieramingverschil
 2000200120012001
Inzet personeel uitvoering HS (aantallen fte's)322241263– 22
aantal afgehandelde aanvragen per medewerker3 2753 551* 4 295– 744

*) bij het ramen van het aantal af te handelen aanvragen per medewerker is per abuis geen rekening gehouden met de aanvragen die in 2001 automatisch gecontinueerd zouden worden.

Toelichting

Vergelijking van het gerealiseerde aantal afgehandelde aanvragen per medewerker met de raming is gezien de voetnoot bij de tabel niet mogelijk. Daar de inzet van medewerkers bij automatische continueringen nihil is, zijn deze aanvragen niet in de berekening van de realisatie meegenomen.

Resultaten evaluatie-onderzoek

Onzelfstandige woonruimten

In de tweede helft van 2001 is een aanvang gemaakt met een evaluatie naar onzelfstandige woonruimten in de huursubsidiewet. In deze evaluatie zal een nadere inventarisatie van de aanwijzing van woongebouwen plaatsvinden en zal bezien worden of de criteria, die thans voor aanwijzing gelden, nog in voldoende mate aansluiten op de toenemende vraag naar combinaties van wonen met zorg of begeleiding. In 2002 zal de evaluatie worden afgerond en wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
16.01 Huursubsidie1 228 4981 385 3141 436 2861 465 9091 498 7791 502 824– 4 045
16.02 Huurgewenningsbijdragen2000023– 23
16.03 Vergoeding verhuurders18 27329 89422 04617 26415 21311 8443 369
16.04 Bijdrage huurlasten11 02116 91843 67357 19449 00540 3418 664
16.05 Gewenningssubsidie eigen woningbezit81 5331 1718261710171
16.06 Bevordering eigen woningbezit    6 14326 319– 20 176
16.07 Compensatie bewoners Enscheden.v.t.n.v.t.n.v.t.2 269000
Totaal1 257 8021 433 6591 503 1761 543 4621 569 3111 581 351– 12 040
        
Uitgaven:       
16.01 Huursubsidie1 222 8271 382 8891 450 6701 448 7541 488 6131 581 351– 14 211
16.02 Huurgewenningsbijdragen2 00023– 23
16.03 Vergoeding verhuurders18 27329 89422 04617 26415 21311 8443 369
16.04 Bijdrage huurlasten4 46323 03843 67357 19449 00540 3418 664
16.05 Gewenningssubsidie eigen woningbezitn.v.t.547817707430699– 269
16.06 Bevordering eigen woningbezit    9226 319– 26 227
16.07 Compensatie bewoners Enscheden.v.t.n.v.t.n.v.t.2271 36201 362
Totaal1 245 5651 436 3681 517 2061 524 1461 554 7151 582 050– 27 335

In bovenstaande tabel wordt de realisatie per kalenderjaar afgezet tegen de begroting 2001. Dit betekent dat in bovenstaande cijfers minstens twee subsidietijdvakken zijn verwerkt. Dit in tegenstelling tot de ramingskengetallen die wel over één subsidietijdvak gaan.

Toelichting

Vergoeding verhuurders

Als gevolg van het automatisch continueren van een groot deel van de aanvragen om huurmatiging waar geen kostenvergoeding voor wordt betaald, is er capaciteit vrijgekomen voor het in 2001 behandelen van aanvragen waar wel kostenvergoeding voor wordt betaald, maar die in principe pas in 2002 behandeld zouden worden. In 2001 zijn totaal 1 157 441 aanvragen (af te handelen in 2001 en 2002) voor huurmatiging geregistreerd, waarvan er 470 000 «automatische continueringen (AC)» betreft, waarvoor geen kostenvergoeding wordt betaald. Van de resterende 687 441 aanvragen is per aanvraag gemiddeld € 22,13 kostenvergoeding betaald; in totaal dus € 15,2 mln.

Bijdrage huurlasten (vangnetregeling)

Bij de vangnetregeling is het beroep op de regeling groter dan geraamd. Ook is er sprake van een hogere gemiddelde bijdrage. Dit leidt tot hogere kosten (verplichtingen en uitgaven) van € 8,7 mln. De hogere aantallen zijn ook het gevolg van een naloop van eindafrekeningen van vorige coderegelingen.

Bevordering Eigen Woningbezit

Het aantal aanvragen in het kader van de wet Bevordering Eigen Woningbezit (BEW) is aanzienlijk lager dan geraamd. Onderzoek naar de oorzaken is gaande en de publiciteit/voorlichting omtrent de regeling is geïntensiveerd. Bij de ramingen voor 2001 is uitgegaan van 20 000 beschikkingen met een gemiddeld subsidiebedrag van € 1 316,–. Dit gemiddelde subsidiebedrag was berekend op basis van de subsidie in het eerste jaar. Comptabele voorschriften vereisen echter dat bij de initiële toezegging de verplichting voor 15 jaar (looptijd toezegging) in de administratie moet worden vastgelegd. Als gevolg hiervan bedraagt het gemiddelde subsidiebedrag € 22 838,–. Gerealiseerd zijn er echter 269 subsidies, waardoor er een onderuitputting bij de verplichtingen plaatsheeft van € 20,2 mln. en bij de uitgaven van € 26,2 mln.

03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie

Realisatie beleidsdoelstelling

De regelingen Hoofdinfrastructuursubsidie, Locatiesubsidie en Subsidie Grote Bouw Locaties zijn per 1 januari 1995 ingetrokken. Er worden derhalve geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan.

Prestaties 2001

Hoofdinfrastructuursubsidie

Restantbijdrage per gemeente (in EUR1000) inclusief eindrapportage
GemeenteLocatieultimo 2001Betaling ineindrapportagemoment
ZoetermeerWestergo-viaduct362200215–09-2002
HaarlemmermeerV. Heuvengoedhartlaan4 197200231-12-2003
GroningenOmlegging Veenweg685200231-12-2002
Hoorn4 rotondes031-12-2001
ZoetermeerDiverse projecten015-09-1999
VoorburgSytwende001-07-2002
Totaal 5 244  

Toelichting

De gemeente Zoetermeer heeft om uitstel verzocht van de prestatie-oplevering naar 1 januari 2006 van het viaduct Westergo. Als gevolg van de technisch ingewikkelde constructie hebben de daarbij betrokken partijen, zoals de Nederlandse Spoorwegen (NS) en Rijkswaterstaat (RWS), meer tijd nodig gehad om tot overeenstemming te komen over het uiteindelijke bestek. VROM heeft op het verzoek nog geen reactie gegeven. Dit zal in 2002 plaatsvinden. Daarnaast is met de gemeente Zoetermeer overleg gaande over de definitieve afwikkeling van de diverse projecten welke vallen onder de beschikkingen van 15 december 1995. Naar verwachting zal dit in 2002 worden afgerond, nadat VROM heeft gereageerd op voornoemd verzoek inzake het viaduct Westergo.

De gemeente Hoorn heeft aangegeven de projecten in 2001 afgerond te hebben. De eindrapportage per ultimo 2001 volgt in 2002.

De gemeente Voorburg heeft in de tussenrapportage 2001 eveneens om uitstel van oplevering gevraagd. Dit vanwege vertraging in de aanlevering van de door RWS te leveren noodzakelijke projectonderdelen. Ook hierop geeft VROM in 2002 een reactie.

Locatiesubsidie

Met de onderstaande gemeenten zijn vaste financiële afspraken gemaakt. Daarbij is per gemeente de te betalen restantbijdrage per ultimo 1998, 1999, 2000 en 2001 vermeld.

Restantbijdrage per gemeente (in EUR1000)
GemeenteLocatieUltimo 1998Ultimo 1999Ultimo 2000Ultimo 2001
VlaardingenHoly-Noord0000
DordrechtStadspolders52252200
LelystadDiverse locaties22722700
HoornKersenboogerd98122700
ArnhemRijkerswoerd22722700
OegstgeestBroek- en Simontjespolder1 435227227227
Totaal 3 3921 430227227

Toelichting

Tussen de gemeente Oegstgeest en het ministerie van VROM heeft in 2001 overleg plaatsgevonden over de afronding van het plan «Broek- en Simontjespolder». Het plan is niet in 2001 afgerond. VROM heeft daarop aan de gemeente het voornemen kenbaar gemaakt dat zal worden overgegaan tot terugvordering van de tot nu toe hiervoor uitbetaalde subsidies (€ 2,463 mln.). De gemeente heeft hiertegen formeel bezwaar aangetekend waarvan de afhandeling in de loop van 2002 is te verwachten.

Van de volgende gemeente dienen volgens onderstaande tabel de eindrapportage nog te worden ontvangen:

GemeenteLocatieEindrapportagemomenten
OegstgeestBroek- en Simontjespolder2002 nadere afspraken
VlaardingenHoly-Noord01-03-2004

Subsidie Grote Bouwlocaties

In de periode tot en met 2011 zullen de verplichte voortgangsverslagen en eindrapportages door betrokken gemeenten worden ingediend. Het betreft de volgende gemeenten en locaties:

GemeenteLocatieEindrapportagemomenten
RotterdamKop van Zuid2011
MaastrichtSphinx-terrein1-10-99
VenloCentrum-Zuid2005
AmersfoortEemkwartier31-12-2003

Toelichting

VROM heeft in 2001 gereageerd op de door de gemeente Maastricht ingediende eindrapportage en daarbij om nadere informatie gevraagd. Naar aanleiding van de reactie hierop van de gemeente Maastricht wordt in 2002 deze subsidie verder afgewikkeld. Over de ontvangen tussenrapportages van de gemeenten Rotterdam en Amersfoort vindt nog nader overleg en correspondentie plaats. Wel heeft VROM begin 2001 aan de gemeente Amersfoort gemeld dat de tusseneis, om per 2000 het aantal van 1000 woningen te realiseren, is komen te vervallen. De gemeente heeft namelijk aangegeven dat het in het convenant genoemde aantal van 1063 woningen in 2003 wel zal worden gerealiseerd. Daar de einddatum 2003 en de eindprestatie onveranderd overeind blijven, is dit voor VROM aanleiding geweest om het verzoek van de gemeente ten aanzien van de tusseneis in te willigen.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
18.01 Hoofdinfrastructuursubsidie8 62696811 3430000
18.02 Locatiesubsidie572 38700000
18.03 Subsidie Grote Bouwlocaties0000000
Totaal8 6833 35511 3430000
        
Uitgaven:       
18.01 Hoofdinfrastructuursubsidie1 2832 7924 9223 2634 7655 034– 269
18.02 Locatiesubsidie7 6678 2221 9621 203000
18.03 Subsidie Grote Bouwlocaties3 040000000
Totaal11 99011 0146 8844 4664 7655 034– 269

03.19 Stadsvernieuwing

Realisatie beleidsdoelstellingen en prestaties 2001

De laatste betalingen in het kader van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing op dit artikel hebben conform de MG-circulaire nr. 99–20 van 15 oktober 1999 dit jaar plaatsgevonden. Hiermee hebben de betrokken budgethouders de mogelijkheid gekregen om, in de omslag naar stedelijke vernieuwing, de stadsvernieuwing af te ronden. Met de komst van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing zijn de activiteiten op het gebied van de stadsvernieuwing verder geïntegreerd in de beleidsdoelen van stedelijk vernieuwing (zie artikel 03.43 Investeringen stedelijke vernieuwing (ISV). De verantwoording over eventuele restantbudgetten of nieuwe budgetten vindt dan ook op dit laatstgenoemde artikel plaats. De afhandeling van de WSDV-verslagen (bestedingsjaar 1999), ingediend door de budgethouders in het 3e kwartaal van 2000, is in 2001 opgepakt. Alle 60 budgethouders hebben tijdig en volledig aan hun verantwoordingsverplichtingen voldaan. Na inhoudelijke beoordeling is aan alle budgethouders over het verslagjaar 1999 in 2001 décharge verleend.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:351 897377 900457 25420 104000
Uitgaven:485 346339 429393 605350 44690 75490 756– 2

03.35 Budget Besluit locatiegebonden subsidies

Realisatie beleidsdoelstellingen en prestaties 2001

De VINEX-convenanten bestrijken een periode van 10 jaar, van 1995 tot en met 2004. In 2000 is er een ijkmoment. In het kader van dit ijkmoment zijn door de convenantpartners in 2000 tussenrapportages ingediend. De beoordeling daarvan is in 2001 afgerond. De algemene indruk is dat de stadsgewesten, uitgaande van de afspraken die in de convenanten zijn gemaakt, beantwoorden aan de eerder gemaakte afspraken in termen van aantallen gebouwde woningen. Hier en daar is sprake van enige achterstand. Regio specifiek (per convenant partner) waren er evenwel voldoende overwegingen om niet tot opschorting van BLS-betalingen, zoals in de begroting 2001 voorzien, over te gaan als gevolg van opgetreden achterstand in de woningproductie. De zeven Kaderwet-gebieden kenden bij het afsluiten van de convenanten omvangrijkere kwantitatieve woningtekorten dan de overige stadsgewesten. Daarnaast zou, ter verbetering van de bestaande woningvoorraad, beduidend meer sloop/vervangende nieuwbouw moeten plaatsvinden dan in de overige stadsgewesten. Vandaar dat is besloten en overeengekomen de productie in de Kaderwet-gebieden te meten in bruto aantallen. Voor de overige stadsgewesten bestaat hiervoor geen aanleiding, vandaar dat hier de productie wordt gemeten in netto aantallen. Hierna volgt een toelichting naar de stadsgewesten en kaderwet regio's.

De vier grote Kaderwet regio's:

Gegevens bouwgemeenten binnen grote vier Kaderwet regio's
NaamTaakstelling '95-'99Bruto productiek3-k2Bouwrijpe grondSaldo
ROA incl. Almere64 00056 500– 7 50050 70043 200
SRR32 00031 500– 50013 10012 600
Haaglanden28 50020 800– 7 70013 3005 600
RBU/BRU21 4006 700– 14 70015 200500

Het ijkpunt voor de beoordeling van de gerealiseerde woningbouwprestatie in de periode 1995 tot en met 1999 is kolom 6. Volgens de afspraken in de convenanten met de grote vier BON regio's geldt voor de toetsing van het ijkmoment VINEX (in 2000): de gerealiseerde woningbouw 1995 tot en met 1999 («bruto productie» – kolom 3 -, inclusief het aantal woningen dat per 01-01-2000 «beschikbaar» is in de vorm van voor woningbouw bouwrijpe grond (zie: kolom 5). In deze zin hebben de vier regio's voldaan aan de afspraak.

De drie overige Kaderwet regio's:

Gegevens bouwgemeenten binnen de drie overige Kaderwet regio's
NaamTaakstelling '95-'99Bruto productiek3-k2
Twente10 3009 700– 600
KAN16 00013 600– 2 400
SRE18 60016 800– 1 800

De gebieden Twente, KAN en SRE kennen ten opzichte van hun taakstelling enige achterstand (zie kolom 4). De verwachting van de regio's is dat over de gehele periode de taakstellingen haalbaar zijn. Mede gelet de regionale verwachtingen (die worden onderschreven door de Inspectie van de Volkshuisvesting) bestaat er thans géén aanleiding tot opschorten van de betalingen.

De overige stadsgewesten

De afspraken in de convenanten met deze regio's zijn gedefinieerd als: woningbouw ten behoeve van uitbreiding van de woningvoorraad, d.w.z. de daadwerkelijke gerealiseerde woningbouw minus de woningbouw voor vervangende nieuwbouw (= netto productie).

Gegevens bouwgemeenten overige stadsgewesten
Overige stadsgewestenTaakstelling '95-'99 (1)Netto pro-ductie (2)Saldo
Groningen2 6004 9002 300
Friesland3 2002 500– 700
Drenthe1 8002 400600
Overijssel7 4008 200800
Gelderland6 0004 500– 1 500
Utrecht7 0008 8001 800
Noord-Holland14 70016 2001 500
Zuid-Holland15 30011 800– 3 500
Zeeland1 550900– 650
Noord-Brabant23 70019 700– 4 000
Limburg10 9007 100– 3 800

(1) in de akkoorden uit 1994 zijn de afspraken, daar waar provincies meerdere stadsgewesten herbergen, op het niveau van deze stadsgewesten gezamenlijk. Deze wijken licht af van de momenteel door enkele provincies gehanteerde taakstellingen voor deze periode.

(2) daar waar provincies gerapporteerd hebben in termen van «bruto productie» is hier gecorrigeerd voor het aantal onttrekkingen conform het CBS. Het betreft de provincies Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Geconstateerd kan worden dat de productie, in termen van de in de VINEX akkoorden overeengekomen, netto productie in de stadsgewesten tot 2000 momenteel achterblijft in de overige stadsgewesten van de provincies Friesland, Noord-Brabant, Limburg, Zuid-Holland, Zeeland en Gelderland. Wanneer gekeken wordt naar het grotere gebied van de woningmarkt kan geconcludeerd worden dat deze achterstand niet problematisch is. Voor het merendeel wordt de productie-achterstand in de bouwgemeenten gecompenseerd door de productie binnen de overige gemeenten in de betreffende woningmarkten. Uit de kwantiteit versus kwaliteit discussie die momenteel gevoerd wordt, mede in het kader«verstedelijkingsgesprekken», klinkt een duidelijk hang door naar kwaliteit boven kwantiteit, vooral in de meer ontspannen woningmarkt gebieden in Friesland, Zeeland en Limburg. Daarnaast zijn er, – in de (meer) gespannen woningmarkt gebieden in de provincies Gelderland, Zuid-Holland en Noord-Brabant voldoende verklarende omstandigheden aan te voeren voor de opgetreden achterstand. De conclusie luidt dat er, in het kader van het ijkmoment VINEX géén aanleiding bestaat tot opschorten van de betalingen aan de provincies met betrekking tot de woningbouw in de overige stadsgewesten.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:11 73210 3447550000
Uitgaven:116 153119 395122 3800096– 96

Toelichting:

De budgetten zijn met de komst van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing overgeboekt naar artikel 3.43 «Investeringen stedelijke vernieuwing» (zie ook de toelichting bij dat artikel).

03.37 Budget Besluit woninggebonden subsidies 1995

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:87 28942 47900000
Uitgaven:106 463194 099141 39296 97364 88464 886– 2

Toelichting

In 2001 zijn de in het verleden toegezegde budgetten conform de toezeggingen uitbetaald. Deze regeling is opgegaan in artikel 03.43 Investeringen stedelijke vernieuwing. De verantwoording over eventuele restantbudgetten vindt dan ook voortaan op laatstgenoemd artikel plaats.

03.40 Stimulering duurzaam en innovatief bouwen en sanering loden drinkwaterleidingen

Realisatie beleidsdoelstellingen en prestaties 2001

Sanering loden drinkwaterleidingen

Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad over lood in drinkwater is met ingang van 1 juli 1999 een regeling van kracht waarmee het saneren van loden drinkwaterleidingen wordt gesubsidieerd. Doelstelling is dat in 2005 in alle sociale huurwoningen en in 80% van alle overige woningen (huur en koop) de loden drinkwaterleidingen zijn vervangen. Op grond van afspraken in het kader van het DUBO-convenant met de sociale huursector, is aangenomen dat het aantal woningen met loden drinkwaterleidingen in de sociale huursector in de periode tot 2005 nagenoeg tot nul reduceert en dat derhalve de doelstelling van 100 % in 2005 voor deze categorie wordt gehaald. Voor de overige sectoren geldt dat een groot deel van deze woningen door sloop aan de voorraad worden ontrokken. Daarnaast zal het vervangen van loden drinkwaterleidingen als onderdeel van ingrijpende woningverbetering een forse vermindering van de omvang geven. Rekening houdend met deze autonome vermindering bedraagt de omvang van het aantal te saneren loden drinkwaterleidingen in particuliere huur- en koopwoningen ca. 40 000 woningen (= 80% van de totale omvang).

Aangegane verplichtingen (in aantallen woningen over de periode t/m 31 december 2001)
OnderdeelOntvangen aanvragenVerplichting aangegaanMeters loodSubsidie beslagAfgewezen aanvragenIn behan-deling
Particulier8 5937 355196 355€ 3,904 mln629422
Sociale verhuurders1 1251 02216 837€ 0,373 mln3654
Totaal *9 7188 377213 192€ 4,277 mln665476* 200

* Door de conversie naar de Euro zijn er in december 2001 in het «loodsysteem» 200 aanvragen ingevoerd zonder daarbij de «status» aan te geven. Deze aanvragen worden ten behoeve van de presentatie vooralsnog onder «in behandeling» opgenomen.

Vaststellingen (van de 8 317 aangegane verplichtingen;in aantallen woningen over de periode t/m 31 december 2001)
OnderdeelVaststellingenMeters loodSubsidiebeslagIngetrokken verplichtingenIn behan-deling
Particulier4 570102 493€ 2,356 mln216151
Sociale verhuurders6338 252€ 0,234 mln11
Totaal5 203110 745€ 2,590 mln217152

Innovatief, Flexibel en Demontabel Bouwen (IFD)

Industrieel, flexibel en demontabel bouwen (IFD-bouwen) biedt uit oogpunt van duurzaam en consumentgericht bouwen alsmede de toekomstwaarde en levensloopbestendigheid van gebouwen en de gebouwde omgeving grote voordelen. Het Programma IFD-bouwen van VROM en EZ heeft tot doel opdrachtgevers en andere bouwpartners te stimuleren om bij zowel nieuwbouwals renovatieprojecten van woningen en utiliteitsgebouwen als regel te kiezen voor deze bouwmethodiek. Uit de evaluaties van de eerste twee tranches (1999 en 2000) blijkt dat IFD in het algemeen goed aanslaat. Er waren voor 180 projecten inzendingen, waarvan 46 de voorbeeldstatus ontvingen. In de twee volgende en vooralsnog tevens laatste ronden worden ook de consumenten betrokken. De SEV, die het programma uitvoert, zal in deze twee laatste ronden actief innovatieve IFD-projecten werven. De kennis uit de voorbeeldprojecten wordt middels een specifiek communicatieprogramma onder de verschillende doelgroepen verspreid. De derde ronde is begin januari 2002 van start gegaan.

Uit de voortgangsrapportage IFD Bouwen van de SEV blijkt dat een aantal projecten later wordt opgeleverd dan oorspronkelijk was voorzien. In onderstaande tabel wordt aangegeven om welke projecten het gaat en welke financiële gevolgen de verschuivingen met zich meebrengen.

1e tender
ProjectkenmerkProjectnaamOorspronkelijke opleveringVerschoven naar 2002Verschoven naar 2003
99 002Kozijnstellen200017 796 
99 011Butterfly20005 926 
99 028Kersentuin2001 45 378
99 031Noorderveld200145 378 
99 044Duflexpronovatie2001 35 327
99 057Variomatic2001 16 243
99 061Fun36 8242001 31 640
99 063Delftech park200145 012 
99 082Ecoflex200113 447 
99 086Scharnier200145 378 
99 092Winterswijk200112 037 
99 095Reflexwoningen200125 126 
   210 100128 588
2e tender
ProjectkenmerkProjectnaamOorspronkelijke opleveringVerschoven naar 2002Verschoven naar 2003
003Hergebruikscarroussel20014 538 
0011Comfort20014 538 
0014Flex-1020014 000 
00135Zeven hemels2002 34 825
00149Havenbaron2002 12 607
00108Appartement-20002002 11 845
00167Ifd today2002 26 129
00154Flexwand2002 45 378
   13 076130 784

Energiebesparende maatregelen

Per 1 januari 2001 is de verantwoordelijkheid voor het energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving overgedragen van EZ naar VROM. In dat verband is er een strategisch beleidskader CO2-reductie in de gebouwde omgeving opgesteld, waarin het (energie)besparingspotentieel en de daarvan afgeleide doelstellingen en doelgroepen van beleid zijn geïdentificeerd. Op basis van dit strategisch kader is aan de Novem een Koepelprogramma CO2-reductie in de gebouwde omgeving opgedragen. In dit koepelprogramma zijn voor geïdentificeerde doelgroepen concrete activiteiten geprogrammeerd. Dat programma wordt in 2002 uitgevoerd.

Energiebesparing huishoudens met lage inkomens

In 2001 werd beoogd met de (tijdelijke) subsidieregeling Energiebesparing huishoudens met lage inkomens 8125 huishoudens te bereiken en een CO2-reductie te bereiken met 0,003 Mton. Deze doelstelling kon niet worden gehaald omdat de regeling eerst in 2002 in werking zal treden.

Resultaten evaluatie-onderzoek

Evaluatie subsidieprogramma Innovatief, Flexibel en Demontabel Bouwen (IFD)

In 2001 zijn, in opdracht van VROM en EZ, de eerste twee ronden van het programma geëvalueerd teneinde informatie te krijgen over effecten en plaats van IFD binnen de bouw en het bouwinnovatieveld, alsook gegevens voor het programmavervolg. Het beeld laat een stabiel en behoorlijk aantal inzendingen zien, evenwichtig verdeeld over woning- en utiliteitsbouw. De projecten geven een goede indruk van de «state of the art» van IFD met inspirerende uitschieters en leeraspecten. Hoewel voorbeeldprogramma's doorgaans pas op middellange termijn blijvend effect hebben is er al veel activiteit en publiciteit met betrekking tot IFD. Indieners spelen alert in op thema's als particulier opdrachtgeverschap, consumentgericht bouwen en wonen/zorg. Aan de voorbeeldstatus wordt aanzienlijke waarde gehecht. Het programma is bij projectontwikkelaars het meest en bij toeleveranciers relatief minder bekend, terwijl men flexibiliteit als meest kansrijk aspect ziet. IFD wordt overigens als een breed bouwconcept gezien, variërend van consumentgericht tot levensloopbestendig bouwen en proces- c.q. kostenefficiency. De onderzoekers wijzen op grote kansen van IFD voor de herstructureringsopgave en renovatie. Bouwinnovatie is een belangrijk programmamotief en ook na afloop daarvan blijft, volgens de sector die het voorbeeldprogramma overigens een goed stimuleringsmedium vindt, de stimulerende rol van de overheid nodig. Ook knelpunten komen aan het licht, zoals de extra kosten van IFD en de lastige bouwvergunningverlening voor casco's, terwijl de samenwerking in de bouwactorenketen nog te wensen overlaat. Daartegenover staat winst voor consument en gebouwgebruiker in de vorm van een grotere gebruikswaarde, toekomstwaarde en besparingen in de exploitatie. De bouwpraktijk oordeelt positief over het management van de SEV die inmiddels is gestart met de inhoudelijke projectenevaluatie ten behoeve van de communicatiecampagne. De bewoner/gebruiker wordt in de beoordeling betrokken. Het Landelijk Contact van de VAC-'s heeft met steun van VROM initiatief genomen tot een promotiecampagne voor IFD-bouwen.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
40.01 Duurzaam bouwen005 92503250+ 325
40.02 Voorbeeldplannen2 83690800000
40.03 Innovatief bouwen02275 7242 214000
40.04 Sanering loden drinkwaterleidingen00892 2971 9471 134+ 813
40.05 Energiebesparende maatregelen000020 03915 698+ 4 341
Totaal2 8361 13511 7384 51122 31116 832+ 5 479
        
Uitgaven:       
40.01 Duurzaam bouwen4 5389 07622 48319 7043250+ 325
40.02 Voorbeeldplannen3 7442 7252 448045445+ 409
40.03 Innovatief bouwen02277783 0402 3423 381– 1 039
40.04 Sanering loden drinkwaterleidingen00498111 7941 134+ 660
40.05 Energiebesparende maatregelen00006 3023 477+ 2 825
Totaal8 28212 02825 75823 55511 2178 037+ 3 180

Toelichting

03.40.05 Energiebudgetten

Vanaf 2001 beschikt VROM over zogeheten energiebudgetten op het gebied van het wonen en bouwen. Deze budgetten zijn overgenomen van EZ. Binnen deze energiebudgetten is € 8,622 mln. verplichtingenruimte uit 2002 naar 2001 gehaald, in verband met een versnelling in de uitvoering van het programma Loreen en de overige energieprogramma's. Daartegenover staat dat het beschikbare verplichtingen budget ad € 4,3 mln. voor de regeling Energie-besparing huishoudens met lage inkomens (TELI) niet is benut, daar de regeling pas eind december 2001 is gepubliceerd terwijl was voorzien 1 januari 2001.

De uitgaven zijn hoger dan geraamd, daar tijdens de uitvoering van de energieprogramma's is gekozen voor een andere bevoorschottingssystematiek. Het verbeterde financiële regime is nu dat 60 % bij de beschikking wordt betaald en 40 % als slotbetaling nadat de ingediende eindrapportages zijn afgewikkeld. In de ramingen was met een lager betalingsritme rekening gehouden.

03.41 Planologische- en woningbouwknelpunten VINEX

Prestaties 2001

Vanuit de (in het verleden) gedane toezeggingen staan, conform de afspraak met desbetreffende en resterende budgethouders de volgende rapportagemomenten gepland:

 ProjectEindrapportagemomenten
Gemeente DeventerInfrastructuur as binnenstad Colmschate31-08-2004
Gemeente HoutenRondweg Houten-zuid31-08-2004
Bestuur regio UtrechtRomeinse weg, locatie Leidsche Rijn01-06-2002
ApeldoornExcessieve grondverwerving kanaaloeversVoor 01-10-2005

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:4927 998009350+ 935
Uitgaven:4916 6544 7653 4032 7501 815+ 935

Toelichting:

Aan het Bestuur regio Utrecht is in 2001 een éénmalige financiële bijdrage toegezegd en betaald ad € 0,935 mln. in de kosten voor het conserveren en deels zichtbaar maken van de «Romeinse Weg» in de locatie Leidsche Rijn, plandeel Veldhuizen. Dit onder voorwaarde van het indienen voor 1 juni 2002 van een bericht, vergezeld van een accountantsverklaring, dat de voorgenomen conservering heeft plaatsgevonden.

03.42 Stimulering herstructurering van de woningvoorraad

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

De regeling is bedoeld het proces van herstructurering van de woningvoorraad een impuls te geven. Onder herstructurering worden maatregelen verstaan die gericht zijn op het tot stand brengen van een meer gedifferentieerd woningaanbod in gebieden waar leefbaarheidsproblemen mede worden veroorzaakt door een eenzijdig samengestelde woningvoorraad van overwegend goedkopere huur- of koopwoningen. Daarnaast is de regeling ook vooral bedoeld om ervaring op te doen met het effectief aanpakken van de herstructurering. Om die reden is de regeling tijdelijk en biedt bestedingsvrijheid om afhankelijk van de specifieke locatie en omstandigheden, de inzet mogelijk te maken van een gevarieerd scala van maatregelen. De conclusie kan getrokken worden dat de regeling een bijzondere impuls heeft gegeven aan het proces van herstructurering van de goedkope woningvoorraad. Gemeenten zijn voortvarend aan de slag gegaan met als resultaat dat zowel in de voorbereidingsfase als ten aanzien van de fysieke uitvoering van de plannen grote stappen vooruit zijn gezet. Het proces van herstructurering staat op de politieke agenda van de gemeenten wat zich heeft doorvertaald naar het bijeenbrengen van belanghebbende partijen zoals corporaties, projectontwikkelaars, belangengroepen van bewoners etc. Het integraal denken en aanpakken van de probleemwijken worden voortvarend opgepakt door de partijen waarbij de regeling als vliegwiel heeft gewerkt als opstap naar het stedelijk vernieuwingsproces en daaraan gekoppeld het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV).

Prestaties 2001

Voor de plannen uit 1997 geldt dat de rijksbijdrage in het jaar 2001 geheel besteed moet zijn aan de uitvoering van het gehonoreerde plan. Van de 46 in 1997 met een rijksbijdrage gehonoreerde herstructureringsplannen zijn ultimo 2001 36 plannen definitief afgehandeld. Voor de resterende 10 plannen geldt dat ofwel de termijn voor het indienen van de gemeentelijke verklaring en het bestedingsverslag is verlengd voor een periode van maximaal 6 maanden ofwel de definitieve afhandeling bijna afgerond is. Van de 46 plannen uit 1997 is er bij een viertal plannen een dusdanige vertraging opgelopen waardoor terugvordering van de toegekende rijksbijdrage aan de orde kan zijn. Dit wordt in 2002 beslist.

Resultaten evaluatie-onderzoek

Veel van de herstructureringsplannen hebben een aanzienlijke vertraging opgelopen bij de planuitvoering. Uit het evaluatie-onderzoek komt naar voren dat het merendeel van de vertragingen in de planuitvoering zijn oorzaak vindt in de weerstanden die bewoners van de te herstructureren wijken voelen. Een van oudsher sociale wijk met veel bewoners van dezelfde samenstelling en gezindten laat zich niet zomaar die samenhang en sociale intimiteit afnemen. Meer dan voorzien is veel tijd gaan zitten in het bijeenbrengen van bewoners en andere belanghebbenden om nut en noodzaak van de herstructurering uit te leggen. Om tegemoet te komen aan de weerstanden van bewoners en nieuwe inzichten te bieden, hebben gemeenten planwijzigingsvoorstellen ingediend bij de Inspectie voor de Volkshuisvesting (IVH). De regeling voorziet hierin onder de voorwaarde dat dit binnen vier jaar moet plaatsvinden. Ultimo 2001 zijn 34 planwijzigings-voorstellen ingediend van de in totaal 121 herstructureringsplannen (uit de jaren 1997, 1998 en 1999). Deze planwijzigingsvoorstellen zijn afgehandeld.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:29 49629 49632 2180000
Uitgaven:3 6303 53914 78025 95626 96426 9640

03.43 Investeringen stedelijke vernieuwing

Realisatie beleidsdoelstellingen en prestaties 2001

De beleidsdoelen voor 2001 waren vooral erop gericht om het besef bij alle betrokkenen te vergroten dat kwaliteit en tempo van de stedelijke vernieuwing omhoog moeten en op de implementatie van het IPSV. Het Innovatieprogramma stedelijke vernieuwing (IPSV) beoogt innovatieve plannen, ideeën en projecten te stimuleren. Het IPSV is operationeel geworden met de publicatie van de AMvB «Besluit Bevordering Innovatieve Ontwikkelingen Stedelijke Vernieuwing». Dit hield voor het jaar 2001 in dat de eerste tranche van werving en beoordeling van plannen en projecten heeft plaatsgevonden en dat op grond van de AMvB IPSV de beschikkingen zijn verleend voor de tranche 2001. Eenmalig is € 20,7 mln. beschikbaar als bijdrage voor het oplossen van bijzondere problemen met houten heipalen in zes gemeenten. Het gaat daarbij om houtrot in de kop van de palen die de draagkracht vermindert waardoor woningen dreigen te verzakken. De zes gemeenten zijn Dordrecht, Gouda, Haarlem, Schiedam, Zaanstad en Waddinxveen. Voor een nadere uiteenzetting omtrent de beleidsdoelstellingen en prestaties 2001 wordt verwezen naar de beleidsparagraaf.

Resultaten evaluatie-onderzoek

Gemeenten en provincies zijn druk bezig met de uitvoering van de Wet stedelijke vernieuwing. Aan de Tweede Kamer is toegezegd inzicht te geven in de administratieve lasten voor gemeenten en provincies die de uitvoering van deze wet met zich meebrengt. Daartoe is een onderzoek opgedragen waarin de kwalitatieve en kwantitatieve personele gevolgen voor gemeenten en provincies van de invoering van de Wet stedelijke vernieuwing in beeld worden gebracht. Dit onderzoek wordt naar verwachting begin 2002 afgerond.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:001 104 889519 495134 91179 359+ 55 552
Uitgaven:000173 755652 270383 021+ 269 249

Toelichting

ISV

Ter vermindering van de financiële druk op de rijksbegroting voor het jaar 2002 is een aanzienlijk gedeelte van de voor 2002 begrote ISV-gelden reeds in 2001 betaald. Voor VROM gaat het om een bedrag van € 270,5 mln. VROM draagt tevens zorg voor de bevoorschotting van de ISV-gelden van de ministeries van EZ en LNV. Voor deze beide ministeries is eveneens een aanzienlijk gedeelte van de voor 2002 begrote ISV-gelden reeds in 2001 betaald. Het gaat om een bedrag van € 14,0 mln. Daarnaast is voor het ministerie van EZ een versnelling van € 20,4 mln. uit 2005 naar 2001 gehaald. In totaal is door de drie departementen € 304,9 mln. in 2001 versneld betaald. De aandelen van EZ en LNV zijn via verrekenstukken verevend. In alle gevallen betreffen het begrotingstechnische maatregelen. Voor de kasschuiven spelen geen beleidsinhoudelijke argumenten.

Besluit Locatiegebonden subsidies

Op grond van artikel 18 van het Besluit Locatiegebonden subsidies wordt elk jaar een prijsbijstelling toegekend. Op basis van de CBS cijfers is in 2001 3% toegekend, hetgeen leidde tot een aanvullende toezegging van € 5,35 mln.

IPSV

Op 1 januari 2001 is het Besluit bevordering innovatieve ontwikkeling stedelijke vernieuwing in werking getreden. Op basis van het besluit kunnen de volgende subsidies toegekend worden, te weten een bijdrage in de:

a. kosten van idee- en planvorming;

b. uitvoering van een project, waarvan de begroting beneden € 7 mln. blijft;

c. uitvoering van een project, waarvan de begroting boven € 7 mln. komt.

Overzicht toegekende en betaalde bedragen 2001 IPSV (in EUR1000):
Categorie/artikel:Toegekende bijdrageBetaald in 2001
3-A3 400580
3-B12 1002 319
3-C67 93813 587
Totaal83 43816 486

De ISV-knelpuntenpot

Uit de deze knelpuntenpot zijn in het kader van excessieve funderingsproblematiek verplichtingen voor € 20,7 mln. aangegaan.

De rijksbijdragen per gemeente en minimum aantallen zijn als volgt (in EUR1000):
GemeenteToegekende bijdrageAantal woningenBetaald 2001
Dordrecht2 441500977
Gouda2 8253471 130
Haarlem5 8661 0502 346
Schiedam5 2187502 087
Zaanstad3 7325001 493
Waddinxveen64742259
Totaal20 7293 1898 292

De gemeenten mogen het geld besteden aan funderingsherstel, sloop en vervangende nieuwbouw, bewonersbegeleiding en funderingsonderzoek. Per woning moeten de herstelkosten tenminste € 18 151,– bedragen. Iedere gemeente moet voor 1 januari 2005 een, per gemeente vastgesteld, minimum aantal woningen hebben aangepakt. Tevens zijn er nog een tweetal andere projecten voor € 8,6 mln. aan verplichting ten laste van de knelpuntenpot gekomen, te weten Enschede – Groot Roombeek (€ 2,9 mln.) en Schiedam(€ 5,7 mln.).

Publiek Private Samenwerking (PPS)projecten

Door het PPS-kenniscentrum van het ministerie van Financiën is € 1,747 mln. toegevoegd aan de VROM begroting voor een bijdrage in PPS projecten. Hiermee zijn pilots voor wijkontwikkelingsmaatschappijen gefinancierd. Daarmee wordt beoogd om bij de herstructurering van wijken publiek private samenwerkingsvormen tot stand te brengen, die een meerwaarde geven aan het proces van stedelijke vernieuwing. Met 6 partijen zijn hiervoor uitvoeringsprotocollen afgesloten waarin de formele verplichtingen, procedurele en inhoudelijke afspraken zijn vastgelegd. De mogelijkheid bestond om een voorschot aan te vragen. Door twee partijen is een (gedeeltelijk) voorschot aangevraagd ten bedrage van € 0,54 mln.

Maatwerkafspraken

In de verstedelijkingsgesprekken zijn naast de standaard afspraken ook maatwerkafspraken gemaakt. Dit zijn specifieke afspraken per regio waar extra financiële of capacitaire verplichtingen uit voortkomen. In dat kader is een bedrag van € 31,8 mln. overgeboekt naar het ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) voor de integratie van de A2 in Leidsche Rijn. De inbedding van de A2 in Leidsche Rijn is van cruciaal belang voor de integratie van deze grootste VINEX wijk van Nederland met de bestaande stad Utrecht. Concreet betekent dit dat de snelweg zodanig wordt vormgegeven dat een maximaal aantal woningen en voorzieningen gerealiseerd kunnen worden terwijl tegelijk wordt voldaan aan de vigerende (Europese) regelgeving inzake gezondheid en veiligheid. Door op deze wijze het negatieve effect van de A2 te minimaliseren kan het uitbreidingsprogramma worden afgestemd op de bestaande woningvoorraad. Deze afstemming maakt deel uit van het rijkskader dat op het ISV van toepassing is. Tevens zijn in dit kader specifieke maatwerkafspraken gemaakt met de provincies Groningen en Drenthe en de regio Twente voor een totaalbedrag van € 9,764 mln. Deze drie concrete toezeggingen zijn alsnog in 2001 als aangegane verplichting geregistreerd. In de in de eerste maanden van 2002 af te sluiten intentiedocumenten worden deze toezeggingen vastgelegd.

03.44 Stedelijke vernieuwing Lelystad

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

De betrokkenheid van het Rijk bij Lelystad vloeit voort uit de oorspronkelijke zorgelijke situatie van de gemeente. Het ontstaan kan worden geweten aan een breed scala van oorzaken zoals bijvoorbeeld prijs en type eenzijdige opgebouwde woningvoorraad, achterblijvende economische ontwikkeling en de meer dan gemiddelde zwakke sociaal-economische positie van huishoudens. De negatieve spiraal waarin Lelystad zich bevond is omgebogen mede door het in de periode 1998 tot en met 2000 beschikbaar stellen van aanvullende middelen waarmee in voldoende mate is tegemoetgekomen aan het voornemen van het Kabinet speciale aandacht te schenken aan de bijzonder positie van de gemeente.

Prestaties 2001

Met de gemeente Lelystad is afgesproken dat zij voor de projecten «De Groene Carré», «Herstructurering Noordersluis» en «Verplaatsing BTS/Fernhout» prestatieverklaringen indient respectievelijk voor 1 december 2009, 1 december 2003 en 1 december 2005. Op 19 december 2001 heeft de gemeente schriftelijk een korte schets van de stand van zaken gegeven. Wat betreft «De Groene Carré» wordt gemeld dat het project voor de gestelde einddatum (in 2008) wordt gerealiseerd. Het project «Herstructurering Noordersluis» wordt niet zoals gepland voor eind 2003 afgerond. De afronding van het project «Verplaatsing BTS/Fernhout» zal wel volgens plan (voor eind 2005) plaatsvinden. Op deze eind 2001 ingediende stand van zaken zal in het voorjaar 2002 door VROM worden gereageerd. Aan de rijksbijdrage is de voorwaarde verbonden van een substantiële bijdrage door de provincie Flevoland ten laste van de Europese middelen. De gemeente Lelystad heeft bij brief van 13 februari 2001 de bevestiging van die bijdrage aan VROM gemeld. Met betrekking tot de projecten «Realisatie haven met afmeervoorzieningen» en «Structuurversterking plan Stadsparkwijk» heeft Lelystad uitstel gevraagd ten aanzien van de indiening per 1 juli 2001 van de prestatieverklaring en financiële verantwoording over deze projecten. VROM heeft dit verzoek gehonoreerd. De gemeente Lelystad heeft op19 december 2001 de verantwoording aangeleverd. VROM reageert in 2002 hierop.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:033 1031 77013 613000
Uitgaven:01 9971 81518 5603 1773 1770

03.78 Afkoop jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem op grond van het basisconvenant met de sector Beleggers en Particulieren

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
78.01 Afkoop jaarlijkse bijdragen DKP-systeem0649 84110 8910000
78.02 Bijdrage overdracht ABP-planwoningen017 01700000
78.03 Vergoedingen belastingschade en belastingnadeel048 40000000
Totaal0715 25810 8910000
        
Uitgaven:       
78.01 Afkoop jaarlijkse bijdragen DKP-systeem0211 469222 466226 765000
78.02 Bijdrage overdracht ABP-planwoningen017 01700000
78.03 Vergoedingen belastingschade en belastingnadeel0035 402242090+ 209
Totaal0228 486257 868226 7892090+ 209

Toelichting

Op het onderdeel «vergoedingen belastingschade en belastingnadeel» worden nog vergoedingen verstrekt ter compensatie voor de (hogere) vennootschapsbelasting aan beleggers en particulieren die nog geen definitieve aanslag over 1998 hadden ontvangen. Het blijkt dat niet alle vergoedingen in 2001 zijn toegekend, waardoor de definitieve afwikkeling van dit onderdeel hoogstwaarschijnlijk in 2002 plaatsheeft.

03.79 Afkoop subsidies en overnamebijdragen niet-winstbeogende instellingen

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

De beleidsdoelstelling is het verbreken van de financiële relatie van het Rijk met de niet-winstbeogende instellingen (NWI's). Dit wordt bereikt door het afkopen van de (jaarlijkse) DKP-subsidies en het verstrekken van saneringsen/of overnamesubsidies in de situatie dat er sprake is van financiële tekorten bij de NWI. De subsidies op grond van de regeling particuliere huurwoningen 1968 (PHW'68) worden jaarlijks verminderd. Zodra de subsidie nihil is geworden is ook de financiële relatie van het Rijk jegens de instelling verbroken.

Prestaties 2001

Aantallen, afkoopbedrag en uitvoeringskosten afkoop niet-winstbeogende instellingen (bedragen in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
Jaar1997199819992000200120012001
aantal instellingen92856983– 14
Afkoopbedrag130 234162 395170 714222 978– 52 264
Uitvoeringskosten7607025731 031– 458
uitvoeringskosten per afkoop88812– 4

Toelichting:

Bij de aanvang van het jaar waren er nog financiële relaties met 111 instellingen. Per 31 december 2001 zijn er nog financiële banden met 42 instellingen, waarvan 27 alleen een of meer DKP-complexen, 1 zowel een DKP- als een PHW-complex en 14 alleen een of meer PHW-complexen bezitten. Door een sobere uitvoering zijn de uitvoeringskosten in 2001 beperkt gebleven.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
79.01 Afkoop jaarlijkse bijdragen en overnamebijdragen15 753129 741472 368166 075207 982– 41 907
79.02 Jaarlijkse bijdragen oude regelingen00663000
Totaal15 753129 741473 031166 075207 982– 41 907
        
Uitgaven:       
79.01 Afkoop jaarlijkse bijdragen en overnamebijdragen47 582157 187177 411170 439222 782– 52 343
79.02 Jaarlijkse bijdragen oude regelingen1 036576345275196+ 79
Totaal48 618157 763177 756170 714222 978– 52 264

Toelichting

Het aantal afgekochte instellingen blijft achter op de planning, hetgeen zich uit in een onderuitputting van de beschikbare budgetten. Dit komt doordat enerzijds de afhandeling van instellingen met hoge afkoop-, overname- en/of sanerings-subsidies vertraging ondervindt en anderzijds de subsidies uiteindelijk lager uitkomen dan geraamd. De vertraging komt omdat instellingen nog meer tijd nodig blijken te hebben voor het (doen) opstellen van noodzakelijke bedrijfsanalyses en er lang over doen om te besluiten wat er met (het bezit van) de instelling dient te gebeuren. Het vergt overredingskracht om besturen van instellingen er van te overtuigen, dat overdracht van het bezit aan een toegelaten instelling de beste oplossing is als er sprake is van een financieel tekort. Daarnaast is het moeilijk en vergt het een lange doorlooptijd om medewerking van gemeenten te verkrijgen in de situaties dat de instelling financieel gezond is en het bezit niet wenst over te dragen aan een toegelaten instelling. Het uitkeren van een afkoopsubsidie aan een niet-winstbeogende instelling is immers niet mogelijk als de gemeente niet afziet van de rechten uit de contragarantiebeschikkingen.

03.80 Afkoop subsidies woonwagens en standplaatsen

Realisatie beleidsdoelstelling

Een drietal gemeenten heeft bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde afkoopsommen. De bezwaarschriften zijn gehonoreerd. In 1999 is de afkoop woonwagens en standplaatsen geheel afgerond. Enkele gemeenten hebben te kennen gegeven dat ze niet met de afkoop wilden meedoen. Deze gemeenten krijgen hun reguliere bijdrage uitgekeerd en worden verantwoord op artikelonderdeel 03.15.02 «Woonwagenbewoners». De gemeenten Delft, Roermond en Rossum zijn tegen de vaststelling van de bijdrage voor de afkoop in beroep gegaan. Deze beroepen zijn in 2000 gehonoreerd. De bijdrage die alsnog verplicht en betaald moest worden bedroeg € 144 672,–, hetgeen in 2000 en 2001 heeft plaatsgevonden.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:086 2640145000
Uitgaven:0083 12314140+ 4

Overige niet-actieve begrotingsartikelen

Realisatie beleidsdoelstellingen en effecten

Onderstaande gegevens hebben betrekking op de overige niet-actieve begrotingsartikelen van de volkshuisvestingsbegroting. Dit betreffen de volgende artikelen:

03.74 «Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen»

03.75 «Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen»

03.76 «Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994»

03.77 «Overige niet-actieve uitgaven»

Deze artikelen betreffen (grotendeels) de uitfinanciering van vóór 1995 aangegane verplichtingen, waarbij het te voeren beleid op het terrein van de volkshuisvesting (afgezien van de hoogte van het subsidieafbraakpercentage bij de jaarlijkse bijdragen) geen invloed meer heeft op de omvang van de voorgestelde ramingen. Sinds de begroting 1995 worden deze ramingen als één geheel gepresenteerd. Als gevolg van de in de afgelopen jaren gerealiseerde afkoopoperaties (sociale sector, woningen van beleggers en particulieren, en NWI's) is het totaal van de ramingen van deze artikelen sedert de begroting 1995 aanzienlijk gedaald.

Prestaties 2001

03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen

Aantallen woningen waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt
 RealisatieBegrotingVerschil 
Artikelonderdeel/Regeling 1997199819992000200120012001
03.74.01Nieuwbouwregeling 196811 0002 492606200590+ 59
 Verbeteringsregelingen8 0007 5537 3856 8005 6032 250+ 3 353
03.74.02DKP-regeling820001 368599593587610– 23

Toelichting

Bij het opstellen van de begroting 2001 was voorzien in een 100% vrijwillige deelname aan de afkoop Hoog Niveau renovatie (HNR) door gemeenten. Een twintigtal gemeenten met in totaal 328 complexen (3 353 woningen) heeft niet meegedaan aan de afkoop HNR. Per abuis is het hogere aantal niet in de begroting 2001 opgenomen.

03.75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers

 RealisatieBegrotingVerschil
Regeling1997199819992000200120012001
Marktgerichte huur- en koopwoningen:       
Aantallen woningen0000000
Totale bijdrage (EUR mln)0000000
Huurwoningen Beleggers:       
Aantallen woningen8 4035 4482 8394320740– 740
Totale bijdrage (EUR mln)7,64,72,60,39200,67– 0,67

Toelichting

Per eind 2000 was er nog over enkele gesubsidieerde complexen correspondentie gaande. In 2001 is deze correspondentie afgehandeld en is besloten om de nog openstaande toezeggingen in te trekken en is er voor 1 complex een vordering ingesteld van € 0,05 mln. De regeling is hiermede afgehandeld.

03.75.02 Bijdragen eigen woningen

Aantallen woningen en uitgavenbudgetten eigen woningen-regelingen
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Aantal woningen94 53174 53953 72338 54843 600– 5 052
Uitgavenbudgetten (EUR mln)1431108361,456,54,9
Bijdrage per woning(EUR 1)1 5171 4731 5461 5931 293300
Jaarlijkse bijdragen eigen woningen-regelingen (in EUR 1mln)
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
regeling 197917118651
regeling 1984127987556524
Totaal1441098362575
Aantallen woningen waarvoor mogelijk nog bijdragen worden verstrekt
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
regeling 197924 47918 95411 5855 9866 600– 614
regeling 198470 02555 58542 13832 56237 000– 4 438
Totaal94 50474 53953 72338 54843 600– 5 052
Aantallen beschikkingen en uitvoeringskosten eigen woningen-regelingen
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Personele kosten (EUR1000)1 407998499273454– 181
Automatiseringskosten (EUR1000)1 3611 1806352 4251 0441 381
Aantal beschikkingen94 53174 53953 72338 54843 600– 5 052
Uitvoeringskosten per bijdrage (EUR 1)29,2829,9121,117034,3535,35

Toelichting

Het aantal woningen waarvoor een bijdrage is verstrekt, ligt lager dan geraamd. Anderzijds is de gemiddelde bijdrage per woning gestegen. Dit duidt er op dat de uittreders uit de regeling grotendeels woningbezitters zijn met lage bijdragen.

De sterke stijging van de uitvoeringskosten per bijdrage komt door de bouw van een nieuw geautomatiseerd systeem. Hierdoor zijn de automatiseringskosten hoger dan in de begroting was opgenomen.

03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994

Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994 (in EUR 1 mln)
 Betaald in 2000Betaald in 2001Te betalen in 2001Verschil 2001Looptijd tot
Sociale sector151150,9152,11,22 024
Huurverlagingstoeslagen85,75,702004
Marktsector50,10,102001
Totaal in EUR 1mln. 164156,7157,91,2 

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
     RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
03.68 Leningen woningwet       
68.03 Overige leningen0000000
03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen       
74.01 Bijdragen huurwoningen oude regelingen022 307017 9871530+ 153
74.02 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem0008 443000
74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten1 5334123 41212000
Totaal artikel 03.741 53322 7193 41226 4421530+ 153
        
03.75 Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen       
75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers178211310000
75.02 Bijdragen eigen woningen0000000
Totaal artikel 03.75178211310000
        
03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies7225300000
03.77 Overige niet-actieve uitgaven375198100542– 542
Totaal2 80823 1813 44426 442153542– 389
Uitgaven:       
03.68 Leningen woningwet       
68.03 Overige leningen0000000
03.74 Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen       
74.01 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen oude regelingen21 77719 58416 0038 7707 9813 525+ 4 456
74.02 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem84 0223 9501 30711 619235831– 596
74.03 Bijdragen ineens verbetering huurwoningen en verhuis- en herinrichtingskosten2 1336873 45411000
Totaal artikel 03.74107 93224 22120 76420 4008 2164 356+ 3 860
        
03.75 Bijdragen woningen marktsector en premie-koopwoningen       
75.01 Subsidies marktgerichte huur- en koopwoningen en jaarlijkse bijdragen huurwoningen beleggers7 6564 9472 579392780+ 78
75.02 Bijdragen eigen woningen181 046143 330109 65683 01361 37456 496+ 4 878
Totaal artikel 03.75188 702148 277112 23583 40561 45256 496+ 4 956
        
03.76 Budgetten Besluit woninggebonden subsidies182 102179 003170 727163 920156 771157 979– 1 208
03.77 Overige niet-actieve uitgaven3756235500542– 542
Totaal479 111351 563304 081267 725226 439219 373+ 7 066

Toelichting

03.74.01 regeling Hoog Niveau Renovatie (HNR)

In de raming bij de begroting 2001 was voorzien in een 100% vrijwillige deelname aan de afkoop HNR door gemeenten. Een twintigtal gemeenten heeft niet meegedaan aan de afkoop HNR. Derhalve is de raming bij 1e suppletore wet (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 755, nr. 2) met de aan deze gemeenten door te betalen jaarlijkse bijdragen (€ 4,649 mln.) verhoogd.

03.74.02 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem

Op basis van deze regeling vindt elk 11e en 21e jaar na aanvang van de exploitatie een renteherziening plaats. Uitkomt van de herziening kan zijn dat de bijdrage op nul wordt gesteld. In 2001zijn een aantal bijdragen conditioneel (= op nul) gesteld, waardoor er sprake is van lagere uitgaven dan oorspronkelijk voorzien.

03.75.02 Bijdragen eigen woningen

De overuitputting wordt veroorzaakt door een sterke daling van het aantal mutaties als gevolg van intrekkingen, rente- en inkomenstoetsen en afloop subsidies in 2001 ten opzichte van 2000. Een drietal mogelijke oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen.

• Het geringe aantal nieuw opgeleverde woningen waardoor de doorstroming is vertraagd.

• Het verhogen van de hypotheekrente heeft zijn invloed op de verkoop van de woningen.

• Het vermoeden bestaat dat de «harde» kern van eigen woningbezitters in de gesubsidieerde woningen eerder bereikt gaat worden dan men in het verleden heeft aangenomen.

04. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening

04.01 Personeel en materieel

Realisatie beleidsdoelstelling en effecten

De doelstellingen om een Planbureau RO te verbijzonderen en mede een bijdrage te leveren aan de integratie van de VROM inspecties zijn gerealiseerd.

Tevens zijn er vele inspanningen verricht om een nieuw DGRO te ontwikkelen, welke medio 2002 operationeel moet zijn. Voor wat betreft het organisatie-ontwikkelingsproces en het daarbij behorende personeelsmanagement zijn de strategische en tactische lijnen voor de toekomst uitgezet. Verdere implementatie en operationalisering van management-development en loopbaanontwikkeling lopen synchroon met de ontwikkeling van het nieuwe DGRO. Met name competentiemanagagement zal hierin een belangrijke rol gaan spelen.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
01.01 Ambtelijk personeel13 02613 52415 24916 06218 26918 633– 366
01.02 Overige personele uitgaven1 2462 2032 9175 1065 5591 434+ 4 125
01.03 Post-actieven626554538514362261+ 101
01.06 Algemene materiële uitgaven2 7002 5263 2784 6956 8952 242+ 4 653
01.07 Automatiseringsuitgaven6941 4218831 473997648+ 349
Totaal18 29220 22822 86527 85032 08223 218+ 8 864
        
Uitgaven:       
01.01 Ambtelijk personeel13 02613 52415 24916 06218 26918 633– 366
01.02 Overige personele uitgaven8641 7422 0213 8414 4131 434+ 2 979
01.03 Post-actieven622559538513359261+ 98
01.06 Materiële uitgaven2 4522 3802 8613 7045 6872 242+ 3 445
01.07 Automatiseringsuitgaven8011 3861 1121 070918648+ 270
Totaal17 76519 59121 78125 19029 64623 2186 428

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte en gerealiseerde gemiddelde bezetting Rijksplanologische Dienst in fte's
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Gemiddelde bezetting276,0272,8289,2299,6336,81356,6– 19,79
Gemiddelde loonmiddelsom in EUR100047,249,652,753,654,354,7– 0,4

Toelichting:

Naar aanleiding van een interne review heeft er een structurele uitbreiding plaatsgevonden t.b.v. de financiële kolom en tevens voor het programma Nieuwe Sleutelprojecten.

Overige personele uitgaven

Ten behoeve van een aantal grote projecten – zoals Grondbeleid, Interreg, Nieuwe sleutelprojecten, Vijfde Nota, Deltametropool en Planbureau – zijn extra verplichtingen en uitgaven gedaan voor de inhuur van externen vanwege het ontbreken van specifiek benodigde kennis binnen VROM of vanwege capaciteitsproblemen. Daarnaast is als gevolg van de innovatieve huisvesting meer uitgegeven dan geraamd. Deze overschrijdingen hebben ook effect gehad op een stijging van de automatiseringsuitgaven.

Post-actieven

Onderverdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Wachtgeldgarantieregeling 1987464452395358240238+ 2
Rijkswachtgeldbesluit 1959110681041097323+ 50
Overige uitkeringsregelingen10343845170+ 17
Overige kosten flankerend beleid36500280+ 28
Totaal620559537512358261+ 97

Voetnoot: In de verantwoording naar de diverse regelingen (zie tabel) zijn in de loop van de tijd onbedoeld verschuivingen opgetreden. Op totaalniveau zijn de verstrekte cijfers correct. Op basis van verbeterde informatievoorziening is met ingang van 2001 een juiste onderverdeling gemaakt.

Geraamde en gerealiseerde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987 (in fte's)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Begin van het jaar181817141013– 3
Geraamde instroom000001– 1
Geraamde uitstroom020313– 2
Eind van het jaar18161711911– 2

Materiële uitgaven

De persoonsgebonden uitgaven per fte ambtelijk personeel (in EUR)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
 1 6213 5423 4123 8873 8351 030+ 2 805

Toelichting:

De totale persoonsgebonden uitgaven zijn gestegen omdat uitgaven – behorend tot deze categorieën – van extern personeel uit doelmatigheidsoverwegingen ten laste zijn gebracht van het budget van de RPD. Het gemiddelde bedrag per fte ambtelijk personeel valt daardoor hoger uit dan begroot.

Automatisering

(bedragen in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
   19992000200120012001
Euro  00823– 15

M&O-beleid

Algemeen

Het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR) voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering voor ambtenaren en hun gezinsleden. De vergoedingen worden verstrekt op basis van gegevens, welke door de ambtenaar zelf zijn verstrekt. Hierbij kan sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Gevoerd M&O-beleid

Ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van BTZR-gelden, wordt vanaf 1999 structureel een controle uitgevoerd op basis van een risico inschatting per categorie waarvoor de medewerker een tegemoetkoming kan ontvangen. Voorts wordt 2 keer per jaar aan alle medewerkers een statusoverzicht verstrekt met behulp waarvan beoordeeld kan worden of men nog terecht een beroep doet op de BTZR-regeling.

Op basis van de resultaten uit de controle 2000 zijn in 2001 van alle medewerkers (33) die een vergoeding ontvangen voor kinderen van 16 tot 27 jaar de gegevens, op basis waarvan de tegemoetkoming is toegekend, gecontroleerd. Bij deze controle zijn tevens de overige categorieën betrokken voor wie de medewerker ook een tegemoetkoming ontvangt.

Voor de Rijksplanologische Dienst heeft deze controle geleid tot 6 vorderingen met een totaalbedrag van € 1 616 en 1 opschorting. Naar aanleiding van deze controles vinden nog aanvullende acties plaats.

Op basis van de opgedane ervaringen en de veranderingen in de regeling als gevolg van de in 2001 gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, zal in 2002 een evaluatie plaatsvinden van het M&O-beleid.

In 2001 is € 619 000 aan BTZR-gelden uitgegeven. Hiervan is een bedrag van € 114 000 als hoog M&O-gevoelig te beschouwen. Dit bedrag bestaat uit € 71 000 inzake ziektekosten van medebelanghebbende en € 43 000 inzake ziektekosten voor kinderen van 16 tot 27 jaar. Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O-gevoelig aan te merken.

Uitgaven o.g.v. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (in EUR 1 mln)
ArtikelNaam artikelRealisatie 2001
U 04.01Personeel en Materieel0,6

04.03 Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid

Overzicht voornaamste beleidsprestaties en verplichtingenbudget per resultaatgebied (in EUR1000)
ResultaatgebiedBeleidsprestatie 2001Raming 2001Realisatie 2001
Strategische beleidsontwikkeling en monitoringUitbrengen deel I 5e Nota RO2 487
 Uitbrengen Herziening WRO90149
 Opstarten Ruimtelijk Planbureau2051 122
 Subsidies vakorganisaties RO363316
 Bijdrage aan RO onderzoek derden363135
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw4541 301
Kwaliteit stedelijke gebiedenVoorbereiden herijking uitvoering verstedelijking775469
 Bijdrage nieuwe sleutelprojecten1 724753
 Investeringen duurzame ontwikkeling stedelijke netwerkenpm
 Ruimtelijke investeringen13634
 Stimuleren intensief ruimtegebruik4 368177
 Bijdrage ontsluiting Leidsche Rijn56 723
 Bijdrage subsidieregeling Belvedère1 8151 815
 Stimuleren opzet digitale bestemmingsplannen272442
 Stimulering projecten GEO-informatie182169
 Invoeringskosten Wet Puber
 Coördinatie bouwbeleid36
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw590934
Kwaliteit landelijke gebiedenBijdrage ontwikkeling Landelijke gebieden1 9181 789
 Bijdrage Blauwe Stad Groningen
 Uitbetalen schadeclaims Ruimte voor de rivier6896
 Bijdrage Coördinatiecollege Waddengebied6974
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw454145
Kwaliteit in Europees verbandInterreg7 9419 676
 Bijdrage Mainportontwikkeling Rotterdam
 Bijdrage Ontwikkeling nationale luchthaven11315
 Kennisexport233
 Exportplatform157205
 Overig internationaal13663
 Onderzoek ten behoeve van kennisopbouw31872

Toelichting:

De realisatie van de beleidsprestaties per resultaatgebied hebben betrekking op zowel artikel 04.01 als artikel 04.03 en geven inzicht in de totale verplichtingen per beleidsprestatie.

Onderzoek

Realisatie beleidsdoelstelling

Met het verschijnen van het eerste deel van de Vijfde Nota en het instellen van een Ruimtelijk Planbureau is er in 2001 een flinke impuls gegeven aan de onderzoek- en ontwikkelfunctie op het gebied van de ruimtelijke ordening.

De traditionele planbureautaken van de Rijksplanologische Dienst (RPD) zijn vanaf 2002 – buiten deze dienst – elders binnen het ministerie geplaatst.

Prestaties en effecten 2001

Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

In 2001 is een uitgebreide doelenboom van de Vijfde Nota ontwikkeld. Deze is vertaald naar voor monitoring en doorwerking relevante kenmerken en voorzien van evalueerbare en/of meetbare indicatoren. Op basis hiervan zijn de nulmeting en het monitoringprogramma ontwikkeld die in 2002 van start zullen gaan.

Daarnaast heeft de RPD in 2001 zowel vanuit haar beleidstaken als vanuit haar verantwoordelijkheid als planbureau meerdere onderzoeken opgeleverd en intensief meegewerkt aan de voorbereidingen van het nieuwe kennisimpulsprogramma ICES-KIS-3 (2003-2006).

Versterken van de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke gebieden en landelijke gebieden

In 2001 is een meer op de lange termijn en verdieping gerichte onderzoeksprogramma opgezet dat met name ingaat op de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke en landelijke gebieden. Dit programma is grotendeels (voor circa 80%) uitgevoerd.

Daarnaast is gewerkt aan een meer systematische vorm van samenwerking met betrekking tot kennisontwikkeling met NETHUR (voor stedelijk gebied) en Alterra (voor landelijk gebied).

Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

In 2001 is onderzoek uitgevoerd naar de grondslagen van de verschillende stelsels die binnen Europa voor ruimtelijke ordening in gebruik zijn en zijn de kennisvragen benoemd die namens Nederland ingebracht zullen worden in het onderzoeksprogramma van het European Spatial Planning Observatory Network (ESPON). De onderzoeken uit dit programma zullen door de Europese Commissie onder andere gebruikt worden voor de ontwikkeling van het Derde Cohesierapport waarin de contouren van het toekomstig structuurbeleid worden beschreven.

Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid

Realisatie beleidsdoelstelling

Ruimtelijk Planbureau

Bij het Besluit Instelling Ruimtelijk Planbureau is de oprichting van het Ruimtelijk Planbureau per 1 januari 2002 gerealiseerd. De voorbereiding heeft derhalve langer geduurd dan oorspronkelijk gepland. Oorspronkelijk was voor de voorbereidende activiteiten voor de oprichting een budget van € 0,2 miljoen begroot. De wensen en eisen ten aanzien van positionering van deze instelling, die in de loop van 2001 zijn verhelderd, brachten meer kosten met zich mee ten behoeve van externe ondersteuning, communicatie, huisvesting, etc.

In het najaar heeft een congres plaatsgevonden dat een belangrijke bijdrage heeft geleverd voor het werkprogramma van het Ruimtelijk Planbureau.

Nieuwe Sleutelprojecten

Na langdurige onzekerheid heeft V&W rond 1 oktober 2001 toegezegd hun eigen aandeel in de externe kosten op de begroting NSP 2001 te zullen dragen. Hierdoor was de gereserveerde veiligheidsmarge bij VROM niet langer nodig (€ 0,1 miljoen). Er zijn tot nu toe minder subsidies afgerekend dan was voorzien (€ 0,1 miljoen) wegens vertraging in de afwikkeling van projecten.

Inmiddels zijn er drie intentieovereenkomsten getekend in het kader van de NSP. Het Rijk heeft zich in beginsel bereid verklaard een bijdrage te leveren als ook de volgende fase van het project is afgesloten. De VROM-bijdrage bedraagt € 70,3 miljoen voor Amsterdam Zuidas, € 54,5 miljoen voor Rotterdam Centraal en € 34,0 miljoen voor Den Haag/CS-kwadrant.

Investeringen duurzame ontwikkeling Stedelijk Netwerken/Ruimtelijke investeringen

Ten behoeve van de ontwikkeling van duurzame stedelijke netwerken is binnen FES-middelen ca € 450 miljoen gereserveerd. In het afgelopen jaar is conform de planning gewerkt aan het voorbereiden van een investeringsprogramma.

Dit heeft geleid tot de vaststelling door het kabinet van de beleidslijn voor het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK). Het investeringsprogramma – op basis van deze beleidslijn – is begin 2002 naar de Kamer gestuurd. (Tweede Kamer, 2001-2002, 27 578 hfdst XI nr.7).

Op grond van het te verwachten tempo waarin verplichtingen zullen moeten worden aangegaan (en betalingen gedaan) is in overleg met het Ministerie van Financiën afgesproken om de binnen het FES gereserveerde kasgeldstroom te versnellen, waardoor van 2001 tot en met 2003 ca € 107 miljoen ter beschikking komt.

Om redenen van urgentie zijn reeds voor een viertal projecten, waaronder het project W4, gelden bestemd. Daarmee is de voorbereiding van een investeringsprogramma BIRK inhoudelijk en organisatorisch ter hand genomen en wordt volgens planning gewerkt aan de implementatie ervan.

Stimuleren intensief ruimtegebruik

In 2001 is een deel van de activiteiten – de uitvoering van de subsidieverstrekkingen – van het StIR programma overgeplaatst naar het IPSV. Daarmee is ook € 4 miljoen (verplichtingen) en € 2,8 miljoen (kas) overgeheveld naar de begroting van het directoraat Wonen.

Leidsche Rijn

De bijdrage van VROM – een bedrag van € 56,7 miljoen verplichtingen en € 7,7 miljoen kas – is dit jaar overgeheveld naar de begroting van de penvoerder van dit project, het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Interreg

Interreg II

In 2001 is gewerkt aan de afronding van door Nederlandse instanties getrokken Interreg IIC projecten. Op dit moment zijn er slechts 13 Interreg IIC Projecten waarvan er nog verplichtingen openstaan (voor een totaal bedrag van € 112 567). Daarnaast wordt hard gewerkt aan de afronding van die Nederlandse projecten die zonder bijdrage van VROM tot stand zijn gekomen.

Interreg III

Het Interreg IIIB Noordzee Operationele Programma (OP) is op 10 december 2001 goedgekeurd. Net voor het einde van 2001 zijn de onderhandelingen over de OP's voor Interreg IIIB Noordwest Europa en voor Interreg IIIC West Zone afgerond, waardoor de definitieve goedkeuringsprocedures binnen de Europese Commissie konden worden ingezet.

Deze onverwacht lange voorbereidingstrajecten betekende dat geen van de projecten in 2001 van start zijn gegaan. Conform de planning is in 2001 nauwelijks gewerkt aan projectontwikkeling voor IIIC. Dat begint pas in de 2e helft van 2002, na het opzetten van het transnationale secretariaat in Lille.

Ter voorbereiding op de zware taak van de ontwikkeling van IIIB projecten vanuit Nederland die goed aansluiten op Vijfde Nota beleidsambities en op ruimtelijke beleidsdoeleinden in de provincies en gemeenten, zijn twee maatregelen getroffen die uit de VROM begroting voor Interreg zullen worden betaald.

Ten eerste werkt VROM aan een co-financieringsregeling om zelf projecten te trekken, om deel te nemen aan projecten van andere partners of om andere Nederlandse projecten mede te financieren. Ten tweede is een projectstimuleringsregeling opgezet gericht op het ontlokken en mogelijk maken van initiatieven van regionale en lokale overheden in het kader van de Interreg IIIb programma's Noordzee en Noord West Europa. Op 28 december 2001 is deze projectstimuleringsregeling gepubliceerd in de Staatscourant.

M&O-beleid

De RPD verleent jaarlijks voor circa € 3 miljoen aan subsidies. De Wet en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene Wet Bestuursrecht bevatten voorschriften over onder andere de indiening, de beoordeling en de verdere afwikkeling van de subsidieverzoeken. Daarnaast worden bij de beoordeling van subsidie aanvragen criteria (beleidsregels) gehanteerd.

De belangrijkste te onderkennen risico's zijn:

• de voortgang van het project en daarmee samenhangend het aanpassen van de betalingsritmes op basis van de liquiditeitsbehoefte;

• het hanteren van de juiste termijnen conform de Algemene Wet Bestuursrecht;

• de mogelijkheid van het ontbreken van een totale dekking bij projecten die afhankelijk zijn van meerdere subsidieverstrekkers;

• het niet passen van verleende subsidies in het RO beleid.

Alle in 2001 door de RPD verleende subsidies zijn door de medewerker Interne Controle gecontroleerd aan de hand van een controleprogramma. De bevindingen van deze controle zijn met de Accountantsdienst afgestemd. De bevindingen hebben geen aanleiding gegeven het toezicht op de subsidieverlening aan te scherpen.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
03.01 Onderzoek3 5714 6992 8884 1565 2553 338+ 1 917
03.02 Planvorming en stimulering uimtelijk beleid5 32833 27214 71010 78337 79676 199– 38 403
Totaal8 89937 97117 59814 93943 05179 537– 36 486
        
Uitgaven:       
03.01 Onderzoek3 4543 3783 4103 1684 7883 338+ 1 450
03.02 Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid4 45513 39015 36015 37522 48032 763– 10 283
Totaal7 90916 76818 77018 54327 26836 101– 8 833

Toelichting:

Onderzoek

In het afgelopen jaar zijn extra kosten gemaakt voor het uitvoeren van onderzoek voor PKB deel 3 van de Vijfde Nota en het project Deltametropool

Planvorming en stimulering ruimtelijk beleid

Interreg III

Door de onverwacht lange voorbereidingstrajecten van het Interreg III programma zijn geen projecten in 2001 van start gegaan. Deze gaan medio 2002 van start. Daarom is VROM-financiering van projecten aanvankelijk bedoeld voor 2001 overgeheveld naar 2002. Het Nederlandse aandeel van het Technische Bijstandsbudget voor 2001 is wel betaald en zijn de verplichtingen voor de bijdragen aan het secretariaat tot en met 2008 in de administratie opgenomen.

Belvedère

Ook dit jaar is de VROM bijdrage – € 1,8 miljoen verplichtingen en kas – overgeheveld naar de begroting van het ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

W4

Het project W4 voorziet in een verbeterde inpassing van rijksweg A4 in samenhang met een integrale gebiedsontwikkeling in de regio Leiden. Deze oplossing voorziet in een langere verdiepte passage van de Oude Rijn, horizontale geluidsschermen, intensivering van het ruimtegebruik voor de functies wonen en werken en een vergroting van de recreatieve toegankelijkheid van het Groene Hart. Voor deze ruimtelijke kwaliteit draagt VROM een bedrag van € 24,4 miljoen bij in de realisatie van W4.

HSL

Door het ondertekenen van het convenant heeft VROM zich in 2001 verplicht € 7,9 miljoen in 2002 beschikbaar te stellen voor het project HSL voor de kruising HSL-Zuid met de A4 bij Hoogmade. De verplichte middelen worden in 2002 beschikbaar gesteld vanuit het FES-fonds.

04.05 Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied

Realisatie beleidsdoelstelling

De Waddenadviesraad heeft de missie om als onafhankelijk adviesorgaan op strategisch niveau gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen aan de regering en parlement, de waddenzeeprovincies en -gemeenten over zaken die van algemeen belang zijn voor het beleid met betrekking tot het waddengebied.

Prestaties en effecten

De Waddenadviesraad heeft in 2001 3 gevraagde adviezen en 8 ongevraagde adviezen uitgebracht. Daarnaast heeft de Raad een tweetal adviesbrieven uitgebracht.

De onderwerpen waarover geadviseerd is, zijn:

• het MilieuAspectRapport Glasvezelkabel Lauwersoog-Schiermonnikoog;

• de Derde Kustnota;

• de Nota Bestrijding milieugevaarlijke stoffen Noordzee 2000–2010;

• de Interregionale Waddenzeeconferentie (Dokkum, september 2001);

• het deel 1 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening;

• het Maatregelenprogramma Waddenzee 2001-2006 (MPW);

• het deel 1 van de Derde Nota Waddenzee;

• de Partiele herziening van de Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning;

• het samengaan tussen ecologie en economie in het kustgebied;

• het deel 3 van de Derde Nota Waddenzee;

• de Algemene maatregel van bestuur flexibilisering loodsplicht.

Er is in 2001 verder gewerkt aan het advies «Integraal (wadden)kustbeleid» (gevraagd advies door de staatssecretaris van V&W). De Raad streeft er naar om het advies in het voorjaar van 2002 uit te brengen.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen116112107127112106+ 6
Uitgaven116111107114112106+ 6

04.06 Veiligstelling van bufferzones

Prestaties

Grondverwerving bufferzones (VROM aandeel in hectaren)
 Te verwerven vanaf 1996RealisatieNog te verwerven vanafVerwer-vingsjaren
  t/m 19981999200020012002 
Amsterdam-Haarlem556841416702916
Midden-Delfland72216851150572960
Amstelland-Vechtstreek1 030107853608026
Utrecht-Hilversum63616713703834810
Den Haag-Leiden-Zoetermeer8283142107546
IJsselmonde-Oost28324293921892
 4 0555811574801572 680 

Toelichting:

In bovenstaande tabel is de stand van nog te verwerven hectaren grond weergegeven. Vooralsnog is het nog niet mogelijk geweest voor de Dienst Landelijke Gebieden om het aantal verworven hectaren in 2001 te kunnen presenteren.

Bij nadere beschouwing valt op dat er nog een groot aantal hectare grond in de bufferzone Midden-Delfland verworven moet worden terwijl er geen verwervingsjaren meer resten. Een verklaring hiervoor is dat het aantal zoals deze in de tabel worden genoemd, is gebaseerd op het Bufferzoneconvenant van november 1996. Het aantal verwervingsjaren is echter inmiddels achterhaald. Dit is te wijten aan stijgende grondprijzen en van de daarmee samenhangende afname van de mobiliteit van de grond als gevolg van de afwachtende houding van boeren. Hierdoor moest er meer gebruik worden gemaakt van het onteigeningsinstrumentarium, hetgeen meer tijd heeft gevraagd dan was voorzien. Dit zet de inrichting van de recreatie- en natuurgebieden onder druk. De verwachting is dat in 2008 voor alle bufferzones de gronden verworven kunnen zijn en dat een aanzienlijk deel ten behoeve van publieke functies zal zijn ingericht. In 2002 zullen de ministeries van VROM en LNV het huidige convenant van 1996 aan de nieuwe situatie aanpassen en met de Dienst landelijk Gebied afspraken maken omtrent de resterende verwervingsopgave.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen6 4936 6559 51311 8019 0518 808+ 243
Uitgaven6 4936 6559 51311 8019 0518 808+ 243

Toelichting:

De Dienst Landelijke Gebieden heeft over 2001 een afrekening opgesteld waarin de gerealiseerde aan- en verkopen tot en met 31 oktober 2001 zijn verwerkt. Compensatie van de overschrijding vindt plaats uit de gelden die zijn ontvangen voor de verkooptransacties.

04.09 Stichting Overlegorgaan RAVI

Realisatie beleidsdoelstelling

In juni 2001 heeft overleg plaatsgevonden tussen de Staatssecretaris en de Raad voor Vastgoedinformatievoorziening (RAVI). Daarbij is besloten een nieuwe koers te varen met de RAVI en VROM ten aanzien van de coördinatie. De coördinatieverantwoordelijkheid komt éénduidig bij de Staatssecretaris van VROM te liggen. De RAVI krijgt een kans zich (zelfstandig) meer in de richting van kennisontwikkeling en innovatie te ontwikkelen, in verband hiermee is ook een ICES/KIS project «Ruimte voor Geo-informatie» gestart.

De RAVI platformfunctie blijft in principe structureel gehandhaafd met VROM-financiering waarvoor door de RAVI jaarlijks een plan wordt overlegd ter beoordeling. In 2003 zal een evaluatiemoment plaatsvinden.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:0004545530+ 553
Uitgaven:227227227227227231– 4

Toelichting:

Voor het jaar 2001 waren er vooralsnog geen verplichtingen voorzien. In het afgelopen jaar is de overeenkomst tussen de RAVI en VROM herzien met als resultaat dat de RAVI voor 2002 en 2003 incidentele bijdragen is toegezegd en voor 2002 in eerste instantie een halvering van de jaarlijkse bijdrage.

05. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

05.01 Personeel en materieel

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:       
01.01 Ambtelijk personeel47 66247 63649 61150 55853 00858 277– 5 269
01.02 Overige personele uitgaven4 2225 6804 4886 3267 6851 028+ 6 657
01.03 Post-actieven2 1562 3121 5741 2711 3171 197+ 120
01.06 Algemene materiële uitgaven16 74714 50514 22216 70520 71517 752+ 2 963
01.07 Automatiseringsuitgaven3 9772 5592 3743 0003 1252 735+ 390
Totaal74 76472 69272 26977 86085 85080 989+ 4 861
        
Uitgaven:       
01.01 Ambtelijk personeel47 66247 63649 61050 55853 00858 278– 5 270
01.02 Overige personele uitgaven4 1474 8804 4495 0337 0131 070+ 5 943
01.03 Post-actieven2 1562 2191 5741 2711 3181 197+ 121
01.06 Algemene materiële uitgaven14 92414 95614 34115 14318 51517 473+ 1 042
01.07 Automatiseringsuitgaven3 0473 4182 9631 8753 4782 735+ 743
Totaal71 93673 10972 93773 88083 33280 753+ 2 579

In de hierboven vermelde uitgavenbudgetten is een gering bedrag verwerkt dat is verbonden aan de invoering van de Euro. Het gaat hier onder andere om inzet van externen voor de aanpassing van systemen.

Euro (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
   19992000200120012001
Invoering Euro  P.M.61240+ 24

Ambtelijk personeel

Overzicht verwachte gemiddelde bezetting in fte's
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Gemiddelde bezetting in fte's976,5944,3927,9918,1918,61 050,3– 131,7
Verwachte loonmiddelsom (in EUR1000)48,050,553,555,157,655,5+ 2,1

Toelichting:

Bij de ontwerpbegroting 2001 betreft het aantal fte's de verwachte gemiddelde formatieve bezetting. In de kolom realisatie is het aantal fte's (918,6) gebaseerd op de gemiddelde werkelijke bezetting. Het verschil met de verwachte formatieve bezetting kan als volgt worden verklaard:

De Kamer heeft naar aanleiding van de discussie over de Winterbrief Milieuwethandhaving de zorg uitgesproken over de uitvoering en handhaving van de milieuwetgeving en het toezicht dat namens de minister daarop wordt gehouden. Om tegemoet te komen aan deze zorg heeft het Kabinet besloten de structurele formatie van de Inspectie Milieuhygiëne met ingang van 2001 met 65 fte. te verhogen en hiervoor financiële middelen ter beschikking te stellen. Deze 65 fte's maken onderdeel uit van het in de begroting 2001 vermelde «verwachte gemiddelde formatieve bezetting». In 2001 zijn echter nog geen vaste medewerkers bij de Inspectie Milieuhygiëne aangesteld. Wel zijn, in afwachting van het in dienst treden van deze medewerkers, in het kader van de versterking van de handhaving dit jaar extra handhavingprojecten met externe tijdelijke menskracht gestart, zoals onder meer «Propaan bij woonbebouwing», «Veiligheid LPG-stations», «Risicovolle riooloverstorten», «Opslag gevaarlijke stoffen» en «Wet bodembeschermingsaneringen eigen beheer». Voor deze projecten zijn externe medewerkers ingehuurd.

Naast het bovenstaande was bij het ambtelijk personeel in 2001 sprake van een onderbezetting (vacatureruimte) van gemiddeld 66,7 fte's. De budgettaire ruimte die door deze onderbezetting ontstond, is eveneens benut voor het inhuren van uitzendkrachten en externen.

De stijging van de loonmiddelsom wordt veroorzaakt door de stijging van de loonkosten 2001, waarvoor in het kader van de loonbijstelling najaarsnota 2001 extra middelen zijn gekregen.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Wachtgeldgarantieregeling 19871 065777827858831442+ 389
Rijkswachtgeldbesluit 1959256271265256325472– 147
Overige uitkeringsregelingen10223220211776101– 25
Overige kosten flankerend beleid7339392804086182– 96
Totaal2 1562 2191 5741 2711 3181 197+ 121

Toelichting:

In de verantwoording naar de diverse regelingen (zie tabel) zijn in de loop van de tijd onbedoelde verschuivingen (met name tussen de Wachtgeldgarantieregeling 1987 en het Rijkswachtgeldbesluit 1959) opgetreden, die niet in de budgetstanden begroting 2001 zijn verwerkt. Op totaalniveau zijn de standen wel correct.

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Begin van het jaar201823242516+ 9
Geraamde instroom25PmPm   
Geraamde uitstroom4 PmPm 1 
Eind van het jaar182324*25*2515+ 10

* PM: Saldo in- en uitstroom is 1.

Toelichting:

In 2001 is geen instroom en geen uitstroom geweest in de wachtgeldgarantieregeling 1987.

Algemene materiële uitgaven

De persoonsgebonden materiële uitgaven per fte ambtelijk personeel (in EUR 1)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Persoonsgebonden uitgaven4 1784 3234 1914 3514 2613 971– 290

Toelichting:

De gerealiseerde persoonsgebonden uitgaven van € 4 261,– per fte zijn bepaald door de totaal persoonsgebonden kosten ad. € 3,914 mln. te delen door de gemiddelde bezetting.

Inspectie Milieuhygiëne

Toezicht op de uitvoering

Procesmatige kengetallen IMH (aantallen controles, monsternemingen, overtredingen):
 RealisatieBegrotingVerschil
Omschrijving 199819992000200120012001
Bedrijfs- en transportcontroles 2 5003 5833 1296 5842 800+ 3 784
Monsternemingen daarbij 1 0551 1121 0987531 100– 347
Overtredingen daarbij, (37%) 925(20%) 724(32%) 1047*(26%) 1 693(33%) 910+ 783
afgedaan met:       
(activiteiten)       
– waarschuwingen 620257437596265+ 331
– processen-verbaal 3053234608260+ 826
– bestuursrechtelijke maatregelen  144216271645– 374

* Het aantal overtredingen hoeft niet gelijk te zijn aan het totaal aantal activiteiten. Meerdere activiteiten per overtreding zijn mogelijk.

M&O-beleid

Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR)

Het BTZR voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering voor ambtenaren. De vergoedingen worden verstrekt op basis van gegevens, welke door de ambtenaar zelf zijn verstrekt. Hierbij kan sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik.

In 2001 is € 1,9 mln. aan BTZR-gelden uitgegeven. Hiervan is een bedrag van € 0,404 mln. als hoog M&O-gevoelig te beschouwen. Dit bedrag bestaat uit € 0,244 mln. inzake ziektekosten van medebelanghebbende en € 0,16 mln. inzake ziektekosten voor kinderen van 16 tot 27 jaar. Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O-gevoelig aan te merken.

In 1999 is een plan van aanpak opgesteld voor een evenwichtige jaarlijkse controle op de juiste toepassing van het BTZR. Ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van BTZR-geIden, wordt vanaf 1999 structureel een controle uitgevoerd op basis van een risico-inschatting per categorie waarvoor de medewerker een tegemoetkoming kan ontvangen. Voorts wordt 2 keer per jaar aan alle medewerkers een statusoverzicht verstrekt met behulp waarvan beoordeeld kan worden of men nog terecht een beroep doet op het BTZR.

In 2001 zijn 124 medewerkers, die een vergoeding ontvingen voor kinderen van 16 tot 27 jaar de gegevens, op basis waarvan de tegemoetkoming is toegekend, gecontroleerd. Bij deze controle zijn tevens de overige categorieën betrokken voor wie de medewerker ook een tegemoetkoming ontvangt.

Voor DGM heeft deze controle geleid tot 13 vorderingen met een totaalbedrag van € 6 584,00 en 1 opschorting. Naar aanleiding van deze controles vinden nog aanvullende acties plaats.

Op basis van de opgedane ervaringen en de veranderingen in de regeling als gevolg van de in 2001 gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, zal in 2002 een evaluatie plaatsvinden van het M&O-beleid.

Uitgaven o.g.v. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (in EUR1mln)
ArtikelNaam artikelonderdeelRealisatie 2001
05.01Personeel en materieel1,9

05.13 Garanties en deelnemingen

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdeel van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:1171871 37312106 003– 106 001
Uitgaven:00000176– 176

Toelichting:

1. Regeling Bijzondere Financiering (in EUR1000)
   Realisatie 199920002001Begroting 2001Verschil 2001
Garantieplafond per jaar  00040 659– 40 659
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari  00039 352– 39 352
Aflossingen (rente) bijtellingen  00000
Gerealiseerd risico  0001 615– 1 615
Vervallen garanties  0003 969– 3 969
Verleende garanties  00040 659– 40 659
Totaal uitstaand risico per 31 december  00076 041– 76 041

In 2001 is net als in voorgaande jaren geen beroep gedaan op deze regeling.

2. Besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf (in EUR1000)
 1999Realisatie 20002001Begroting 2001Verschil 2001
Garantieplafond per jaar000  65 344– 65 344
Uitstaand renterisico000  00
Uitstaand risico in hoofdsom per 1 januari860904390  64 201– 63 811
Aflossingen (rente) bijtellingen000  00
Gerealiseerd risico000  3 751– 3 720
Vervallen garanties5851431  5 483– 5 452
Verleende of te verlenen garanties10200  65 344– 65 344
Totaal uitstaand risico per 31 december904390359*124 063– 123 704

* Naar verwachting zullen hiervan 71 gevallen (20%) niet tot uitbetaling komen.

In 2001 is net als in voorgaande jaren niet of nauwelijks beroep gedaan op deze regeling.

Garantstelling jegens HABOG-participanten

De kosten voor het opzetten van opslagfacaliteiten van hoog radioactief afval zullen door de HABOG-participanten zelf worden gefinancierd. Er heeft vanuit VROM in 2001 geen uitbetaling plaatsgevonden. Naar verwachting zal de garantie jegens de HABOG-participanten ook in 2002 niet tot betaling komen.

Overzicht deelnemingen

Deelname in de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. (COVRA) (in EUR 1 mln)
Maatschappelijk kapitaal18,151
Geplaatst 20%3,630
Deelneming VROM 10% van het geplaatste kapitaal0,363
Gestort door VROM0,363

Toelichting:

Het voornemen bestaat om de deelneming van de overheid in het aandelenkapitaal van COVRA uit te breiden naar 100%. Daartoe hebben de aandeelhouders in COVRA op 8 december 2000 een intentieverklaring getekend, waarin is afgesproken om de aandelenoverdracht alsmede de daaraan gekoppelde financiële verplichting voor 1 juli 2001 te effectueren. Op 12 december 2000 is van dit voornemen mededeling gedaan aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer. De onderhandelingen met de uittredende aandeelhouders (EZ, GKN en ECN) duren langer dan gepland. Verwacht wordt dat in de eerste helft van 2002 de onderhandelingen kunnen worden afgerond. In de financiering van de bouw en het beheer van het opslaggebouw voor hoog radioactief afval (HABOG) is geen wijziging gekomen. Deze kosten blijven voor rekening van de producenten van het hoog radioactief afval.

Deelname in AVR Chemie B.V. (Afvalverwerking Rijnmond)* (in EUR 1 mln)
Maatschappelijk kapitaal0,454
Geplaatst0,150
Deelneming VROM 30% van het geplaatste kapitaal0,045
Gestort door VROM0,045

* AVR Chemie B.V. is beherend vennoot van AVR Chemie C.V.

Toelichting:

Hier zijn in het jaar 2001 geen wijzigingen ontstaan ten opzichte van 2000.

05.14 Onderzoek en monitoring

Realisatie beleidsdoelstelling

Onderzoek staat ten dienste van het beleid met onderzoek door verkenning, onderbouwing, uitvoering of evaluatie van beleid(voornemens). Over de inhoud en doelstelling van een specifiek onderzoek wordt om die reden hier niet separaat gerapporteerd. De resultaten uit onderzoek zijn meegenomen in de rapportages over beleidsonderwerpen.

Prestaties 2001

In het afgelopen jaar is door een extern bureau nagegaan in welke mate de resultaten van onderzoeken uit 2000 daadwerkelijk in het beleid gebruikt zijn. Dat heeft geleid tot een aantal aanbevelingen om de efficiency en effectiviteit van de onderzoeksmiddelen verder te verhogen.

Met het Verenigd Koninkrijk is een bilaterale samenwerking verder vormgegeven en wordt samengewerkt op een aantal onderzoeksterreinen, zoals klimaat-, water-, en stoffenonderzoek. Deze samenwerking heeft tot doel het bevorderen van kennisuitwisseling, het voorkomen van dubbel werk en het afstemmen van standpunten in EU-verband. Verder is een bijdrage geleverd aan de uitvoering van het Vijfde EU-kaderprogramma voor onderzoek en technologie-ontwikkeling en aan de ontwikkeling van het Zesde EU kaderprogramma. De uitvoering is in handen van de Europese Commissie. Controle en sturing daarop vindt plaats door een aantal programmacomités; VROM is vertegenwoordigd in het EU-Programmacomité voor het onderdeel «Milieu en duurzame ontwikkeling».

Resultaten evaluatieonderzoek

In 2001 zijn ca. 20 (beleids)evaluatie onderzoeken uitgevoerd. Wettelijk is vastgesteld dat beleid ten minste eens in de 5 jaar geëvalueerd wordt.

Verplichtingen en uitgaven

De verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:13 95417 61216 47713 99914 28417 043– 2 759
Uitgaven:15 71914 00013 18313 89615 05915 889– 830

05.19 Structurele bijdrage aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM

Realisatie beleidsdoelstelling

Het RIVM is zelf verantwoordelijk voor de programmering en de realisatie van de werkzaamheden van het milieuplanbureau. In dat verband is in de wet geregeld dat het RIVM jaarlijks een Milieubalans en eens in de vier jaar een Milieuverkenning oplevert.

Ook dit jaar heeft het RIVM een Milieubalans gepubliceerd.

De bijdrage van het RIVM staat ten dienste van het beleid met onderzoek en monitoring t.b.v. verkenning, onderbouwing, uitvoering of evaluatie van beleid(voornemens). DGM stuurt jaarlijks rond de zomer de kennisvragen naar het RIVM. Daarover vindt overleg plaats en de uit te voeren onderzoekswerkzaamheden van het RIVM worden in december van het jaar t-1 gedetailleerd beschreven in het Meerjaren Activiteiten Programma Milieu. Over de inhoud en doelstelling van een specifiek onderzoek wordt om die reden hier niet separaat gerapporteerd. De resultaten uit onderzoek zijn meegenomen in de rapportages over beleidsonderwerpen.

Prestaties 2001

Tegen de achtergrond van het streven naar verbetering van de doelmatigheid van de bestede onderzoeksmiddelen heeft de minister van VWS namens het kabinet een standpunt kenbaar gemaakt aan de Tweede Kamer over het IBO-rapport (Interdepartementaal Beleidsonderzoek) met betrekking tot het RIVM. In het standpunt is aangegeven dat het RIVM in 2004 overgaat op het batenlasten stelsel. Ten behoeve van de overgang naar agentschap en de daarbij behorende aansturing van het RIVM zijn de kaders vastgesteld. Uitwerking vindt plaats in 2002. Het Meerjaren Actie Programma (MAP) 2001 is uitgevoerd met de wijzigingen die in de loop van het jaar daarin zijn aangebracht.

Resultaten evaluatieonderzoek

In het IBO-rapport staat een aantal knelpunten waarin de spanningen tussen interne en externe aansturing en de organisatie op het RIVM worden verwoord. Een meer resultaat gerichte interne en externe sturing in een baten lasten stelsel moet voorzien in oplossingen. In 2002 zal worden nagegaan in welke mate de resultaten van RIVM-onderzoeken uit 2001 daadwerkelijk in het beleid gebruikt zijn.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:34 31334 82738 03837 73747 78336 104+ 11 679
Uitgaven:32 40234 47835 26138 26840 81036 559+ 4 251

Toelichting:

De overschrijdingen van zowel verplichtingen en kas zijn het saldo van aanvullende financiële middelen ten behoeve van het uitvoeren van het Milieuactiviteitenprogramma door het RIVM in 2000 en 2001, waarvan de belangrijkste zijn: totstandkoming Expertisecentrum externe veiligheid, inzet terrorismebestrijding, extra inzet (10 fte's) ten behoeve van de ondersteuning bij toezicht en handhaving en het optreden van milieu-incidenten.

05.20 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau

Realisatie beleidsdoelstelling

Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma:
Beleidsprogramma:Begrote beleidsprestatie 2001:Begroting 2001 (in EUR1000)Realisatie 2001 (in EUR1000)
Bodemsanering– 40 saneringen en 500 onderzoeken in stedelijk gebiedVia (ISV)Via (ISV)
 – 80 saneringen en 1000 onderzoeken in landelijk gebied113 44582 461
 – 800 saneringen en 1500 onderzoeken bij bedrijven15 7690
GeluidbeleidSaneringsactiviteiten verkeerslawaai en inzet dubbel zoab30 41034 843
Lokale lucht-verontreiniging/geurhindernieuwe luchtkwaliteitsregelgeving (SO2, NO2, lood en fijn stof)9150
Gebiedsgericht milieubeleidVerbetering integrale kwaliteit leefomgeving21 22022 311
 Stad en Milieu experimenten in 24 gemeenten227103
Externe veiligheidAlgemene uitvoeringskosten Externe Veiligheid (Project Page)5220
OverigOverige beleidsprestaties2 6735 756
Totaal 184 358145 524

Prestaties 2001

Bodemsanering

Saneringen stedelijk gebieden met Investeringbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV)

Na een aarzelende start in 2000 is er in 2001 sprake van het opstarten van allerlei bodemsaneringsactiviteiten uitgevoerd met middelen vanuit het ISV. Het aantal afgeronde activiteiten blijft nog wat achter bij de oorspronkelijke verwachtingen. De monitor ISV uit 2001 laat ook een vertraagde start van het ISV breed zien. De resultaten alsmede een eventuele onderbesteding bij een budgethouder zijn betrokken bij de herijking ISV voor wat betreft de afspraken over bodemsanering. In 2001 hebben 20 saneringen en 153 onderzoeken plaatsgevonden in stedelijk gebied.

Saneringen in landelijk gebied met bijdrageregeling Wet bodembescherming

• Het aantal oriënterende onderzoeken is gedaald naar 884 in 2001, doordat omvangrijke programma's van dit soort onderzoeken bij enkele provincies zijn afgerond en omdat de bevoegde overheden zich momenteel meer richten op het tot stand brengen van een landsdekkend beeld van de bodemkwaliteit.

• Het aantal uitgevoerde nadere onderzoeken en het aantal beschikkingen over de ernst van de verontreiniging en de urgentie van de saneringen is gestegen.

• Het aantal in 2001 formeel afgeronde bodemsaneringen is kleiner dan in voorafgaande jaren; in 2001 hebben 48 saneringen plaatsgevonden. De inschatting is dat dit vooral te maken heeft met de overgangsproblematiek (overdracht van taken, maar ook projecten, van provincies naar gemeenten). De resultaten over 2002 zullen daar volgend jaar meer inzicht over kunnen geven.

• Over het jaar 2001 vindt nog een projectgewijze verantwoording plaats. Eventuele onderbestedingen worden teruggevorderd bij de vaststelling van die verantwoording.

Saneringen in Eigen Beheer

De bodemsaneringactiviteiten van niet-overheden zijn in 2001 in grote lijnen ongeveer op hetzelfde niveau gebleven. Bij het aantal nadere onderzoeken en afgeronde saneringen hebben zich kleine fluctuaties naar beneden voorgedaan (1318). Het aantal afgegeven beschikkingen waarbij saneringen urgent zijn verklaard is daarentegen behoorlijk toegenomen.

De verwachting dat het aantal saneringen tijdelijk terug zou lopen, omdat bedrijven de introductie van de bedrijvenregeling zouden afwachten, wordt door de cijfers niet bewaarheid. In 2001 hebben 1029 saneringen in eigen beheer plaatsgevonden.

Verantwoording kengetallen bodemprojecten
ProvincieProjectStartAfgerondOpmerkingen
GroningenGroningen – Aagrunol19882000financieel-administratief nog niet afgerond
 Groningen – Beckerweg19941999financieel-administratief nog niet afgerond
 Groningen – CiBoGa19982001financieel-administratief nog niet afgerond
 Pekela – gasfabriek Oude Pekela19932003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
FrieslandFranekeradeel – Enna Aerosols19962000financieel-administratief nog niet afgerond
 Drachten/Bollemanweg20002004tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Kollumerland – Kollum Chemie19962000financieel-administratief nog niet afgerond
 Leeuwarden – Hoeksterend19912001financieel-administratief nog niet afgerond
DrentheAssen – Moezelstraat19972000sanering definitief afgewikkeldtlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Nieuw-Roden – Huizing19912003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Schoonebeek – Gedempte Wijken19982003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
OverijsselDeventer – Raambuurt19972001financieel-administratief nog niet afgerond
 Enschede – Gasfabriek20012003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Hengelo – Heideweg19912001financieel-administratief nog niet afgerond
 IJsselmuiden – De Zodde19912001financieel-administratief nog niet afgerond
 Olst – Rijksstraatweg19912005tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Steenwijk – Steenwijkerdiep19992001financieel-administratief nog niet afgerond
GelderlandArnhem – IJseloord19962000financieel-administratief nog niet afgerond
 Barneveld – Denka Chemie20002002tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Dieren – Zandgat19922000financieel-administratief nog niet afgerondtlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Epe – Julianalaan Vaassen19982004Financieel-administratief nog niet afgerond
 Ermelo – Magnus Soilax19982003Financieel-administratief nog niet afgerond
 Geldermalsen – Ascot/Meteren19992002tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Lochem – Markerink19992002tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Maurik – Rijnbanddijk19982000financieel-administratief nog niet afgerond
Utrecht (provincie)Amersfoort – Vathorst19992003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Amersfoort – centraal stadsgebied19992003Tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Baarn – gasfabriek19912000financieel-administratief nog niet afgerond
 Veenendaal – VSW19912000financieel-administratief nog niet afgerond
 Woerden – gasfabriek19902001financieel-administratief nog niet afgerond
 Zeist – Moubal19912000financieel-administratief nog niet afgerond
Flevoland   
Noord-HollandHaarlem – Joh. Enschedeterrein19992003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Hilversum – Anna's Hoeve19992008tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Medemblik – Gasf. Oude Haven19992000kosten sanering ten laste van budget
 Muiden – Lepelaar19961999sanering definitief afgewikkeld
 Naarden – Jan ter Gouwweg19982023tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Uithoorn – Cindu19912001deelfase sanering afgewikkeld
Zuid-Hollanddiv. – Hollandse IJssel19992010tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Gouda – Bolwerk19932003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Leiden – gasfabriek19992003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Maassluis – Steendijkpolder19962003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Schoonhoven – Oude Singel19982001financieel-administratief nog niet afgerond
 Zwijndrecht – Tomado19982008tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
ZeelandHulst/Zierikzee-gasfabr.convenant19992004tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
Noord-BrabantHooge en Lage Mierde – Koornwaard19992003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Kempen – Cadmium19872003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Rijsbergen – Brabant Chemie19872001financieel-administratief nog niet afgerond
 Vlijmen – Gerjo19872001financieel-administratief nog niet afgerond
LimburgKempen – Tungelroyse Beek19992000sanering definitief afgewikkeld
 Landgraaf – mijnterrein ON II/Wilhelmina19992001financieel-administratief nog niet afgerond
AmsterdamDiemerzeedijk19982001financieel-administratief nog niet afgerond
 Volgermeerpolder20012019tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Westergasfabriek19992003tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
Den HaagGasfabriek Binckhorst19992014tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
 Gasfabriek Gaslaan19992002tlv. Meerjarenprogramma bodemsanering
RotterdamGasfabriek Kralingen19942001financieel-administratief nog niet afgerond
Utrecht (gemeente)Griftpark19862001financieel-administratief nog niet afgerond

NB bij de start en afronding van de sanering van diverse projecten is geen rekening gehouden met langlopende grondwatersaneringen.

Geluidsanering

Prestatiecijfers sanering verkeerslawaai 2001 (bedragen in EUR 1)
 VerkeersmaatregelenAfscherming wegAfscherming railTotaal
 uitvoering subsidieaantal woningenuitvoering subsidieaantal woningenuitvoering subsidieaantal woningenuitvoering subsidieaantal woningen
In voorbereiding genomen:        
– in 200105 257 36762918 628 6732 22823 886 0402 857
– tot 20012 261 6418679 758 5212 42815 105 4592 47727 308 9475 772
Totaal in voorbereiding 20012 261 64186715 015 8883 05733 734 1324 70551 194 9878 629
         
In uitvoering:        
– in 20012 123 8987977 932 1681 6042 414 11130412 470 1772 705
– tot 200113 484 4587 11777 097 45211 80312 174 0192 275102 755 92821 195
Totaal in uitvoering 200115 608 3567 91485 029 62013 40714 588 1302 579115 226 10523 900
         
Afgehandeld2 357 5081 5059 116 7051 3554 002 67042915 476 8823 289
Totaal in voorbereiding en uitvoering17 869 9978 781100 045 50716 46448 322 2617 284166 421 09232 529

Het bronbeleid (Stille wegdekken) heeft met de publicatie van de stimuleringsregeling «Stille wegdekken» een flinke impuls gekregen. Ook de uitvoering van de saneringsregelingen verkeers- en industrielawaai is in 2001 voortvarend gegaan. De verplichtingenbudgetten voor 2001 van de stimuleringsregeling Stille wegdekken alsmede de saneringsregelingen verkeers- en industrielawaai zijn, inclusief het extra verkregen budget ter compensatie van extra milieudruk als gevolg van de economische groei, volledig uitgeput. Doordat dit jaar de eerste projecten in het kader van deze regeling zijn toegekend, is slechts een deel van het kasbudget uitgeput.

Gebiedsgericht milieubeleid

Landelijke gebieden

De Subsidieregeling Gebiedsgericht Milieubeleid (SGM) is een tijdelijke stimuleringsregeling voor gebiedsgericht beleid vanuit het milieubeleid. In de praktijk hebben provincies vrijwel uitsluitend projecten in het landelijk gebied voorgedragen voor subsidiering door deze regeling.

In 2001 heeft elke provincie in april een aanvraag gepresenteerd in een uitvoeringsprogramma, ingediend voor projecten, die naar hun oordeel gesubsidieerd kunnen worden door de SGM. Het ministerie van VROM beschikt vervolgens op deze aanvragen. Slechts een gering aantal van de projecten bleek naar het oordeel van het ministerie niet te voldoen aan de voorwaarden van de SGM.

Project Stad en Milieu

De evaluatiecommissie Stad & Milieu heeft naar de uitvoering van de 24 gemeentelijke experimenten gekeken. De leefkwaliteit zal in alle locaties verbeteren en de ruimte zal in bijna alle gevallen betere benut worden, zo concludeert de evaluatiecommissie. Slechts weinig experimenten hebben tot nu toe een stap 3 besluit nodig gehad voor de uitvoering van hun plannen. Den Haag heeft een stap 3 besluit (afwijking geluidregelgeving) genomen voor de realisering van haar plannen voor Scheveningen Haven. De minister van VROM heeft dit goedgekeurd in 2001. Arnhem heeft tevens een stap 3 besluit ter afwijking van geluidregelgeving in procedure gebracht. De uitvoering van de experimenten verlopen verschillend. Een aantal experimenten zijn reeds aan het bouwen en een aantal zijn nog in de planfase. Het project Stad & Milieu loopt tot eind 2003. Op dat moment vervalt de mogelijkheid voor de experimentgemeenten om een stap 3 besluit te nemen. De meeste experimenten zijn nog wel aan het bouwen na 2003. Overigens wordt er jaarlijks een voortgangsrapportage gemaakt van zowel het Stad & Milieuproject als de 24 experimenten. Deze rapportage wordt tevens aan de Tweede Kamer aangeboden (Zie verder ook «Resultaten evaluatieonderzoek»).

Externe veiligheid

Voor de uitvoering van maatregelen op 14 knelpuntemplacementen in het kader van het Plan van Aanpak Goederen Emplacementen (PAGE) is € 34 mln. beschikbaar. Het bedrag is opgebouwd uit een bijdrage van V&W (€ 19 mln.), VROM (€ 8 mln.) en de NS (€ 7 mln.). De VROM bijdrage is reeds in 1999 overgeheveld naar de begroting van V&W (Realisatieprogramma Railwegen Goederenvervoer). De uitvoeringstermijn van PAGE loopt tot 2010. Uit het budget van € 34 mln. is tot nu toe (stand 2002) slechts een klein bedrag uitgegeven voor de risicotechnische validatie van de maatregelen in Venlo. Op 15 November 2001 is door Railinfrabeheer een eerste beschikkingsaanvraag ten laste van het PAGE-budget ingediend voor de uitvoering van maatregelen op de emplacementen Venlo en Rotterdam IJsselmonde. Totaal bedrag van de beschikkingsaanvraag voor beide emplacementen bedraagt € 5,5 mln. (Venlo € 3,75 mln., Rotterdam-IJsselmonde € 1,75 mln.).

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdeel van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:****145 524184 358– 38 834
Uitgaven:****238 354288 702– 50 348

* De realisatiecijfers van 2000 en ouder zijn als gevolg van een structuurwijziging in de artikelindeling niet weergegeven.

Toelichting:

De budgetstand van de ontwerpbegroting 2001 was € 184 mln. De mutaties bij de verschillende suppletore begrotingen hebben geleid tot een budgetstand van € 161 mln. De realisatie bleef t.o.v. deze € 161 mln. achter met € 20 mln.

De belangrijkste mutaties die hebben geleid tot de te realiseren stand van € 161 mln., waren toevoegingen voor de sanering van het verkeerslawaai (€ 12 mln.), het kostenverhaal van de bodemsanering (€ 9,1 mln.) en de prijsbijstelling (€ 10 mln.). Het verplichtingenbudget werd fors verminderd door de overheveling naar DGVH voor het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) € 38 mln., waarvan € 36,3 mln. voor de reguliere uitvoering en € 1,8 mln. in het kader van de herijking). Aan het min. Van V&W werden voorts voor diverse projecten milieudrukgelden overgeheveld (€ 27 mln.). Ten einde deze druk op het verplichtingenbudget op te vangen is er binnen dit artikel gezocht naar herschikkingen. Deze zijn ter grootte van € 10 mln. gevonden door budgetten uit komende jaren naar voren te halen.

Het verschil tussen bovengenoemde eindstand en de realisatie van de verplichtingen wordt verklaard door een onderuitputting van het bodemsaneringbudget van € 20,9 mln. In het kader van «BEVER» wordt m.i.v. 2002 overgeschakeld van budgetfinanciering naar een meerjarenprogrammering. Deze wijziging heeft tot gevolg gehad dat, in afwijking van de oude systematiek, in 2001 geen verplichtingen zijn vastgelegd voor uit te voeren projecten in 2002. In 2002 zal, conform het interim-beleid, een verplichting voor de 2002 tot en met 2004 worden vastgelegd.

De mutaties in de uitgaven hebben behalve op de bovengenoemde onderwerpen betrekking op bodemsanering van VINEX-locaties waarvoor een bedrag van € 40,8 mln. bij 2e suppletore begroting werd doorgeschoven naar 2002.

05.21 Verbeteren nationale milieukwaliteit

Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget 2001 per operationeel beleidsprogramma (in EUR1000):
Beleidsprogramma:Begrote beleidsprestatie 2001:VerplichtingenRealisatie
BodembeheerImplementatie van de EG-richtlijn storten in de Nederlandse wetgeving1 36122
 Nadere uitwerking van technische grondslagen en kennisoverdracht van de «Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten» aan het bedrijfsleven1 815705
Drink- en industriewaterUitvoering van gewijzigd Waterleidingbesluit en -regeling m.b.t. gebruikte chemicaliën en materialen, inclusief de legionellapreventie in leidingwater681507
 Uitvoering van het interdepartementale Programma Buitenlandse Waterinzet22782
BiodiversiteitBeleidsnotitie aan Tweede Kamer over de functie-gerichte ecologische doelen voor de bodemn.v.t.0
 Publicatie van een graadmeter «Duurzaam gebruik ecosysteem» in de Natuurverkenning-2n.v.t.0
Mest- en ammoniakBevordering van kennisontwikkeling en kennisdoorstroming inzake mesten ammoniakgebruik4 5380
 Jaarlijkse voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer betreffende het mest- en ammoniakbeleid3630
BestrijdingsmiddelenAfronding van de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming (MJPG)n.v.t.0
 Interdepartementale sturing van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)3180
OverigOverige beleidsprestaties2 7224 400
Totaal 12 0255 716

Bodembeheer

Realisatie beleidsdoelstelling

De EG richtlijn storten moest uiterlijk op 16 juli 2001 zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving. De implementatie van de relevante artikelen van de richtlijn in de Nederlandse regelgeving betreft met name een nadere (technische) uitwerking van onderwerpen die al reeds geregeld waren of die reeds gangbare praktijk waren.

Ter implementatie van de richtlijn zijn in Nederland een aantal algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling gewijzigd. Tevens is een nieuwe ministeriële regeling opgesteld. De effecten zijn dat minder afval zal worden gestort en dat meer afval zal worden hergebruikt, verbrand of nuttig toegepast. Water- en bodemverontreiniging en saneringskosten zullen teruglopen. Ook zal minder biologisch afbreekbaar afval worden gestort en zal er derhalve minder methaangas in de atmosfeer terecht komen.

Zowel een definitieve richtlijn bodemkwaliteitskaarten als de handhavingsuitvoeringsmethode grondstromen hebben meer afstemmingstijd gekost dan voorzien was en zullen naar verwachting medio 2002 worden opgeleverd.

De partijkeuring van grond die naar stortplaatsen moet worden afgevoerd is per 1-11-2001 gerealiseerd, door opname van deze verplichting in het reglement van Service Centrum Grondreiniging (SCG).

Certificering van partijen betrokken bij omgaan met ernstig verontreinigde grond is ondergebracht in het project «aanvullend wettelijk kader kwaliteitssystemen uitvoering bodembeheer» welke in 2002 is voorzien.

Registratie van ernstig verontreinigde grond zal worden gerealiseerd in het kader van het Landelijk Afvalstoffen Beheersplan (LAP).

In het kader van de nadere uitwerking van technische grondslagen en kennisoverdracht is aan het Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR) hiertoe in mei 2001 een 2-jarige opdracht verstrekt om het project «Plan Bodembeschermende Voorzieningen (PBV) fase 14» uit te voeren. De activiteiten van fase 14 betreffen enerzijds het ontwikkelen van bodembeschermende voorzieningen en anderzijds de overdracht van deze kennis door middel van pre-adviezen, ontwerpregels en diverse vormen van kennisoverdracht. Tevens kan fase 14 bijdragen aan het ontwikkelen van een visie over de continuïteit van het PBV.

Zowel het Project PBV als het daaraan parallel lopend project Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB), in samenwerking met bevoegd gezag en bedrijfsleven via de Projectgroep NRB met als stuurgroep de Stuurgroep Bodem, worden naar verwachting in 2003 afgesloten. Het project NRB sluit (vooralsnog) af met een terzake dienende beleidsmonitoring bij het bevoegd gezag Wet milieubeheer.

Prestaties 2001

Medio 2001 is ter implementatie van de richtlijn de volgende regelgeving tot stand gekomen: een wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, het Besluit stortverbod afvalstoffen en het Stortbesluit bodembescherming;

• een wijziging van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen en het Besluit vrijstellingen-stortverbod buiten inrichtingen;

• een wijziging van de bij het Stortbesluit behorende Uitvoeringsregeling;

• een (nieuwe) ministeriële regeling stortplaatsen voor baggerspecie op het land.

De opdracht PBV fase 14 is verstrekt. Voor wat betreft de NRB is gewerkt aan de onderwerpen bodembelastingsonderzoek en bodemincidentenbeheer. In juli 2001 is de herziening van de NRB 2001 tot stand gebracht.

Drink- en industriewater

Realisatie beleidsdoelstelling

De wijziging van het Waterleidingbesluit ter implementatie van richtlijn 98/83/EC inzake de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie (Drinkwaterrichtlijn) is op 8 februari 2001 in werking getreden. De activiteiten in 2001 waren er op gericht te bewerkstelligen dat waterleidingbedrijven geheel en eigenaars van collectieve installaties in belangrijke mate in 2002 aan de meetverplichtingen uit het besluit kunnen gaan voldoen. Voor wat betreft de waterleidingbedrijven is dit doel bereikt. Het doel ten aanzien van de collectieve installaties is bereikt in die zin dat de informatie beschikbaar is gekomen waarmee begin 2002 de communicatie met de eigenaars kan worden gestart.

De werkingsduur van de Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater is per 15 oktober 2001 met 1 jaar verlengd, waarna de regeling in het Waterleidingbesluit zal worden opgenomen. Op basis van het rapport over alternatieve preventietechnieken dat in februari 2001 ter informatie naar de Tweede Kamer is gezonden, is gestart met de voorbereiding van een beoordelingsrichtlijn voor deze technieken die beschikbaar zal zijn als de regeling in het Waterleidingbesluit wordt opgenomen.

Op 15 oktober is de evaluatie gestart van de uitvoering van het Waterleidingbesluit en de Tijdelijke regeling. De rapportage daarover zal in april 2002 aan de Tweede Kamer worden gezonden. De vigerende Inspectierichtlijn voor de toelating van materialen en chemicaliën in contact met drinkwater is omgezet in een ministeriële regeling. Deze regeling is in Brussel genotificeerd. Het voorstel voor het wettelijk vastleggen van overheidseigendom waterleidingbedrijven is in juni 2001 in de Ministerraad behandeld. Het kabinet wenste nader inzicht in mogelijkheden voor tarieftoezicht. Naar verwachting zal het wetsvoorstel in februari 2002 aan de TK worden gezonden.

De tweede benchmarking is door de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland (VEWIN) in september 2001 gepubliceerd. Ten gevolge van nadere prioriteitsstelling eigendom tarieftoezicht en legionella zullen de wetsvoorstellen benchmarking en investeringsplannen eind 2002 gereed zijn.

In het kader van de samenwerking in de waterketen is een onderzoek naar 6 proefprojecten in 2001 afgerond. Op grond van de resultaten zal in 2002 een groter onderzoek worden gestart (ca. 20 gemeenten).

VROM heeft als follow-up van het Tweede Wereld Water Forum en aansluitend op het interdepartementale programma in 2002 een financiële ondersteuning gegeven aan een seminar in Nederland voor kennisinstituten en overheden over de inzet van hydrologische kennis voor de mondiale beleidsuitdagingen op zoetwatergebied. Overige activiteiten zijn gericht op het verbeteren van (informatie)systemen voor kennisoverdracht naar ontwikkelingslanden en landen in Centraal- en Oost-Europa. Het resultaat hiervan zal medio 2002 beschikbaar komen.

De EU-kaderrichtlijn Water is 20–11-2000 in werking getreden. VROM is verantwoordelijk voor implementatie in de Wet milieubeheer (Wm). Het wetsvoorstel daartoe zal in het voorjaar 2002 naar de Ministerraad worden gezonden.

Prestaties 2001

Met de waterleidingbedrijven is overeenstemming bereikt over het meetprogramma dat zij vanaf januari 2002 op basis van het besluit zullen gaan uitvoeren. Daarnaast is informatiemateriaal ontwikkeld ten behoeve van de eigenaars van collectieve leidingnetten en eigen voorzieningen, waarin wordt aangegeven aan welke meetverplichtingen zij in 2002 moeten gaan voldoen.

Met VEWIN is overeenstemming bereikt over de inschakeling van de waterleidingbedrijven bij de controle van collectieve installaties.

Naar aanleiding van de uitkomst van het onderzoek naar de bekendheid van de Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater bij de doelgroepen is in oktober 2001 een reeks extra voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.

Biodiversiteit

Realisatie beleidsdoelstelling

In de tweede helft van 2002 zal een notitie aan de Kamer worden gestuurd over integraal bodembeheer. Daarbij wordt ingegaan op de verschillende aspecten van bodembeheer en wordt een verbreding bepleit van de beleidsmatige aandacht (bijv. ecologische doelen, incorporatie andere «ver»-thema's). De beleidsnotitie over functie-gerichte ecologische doelen zal in deze notitie als een hoofdstuk worden opgenomen. Daarvoor worden de resultaten afgewacht van een expert panel en het derde TCB-advies, dat in juni 2002 zal verschijnen.

Prestaties 2001

De Natuurverkenning-2 zal óók in 2002 verschijnen; momenteel wordt gewerkt aan de concrete invulling van de graadmeter voor duurzaam gebruik van ecosystemen. Over ontwerp en inhoud is veel meer tijd benodigd geweest voor overleg met betrokken instellingen. De uiteindelijke invulling is de autonome verantwoordelijkheid van het Natuurplanbureau.

Bestrijdingsmiddelen

Realisatie beleidsdoelstelling

De evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming (MJPG) is in oktober 2001 afgerond en begin november door de staatssecretaris van LNV naar de Tweede Kamer gestuurd. De evaluatie was van belang voor de vormgeving van het nieuwe gewasbeschermingsbeleid voor de komende 10 jaar. De verzending van de evaluatie naar de Tweede Kamer, voorafgaand aan het nota-overleg over «Zicht op Gezonde Teelt (ZOGT)» op 12 november 2001 was er op gericht de TK te informeren over de redenen voor de met ZOGT beoogde beleidswijziging.

Prestaties 2001

Een onderdeel van de aansturing van het CTB betreft het maken van wet- en regelgeving. In 2001 zijn wettelijke regelingen – waaraan VROM een grote bijdrage heeft geleverd – van kracht geworden voor landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen en is een wijzigingsvoorstel in procedure gebracht voor de milieubeoordeling van biociden. Daarnaast is een bijdrage geleverd aan regelgeving van andere departementen (implementatie biocidenrichtlijn en wetgeving gericht op het terugdringen van het illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen).

In 2001 is er op politiek en ambtelijk niveau veel overleg gevoerd met het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB). Dit ging zowel over speciale onderwerpen, zoals herprioritering van en besluitvorming over nieuwe stoffen, maar ook over reguliere onderwerpen zoals de kaderbrief en de goedkeuring van begroting en tarieven. Meestal vond dit overleg plaats tezamen met de andere drie departementen die voor de aansturing van het CTB verantwoordelijk zijn (LNV, VWS en SZW).

Resultaten evaluatieonderzoek

Bouwstoffenbesluit

Een tussenrapportage van de evaluatie van het Bouwstoffenbesluit is in december 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Naar verwachting zal de definitieve rapportage in april 2002 aan de TK worden aangeboden.

Nazorgbepalingen voor te sluiten stortplaatsen

Het standpunt van de minister en het evaluatierapport van de evaluatiecommissie zullen naar verwachting in februari 2002 aan de TK worden aangeboden. Oorzaak van de opgetreden vertraging is dat voor een optimale afstemming met betrokken actoren meer tijd benodigd was.

Nazorg bij in het verleden reeds gesloten stortplaatsen

De tussenrapportage (voortgangsrapportage) zal, als gevolg van opgetreden problemen tijdens de monsterneming door de MKZ-crisis, naar verwachting in 2002 gereed zijn en aan de TK worden aangeboden.

Bodemkwaliteitsnormen

Het evaluatieproject interventiewaarden bodemsanering heeft geleid tot een RIVM-rapport. In het najaar 2001 is aangevangen met een onderzoek naar de wijze waarop de RIVM-resultaten kunnen worden geïmplementeerd. Naar verwachting zal het onderzoek in 2003 worden afgerond.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdeel van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:****5 71612 025– 6 309
Uitgaven:****10 71718 316– 7 599

* De realisatiecijfers van 2000 en ouder zijn als gevolg van een structuurwijziging in de artikelindeling niet weergeven.

Toelichting:

De onderuitputting in de uitgavensfeer is voornamelijk veroorzaakt doordat het project Renkumse Beekdal ad € 6,4 mln. niet wordt gefinancierd vanuit het budget voor milieudrukmiddelen, maar in 2002 zal worden gefinancierd vanuit het budget voor Sanering Ongewenste Bestemmingen.

Ten behoeve van het Actieplan Nitraatprojecten is bij 1e suppletore begroting 2001 voor 2001€ 4,5 mln., voor 2002 € 9,1 mln. en voor 2003 € 2,3 mln. overgeheveld naar de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

05.22 Tegengaan klimaatverandering en emissies

Realisatie beleidsdoelstelling

Overzicht voornaamste beleidsprestaties en (verplichtingen)budget per operationeel resultaatgebied (in EUR1000)
Resultaatgebied:Begrote beleidsprestatie 2001:Begroting 2001Realisatie 2001
Algemeen KlimaatbeleidReductieplan Overige Broeikasgassen4 8004 913
 Algemene uitv. kosten klimaatbeleid1 2631 718
 Uitv. kosten COP-6/6+/7451 469
 Demonstratieprojecten motorvoertuigen5 8586 507
Internationale programma'sUitvoering projecten Clean Development Mechanism90 756731
 Diverse projecten ter stimulering internationaal milieubeleid2 5272 550
 Ondersteuning diverse internationale milieu-organisaties2 1161 778
Generiek producentenbeleidStimulering milieutechnologieprojecten in 8 doelgroepen3 9035 445
 Opstarten 5 kennisprogramma's NIDO908Pm*
Specifiek IndustriebeleidReductie Nox2 0592 266
 Algemene uitv.kosten industriebeleid917912
 Onderst. Uitg. ivm convenantenbeleid4 7665 158
 Duurzaam ondernemen318217
Producten- en consumentenbeleidProductgerichte milieuzorg1 5881 044
 Alg. uitv. kosten P&C beleid1 1121 119
 Duurzaam inkopen908444
 Milieuvoorlichting consumenten1 7691 768
OverigOverige beleidsprestaties55 13557 020
Totaal 180 74895 059

* toezegging in 2000.

Prestaties 2001

Algemeen klimaatbeleid

Begin 2001 is een start gemaakt met de voorbereiding van de Evaluatie Klimaatbeleid. In juni 2001 is aan de Tweede Kamer een Tussenstandnotitie Klimaatbeleid toegezonden.

Door een gewijzigde prioriteitsstelling bij het Centraal Plan Bureau (CPB) ten gevolge van «11 september» is enige vertraging opgelopen in de afronding van de opdracht aan RIVM/ECN (Energie Centrum Nederland). De rapportage aan de Tweede Kamer in maart 2002 zal hierdoor echter niet in gevaar komen.

De zesde Conferentie van Partijen bij het Klimaatverdrag (COP6) werd van 16 tot en met 27 juli hervat in Bonn. Het Bonn-akkoord stelt regeringen in staat om het Kyoto Protocol te ratificeren. Het akkoord behelst politieke compromissen over:

– ondersteuning voor ontwikkelingslanden,

– sinks,

– de Kyoto-mechanismen

– het nalevingregime.

Door dit akkoord is de aanpak van het broeikasprobleem in een mondiaal VN-kader veilig gesteld.

Nadat op ministerieel niveau overeenstemming was bereikt, is het politieke akkoord op ambtelijk niveau vertaald naar de juridische teksten per onderwerp. De teksten met betrekking tot ondersteuning voor ontwikkelingslanden konden in Bonn worden afgerond. Er zijn afspraken gemaakt over de financiële ondersteuning van ontwikkelingslanden en over adaptatie, technologieoverdracht, capaciteitsopbouw en negatieve gevolgen van klimaatbeleid.

Van 29 oktober tot 10 november 2001 kwam in Marrakesh, Marokko de 7e Conferentie van Partijen bij het Klimaatverdrag bijeen.

De besluiten werden, samen met de besluiten die al in Bonn waren afgerond, als pakket aangenomen. Dit betekent dat nu alle besluiten in het kader van het Buenos Aires Plan of Action zijn genomen en dat Partijen in staat zijn om het Kyoto Protocol te ratificeren.

De voornaamste resultaten van COP7 zijn:

• Conform het Bonn-akkoord heeft COP7 besloten het nalevingregime te aanvaarden.

• COP7 heeft besluiten genomen over de kwaliteitseisen waaraan de emissiereductie-eenheden voortvloeiend uit «sinks»-activiteiten op basis van de artikelen 3.3 en 3.4 van het Kyoto Protocol moeten voldoen.

• Er is een besluit genomen over het maximum aan reducties dat Partijen kunnen meetellen als gevolg van bosbeheer

• Alle regels voor het Clean Development Mechanism, Joint Implementation en Emissiehandel zijn uitgewerkt

Binnenlandse klimaatmaatregelingen

(a) CO2-reductie door maatregelen in de verkeerssector

Stimulering schone en zuinige voertuigen

In 2001 zijn fiscale stimuli in werking getreden waarmee de verkoop van personen- en bedrijfswagens is bevorderd die reeds aan de emissie-eisen van 2005 voldoen.

Tevens werd in februari 2001 een regeling van kracht waardoor auto's in de showroom van etiketten zijn voorzien met informatie over de relatieve en absolute zuinigheid.

De inschattingscijfers voor 2001 en 2002 van in totaal 14 000 verkochte vrachtauto's en bussen die zouden voldoen aan de eisen die eind 2001 van kracht werden (Euro III) met betrekking tot de regeling voor willekeurige afschrijving (VAMIL) bleken door een tegenvallende response op de regeling te optimistisch. Verwacht was dat in die periode van het geschatte totale aantal verkochte vrachtauto's en bussen circa 45% via deze regeling zou worden gecompenseerd voor de meerkosten van circa € 2 275,– per voertuig.

In 2001 is een begin worden gemaakt met de stimulering van de montage van roetfilters op bestaande vrachtauto's en bussen. Er zijn circa 400 bussen uitgerust met roetfilters. Hiermee was een bedrag gemoeid van € 1,134 mln.

In het kader van het programma demonstratieprojecten mobiele bronnen (DEMO) zijn 15 projecten met kansrijke milieu-innovaties bij mobiele bronnen ondersteund.

(b) CO2-reductie door energiebesparing, duurzame energie en maatregelen

NIRIS

In het kader van de Regeling Niet-Industriële Restwarmte Infrastructuur (NIRIS) werd gewerkt aan de uitvoering van de 1e tranche projecten. De tabel hierna geeft inzicht in de (financiële) voortgang van de projecten.

Uitvoering subsidieregeling Niet-Industriële Restwarmte Infrastructuur per 31 december 2001 (in EUR1000)
ABCDEFG
Kosten-effectiviteit in EUR per ton vermeden CO2-uitstootAantal toegekende en daadwerkelijk gestarte projectenRaming totale hoeveelheid vermeden CO2-uitstoot in tonnen per jaarPrognose uitgavenbeloop t/m december 2001Cumulatief werkelijk uitgavenbeloop t/m december 2001Voortgang projectuit-voering NIRIS per 31 december 2001Bijgestelde prognose cum. Uitgavenbeloop t/m dec 2001
  0 – 10122 15666357487%574
10 – 201822000%0
20 – 30420 68427019974%199
30 – 4022 8526767100%67
40 – 50317 0421 6871 24174%1 241
> 5000000%0
Totaal1163 5562 6872 08177%2 081

Met de regeling Niet-industriële restwarmte-infrastructuur (NIRIS) wordt de aanleg van warmtenetten voor de levering van warmte aan woningen, gebouwen en tuinbouwkassen ondersteund. Bij publicatie van de regeling in 1998 is hiervoor € 62 mln. beschikbaar gesteld. Uiteindelijk is € 55 mln. subsidie aan energiebedrijven toegezegd, verdeeld over 14 projecten. De regeling heeft een looptijd tot 2010.

Naar verwachting zal van de toegezegde subsidie circa € 30 mln. worden ingetrokken, aangezien enkele projecten geen doorgang vinden.

(c) Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB)

Van de Subsidieregeling ROB is het gehele voor 2001 toegekende subsidiebudget ad € 3,176 mln. besteed aan toekenning van 29 subsidieprojecten die gespreid zijn over alle categorieën (fundamenteel onderzoek, haalbaarheidsstudies, ontwikkeling, demonstratie- & toepassingsprojecten en kennisoverdracht).

De volgende tabel beoogt inzicht te geven in de financiële voortgang van het programma en wordt jaarlijks geactualiseerd.

Overzicht financiële voortgang van het ROB (in EUR1000)
JaarOnderzoek en monitoringSubsidie-budget RD&DAantal subsidies verwachtWerkelijk aantal ingediendAantal subsidies toegekendTotaal toegekend bedragGem. subs. perc.Werkelijk gereal. subsidie-perc.*)Steun bij invoering van maatregelen.Reeds gerealiseerde reductie (Mton CO2-eq)**)
19991 309 757226 89011010928 9235050n.v.t.0
20002 533 0123 176 4614044293 176 4616047n.v.t.2,5
20011 815 1213 176 4614037293 176 4616025n.v.t.2,5
20021 315 9633 250 00040Pm30Pm55Pmn.v.t.Pm
2003907 5604 537 80250Pm35Pm50Pmn.v.t.Pm
2004453 7803 176 46140Pm30Pm40Pmn.v.t.Pm
2005453 7803 176 46140Pm30Pm40Pmn.v.t.Pm

*) Het subsidiepercentage ligt in 2001 op slechts 25 %. Dit komt met name door toedoen van 3 financieel omvangrijke demonstratie en marktintroductie projecten. De werkelijk gerealiseerde subsidie percentages zijn afgezet tegen de totale subsidiabele projectkosten.

Verdeling klimaatgelden

In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de overeengekomen verdeling naar de departementen van de voor het klimaatbeleid beschikbare middelen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan één van de wensen van de Kamercommissie (zie beleidsparagraaf, pagina 42)

Uitgavenbudgetten, in EURO 1 mln (totaalbedragen periode 1998–2011)
 TotaalRealisatie betalingen in 2001EZLNVV&WVROMFIN
CO2-reductieplan       
projecten, 1e tranche67,91,153,79,64,6  
EZ-regeling, 126,15,726,1    
EZ-regeling, 286,25,986,2    
EZ-regeling, 356,70,756,7    
Wind near shore27,20,027,2    
Houttechnologie6,81,06,8    
CERES-agrificatieproject0,90,0 0,9   
Div. verkeersprojecten9,10,4  9,1  
NIRIS54,81,5   54,8 
NIRIS 234,00,0   34,0 
Waterstof/CO2-opslag13,60,1   13,6 
Uitvoeringskosten2,33,12,3    
Reserve/nog te verdelen39,80,0    39,8
subtotaal CO2-reductieplan425,419,5259,010,513,7102,439,8
Resterende klimaatmiddelen       
Joint Implementation45,40,045,4    
Energiebesparingnota70,320,470,3    
CO2-vastlegging in bossen13,62,7 13,6   
Verkeer en vervoer31,82,7  31,8  
Schone energiedragers15,90,1   15,9 
Cie. Verhandelbare Emissierechten2,31,0   2,3 
Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting5,70,1   5,7 
Energie-etikettering personenauto's2,31,0   2,3 
Reductieplan overige broeikasgassen68,13,9   68,1 
CoP-6p.m.6,7     
Subtotaal resterende middelen255,438,6115,713,631,894,3 
Middelen uit het regeerakkoord       
Joint Implementation136,11,2136,1    
Clean Development Mechanism226,90,5   226,9 
Investeringsimpuls duurzame energie181,59,1181,5    
NMP3-middelen       
Ondersteuning vergunningverleners9,10,7   9,1 
Communicatie Klimaatbeleid6,81,0   6,8 
Reductieplan overige broeikasgassen61,3*   61,3 
Overige middelen       
NOP 1+11 (via min. VWS/RIVM)20,5n.v.t.   20,5 
Totaal/totaal per departement1 323,070,6692,324,145,5521,339,8

* Is verdeeld over 2 posten, de realisatie staat in de tabel vermeld bij de post ROB onder «resterende klimaatmiddelen. De uitgaven voor ROB hebben betrekking op het totaal beschikbare budget.

De verdeling van de middelen bij VROM (uitgavenbudgetten, in EURO 1 mln)
VROMTotaal beschikbaarVerwachte betalingen in 2001Realisatie betalingen in 2001Programma eindigt in het jaar
NIRIS 154,776,351,452011
Innov. Techn. Rijkshuisvesting5,680,910,052004
NIRIS 2 (Aanv. Post)34,030,000,002011
Waterstof/CO2-opslag13,612,270,142003
Schone energiedragers (verkennende fase) (Aanv. Post)1,820,230,082001
Schone energiedragers (vervolgfase) (Aanv. Post)14,070,910,002008
Commissie Verhandelbare Emissierechten2,271,361,022008
Energie-etikettering2,270,450,952001
Reductieplan Overige Broeikasgassen (realisatie exclusief kosten COP6/6+/7)129,334,083,852009
Clean Development Mechanism226,8990,760,532011
Ondersteuning Vergunningverleners (Wm)9,073,400,652004
Communicatie Klimaatbeleid (Ecoteams)6,810,910,982005
NOP I + II (via min. VWS/RIVM)20,46n.v.t.n.v.t.2003
Totaal521,08111,639,70 

Toelichting:

NIRIS 1

Twee kleinere projecten werden ingetrokken terwijl een intrekkingprocedure is opgestart voor het project CO2-aanvalsplan Delfland, het grootste project uit de Niris regeling. Het project zal niet in de oorspronkelijke vorm worden gerealiseerd en uitvoering van een deel van het project in gewijzigde vorm is hoogst onzeker.

Clean Development Mechanism

De onderuitputting bij de uitgaven wordt veroorzaakt, doordat voor projecten in het kader van het Clean Development Mechanism (CDM) sinds april 2001 (ruim een half jaar na de raming voor de begroting 2001) het principe «payment on delivery» geldt in plaats van het principe «up front loading» (VROM stort geld voor een fonds op rekening van Wereldbank waaruit projecten betaald worden). Het gevolg van deze wijziging is dat VROM verplichtingen aangaat voor specifieke projecten waarop pas in latere jaren betalingen zullen volgen. Het zwaartepunt van de aan te gane verplichtingen zal in de eerstkomende jaren liggen, terwijl de betalingen op grond van de aangegane verplichtingen in het algemeen pas na 2 tot 3 jaar gaan plaatsvinden. De onderuitputting op het beschikbare kasbudget 2001 heeft geen gevolgen voor de voortgang van het programma.

Buitenlandse klimaatmaatregelingen

Realisatie beleidsdoelstelling

De gelden voor het Clean Development Mechanism zijn onderdeel van het instrument «Tegengaan klimaatverandering en emissies». Hiervoor is in totaal € 681 mln. beschikbaar.

In 2001 zijn verschillende organisaties benaderd met als doel om in opdracht van VROM duurzame projecten in ontwikkelingslanden te selecteren en daarbij de zogenaamde Certified Emission Reductions (CER's) voor VROM aan te kopen.

Prestaties 2001

Aan het Agentschap Senter is een budget van € 15 mln. ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van een Europese aanbesteding voor het aankopen van CER's.

Verder zijn met een tweetal internationale financiële instellingen, te weten de Wereldbank en de International Finance Corporation de onderhandelingen in een vergevorderd stadium. Als gevolg van de complexiteit van de contracten is de definitieve ondertekening doorgeschoven naar januari 2002. Met de IFC is op 17 januari 2002 een contract getekend met een omvang van US $ 40 mln. (€ 44 mln.). Het vastleggen van de hiermee gemoeide verplichtingen zal in 2002 plaatsvinden.

Generiek producentenbeleid

1. Programma Milieu & Technologie (ProMT)

Realisatie beleidsdoelstelling

ProMt heeft tot doel het stimuleren van de ontwikkeling, demonstratie en toepassing van innovatieve duurzame technologieën in Nederland. In 2001 zijn binnen de 8 industriële doelgroepen projecten gestart variërend van ontwikkeling tot demonstratie van nieuwe, duurzame technologie. Het nieuwe onderdeel voor het wegnemen van niet-technologische belemmeringen bij de marktintroductie heeft een grote response gekregen.

Prestaties 2001

In 2001 is in totaal voor ca. € 4,5 mln. toegezegd voor subsidies aan projecten in de volgende 8 industriële doelgroepen/branches: basismetaal; betonmortel- en betonproducten; chemie; grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen; kunststof en rubber; metaal en elektro; papier en karton; textiel en tapijt; voeding en genotmiddelen. Daarnaast is in 2001 voor in totaal ca. € 0,9 mln. aan bijdragen verstrekt voor projecten op het gebied van procesvernieuwing en marktintroductie.

In de kwartaal- en jaarrapportages wordt stilgestaan bij de tussendoelstellingen en ijkmomenten, zoals vastgesteld in de (jaarlijkse) werkplannen van het programma.

2. Milieu in de prijzen

Realisatie beleidsdoelstelling

In de jaarverslagen van VAMIL, Groen Beleggen, EIA en MIA over 2000 is een aanvang gemaakt met de kwantificering van de milieueffecten.

Het is de werkgroep Kengetallen niet gelukt in 2001 voor Groen Beleggen een rapport te realiseren met de indicatoren die inzicht geven in de vaststelling van de milieueffecten. Reden van de vertraging is de complexiteit van de materie. Voor VAMIL, EIA en MIA worden nu kengetallen ontwikkeld per uiterlijk september 2002. Deze kengetallen worden bij wijziging van de regelingen aangepast. In 2000 heeft er een terugval in het aantal groenverklaringen plaatsgevonden. Dit aantal daalde van 412 verklaringen in het jaar 1999 naar 307 in 2000. De terugval is te verklaren door onzekerheden over het belastingstelsel «voor de 20ste eeuw». In 2001 wijzen de eerste cijfers uit dat het aantal groenverklaringen weer is toegenomen.

Prestaties 2001

Prestatiegegevens VAMIL-regeling: aangemelde en verwachte investeringsbedragen: (in EUR mln)
Investeringen1992199319941995199619971998199920002001
Land en tuinbouw24,9629,0421,3353,55164,72342,15338,52172,44453,78275
Industrie29,5055,36120,25160,18169,26170,17170,17203,75283,61275
Dienstverlening9,9812,7133,13132,9669,43147,48147,48215,55231,43225
Totaal investeringsbedrag64,4497,11174,71346,69403,41659,80656,17591,73968,82775
Aantal investeringen2 7263 0213 1816 2168 27212 17712 51416 07924 22220 000
Gemiddeld investeringsbedrag0,0240,0320,0550,0560,0490,0540,0520,0370,0400,039

De cijfers voor 2001 zijn indicatief; de definitieve cijfers worden opgenomen in het jaarverslag dat uitgebracht wordt in augustus 2002. Door de werking van de regelingen VAMIL, Groen Beleggen, EIA en MIA kunnen eerst in juni 2002 de gegevens over het jaar 2001 vastgesteld worden. Om die reden zijn de jaarverslagen niet eerder beschikbaar dan in augustus 2002.

3. Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO)

Realisatie beleidsdoelstelling

Een eerste beeld van de effecten is gegeven in de mid-term review ten behoeve van de ICES-middelen (Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking). In haar onafhankelijke voortgangsrapport concludeert Senter dat de rol die NIDO vervult helpt bij het acceptatieproces van duurzaamheid als leidraad voor vernieuwende ontwikkelingen. In het rapport komt verder naar voren dat op dit moment de effecten nog niet meetbaar zijn, hetgeen conform de planning is. NIDO programma's richten zich immers op de middellange termijn: vanaf 2002 zullen de eerste effecten dan ook pas zichtbaar worden.

4. Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (SMOM)

Realisatie beleidsdoelstelling

De doelstelling: bevorderen van de bewustwording voor milieuvraagstukken en de vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor een duurzame samenleving is gerealiseerd met de toezeggingen voor projectsubsidies en programmabijdragen. Met de uitwerking van de diverse ondersteunde activiteiten van maatschappelijke organisaties en onderwijsinstellingen is de bewustwording voor milieuvraagstukken bevorderd. In het kader van de SMOM-regeling zijn verplichtingen aangegaan ad € 633 023,40 ten behoeve van een voorlichtingscampagne vuurwerk.

Prestaties 2001

In 2001 is voor een bedrag van € 7,2 mln. toegezegd voor projectsubsidies voor maatschappelijke organisaties en voor € 5,8 mln. toegezegd aan milieuorganisaties ter bevordering van de bewustwording voor milieuvraagstukken en de vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor een duurzame samenleving en andere belangen van duurzame ontwikkeling. Een deel van het toegezegde budget voor projectsubsidies bestaat uit een aanvullend budget ad € 2,3 mln. voor projecten van maatschappelijke organisaties en onderwijsinstellingen die tot doel hebben duurzame productie en consumptie, specifiek gericht op bewustwording en draagvlakversterking te bevorderen (citaat en herkomst middelen: motie Augustijn). Begin 2002 zal een lijst beschikbaar komen waarop alle subsidieprojecten zijn opgenomen voorzien van de subsidiebijdrage en een korte toelichting.

5. Servicepunten milieuwethandhaving (seph's)

Realisatie beleidsdoelstelling

Om tot versterking van de milieuwethandhaving te komen zijn er in alle provincies bestuursovereenkomsten gesloten en zijn er servicepunten handhaving ingesteld. De servicepunten handhaven niet zelf maar bieden de betrokken partners hulp om tot goede handhaving te komen. De landelijke handhavingsprioriteiten van de Landelijke Coördinatie Commissie voor Milieuwethandhaving (LCCM: handhaving van het Bouwstoffenbesluit, CFK-regelgeving en handhaving probleembedrijven) zijn allemaal in handhavingprogramma's opgenomen.

Prestaties 2001

Om tot versterking van de milieuwethandhaving te komen hebben de handhavingpartners in alle provincies in totaal 32 bestuursovereenkomsten gesloten. Om de partners bij de handhaving te faciliteren zijn er servicepunten handhaving ingesteld; deze 42 servicepunten handhaven niet zelf maar bieden de betrokken partners hulp om tot goede handhaving te komen.

Ook zijn in alle Seph-gebieden succesvolle praktijkmiddagen gehouden over de handhaving van het Bouwstoffenbesluit.

Het LIM (Landelijk informatiepunt milieuwethandhaving) functioneert als schakel tussen de servicepunten en ondersteunt met algemene kennis en informatie de servicepunten.

In totaal is voor de periode 1999-2003 door het Rijk € 14,9 mln. beschikbaar gesteld voor de kosten van de servicepunten milieuwethandhaving. In 2001 is er € 3,4 mln. betaald ten behoeve van de Seph's.

Specifiek Industriebeleid

Prestaties 2001

Benchmarking

In 2001 zijn door deelnemende bedrijven plannen opgesteld waaruit blijkt op welke wijze de wereldtop in energie-efficiency van productieprocessen zal worden bereikt.

Presentatie van de uitkomsten zal in februari 2002 plaatsvinden. Dit beleidsonderdeel werd in samenwerking met EZ ontwikkeld. De geraamde gelden ter implementatie van benchmarking zijn opgenomen in de begroting van dat departement.

NoX-beleid

Begin 2001 is de implementatiefase van NOx emissiehandel ingegaan, te weten; het concreet vormgeven van de wetgeving en de andere voorschriften en elementen die een onderdeel zijn van de systematiek van NOx emissiehandel. In februari heeft de minister van VROM in een brief aan de Kamer het systeem van emissiehandel uiteengezet tezamen met de doelstellingen die met het systeem bereikt dienen te worden en het geheel van voorzieningen dat daarvoor nodig is.

(a) – Industrie, landbouw, HDO en huishoudens

Voor eind 2001/begin 2002 was de invoering voorzien van een met het bedrijfsleven uitgewerkt systeem voor kostenverevening Nox. In verband met een gewijzigde prioriteitsstelling (NMP-4) is het tijdstip van invoering thans voorzien voor 2004.

(b) – Verkeer

Met de Centrale Rijnvaart Commissie (CRC) werd de discussie voortgezet over de ambitieuze 2e fase normstelling. Hierover werd geen overeenstemming bereikt. Om die reden zal de discussie wellicht worden voortgezet in EU-kader.

Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft in 2001 een begin gemaakt met het opzetten van een regeling om het financieel stimuleren van de inbouw van nageschakelde techniek bij bestaande binnenvaartschepen mogelijk te maken. Het resultaat van een dergelijke regeling wordt niet eerder dan in 2003 verwacht.

De in 2000 uitgevoerde studie naar de kosteneffectiviteit van een vervroegde introductie van brandstoffen die aan de eisen voor 2005 voldoen heeft in 2001 geleid tot een afgerond onderzoek naar zwavelarme diesel als in te zetten instrument.

Uitvoering convenanten

In het NMP-4 zijn de doelstellingen voor 2010 voor de doelen verzuring en verspreiding vastgesteld. De financiering door het ministerie van VROM van de FO-industrie (facilitaire organisatie) werd, voortgezet voor een periode van 3 jaar.

Duurzaam ondernemen

Onderzoekpilots bij bedrijven zijn geëvalueerd. Presentatie van de resultaten zal in februari 2002 plaatsvinden. Op basis van de conclusies zal worden bezien in hoeverre vervolgonderzoek bij bedrijven zal plaatsvinden. De voorgenomen concretisering van strategische beleidslijnen en beleidsdoelen is van 2001 verschoven naar het 1e kwartaal van 2002.

Schoner produceren

In 2001 is gestart met de evaluatie van het programma Schoner Produceren (SP)1998 – 2002. De evaluatie zal in april 2002 gereed zijn. In 2001 zijn 21 voorlichting – en doorlichtingprojecten toegekend aan intermediaire organisaties in het midden- en kleinbedrijf. Het programma SP is een gezamenlijk programma van de ministeries van EZ en VROM en het IPO.

Producten en consumentenbeleid

Productverbetering

Om kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren tot het ontwikkelen van producten die het milieu aantoonbaar aanzienlijk minder belasten dan vergelijkbare producten is het instrument Milieugerichte Productontwikkeling (MPO) ingezet. In 2001 is dit instrument geïntegreerd in de regeling Technisch OntwikkelingsKrediet (TOK) van het Ministerie van Economische Zaken. Er zijn in 2001 4 projecten binnen deze regeling ondergebracht.

Op basis van onderzoek hebben de Ministeries van VROM en EZ en de brancheverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland gezamenlijk een programma uitgevoerd om de invoering van Productgerichte Milieuzorg (PMZ) in het bedrijfsleven verder te stimuleren. Voor dit programma was een bedrag beschikbaar van € 1,6 mln. In het kader van dit programma zijn 25 projectvoorstellen ingediend, waarvan er uiteindelijk 11 zijn gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 0,6 mln.

Milieuvoorlichting aan consumenten

Zowel de Stichting Milieukeur als de Stichting Milieu Centraal zijn in hun exploitatie over 2001 ondersteund door VROM. De doelstelling van de laatste stichting is met name gericht op het in staat stellen van de consument om betrouwbare informatie te krijgen over milieuaspecten van producten. Evaluatie van de passieve (voorlichtings)taken bleek in 2001 niet haalbaar en is verschoven naar de zomer van 2002.

Resultaten evaluatieonderzoek

Eind 2001 is voor de Promt-regeling een evaluatieonderzoek gestart voor de periode 1997-2001. Het eindrapport wordt naar verwachting in mei 2002 uitgebracht.

Voorontwerp 4e tranche Awb:

Het rapport constateert dat noch de huidige regeling (in art. 18.14 Wet milieusubsidies) noch het voorontwerp voor de 4e tranche Awb voldoende recht doet aan de belangen van derden die nadeel ondervinden van een overtreding en doet aanbevelingen ter verbetering. Gereed: maart 2001.

Evaluatiecommissie Wet milieubeheer: Verruimde reikwijdte:

Niet alle elementen van de verruimde reikwijdte worden voldoende toegepast in de vergunningverleningspraktijk. Oorzaak gebrek aan kennis en capaciteit bij het ambtelijk apparaat. Gereed: mei 2001.

Evaluatiecommissie Wet milieubeheer: milieubeleidsplannen:

Het is wel noodzakelijk de zwaartepunten van het milieubeleid van de betreffende gemeente vast te leggen in een document. Een wettelijke verplichting voor een gemeentelijke milieubeleidsplan is niet nodig. Gereed: november 2001.

De volgende voor 2001 geplande evaluatieonderzoeken worden in de eerste helft van 2002 afgerond:

• Overdraagbaarheid vergunningen (februari 2002).

• Het verschijnsel gedogen (maart 2002).

• De zorgplicht voor handhaving (april 2002).

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdeel van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:****95 059180 748– 85 689
Uitgaven:****78 939188 360– 109 421

*) De realisatiecijfers van 2000 en ouder zijn als gevolg van een structuurwijziging in de artikelindeling niet weergegeven.

Toelichting:

De onderuitputting bij de uitgaven wordt veroorzaakt, doordat voor projecten in het kader van het Clean Development Mechanism (CDM) het principe «payment on delivery» geldt, met als gevolg dat aangegane verplichtingen pas in latere jaren tot betaling komen. Het zwaartepunt van de aan te gane verplichtingen zal in de eerstkomende jaren liggen, terwijl de betalingen op grond van de aangegane verplichtingen in het algemeen pas na 2 tot 3 jaar gaan plaatsvinden. Dit betekent dat op het beschikbare kasbudget 2001, een bedrag van € 88,5 mln. niet is besteed. Deze onderuitputting zal geen gevolgen hebben in termen van CO2-reductie.

In 2001 zijn nagekomen kosten van de organisatie van CoP-6 verplicht alsmede de kosten van CoP-6bis en Cop-7. Doordat er eind 2000 nog geen beslissing was genomen waar en wanneer het vervolg op de conferentie van Den Haag zou plaatsvinden was een lager bedrag in de raming opgenomen. Een meerjarige toezegging aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in het kader van het Doelgroepenbeleid Industrie is volledig ten laste gekomen van 2001. Het programma Duurzaam inkopen is een voortschrijdend meerjarenprogramma. Het realisatiecijfer voor 2001 geeft een vertekend beeld omdat de verplichtingen over de totale looptijd vanaf 1998 volledig gerealiseerd zijn. Feitelijk kan worden gesteld dat in 2000 een verplichtingenschuif vanuit 2001 niet noodzakelijk bleek. Hoewel de oorzaak van de onderuitputting bij Productgerichte milieuzorg nader wordt geanalyseerd, is de verwachting dat de korte looptijd van de tender daar mede de oorzaak van is geweest. De dekking van de realisatie van de CoP-kosten vond plaats door verschuiving van verplichtingenruimte binnen dit artikel.

05.23 Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling

Realisatie beleidsdoelstelling

Voornaamste beleidsprestaties en verplichtingenbudget per operationeel beleidsprogramma (in EUR1000)
Beleids-programmaBegrote beleidsprestatieBegroting 2001Realisatie 2001
1. StoffenAfhandeling 57 kennisgevingen nieuwe stoffen1 3161
 Implementatie resultaten project SOMSp.m. 
2. GGO'sVergunningverlening/kennisgeving Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO's)8581 3592
3. AfvalstoffenExtra preventiemaatregelen i.v.m. milieudruk6 8076 807
 Afhandeling 1750 EVOA-kennisgevingen1 7242 278
 Ondersteuning Afval Overleg Orgaan (AOO)1 4973
4. StralingAfhandeling vergunningen en meldingen Kern-energiewet/Besluitstralingsbescher- ming (KEW/BS)200200
OverigOverige beleidsprestaties4 47619 0674
Totaal 16 87829 711

1 wordt uitgevoerd door het RIVM, het budget is overgeheveld naar Ministerie van VWS. Wordt niet meer op begroting van VROM verantwoord.

2 toename is veroorzaakt door hogere advertentiekosten voor publicatie van aanvragen en besluiten en meer werkzaamheden voor de Commissie Genetische Modificatie.

3 en 4 zie overzicht verplichtingen en uitgaven EVOA kennisgevingen

In 2001 is prioriteit gegeven aan genetisch gemodificeerde organismen en het voorkomen van ontstaan van afval. Dit blijkt uit door het aan de Tweede Kamer aanbieden van de Integrale Beleidsnota Biotechnologie en het beantwoorden van 237 kamervragen. Voor wat betreft het voorkomen van het ontstaan van afval is het accent gelegd op de totstandkoming van het ontwerp voor het eerste Landelijk afvalbeheerplan (LAP).

Prestaties 2001

1. Stoffen

De notitie Strategie Omgaan met Stoffen (SOMS) is aan de Tweede kamer aangeboden (TK, 2000-2001, 27 646, nr. 2).

De uitbreiding van de Wet milieubeheer (Besluit retributies milieugevaarlijke stoffen) voor het instellen van retributies voor kennisgevingen nieuwe stoffen alsmede voor kennisgevingen en vergunningaanvragen op grond van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen is na stemming niet door het parlement aangenomen (EK, 2000-2001, 26 161, nr. 20).

Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen
OmschrijvingRealisatie 1999Prognose 2000Realisatie 2000Prognose 2001Realisatie 2001
Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen5457565755

Toelichting:

De toepassing van de biotechnologie moet gepaard gaan met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid voor de burger en de ethische aanvaardbaarheid. De waarborgen zijn opgenomen in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen. Op grond van dit besluit moeten kennisgevingen worden gedaan of vergunningen worden aangevraagd.

2. Genetisch gemodificeerde organismen

Vergunningverlening genetisch gemodificeerde organismen
OmschrijvingRealisatie 1999Prognose 2000Realisatie 2000Prognose 2001Realisatie 2001
Kennisgevingen ingeperkt gebruik (laboratoria, kassen, dierverblijven en procesinstallaties)564453650673750
Vergunningen introductie milieuproef (veldproeven, gentherapie)324330–354940–45
Vergunningen introductie milieu markt NL (commerciële producten)996–876–8
Vergunningen introductie milieu markt rest EU (beperkte review)12128–101110–12

Toelichting:

De kennisgevingen ingeperkt gebruik blijven in aantal toenemen. Het aantal in behandeling zijnde vergunningen is gestegen als gevolg van de lange doorlooptijd in de afhandeling van de aanvraag. Dit laatste wordt veroorzaakt door de vernietiging door de Raad van State van 7 vergunningen en doordat de Integrale notitie Biotechnologie wordt toegepast, waardoor een extra zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden.

De afhandeling van de marktaanvragen (EU/NL) ligt momenteel stil. De oorzaak is een de facto moratorium binnen de EU door een blokkerende minderheid.

De prognose voor het jaar 2002 is hoger dan voor het jaar 2001 omdat er meer aanvragen zijn ingediend die in 2002 worden behandeld.

3. Afval

Afvalbeheer: realisatie en doelstellingen 2012 (ontwerp Landelijk afvalbeheersplan 2002–2012)
Afvalstoffen in MtonRealisatie 1996Realisatie 1999Doel 2000Realisatie 2000Doel 2012
Maximaal aanbod5155515766
Hergebruik3840414452
Verbranden566812
Storten89452

Toelichting:

De cijfers over 2001 zijn pas medio 2002 beschikbaar.

Bij de energieproductie in Nederland geldt als doel dat de totale energiebehoefte in 2020 voor 10% door duurzame energie moet worden gedekt. Van dit aandeel duurzame energie moet ongeveer 45% (120 Petajoules (PJ)) door verwerking van afval en biomassa worden opgewekt. In het jaar 2007 is dit cijfer 32% (85 PJ) (derde Energienota en Actieprogramma Duurzame Energie in Opmars; Kamerstukken II, 1995–1996, 24 525, nummers 1 en 2).

In het ontwerp Landelijk afvalbeheersplan (zie hierna) wordt aangegeven hoe het afvalbeleid bijdraagt aan het halen van deze doelstelling. De belangrijkste beleidslijn uit het ontwerp Landelijk afvalbeheersplan is gericht op het meer en beter terugwinnen van energie uit afvalstoffen die niet worden hergebruikt. Dit wordt bereikt door meer restafval na te scheiden en residuen te composteren of te vergisten. Hoogcalorische fracties die bij de nascheiding ontstaan, kunnen vervolgens als brandstof worden ingezet in elektriciteitscentrales, cementovens en in specifieke, nieuwe verbrandingsinstallaties. Om dit te bereiken wordt onder meer de belasting op het storten van brandbare afvalstoffen in stand gehouden en worden stimulerende financiële instrumenten zoals de Regulerende Energie Belasting en de subsidies van het CO2-reductieplan ingezet.

Naast die stimulatie van hoogwaardige verbrandingstechnieken wordt ook uitbreiding van de capaciteit van verbranden als vorm van verwijderen toegestaan als met de uitbreiding een energetisch rendement van ten minste 30% wordt gehaald.

Kabinetsstandpunt verwijdering gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen

Bij wet van 21 juni 2001, Stb. 346, is de wijziging van de Wet milieubeheer, met als onderwerp «structuur beheer afvalstoffen» van kracht geworden. De wet treedt naar verwachting 1 mei 2002 (gedeeltelijk) in werking. De wet verplicht de minister van VROM om ten minste eenmaal in de vier jaar een afvalbeheersplan vast te stellen. De afgelopen jaren is in goed overleg tussen de overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties een ontwerp voor het eerste Landelijk afvalbeheersplan (LAP) opgesteld. In het ontwerp is het beleid voor gevaarlijke en niet gevaarlijke afvalstoffen geïntegreerd en nader uitgewerkt. Het ontwerp LAP is in december 2001 door de Ministerraad vastgesteld. Het ontwerp en het daarbij horende Milieueffectrapport zijn op 25 januari 2002 aan het Parlement aangeboden en hebben van 28 januari 2002 tot en 1 maart 2002 voor inspraak ter inzage gelegen. Naar verwachting zal de Minister van VROM in mei 2002 het LAP vaststellen.

De overheid en het bedrijfsleven zijn al gestart met het vormgeven van de nieuwe beleidslijn uit het LAP om meer energie terug te winnen uit afval dat niet wordt hergebruikt. In 2001 is het Platform secundaire brandstoffen ingesteld, dat onder meer tot taak heeft om belemmeringen weg te nemen en kwaliteitsborging van de secundaire brandstoffen te realiseren. Het platform houdt zich ook bezig met de markt voor afvalverbranding (capaciteit, nieuwe initiatieven enz.).

Belasting op het storten van brandbaar afval

De belasting op het storten van brandbaar afval is op 1 januari 2002 met € 11,– verhoogd tot € 75,– per ton, waardoor het gemiddeld storttarief uitkomt op ongeveer € 115,– per ton. Met een dergelijke hoge stortbelasting wordt onder meer tot uitdrukking gebracht dat storten van nuttig toepasbaar brandbaar afval onacceptabel is. Tevens wordt hiermee de vollast van de bestaande afvalverbrandingscapaciteit bereikt.

Bij de ontwikkeling van het ontwerp LAP is bezien of een verdere verhoging van deze belasting noodzakelijk is om de doelstelling van het afvalbeleid in het LAP te halen. Daarbij is met name gebruik gemaakt van de tussenrapportage van de IBO/MDW werkgroep afvalverwijdering en door die werkgroep opgedragen ondersteunend onderzoek door de Erasmus Universiteit.

De conclusie was dat de storttarieven na de verhoging van de stortbelasting op 1 januari 2002 hoger zijn dan de tarieven van de in het onderzoek meegenomen alternatieven, zoals installaties met een hoog energierendement. Een verdere verhoging van de stortbelasting is dan ook niet nodig. Er is in het ontwerp LAP dan ook gekozen voor het vooralsnog niet verder verhogen van de stortbelasting. Mocht tijdens de LAP-periode (2002-2006) echter blijken dat de storttarieven toch te laag zijn om het gewenste afvalbeheer te bereiken, dan zal de noodzaak voor een verdere verhoging van de stortbelasting opnieuw worden bezien.

In de toelichting onder de tabel Afvalbeheer: realisatie en doelstellingen 2012 (ontwerp Landelijk afvalbeheersplan 2002–2012), is aangegeven hoe het afvalbeleid bijdraagt aan het stimuleren van duurzaam opgewekte energie.

Afvalpreventie

Naar aanleiding van de evaluatie van de Uitvoeringsstrategie preventie 1996-2000 hebben IPO en VROM het initiatief genomen tot een vervolg. Dat heeft in oktober 2001 geleid tot het vaststellen van het programma «Met preventie naar duurzaam ondernemen; een programma voor en door overheden». Afvalpreventie maakt daar onderdeel vanuit. Onderdeel van het programma is de Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2001 en recent 2002, waarvoor wordt geput uit de beschikbare milieudrukgelden.

In het ontwerp-LAP is aangegeven dat de hoeveelheid preventie wordt bepaald door de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP) te vergelijken met de groei van het afvalaanbod. Het totale afvalaanbod in Nederland is tussen 1985 en 2000 gestegen van 46 Mton naar 57 Mton. Als de groei van het afval gelijk was geweest aan de groei van het BBP (54%), zou het afvalaanbod in 2000 op 71 Mton zijn uitgekomen. Dit betekent dat tussen 1985 en 2000 19% preventie is bereikt.

In onderstaande tabellen is het gewenste gedrag van bedrijven voor afvalpreventie en door huishoudens en bedrijven te realiseren percentages voor gescheiden inzameling weergegeven.

Gedrag van bedrijven ten aanzien van afvalpreventie
Omschrijvingrealisatie 1995Tussenmeting 1999doel 2000
Non-interesse fase20%17%5%
Interesse fase32%5%35%
Initiatie- en implementatiefase40%62%40%
Routine fase8%15%20%

De in de tabel opgenomen «tussenmeting 1999» vloeit voort uit de 1e vervolgmeting Schoner Produceren in Nederland 1999. In 2001 heeft de 2e vervolgmeting plaatsgevonden. In deze meting is, in tegenstelling tot die van 1999, het onderwerp afvalpreventie niet afzonderlijk gemeten, maar tezamen genomen met de andere Schoner Produceren onderwerpen. Een zuivere vergelijking is dus niet langer mogelijk. Deze reeks op zich houdt op te bestaan.

Inzameling bij huishoudens (programma gescheiden inzameling bij huishoudens)
Soort afvalBehaald in 1998Doel 2000Realisatie 2000Doel 2006
Oud papier en karton52%85%50%85%
Glas74%90%63%90%
Textiel25%50%33%50%
Groente-, fruit- en tuinafval55%60%53%55%

Toelichting:

De cijfers in de kolom behaald in 1998 wijken af van de cijfers die in de begroting worden genoemd als gevolg van nieuwe berekeningen van de Commissie Verpakkingen.

Het doel voor 2006 is ontleend aan het ontwerp LAP. De argumentatie voor de doelstellingen van 2006 is verwoord in het ontwerp LAP.

De realisatie 2000 blijft achter bij het doel 2000. Daarom is het Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie huishoudelijk afval opgesteld. Dit programma is vastgesteld door het Afval Overleg Orgaan en geeft aan op welke wijze afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval de komende jaren gestimuleerd gaat worden. Het programma bevat daartoe een flink aantal concrete projecten. Onderdeel van dit programma is de Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering, waartoe wordt geput uit de beschikbare milieudrukgelden.

Inzameling bij bedrijven (gescheiden inzameling bij bedrijven en convenant verpakkingen)
Soort afval (verpakkingen en niet-verpakkingen)Behaald in 1998Doel 2000Realisatie 2000
Oud papier en karton65%70%74%
Glas84%100%78%
Kunststof14%50–60%22%
Metaal74%100%74%

Toelichting:

De realisatie 2001 is medio 2002 beschikbaar. De realisatie 2000 is achter gebleven bij de doelstellingen. Met het oog op het verbeteren van afvalscheiding is onder meer de Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2001 en 2002, het Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie en het Uitvoeringsprogramma met preventie naar duurzaam ondernemen vastgesteld.

Gevaarlijke afvalstoffen

Alle VROM-actiepunten uit het Tweede Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen (1997) zijn eind 2001 afgerond.

De afbouw van de bijdrage voor de gratis inzameling van olie- en vethoudende afvalstoffen zal niet met ingang van 2002 starten maar een jaar later. Deze vertraging heeft verband met de verplichtingen die de Stichting Scheepsafvalstoffen Binnenvaart heeft jegens de inzamelstations. De afbouw zal nu in 4 jaar tijd plaatsvinden.

De Europese afvalstoffenlijst (EURAL) zal per 1 mei 2002 geïmplementeerd worden.

Overzicht EVOA kennisgevingen
OmschrijvingRealisatie 1999Realisatie 2000Begroting 2001Realisatie 2001
Aantal afgehandelde EVOA-kennisgevingen1 5501 6601 7501 805
Aantal transportmeldingen125 000150 000180 000266 000
Totale kosten in EUR per jaar *)1 165 1321 633 6091 724 3652 277 717
Kostprijs in EUR per afgehandelde EVOA-kennisgevingen8439849851 262

*) inclusief BTW en exclusief personeelskosten bij Milieubeheer.

Toelichting:

In 2001 is een nieuw contract met de uitvoerende organisatie aangegaan. Dit contract is deels op basis van een vaste prijs en deels op basis van werkelijk gemaakte kosten.

In de 1e kolom, begroting 2001, wordt bij de omschrijving «Totale kosten per jaar» nog uitgegaan van een jaarlijks beschikbaar budget op basis van het contract met de uitvoerende organisatie voor eerdere jaren. De in 2000 gerealiseerde kosten lagen al boven dit bedrag. Hiervoor zou gecorrigeerd moeten worden met ca. € 90,– per kennisgeving.

Voorts tellen de kosten voor de extra hoeveelheid transportmeldingen door in de kosten per kennisgeving voor € 54,–.

In de opdracht aan de uitvoerende organisatie voor het jaar 2001 zijn diverse kostenposten opgenomen die nieuw zijn en meer uitgaven te zien geven in vergelijking met de voorafgaande jaren. Het betreft analysekosten (extra vragen om informatie van diverse instanties), externe betrekkingen (meer activiteiten bij de voorbereiding van kennisgevingen ter versnelling van procedures, nieuwsbrief), beleidsinhoudelijke ondersteuning (het maken van notities) en de bedrijfsvoering (projecten, workshop EVOA, ontwikkelen cd-rom). Deze posten zijn met name verantwoordelijk voor het overige deel van het verschil, ca. € 120,– per beschikking.

Niet gevaarlijke afvalstoffen

Niet-gevaarlijke afvalstoffen
AfvalstroomDoelRealisatie 2000
Verpakkingen– Hoeveelheid te storten en te verbranden verpakkingen: max: 940 kton/jr in 2001– Hergebruik > 65% in 2001– Preventie: stijging afvalaanbod -10% t.o.v. stijging BBP in de periode 1986–2001– verpakkingen: 975 kton/jr– hergebruik 62%– preventie: stijging afvalaanbod -27% t.o.v. stijging BBP
   
Autobanden> 60% producthergebruik> 20% materiaalhergebruikproducthergebruik 40–50%materiaalgebruik 3–14%
   
Autowrakken– 86% hergebruik;– op termijn 95% recovery; waarvan 85 % hergebruik83 % 3% recovery
   
Bouw en sloopafval– 90% hergebruik– voldoen aan kwaliteitseisen voor bouwstoffen– restconcentratienorm asbest90% hergebruik
   
Wit- en bruingoedAfhankelijk van categorie: 45–75% hergebruikafhankelijk van categorie:45–75% hergebruik
   
GFT-afval60% van het in huishoudelijk afval aanwezige GFT-afval 53%
   
AVI-reststoffen100% hergebruik bodemaskwaliteitsverbetering tot N2-kwaliteit>30% hergebruik AVI-vliegas100% hergebruikbodemas, 70% hergebruik AVI-vliegas
   
Land- & tuinbouwfolies70% hergebruik56%
   
Papier85% hergebruik67%

Toelichting:

1) Verpakkingen: Hergebruik 2001 zal onder de 65% komen, aangezien het hergebruik van glas veel lager zal uitkomen dan eerst berekend. Er heeft een herberekening plaatsgevonden van de hoeveelheid verpakkingsglas die kan vrijkomen. Ook de doelstelling voor hergebruik papier en karton zal niet worden gehaald, aangezien die te ambitieus was gesteld. Hierdoor kan de totale doelstelling niet worden gehaald.

2) Autobanden: de doelstellingen uit het Besluit verwijdering personenwagenbanden uit 1995 zijn tot op heden niet gerealiseerd. De afgelopen jaren lag het producthergebruik tussen de 40 en 50%, schommelde het materiaalhergebruik tussen de 3 en 14% en is circa 45% ingezet in cementovens en elektriciteitscentrales. Het Besluit verwijdering personenwagenbanden bevat onvoldoende handvatten om de beleidsdoelstellingen (waaronder de hergebruikdoelstellingen) alsnog dichterbij te brengen. Om die reden wordt momenteel een nieuwe AMvB (ontwerpbesluit beheer autobanden) voorbereid. Hierin worden producenten en importeurs van autobanden verplicht een inname en verwerkingssysteem voor gebruikte autobanden op te zetten, zodanig dat de ontdoener van autobanden deze zonder kosten kan afgeven en dat daarmee 50% materiaalhergebruik wordt gerealiseerd. In dat ontwerpbesluit is geen doelstelling opgenomen voor producthergebruik. De mate waarin producthergebruik wordt gerealiseerd is afhankelijk van tal van factoren waarop de producent of importeur van autobanden geen invloed hebben.

3) Autowrakken: sinds 1997 wordt met het inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken zoals beheerd door Auto Recycling Nederland (ARN) 86% materiaalhergebruik en nuttige toepassing (83% materiaalhergebruik en 3 % nuttige toepassing) gerealiseerd. De 3% nuttige toepassing heeft betrekking op de verwerking van rubbergranulaat afkomstig van autobanden en rubberstrips. Het is niet mogelijk gebleken het rubbergranulaat structureel ten behoeve van materiaalhergebruik af te zetten. Om die reden wordt ook rubbergranulaat afgezet richting cementovens en elektriciteitscentrales. Daarnaast vindt op marktconforme basis (buiten het ARN-systeem om) nog het nodige producthergebruik plaats. De mate van producthergebruik wordt niet geregistreerd. Per 1 mei 2002 treedt het Besluit beheer autowrakken in werking. Dit besluit kent de volgende doelstellingen: 85% producthergebruik en nuttige toepassing en 80% product- en materiaalhergebruik per 1 januari 2003 en 95% producthergebruik en nuttige toepassing en 85% product- en materiaalhergebruik per 1 januari 2007.

4) Bouw- en sloopafval: doelstellingen zijn gerealiseerd (2000); voldoen aan kwaliteitseisen bouwstoffen vergt voortdurende aandacht en verbeteringen door de gehele keten heen. De voorbereidingen zijn gestart op te komen tot verdergaande regelgeving over selectief slopen.

5) GFT-afval: doelstelling wordt niet gehaald aangezien inzameling in hoogbouw en in binnensteden problemen oplevert. Vanaf 2001 is extra aandacht gegeven aan de stimulering van gescheiden inzameling van gft-afval, afkomstig van huishoudens. De doelstelling in het ontwerp LAP luidt: 55 %.

6) AVI-reststoffen: hergebruik bodemas is gehaald. Kwaliteitsverbetering is voortdurend in beweging. Per 1 januari 2003 vervalt de bijzondere categorie voor bodemassen, zodat men wel moet voldoen aan de N2(stikstof) -eisen.

7) Land- en tuinbouwfolies: tuinbouwfolies worden niet hergebruikt aangezien het systeem voor terugname en herverwerking niet goed functioneert. Door middel van overleg en handhavingactiviteiten wordt getracht verandering teweeg te brengen.

8) Papier: taakstelling zal niet worden gehaald, is te ambitieus gesteld. Meerdere fracties zijn niet geschikt voor hergebruik.

4. Straling

Aantal afgehandelde vergunningen en meldingen op grond van de Kernenergiewet (KEW) en Besluit stralingsbescherming (BS)
OmschrijvingPrognose 2001Realisatie 2001
Verguningen ex art. 29/34 KEW7040
Meldingen o.g.v. BS1000
Inrichtingsvergunningen ex art. 15 KEW55
Vervoersvergunningen ex art. 15/29 KEW150184

Toelichting:

De vergunningen ex art. 29/34 KEW worden steeds meer zonder tussenkomst van VROM door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgehandeld. Het Besluit stralingsbescherming is in 2001 niet van kracht geworden omdat de voorbereiding meer tijd heeft gekost dan was voorzien. Daarom zijn er geen meldingen o.g.v. dit besluit ontvangen. Het aantal vervoervergunningen ex art. 15/29 KEW is hoger geworden. Er zijn meer aanvragen ingediend dan geraamd. Oorzaken hiervan zijn de hogere economische activiteit en in de tweede plaats het vervangen van vergunningen met een onbeperkte duur in vergunningen met een beperkte duur (3 of 5 jaren).

Resultaten evaluatieonderzoek

In 2001 zijn diverse evaluatieonderzoeken uitgevoerd. Genoemd kunnen worden:

1. Evaluatie Benchmark op het gebied van het toelatingsbeleid van stoffen: betreft een onderzoek naar de vraag of de Benchmark Dose (BMD) benadering een beter alternatief is voor de risico-evaluatie van toxicologische eigenschappen van stoffen. De resultaten ondersteunen een verdere implementatie van de BMD benadering in de risico-evaluatie van een stof.

2. MER Evaluatie URENCO Nederland: betreft een wettelijk voorgeschreven onderzoek naar de eventueel daadwerkelijk opgetreden milieugevolgen van de uraniumverrijkingsfabrieken. De conclusie was dat er geen aanleiding was om aanvullende maatregelen ter bescherming van het milieu te treffen.

3. Nederlandse afvalmarkt in Europees perspectief. De resultaten, namelijk de gevolgen voor de Nederlandse afvalmarkt bij het openstellen van de landsgrenzen, zijn betrokken in het opstellen van het LAP.

4. Evaluatie CNS-rapporten: ter voorbereiding op de volgende Convention on Nuclear Safety (CNS) eind april 2002 dienen de rapporten van de deelnemende landen te worden geëvalueerd. In de rapporten geven de deelnemende landen aan hoe zij de bepalingen van de CNS uitvoeren. De rapporten zijn eind oktober ontvangen, de evaluatie is kort daarop gestart. In februari 2002 moet de evaluatie uitmonden in bij de CNS in te dienen schriftelijke vragen.

5. Evaluatie Bureau GGO bij het RIVM. Met deze laatste evaluatie wordt invulling gegeven aan de afspraak dat 3 jaar na oprichting de werking van het bureau zou worden geëvalueerd. Verder wordt in de evaluatie aandacht besteed aan de omvang van de werkzaamheden en de afstemming van de werkzaamheden tussen het bureau en het departement. De evaluatie is eind 2001 gestart en zal in de eerste helft van 2002 worden afgerond.

Verplichtingen en uitgaven

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en de uitgaven (in EUR1000)
   Realisatie  BegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Verplichtingen:****29 71116 878+ 12 833
Uitgaven:****23 57916 829+ 6 750

*) De realisatiecijfers van 2000 en ouder zijn als gevolg van een structuurwijziging in de artikelindeling niet weergegeven.

Toelichting:

De verschillen tussen begroting en realisatie kunnen als volgt worden verklaard. Hierbij worden alleen de grootste zaken vermeld.

De kosten van de Saneringsregeling asbestwegen Twente en de Saneringsregeling overige asbestwegen zijn hoger uitgevallen. Dit is veroorzaakt door een veel hoger aantal aanvragen dan was geraamd. Ook de kosten per te saneren locatie zijn veel hoger uitgevallen. De totale kosten bedragen op verplichtingenbasis € 7,6 mln. waarvan reeds € 3,5 mln. is uitgegeven.

Aan gemeenten, provincies en waterschappen is een subsidie verstrekt van in totaal € 2,3 mln. als bijdrage in de meerkosten voor het laten verwerken van teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) ten gevolge van een tijdelijke imperfecte markt.

Aan de Stichting Scheepsafvalstoffen Binnenvaart (SAB) te Rotterdam is een bijdrage toegekend van € 1,8 mln. voor de gratis inzameling van olie- en vethoudende afvalstoffen uit de binnenvaart.

Ten behoeve van het Programma Intensivering Ondersteuning Bevoegd Gezag voor energiebesparende maatregelen (PIOB) is een bedrag aan dit artikel toegevoegd van € 1,6 mln. Dit bedrag is benut voor de uitvoering van de regeling Preventie Door Duurzaam Ondernemen en de Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering. In deze twee regelingen zijn nu eveneens energieaspecten opgenomen.

Aan de gemeente Almere is een subsidie vertrekt ter hoogte van € 2,7 mln. Dit bedrag is bestemd voor de realisatie van een systeem voor ondergrondse afvaltransport (OAT). Met dit systeem worden ervaringen opgedaan voor een nieuwe, moderne wijze van inzameling van afvalstoffen in stedelijke gebieden.

Het transport van splijtstaven van Petten naar de Verenigde Staten heeft in 2001 plaatsgevonden. De totale kosten die hiermee gemoeid waren omvatten een bedrag van € 2,7 mln.

Aan de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA) te Vlissingen is een subsidie verstrekt van € 301 319,14 voor de aankoop van grond voor de realisatie van een opslagfaciliteit voor radioactief schroot.

2. ONTVANGSTEN

01. Hoofdbeleidsterrein Algemeen

01.01 Ontvangsten van algemene aard

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
01.01 Ontvangsten personeel en materieel2 6693 54936 73018 54823 96615 835+ 8 136
01.02 Overige ontvangsten1      
Totaal2 6703 54936 73018 54823 96615 835+ 8 136

Toelichting

Bij 1ste en 2e suppletore begroting is de raming voor ontvangsten naar boven bijgesteld met ca. € 7 mln. Het betreft een aanpassing in verband met extra ontvangsten als gevolg van doorbelasting van o.a. huur hardware- en gatewaysessies, de doorberekening van werkzaamheden in verband met ICT advies en projecten (ICT-advies pool) en een extra bijdrage van de RGD aan de gemeenschappelijke facilitaire eenheden. Tevens zijn meer ontvangsten opgenomen als gevolg van doorberekening van detacheringen.

02. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting

02.02 Ontvangsten inputfinanciering buiten de huurverhuurrelatie

Ontvangsten

(in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 19992000200120012001
Ontvangsten inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie7711 8411 4061 493– 87
Afdracht vermogenssurplus 13 45047 97047 9700
Terugstorting financiering openingsbalans Rgd 95 249000
Totaal771110 54049 37649 463– 87

Toelichting:

De ontvangsten inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie is begroot op een hele jaartranche. De afdracht aan VROM van de ontvangsten via de dienst der Domeinen van het laatste kwartaal 2001 geschiedt in 2002.

03. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

03.03 Restituties

Prestaties 2001

Aantallen ingestelde vorderingen op individuele debiteuren en het gemiddelde invorderingsbedrag (in EUR 1)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Individuele huursubsidie       
Aantallen74 40458 25848 22655 60415 08057 00041 920
Gemiddeld bedrag590588621681571620– 49

In de begroting is alleen het aantal ingestelde vorderingen en het gemiddelde vorderingsbedrag van de huursubsidie debiteuren opgenomen, exclusief de vermogenstoets. In de realisatie is het aantal ingestelde vorderingen en het gemiddelde vorderingsbedrag van de huursubsidiedebiteuren opgenomen, inclusief de vermogenstoets.

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
03.01 Restituties objectsubsidies17 77610 56232 34019 19327 09627 144– 48
03.02 Restituties subjectsubsidies42 85042 83335 57544 27431 17554 771– 23 596
03.03 Overige restituties9 6703 9662 0721 3389 3641 339+ 8 025
Totaal70 29657 36169 98764 80567 63583 254– 15 619

Toelichting:

03.02 Restituties subjectsubsidies

Het aantal ingestelde vorderingen bij wooncorporaties is beduidend minder dan geraamd. Dit is voor het grootste deel te wijten aan het in 2001 ten dele uitvoeren van de controle op het basisinkomen voor het subsidietijdvak 1 juli 1997/1 juli 1998. Oorzaak hiervan was dat prioriteit gegeven werd aan de taakstelling van de vermindering van de correspondentievoorraad. Tevens zijn als gevolg van minder mutaties ten aanzien van de huurgegevens (bijvoorbeeld verhuizingen, etc.) eveneens minder vorderingen ingesteld. De ontvangsten van individuen blijven achter ten opzichte van de raming, dit wordt mede veroorzaakt door een lager aantal vorderingen die in 2000 en 2001 zijn ingesteld.

03.03 Overige restituties

Op basis van de in 2000 in het kader van de Tijdelijke Stimuleringsregeling Duurzaam Bouwen (TSR) ontvangen eindverslagen, zijn er in 2001 van 67 budgethouders de subsidies definitief vastgesteld (eindafrekening). De behandeling van het verslag en de vaststelling van de definitieve subsidie van de budgethouder «Amsterdam» vindt in 2002 plaats. Beoordeling van de 67 verslagen, uitmondend in een eindafrekening, heeft geleid tot het aan 2 budgethouders verlenen van decharge en bij 65 budgethouders tot het instellen van terugvordering voor in totaal een bedrag van € 8,361 mln. Hiervan is in 2001 € 8,028 mln. binnengekomen, hetgeen de hogere ontvangsten op dit onderdeel verklaart. Het resterende bedrag ad€ 0,333 mln. wordt naar verwachting in 2002 door de betreffende budgethouders naar VROM overgemaakt. Overigens hebben 9 budgethouders bezwaar tegen de «eindafrekening» (en daarmee de terugvordering) ingesteld.

03.05 Overige ontvangsten volkshuisvesting

Prestaties 2001

Legesontvangsten
Omschrijving/benamingRealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Aantallen3 2953 6881 9222 9563 8693 500+ 369
Gemiddeld bedrag (in EUR 1)1111111111110

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
05.01 Ontvangsten personeel en materieel5268919181 128958646+ 312
05.02 Overige ontvangsten786446578791– 4
05.03 Rente3 1424 140288369198244– 46
05.04 Aflossingen8 08011 8778621 379697284+ 413
Totaal11 82616 9722 1142 9331 9401 265+ 675

Toelichting:

05.01 Ontvangsten personeel en materieel

Met name de ontvangsten voor detacheringen naar andere organisaties en ontvangsten WAO zijn hoger uitgevallen dan geraamd.

05.04 Aflossingen

De leningen inzake woonwagens en woonwagens in beschutte sfeer mogen vervroegd afgelost worden. Hierdoor zijn de ontvangsten voor aflossingen op dit onderdeel hoger dan geraamd.

03.07 Rente en aflossingen als gevolg van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
07.02 Rente-ontvangsten balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting0000000
07.03 Restituties in samenhang met de uitvoering van de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting14 27149 48545 1420000
Totaal14 27149 48545 1420000

03.08 Impuls voor de ruimtelijke-economische structuur

Realisatie beleidsdoelstellingen

In het kader van de impuls voor de ruimtelijke-economische structuur worden uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen beschikbaar gesteld ter oplossing van voorkomende knelpunten bij de ontwikkeling van VINEX-locaties. Ten behoeve van de ontsluiting van de VINEX-locatie Deventer-Colmschate-Zuid is in 1998 in totaal € 11,34 mln. uit dit fonds beschikbaar gesteld. De op dit artikel te verantwoorden stortingen uit het FES zijn afhankelijk van de gerealiseerde uitgaven op het uitgavenartikel 03.41 Planologische- en woningbouwknelpunten VINEX. In dit kader is dan ook door middel van een verrekenstuk de op voornoemde artikel verantwoorde € 1,82 mln. (project Infrastructuur As binnenstad Colmschate te Deventer) ten laste van de rekening van het FES (ministerie van Economische Zaken) gebracht.

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Ontvangstenn.v.t.2 2693 6302 2691 8151 8150

03.09 Rente en aflossingen leningen woonwagens in samenhang met de afkoop van subsidies voor woonwagens en standplaatsen

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
Ontvangsten:       
09.01 Rente leningen woonwagensn.v.t.02 3740000
09.02 Aflossingen ineens leningen woonwagensn.v.t.023 4670000
Totaal 025 8410000

04. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening

04.01 Diverse ontvangsten

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
01.01 Ontvangsten personeel en materieel383580328316414328+ 86
01.02 Overige ontvangsten8381 2434 0993 01914 801p.m.+ 14 801
Totaal1 2211 8234 4273 33515 215328+ 14 887

Toelichting:

In de begroting is een PM bedrag opgenomen voor de Overige ontvangsten. Op hoofdpunten betreffen de gerealiseerde ontvangsten in 2001 in de eerste plaats ontvangsten uit verkoop van grond in het kader va het bufferzonebeleid. In de tweede plaats zijn bedragen ontvangen voor de medefinanciering van een tweetal betalingen om ongewenste ruimtelijke bestemmingen te voorkomen: een betaling voor grondaankopen in de Bommelerwaard en een betaling betreffende een vergoeding aan de verffabriek Hasco voor het verplaatsen van hun bedrijfspand.

05. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

05.03 Overige ontvangsten Milieubeheer

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
03.01 Ontvangsten personeel en materieel1 1159449031 2454 132726+ 3 406
03.02 Overige ontvangsten7 60933 11836 68010 0697 5884 325+ 3 263
03.03 Retributies    0998– 998
03.04 Ontvangsten garantieregelingen0000000
03.05 Ontvangsten FES (exclusief Bodem)008033 3426 2297 487– 1 258
Totaal8 72434 06238 38614 65617 94913 536+ 4 413

Toelichting:

05.03.02 Overige ontvangsten

Naar aanleiding van de afwikkeling van bodem- en geluidsaneringsprojecten zijn respectievelijk bedragen van € 0,3 mln. en € 6,1 mln. ontvangen.

05.06 Ontvangsten bodemsanering

Ontvangsten

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in EUR1000)
 RealisatieBegrotingVerschil
 1997199819992000200120012001
06.01 Kostenverhaal bodemsanering1 4812 6413 3959 1244 3800+ 4 380
06.02 Ontvangsten garantieregelingen03440000
06.03 Bodemsanering VINEX3 12814 86035 86112 81317 64242 201– 24 559
06.04 Kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem007594 1985 6724 538+ 1 134
Totaal4 60917 53540 01926 13527 69446 739– 19 045

Toelichting:

06.01 Kostenverhaal Bodemsanering

De Wet bodembescherming (Wbb) kent aan de minister van VROM de bevoegdheid toe om de door de gemeenten en provincies gemaakte kosten van onderzoek en sanering te verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging. In de afgelopen jaren is gebleken dat een juiste inschatting van de ontvangsten ingevolge kostenverhaal problematisch is. Als gevolg van het niet realiseren van geraamde ontvangsten is destijds in overleg met de minister van Financiën besloten de ontvangsten pro memorie te ramen en het budget voor bodemsanering per jaar te verhogen met de gerealiseerde kostenverhaalontvangsten in het voorafgaande jaar. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de begroting 1994 (Kamerstukken II, 1993/1994, 23 400 XI, nr 2, blz. 433).

06.03/04 Bodemsanering VINEX/Kennisontwikkeling en kennistransfer bodem

Voorts zijn op dit artikel de ontvangsten uit het Fonds Economische Structuurversterking verantwoord. Het niveau van de gerealiseerde ontvangsten ad € 17,6 mln. inzake de bodemsanering VINEX komt overeen met de artikel 05.20.01 «Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau» gerealiseerde uitgaven in 2001. De ontvangsten ad € 5,7 mln. inzake het onderwerp «kennisontwikkeling en kennisoverdracht Bodem» is onderdeel van de op artikel 05.21.01 «Verbeteren nationale milieukwaliteit» gerealiseerde uitgaven terzake in 2001.

Prestatiegegevens kostenverhaalprojecten door de Landsadvocaat (indicatieve gegevens)
 31-12-199931-12-200031-12-2001
Aangemeld bij VROM1 8121 6291 846
Projecten in behandeling324748983
Afgeronde projecten225329390

Toelichting:

Afgeronde kostenverhaalprojecten betreffen eindvonnissen of -arresten, maar ook schikkingen, erkenningen van aansprakelijkheid, saneringen in eigen beheer, alsmede zaken die afgesloten zijn wegens verdere onmogelijkheid tot kostenverhaal. Inmiddels wordt de aanpak van kostenverhaalprojecten geïntensiveerd.

De saldibalans van VROM met toelichting

De saldibalans van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer per 31 december 2001 (opgemaakt naar de stand van 28 februari 2002) (EUR1000)
 31-12-200131-12-2000  31-12-200131-12-2000
1. Uitgaven ten laste van de begroting 200003 952 141 070,52 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting 20000243 222 602,96
3. Uitgaven ten laste van de begroting 20013 772 777 746,810 4. Ontvangsten ten gunste van de begroting 2001205 590 238,820
5. Liquide middelen9 285,4635 921,29 6. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding3 554 659 781,883 694 824 138,29
    7. Te verrekenen met Rijkshoofdboekhouding1 718,8211 453,63
    8. Rekening-courant fonds LUVO2 420 070,642 413 776,92
9. Uitgaven buiten begrotingsverband459 873,54– 335 159,24 10. Ontvangsten buiten begrotingsverband10 575 095,6511 369 860,77
Subtotaal3 773 246 905,813 951 841 832,57 Subtotaal3 773 246 905,813 951 841 832,57
11. Extracomptabele vorderingen103 271 851,12112 986 038,43 11a. Tegenrekening extracomptabele vorderingen103 271 851,12112 986 038,43
12. Voorschotten5 100 396 949,284 040 590 377,09 12a. Tegenrekening voorschotten5 100 396 949,284 040 590 377,09
13. Deelnemingen2 651 941,202 651 941,19 13a. Tegenrekening deelnemingen2 651 941,202 651 941,19
14a. Tegenrekening extracomptabele schulden2 437 879,742 163 155,85 14. Extracomptabele schulden2 437 879,742 163 155,85
15a. Tegenrekening openstaande verplichtingen5 653 232 447,287 212 372 332,86 15. Openstaande verplichtingen5 653 232 447,287 212 372 332,86
16a. Tegenrekening garantieverplichtingen3 283 408 665,025 205 296 402,27 16. Garantieverplichtingen3 283 408 665,025 205 296 402,27
Totaal-generaal17 918 646 639,4520 527 902 080,26 Totaal-generaal17 918 646 639,4520 527 902 080,26

De toelichting bij de saldibalans

Ad 3. Uitgaven ten laste van de begroting 2001

Het bedrag van € 3 772 777 746,81 betreft het totaal van de artikelen van uitgaaf m.b.t. het begrotingsjaar 2001 naar de stand van 28 februari 2002 en is gespecificeerd in de staat van uitgaven en verplichtingen, welke is opgemaakt conform model 4.30, behorende bij de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften 2001. Het verschil tussen het totaal van de begrotingsuitgaven voorkomend in de Rekening en het totaal voorkomend op de saldibalans wordt veroorzaakt door de afrondingsmethodiek zoals is voorgeschreven in vorengenoemde begrotingsvoorschriften.

Ad 4. Ontvangsten ten gunste van de begroting 2001

Het bedrag van € 205 590 238 82 betreft het totaal van de ontvangstenartikelen m.b.t. het begrotingsjaar 2001 naar de stand van 28 februari 2002 en is gespecificeerd in de staat van ontvangsten, welke is opgemaakt conform model 4.40, behorende bij de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften 2001. Het verschil tussen het totaal van de begrotingsontvangsten voorkomend in de Rekening en het totaal voorkomend op de saldibalans wordt veroorzaakt door de afrondingsmethodiek zoals is voorgeschreven in vorengenoemde begrotingsvoorschriften.

Ad 5. Liquide middelen

Het bedrag van € 9 285,46 is als volgt te specificeren:

Bankrekeningen € 1 718,82

Kasgelden € 7 566,64

Door de diensten was tevens € 5 721,00 in het kader van de overgang naar de euro opgenomen.

Ad 6. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Het saldo per 31 december 2001 van de Rijkshoofdboekhouding bedraagt € 3 554 659 781,88 en is als volgt opgebouwd:

Saldo volgens het rekeningafschrift van de Rijkshoofdboekhouding d.d. 7 januari 2002 met volgnummer 2 € 3 536 000 627,54

Nagekomen verrekeningen met het agentschap Rijksgebouwendienst en het FES € 18 659 154,34

Totaal € 3 554 659 781,88

Ad 7. Te verrekenen met Rijkshoofdboekhouding

Het saldo van € 1 718,82 heeft betrekking op saldodragende RABO-rekeningen van het DGVH.

Ad 8. Rekening-courant Fonds Luchtverontreiniging (LUVO)

Het saldo ultimo december 2001 bedraagt € 2 420 070,64. Onder deze balansrekening is de «schuld» van het Rijk aan het fonds LUVO opgenomen. Het jaarverslag en de bijbehorende jaarrekening 2001 van het fonds moeten nog worden goedgekeurd, waarna de rente bij het Ministerie van Financiën kan worden geclaimd. De rente is bepaald op € 18 151,00.

Ad 9. Uitgaven buiten begrotingsverband

Het bedrag is als volgt opgebouwd:

Te verrekenen met andere departementen € 24 478,97

Te verrekenen met lagere overheden/overige derden € 666 474,33

€ 690 953,30

Vooruitontvangen bedragen lagere overheden/overige derden € 231 079,76

Totaal € 459 873,54

Ad 10. Ontvangsten buiten begrotingsverband

Het bedrag is als volgt opgebouwd:

Te verrekenen met andere departementen € 0,00

Te verrekenen met lagere overheden/overige derden € 10 575 095,65

€ 10 575 095,65

Het bedrag van € 10,6 mln bestaat voornamelijk uit af te dragen loonheffing en pensioenpremies (€ 8,3 mln).

Ad 11. Extracomptabele vorderingen:

Ad 11a. Tegenrekening Extracomptabele vorderingen

Het verloop van de vorderingen in 2001 (in EUR1000)
Stand vorderingen per 31-12-2000 112 986
Bij: In 2001 ontstane vorderingen 98 515
   
  211 501
Af: Ontvangen102 207 
Ingetrokken3 475 
Definitief buiten invorderingstelling c.q. kwijtschelding2 547 
   
  108 229
Stand vorderingen per 31-12-2001 103 272
Overzicht van de vorderingen naar hoofdbeleidsterrein en ouderdom per 31 december 2001 (in EUR1000)
HoofdbeleidsterreinVóór 200020002001Totaal
Algemeen496339394
Rijkshuisvesting00147147
Volkshuisvesting27 37713 50310 00450 884
Ruimtelijke Ordening11401115
Milieubeheer31 8004 66315 26951 732
Totaal59 34018 17225 760103 272

Toelichting:

Ten opzichte van 2000 is het vorderingensaldo met ca. 9 % gedaald (van € 113 mln naar € 103 mln). Deze daling wordt voornamelijk veroorzaakt door een daling bij het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting (€ 15 mln) en een stijging bij het hoofdbeleidsterrein Milieubeheer (€ 6 mln).

Omvangrijke vorderingen per hoofdbeleidsterrein:

Volkshuisvesting

Van het totale vorderingensaldo heeft ca. € 40 mln betrekking op vorderingen die zijn ingesteld in het kader van de huursubsidie als gevolg van controles op het inkomen en de bewoning.

Milieubeheer

De omvang van het vorderingensaldo vóór 2000 wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door een in 1996 op artikel U 05.23 Ketenbeheer en Milieuzorg verantwoorde achtergestelde lening van € 18,1 mln aan de COVRA. Deze lening zal in principe niet eerder dan per 2016 worden terugbetaald.

Van het totale vorderingensaldo heeft ca. € 17 mln betrekking op vorderingen die zijn ingesteld in het kader van Kostenverhaal bodemsanering. Deze vorderingen hebben een doorlooptijd die kan oplopen tot enkele jaren, aangezien deze vaak via gerechtelijke weg moeten worden afgedwongen. Invordering vindt plaats via de landsadvocaat.

Ad 12. Voorschotten

Ad 12a. Tegenrekening voorschotten

Het verloop van de voorschotten binnen en buiten begrotingsverband in 2001 (in EUR1000)
Stand voorschotten per 31-12-20004 040 589
Bij: In 2001 verleende voorschotten2 718 831
 6 759 420
Af: Afgerekende voorschotten1 659 023
Stand voorschotten per 31-12-20015 100 397
Overzicht van de voorschotten naar hoofdbeleidsterrein en ouderdom per 31 december 2001 (in EUR1000)
Hoofdbeleidsterreinvóór 200020002001Totaal
Algemeen1 0384 35617 80123 195
Rijkshuisvesting0060 90160 901
Volkshuisvesting796 6871 651 6841 369 4043 817 775
Ruimtelijke Ordening93 69220 21315 957129 862
Milieubeheer335 179292 317374 3931 001 889
Totaal binnen begrotingsverband1 226 5961 968 5701 838 4565 033 622
Departementen1 6479 30655 24566 198
Derden28330264577
Totaal buiten begrotingsverband1 9309 33655 50966 775
Totaal-generaal1 228 5261 977 9061 893 9655 100 397

Toelichting:

Ten opzichte van 2000 is het totaal uitstaande bedrag ultimo 2001 met ca. 28 % gestegen. Eind 2000 was dit € 4,0 mld, terwijl het saldo eind 2001 € 5,1 mld bedroeg. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat er minder voorschotten in het kader van de individuele huursubsidie (artikel U 03.16) en voorschotten in het kader van investeringen stedelijke vernieuwing (artikel U 03.43) zijn afgerekend. (hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting)

Ad 13. Deelnemingen

Ad 13a. Tegenrekening Deelnemingen

Deelnemingen komen alleen voor bij het Directoraat-Generaal Milieubeheer. De opbouw is als volgt:

Overzicht deelnemingen per 31 december 2001 (in EUR1000)
Deelname inMaatschappelijk kapitaalGeplaatstDeelneming VROMGestort
in %bedragin %bedrag
COVRA NV18 151203 63010363363
AVR Chemie BV45433150304545

Toelichting

Op de balans zijn de deelnemingen tegen de oorspronkelijke aankoopprijs opgenomen. Deze is voor de deelneming in COVRA NV € 0,368 mln. en voor de deelneming in AVR Chemie BV € 2,284 mln.

COVRA NV:

De deelneming in COVRA NV betreft 10% van het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal. Het voornemen bestaat om de deelneming van de overheid in het aandelenkapitaal uit te breiden naar 100%. Daartoe hebben de aandeelhouders in COVRA NV in december 2000 een intentieverklaring getekend, waarin is afgesproken de aandelenoverdracht, alsmede de daaraan gekoppelde financiële verplichtingen voor 1 juli 2001 te effectueren. Op 12 december 2000 is van dit voornemen mededeling gedaan aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer. De aandelenoverdracht is nog niet afgerond. De onderhandelingen met de uittredende aandeelhouders (EZ, GKN, ECN) duren langer dan gepland. Naar verwachting zal dit in de loop van 2002 geschieden.

In 1996 is € 4,54 mln. aan exploitatiesubsidie verstrekt aan COVRA NV. Ultimo 1999 resteerde hiervan een bedrag van € 1,27 mln. Over het jaar 2000 is een positief resultaat gerealiseerd van € 1,78 mln. Conform de statuten is dit bedrag geheel aan de algemene reserve toegevoegd. Over het jaar 2001 wordt eveneens een positief resultaat verwacht.

In verband met de gevolgen van de wijziging van de Wet Vennootschapsbelasting is aan de COVRA meegedeeld dat de exploitatiesubsidie als a fond perdu moet worden beschouwd.

Daarnaast is aan COVRA een achtergestelde lening verstrekt ten bedrage van € 18,15 mln. Deze lening heeft een looptijd tot en met het jaar 2015 en zal worden gebruikt om een structurele verbetering in de financieringsstructuur van COVRA te realiseren. De lening zal in het jaar 2016 worden terugbetaald.

Op basis van deze maatregelen is een structurele verbetering in de exploitatie tot in ieder geval het jaar 2014 mogelijk.

AVR CHEMIE BV:

AVR Chemie BV. is de beherende vennoot van AVR Chemie CV. De Staat der Nederlanden neemt deel in AVR Chemie BV waarvan het maatschappelijk kapitaal € 453 780 bedraagt. Hiervan is € 149 747 (33%) geplaatst. Deelneming VROM bedraagt € 44 924 (30%) van het geplaatste kapitaal. Dit bedrag is ook gestort.

De Staat der Nederlanden neemt als commanditair vennoot ook deel voor 29,7% in AVR Chemie CV met een commanditair kapitaal van € 14 974 747. Dit is dus € 4 447 500. Voor dit bedrag bestaat er een latente stortingsverplichting.

Over 2000 is een verlies gerealiseerd ter hoogte van € 10,5 mln. Hiervan dient 29,7% (€ 3,1 mln.) ten laste van het gereserveerde winstaandeel van VROM te worden gebracht. Dit komt ultimo 2000 uit op een bedrag van € 9,6 mln. Het verliesaandeel over het jaar 2001 voor VROM is op basis van voorlopige financiële gegevens ca. € 4,0 mln. Het belang van de Staat in de deelneming komt hiermee op € 5,6 mln.

Ad 14. Extracomptabele schulden

Ad 14a. Tegenrekening extracomptabele schulden

Het saldo bestaat uit het totaalbedrag van de onbetaalde facturen waarvoor geen verplichting in de GVKA is geregistreerd (verplichting = kas). Hierbij gaat het om een deel van de materiële en personele uitgaven.

Ad 15. Openstaande verplichtingen

Ad 15a. Tegenrekening openstaande verplichtingen

Het verloop van de verplichtingen binnen en buiten begrotingsverband in 2001 (excl. Garanties) (in EUR1000)
Stand verplichtingen per 31-12-2000 7 212 556
Bij: Aangegane verplichtingen/verhogingen 2 801 950
  10 014 506
Af: Betalingen3 832 974 
Verlagingen/intrekkingen oude jaren528 299 
 4 361 273 
Stand verplichtingen per 31-12-2001 5 653 233

Als gevolg van correcties op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting wijkt de stand van de openstaande verplichtingen per 31 december 2000 af van de oorspronkelijke stand.

Overzicht van de verplichtingen naar hoofdbeleidsterrein en ouderdom per 31 december 2001 (in EUR1000)
Hoofdbeleidsterreinvóór 200020002001Totaal
Algemeen4 4503 23922 97030 659
Rijkshuisvesting0000
Volkshuisvesting4 168 692327 737234 0404 730 469
Ruimtelijke Ordening10 3936 21627 28543 894
Milieubeheer453 47199 573212 792765 836
Totaal binnen begrotingsverband4 637 006436 765497 0875 570 858
Departementen1 10476 6051 00578 714
Derden1 6091 1578953 661
Totaal buiten begrotingsverband2 71377 7621 90082 375
Totaal-generaal4 639 719514 527498 9875 653 233

Toelichting:

Eind 2001 staat € 5,7 mld aan verplichtingen binnen en buiten begrotingsverband open. Hiervan heeft € 0,8 mld betrekking op het hoofdbeleidsterrein Milieubeheer en € 4,8 mld betrekking op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting.

Van het saldo m.b.t. Volkshuisvesting heeft € 0,6 mld betrekking op doorlopende verplichtingen. Het kenmerk van deze verplichtingen is, dat op het moment van de juridische grondslag de omvang van de financiële verplichting nog niet vaststaat. De feitelijke betalingsverplichting wordt jaarlijks berekend op basis van onder meer de vastgestelde huurtrend (in 2001: 3,8 %) en de geldende rente (voor 2002 en volgende jaren: 4,75 %). Bij deze «verplichtingen» staat op het moment van de juridische grondslag de netto contante waarde van de financiële verplichting in beginsel vast. De nominale verplichting kan als gevolg van de renteconversie wijzigen. Teneinde deze toekomstige (nominale) betalingsverplichting van de doorlopende verplichtingen toch op de saldibalans tot uitdrukking te brengen zijn deze openstaande «verplichtingen» geraamd.

Ten opzichte van 2000 is de stand van de openstaande verplichtingen met 20,8 % gedaald. Deze daling is voornamelijk terug te vinden op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting.

Ad 16. Garantieverplichtingen

Ad 16a. Tegenrekening garantieverplichtingen

De per 31 december 2001 nog lopende garanties (in EUR1000)
ArtikelOmschrijving soort regelingMaximaal garantiebedragStand per 31-12-2001
A. 100% deelname van het Rijk
1. U 03.74StudentenhuisvestingLeningovereenkomst54 000
2. U 03.74/U 03.79HuurwoningenIdem3 093 000
3. U 03.74WoningverbeteringIdem136 000
4. U 03.77IsolatiemaatregelenIdem
5. U 03.15WoonwagensvoorzieningenIdem
B. Specifieke garanties
1. U 03.12St. Waarborgfonds sociale woningbouwMax. miljoen per jaar + achtervang
2. U 03.12St. Waarborgfonds eigen woningenAchtervangfunctie
3. U 05.13St. Bureau Milieu Effect RapportageKwartaal huur (eigendom Spoorwegpensioenfonds)49
4. U 05.13St. Kennistransfer Bodem (SKB)P.M.
5. U 05.13Garantieregeling m.b.t. bodemsaneringskredietenVolgens borgstellingsovereenkomst360
6. U 05.13St. IRCP.M.
7. U 05.13College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)P.M.
8. U 05.13Garanties HABOG participanten COVRAGeldelijke aansprakelijkheid voor onvoorziene Rijksbesluitvorming na 2014 P.M.
Totaal  3 283 409

Toelichting:

Met ingang van 1992 zijn de garanties expliciet op de saldibalans vermeld. De voor het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting verantwoorde garantieverplichtingen betreffen de uitstaande garanties die in overeenstemming met het ministerie van Financiën, gebaseerd zijn op ramingen. Het verschil met de onder Ad. 15 verantwoorde openstaande verplichtingen is, dat de uitstaande garanties geen betalingsverwachting betreffen doch zuiver de verstrekte garantiebedragen.

De daling van € 5,2 naar € 3,3 mld van de totale uitstaande garanties is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting en is onder meer het gevolg van de volgende mutaties:

• Door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw is voor ongeveer € 1,2 mln aan vrijwaringen verleend;

• De stand bij de complexen waarvan de looptijd is verstreken is verminderd met € 400 mln;

• De stand van de NWI's is verminderd met € 908 mln;

• De jaarlijkse toename door de zogenaamde «klim» op de niet gevrijgewaarde complexen bedraagt € 100 mln.

DE FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET AGENTSCHAP RIJKSGEBOUWENDIENST

1. Missie, Visie, Strategie

Missie

De Rgd wil rijksoverheidsdiensten passende huisvesting bieden waarin het blijvend plezierig werken is.

Visie

Om ook in de toekomst gezien te worden als dé huisvestingsorganisatie voor en van de rijksoverheid, streeft de Rgd continu naar verdere innovatie en optimalisatie van haar diensten. Hierbij stellen wij de wensen en behoeften van onze opdrachtgevers centraal. In nauw overleg met hen willen we bovendien een actieve bijdrage leveren aan de beleidsdoelstellingen van het rijk ten aanzien van stedelijke ontwikkeling, monumentenzorg en duurzaamheid. Door elke opdracht professioneel, slagvaardig en (kosten)efficiënt te benaderen, moeten onze opdrachtgevers concluderen dat de Rgd de beste partij is om mee samen te werken.

Strategie

Om de visie met succes te realiseren, hanteert de Rgd een strategie gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

Partnership met de klant:

Wij stellen ons niet op als leverancier, maar als volwaardige en betrouwbare huisvestingspartner die opkomt voor de belangen van de opdrachtgever.

Maatwerk oplossingen:

Wij zijn gewend om ons te verplaatsen in de wensen van onze opdrachtgevers en kunnen voor elk huisvestingsvraagstuk, hoe complex ook, een oplossing op maat ontwikkelen.

Integrale dienstverlening:

Wij willen onze opdrachtgevers álle zorg rond hun huisvesting uit handen nemen in samenwerking met externe specialisten die aan onze hoge kwaliteitscriteria voldoen.

Optimale prijs/kwaliteitverhouding:

Wij zijn permanent uit op efficiencyverbeteringen en het creëren van schaalvoordelen, wat voor onze opdrachtgevers resulteert in een optimale prijs/kwaliteitsverhouding.

Investeren in ontwikkeling:

Wij stimuleren al onze medewerkers om hun vakkennis te verbreden en te verdiepen, zodat zij berekend zijn op de toekomstige wensen en eisen van onze opdrachtgevers.

Van alle Rgd medewerkers wordt verwacht dat zij de missie, visie en strategie kennen en daar naar handelen.

Hoofddoelstellingen en producten uit de Begroting 2001

In de Begroting 2001 zijn drie hoofddoelstellingen met een randvoorwaarde geformuleerd. In deze verantwoording wordt, voor een goede koppeling met de Begroting 2001, in deze paragraaf nog kort ingegaan op de producten, hoofddoelstellingen en bijbehorende prestatiegegevens.

De producten en diensten waarmee de Rgd de hoofddoelstellingen realiseert zijn onderverdeeld in de volgende vier hoofdgroepen:

• Beheer; omvat die activiteiten die gericht zijn op het instandhouden en garanderen van het gebruik van huisvesting. Deze activiteiten vloeien voort uit de verantwoordelijkheid die de Rgd heeft als eigenaar en beheerder van gebouwen.

• Huisvestingsprojecten; zijn activiteiten die zich richten op het realiseren van een huisvestingsoplossing voor de klant. Voor de ministeries die sinds 1 januari 1999 een vergoeding voor hun huisvesting betalen, resulteert dit in het afsluiten van een gebruiksovereenkomst met die klant.

• Services; zijn vormen van dienstverlening waarbij de Rgd op verzoek van de klant werkzaamheden uitvoert, die volgens de Regeling Taakverdeling Beheer (RTB) tot de taak van de klant behoren. Ook een beperkt aantal overige services valt hieronder, zoals het beheer in verzamelgebouwen.

• Advisering; betreft het adviseren van de klant over het gebruik van de huisvesting, zonder dat er een directe relatie is met het beheer of een concreet huisvestingsproject.

Het beheer en de huisvestingsprojecten vormen de hoofdmoot van de activiteiten van de Rgd als huisbaas van het Rijk; adviezen en services vormen een veel kleiner deel. Echter als vastgoedorganisatie van het rijk heeft de Rgd de ambitie om haar klanten een totaalpakket te kunnen leveren. Daarnaast heeft de Rgd als beleidstaak het formuleren en evalueren van het rijkshuisvestingsbeleid.

In de VROM-begroting 2001 heeft de Rgd een aantal prestatiegegevens opgenomen in relatie tot drie hoofddoelstellingen en een randvoorwaarde, te weten:

1. adequate huisvesting;

2. baten en lasten in evenwicht;

3. toegevoegde waarde;

4. randvoorwaarde goed functionerende Rgd.

Hierna worden de doelstellingen en de randvoorwaarden kort toegelicht en indien hierbij gekwantificeerde prestatiegegevens in de begroting zijn opgenomen, wordt hierover ook gerapporteerd.

Hoofddoelstelling: Adequate huisvesting

De Rgd draagt zorg voor het adequaat huisvesten van de rijksoverheid in brede zin, nu en in de toekomst. Het bijdragen aan een effectief functioneren van het overheidsapparaat als geheel door middel van adequate huisvesting staat daarbij voorop. De Rgd levert kwaliteit, met daarbij een onderscheid tussen de functionele kwaliteit, de belevingskwaliteit, de toekomstwaarde en met een scherpe kosten-kwaliteitsverhouding.

Door middel van de omvang en samenstelling van de voorraad wordt inzicht gegeven in de mogelijkheden die de Rgd heeft om op basis van deze voorraad optimaal invulling te geven aan de rijkshuisvesting.

De totale voorraad is als volgt verdeeld over de afnemers:

Vastgoedportefeuille per 31-12-2000 en 31-12-2001 (in 1000 m2 bvo)
 31-12-200031-12-2001
Categorieën binnen de huur-/verhuursystematiek:  
Buitenlandse Zaken8587
Justitie2 0892 163
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties223230
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen609622
Financiën1 0711 052
Defensie8580
VROM158157
Verkeer en Waterstaat431421
Economische Zaken188192
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij203216
Sociale Zaken en Werkgelegenheid85104
Volksgezondheid, Welzijn en Sport242245
Leegstand binnen huur-/verhuursystematiek128135
Niet-rijksdiensten261275
   
Subtotaal huur-/verhuursystematiek5 8585 979
   
Categorieën waarvoor de huur-/verhuursystematiek niet geldt:  
Huis der Koningin9190
Hoge Colleges van Staat158140
Algemene Zaken1616
Monumenten met erfgoedfunctie5739
Leegstand buiten de huur-/verhuursystematiek3050
   
Subtotaal categorieën buiten de huur-/verhuursystematiek352335
Totaal6 2106 314

De totale vastgoedportefeuille is in m2 bruto vloer oppervlakte (bvo) toegenomen van 6 210 m2 bvo ultimo 2000 naar 6 314 bvo ultimo 2001. Deze mutatie is een gevolg van de uitbreiding van m2 bvo tengevolge van nieuwe investeringen die groter is dan de negatieve mutatie ten gevolge van afstoot.

Prestatiegegevens Adequate huisvesting

Klanttevredenheid

Om te bepalen of de Rgd huisvesting levert die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant en een goede functionele en belevingskwaliteit heeft, is de mate van tevredenheid van de klant een graadmeter. Deze geeft mede de geschiktheid van de huisvesting voor de klant aan.

Om de mate van tevredenheid te meten heeft de Rgd de klanttevredenheidsmonitor ontwikkeld. Daarmee wordt de tevredenheid gemeten op basis van de indicatoren van de volgende onderwerpen: de Rgd in het algemeen, de huisvesting, de wijze van onderhoud van de gebouwen, waaronder de afhandeling van storingen, de inhoud van de adviezen, de wijze van communicatie met contactpersonen van de Rgd en de informatievoorziening door de Rgd. De meting vindt jaarlijks plaats. Op basis van de uitkomsten van de meting worden gericht verbeteracties in gang gezet. In 2001 is bijvoorbeeld een informatiecampagne over de RTB gehouden en zijn de procedures rond nazorg van projecten verbeterd. De resultaten van de jaarlijkse klanttevredenheidsmonitor vormen een onderdeel van de evaluatie van de stelselwijziging in 2004.

Inmiddels is de klanttevredenheidsmonitor voor de derde keer uitgevoerd. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste resultaten vanaf de nulmeting (1999) weergegeven. In totaal stijgt de klanttevredenheid tussen 1999 en 2001 van 6,2 tot 6,4. Ten opzichte van 2000 (6,5) is dit oordeel iets gedaald. Rechtstreeks gevraagd is een ruime meerderheid van de klanten tevreden over de Rgd: 85% geeft een voldoende (6 of hoger). Op basis van de resultaten van de meting is de ambitie in de Begroting 2001 geformuleerd als het verhogen van de klanttevredenheid naar een gemiddeld cijfer van 7,5 in 2004.

Gemiddelde rapportcijfers onderwerpen van dienstverlening 1999–2001kst-28380-24-3.gif

Voor de huisvesting als zodanig is de onderhoudstoestand van groot belang. Naast de klanttevredenheidsmeting, waarmee de gebruikers hun – subjectieve – oordeel geven over de onderhoudssituatie van hun huisvesting (inclusief de storingsafhandeling), wordt met de twee volgende instrumenten getracht een meer objectief inzicht te geven, te weten de onderhoudsvoorraad en de storingsindicator.

Onderhoudsvoorraad

De onderhoudsvoorraad betreft het bedrag dat op grond van inspecties van de onderhoudstoestand de komende jaren benodigd is voor planmatig onderhoud. De voorraad uit te voeren planmatig onderhoud neemt in de loop der tijd af als gevolg van uitgevoerd planmatig onderhoud en mutaties in de voorraad, maar neemt ook weer toe als gevolg van gebruik en veroudering. Het is in het vastgoedbeheer gebruikelijk dat een (normale) onderhoudsvoorraad aanwezig is.

In verband met de invoering van een nieuw informatiesysteem is thans geen volledige informatie beschikbaar over de stand per ultimo 2001. Nadat deze onderhoudsinformatie in 2002 beschikbaar is, zal de Rgd in de begroting een prognose opnemen op grond waarvan in de jaarverantwoording kan worden gerapporteerd.

Storingsindicator

Naar aanleiding van de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek in 1999 is deze indicator ingevoerd. Bij storingen is van belang hoe snel een storing kan worden opgelost en de mate waarin zich storingen voordoen.

Voor de afhandeling van storingen hanteert de Rgd als norm:

• binnen 4 uur voor spoedeisende storingen;

• binnen 24 uur voor < normale > storingen.

De doelstelling is om in 2001 95% van de storingen binnen deze norm af te handelen.

Uit steekproeven blijkt dat bij de Rgd deze norm in 2001 is gerealiseerd.

Sinds 1-1-2000 wordt het aantal storingen voor alle directies op een meer eenduidige manier bijgehouden. De Rgd spant zich in om de technische kwaliteit van de gebouwen en de installaties met behulp van preventief onderhoud en planmatig (vervangings-)onderhoud zo goed mogelijk op peil te houden.

Na de invoering van het uniforme Storingsafhandelingssysteem is merkbaar dat de klanten de Rgd via deze dienstverlening steeds beter weten te vinden. Daarnaast spreken klanten de Rgd, sinds de stelselwijziging, krachtiger aan en hebben daarvoor een dagelijks te hanteren instrument in de storingslijn.

RgdObjecten in beheerAantal m2 in beheer (x1000)Aantal storingen
Totaal 20012 1606 31430 279

De realisatiecijfers inzake storingen over 2001 zijn bekend. In 2002 wordt beoogd dit prestatiegegeven verder te ontwikkelen, zodat vanaf 2002 een explicieter waardeoordeel kan worden uitgesproken.

Ontwikkeling van de waarde van het onroerend goed

Voor de Rgd als agentschap is een belangrijk prestatiegegeven de ontwikkeling van de waarde van dat deel van de vastgoedvoorraad, dat onder het huur-verhuurmodel valt (dus exclusief Hoge Colleges van Staat, monumenten met erfgoedfunctie e.d.). Het gaat hierbij om de boekwaarde van de totale voorraad grond en gebouwen die de Rgd in eigendom heeft. Het prestatiegegeven geeft weer de waardeontwikkeling zoals deze volgt uit vergelijking van de begin- en eindbalans en heeft feitelijk betrekking op de toegevoegde waarde tengevolge van opgeleverde investeringsprojecten minus de afschrijvingen en de desinvesteringen. Hiermee geeft de Rgd inzicht of naar de toekomst toe een toereikende waarde van de portefeuille kan worden gerealiseerd.

Uit de waarde-ontwikkeling blijkt dat de waarde van de grond en gebouwen tussen begin 2001 en eind 2001 nagenoeg ongewijzigd is gebleven.

Waarde grond en gebouwen beginbalans 2001€ 4 065 mln
Waarde grond en gebouwen eindbalans 2001€ 3 985 mln
Afname waarde grond en gebouwen in 2001€ 80 mln

Hoofddoelstelling: Baten en lasten in evenwicht

De Rgd streeft naar een evenwicht tussen baten en lasten, beschouwd over een langere periode. Portefeuillemanagement is hierbij een belangrijk instrument, waarbij de toekomstwaarde van de portefeuille in stand wordt gehouden en de voorraad kostendekkend wordt beheerd. De Rgd moet de verrichte investeringen en bestede onderhoudsgelden terugverdienen via de gebruiksvergoeding en/of de restwaarde. De Rgd streeft als doelstelling baten en lasten in evenwicht na. Dit betekent een gezonde bedrijfsvoering met een kostendekkende exploitatie (op langere termijn).

Prestatiegegevens die aangeven in welke mate deze doelstelling wordt bereikt zijn:

– het saldo van baten en lasten;

– het leegstandspercentage;

– looptijd gebruikscontracten.

Op deze prestatiegegevens wordt achtereenvolgens ingegaan.

Prestatiegegevens Baten en lasten in evenwicht

Saldo van baten en lasten

Een belangrijk prestatiegegeven in relatie tot het bedrijfsresultaat is het saldo van baten en lasten. Uit de cijfermatige onderbouwing van de jaarrekening blijkt dat de Rgd over 2001 uitkomt op:

(in EUR1000)
 Begroting 2001Realisatie 2001
totaal baten868 0371 008 025
totaal lasten896 375997 149
Saldo– 28 33810 876

De Rgd heeft over 2001 een positief resultaat van € 10,9 mln gerealiseerd.

Uit de vergelijking van de realisatie met de begroting blijkt dat het saldo over 2001 ruim € 39,2 mln gunstiger is dan vooraf begroot. De belangrijkste verklaring zijn de lagere mutaties bij de voorzieningen (€ 52,2 mln ten opzichte van € 95,3 mln begroot). Een belangrijk aandeel hierin betreft de lagere dotatie aan de voorziening boekwaarderisico's(€ 40,0 mln in plaats van de begrote € 95,8 mln). De risico's vallen lager uit, omdat minder objecten worden afgestoten dan eerder was voorzien. Daarnaast is sprake van een vrijval leegstand ad € 34,5 mln, omdat de leegstand zich relatief gunstig ontwikkelt. Hier staat tegenover een dotatie van € 15,0 mln aan de voorziening reorganisatie.

De overige effecten die het resultaat 2001 beïnvloeden zijn de incidentele stijging van de apparaatskosten en de lagere kosten van dagelijks onderhoud.

Voor meer gedetailleerde informatie over afwijkingen tussen begroting en realisatie wordt verwezen naar de staat behorende bij de rekening, onderdeel baten en lasten. Bij veel afwijkingen is relevant dat mutaties bij de lasten veelal direct samenhangen met mutaties bij de baten en derhalve resultaatneutraal kunnen zijn. Zo zijn de extra afschrijvingskosten en rentekosten direct gerelateerd aan extra opgeleverde investeringsprojecten, waarvoor aan de batenkant extra gebruiksvergoedingen worden verkregen.

Leegstandspercentage

De Rgd streeft naar een geringe leegstand zodat de kosten van leegstand worden beperkt in relatie tot de meest economische wijze van omgaan met leegstand. Dynamiek in de huisvestingsvoorraad resulteert per definitie in enige leegstand.

De totale leegstand van de Rgd binnen het huur- verhuurstelsel is als volgt:

 per 31-12-1999per 31-12-2000per 31-12-2001
leegstand in m2bvo (x 1 000 m2 bvo)114128135
totale voorraad huur-/verhuur5 7655 8575 979
leegstandspercentage2,0 %2,2 %2,3 %
leegstand in verhuurbare m2 bvo  1,0 %

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de leegstand binnen de totale voorraad, die deel uitmaakt van het huurverhuurstelsel, op peildatum 31-12-2001 licht is gestegen ten opzichte van peildatum 31-12-2000. In 2001 is getracht het lage percentage leegstand van circa 2% gedurende het jaar te blijven realiseren. Gelet op de onttrekking aan de voorziening leegstand in 2001 is dit gelukt. De verklaring is dat weliswaar 0,135 mln m2 bvo leeg staat, maar dat hiervan slechts 0,058 mln m2 bvo verhuurbaar is. De overige m2 bvo zijn niet verhuurbaar, omdat in deze objecten projecten in uitvoering zijn. Indien hiervoor wordt gecorrigeerd bedraagt de leegstand (gedefinieerd als verhuurbare m2 bvo) slechts 1,0%.

Aangezien de oorzaak van de kosten voor leegstand deels in het verleden ligt (vóór invoering van de stelselwijziging) is een voorziening leegstand in de openingsbalans opgenomen. Deze voorziening is in 1999, 2000 en 2001 aangevuld vanuit de opslagen voor leegstand in de gebruiksvergoedingen. Vanwege de relatief gunstige ontwikkeling van leegstand is in 2001 sprake van een vrijval van € 34,5 mln.

Genomen maatregelen om leegstand te beperken zijn in het ingeval van overtolligheid direct aanmelden bij Domeinen ter verkoop en ingeval van hergebruik zo spoedig mogelijk realiseren van nieuwe huisvesting in deze categorie leegstaande panden. Daarnaast is met de klanten afgesproken om bij nieuwe contracten een variabele opslag voor leegstand te hanteren, waarvan de hoogte is gerelateerd aan de lengte van het contract. Hiermee is een prikkel geïntroduceerd om langere contracten af te sluiten, waarmee op termijn de leegstandsrisico's worden beperkt, zodat effectief kan worden gestuurd op een lage leegstand.

Looptijd gebruikscontracten

Door de looptijd te volgen van de gebruikscontracten ontstaat een indicatie op welke termijn de Rgd meer dan normale bedrijfseconomische risico's loopt en of er sprake is van een trend. Afname dan wel toename van de gemiddelde looptijd kan bijvoorbeeld een indicatie zijn de leegstandsopslag of de gemiddelde afschrijvingsduur te herzien in relatie tot de respectievelijke toedan wel afname van het risico.

Spreiding gebruikscontracten over looptijd (eigendomspanden) ultimo 2000
ContractduurJaarAantalGebruiksvergoedingenBruto vloeroppervlak 
vanaf 1-1-2001afloopcontracten%EUR1000%m2 bvo%
1 jaar2001393,77 2561,765 0641,7
2 jaar200230,37 1331,759 6451,6
3 jaar2003928,820 5984,8215 8835,6
4 jaar200470,75840,17 6240,2
5,5 jaar200628527,184 29119,6834 93621,7
6 jaar200620,22 1810,58 6080,2
7 jaar200710,13630,14 2820,1
8 jaar200813012,419 3884,5201 6915,2
9 jaar200950,53 3730,819 3480,5
12 jaar201220,23 8830,924 3350,6
13 jaar201338536,6183 12742,51 657 01743,0
14 jaar201490,98 9282,147 2941,2
16 jaar201610,13 3730,819 6220,5
18 jaar2018868,279 82418,5653 38517,0
19 jaar201940,44 4181,025 0860,7
22 jaar202210,11 7870,45 9630,2
Totaal 1 052100,0430 507100,03 849 783100,0
Spreiding gebruikscontracten over looptijd (eigendomspanden) ultimo 2000
ContractduurJaarAantalGebruiksvergoedingenBruto vloeroppervlak 
vanaf 1-1-2002afloopcontracten%EUR1000%m2 bvo%
1 jaar200240,46 6081,459 8901,5
2 jaar20031019,423 3124,9236 1105,7
3 jaar200450,49860,211 7670,3
4,5 jaar200628426,396 83820,4844 28920,5
5 jaar200650,43 5050,720 8740,5
6 jaar200740,41150,01 2160,1
7 jaar200814013,025 3225,3224 7045,5
8 jaar200910,1440,08000,0
9 jaar201010,12070,14 8540,1
10 jaar2011787,226 0795,5237 0445,8
11 jaar201250,44 4390,928 5340,7
12 jaar201334431,9185 06839,01 596 73038,9
15 jaar201610,11 5550,310 0800,2
16 jaar201730,33 6670,830 7320,7
17 jaar2018968,990 07619,0737 49017,9
18 jaar201920,24 7561,043 6251,1
21 jaar202220,21 3130,38 0050,2
27 jaar202830,31 1320,212 4670,3
Totaal 1 079100,0475 022100,04 109 211100,0

Bovenstaande tabel laat de ontwikkeling zien in de looptijd van de gebruikscontracten voor de eigendomspanden eind 2001. De huurpanden zijn buiten beschouwing gelaten, aangezien hiervoor geldt dat de looptijd van het contract met het ministerie is afgestemd op de looptijd van het contract met de marktpartij, zodat deze categorie panden niet tot financiële risico's leidt.

De mutaties tussen de tabellen 2000 en 2001 in het jaar van afloop contracten zijn gering aangezien de meeste contracten als ingangsdatum 1-1-1999 hebben.

De tabel laat verder zien welk deel van de gebruiksvergoeding en de voorraad (het bvo) belegd is met welke resterende contractlengtes en geeft hiermee inzicht in de flexibiliteit van de voorrraad.

Een situatie waarbij bijna tweederde van de omzet aan gebruiksvergoedingen voor de eigendomspanden komt van contracten met een resterende looptijd van 10 jaar of langer is een op zich bedrijfseconomisch gezonde situatie en biedt goede aanknopingspunten voor een - duurzaam - partnership tussen de desbetreffende gebruikers en de Rgd.

Uiteraard zal de Rgd tijdig anticiperen op het in de periode 2002-2006 aflopen van 399 contracten. Ruim voor afloop van de contracten zullen vervolgcontracten worden afgesloten. In het geval van overtolligheid worden objecten afgestoten.

Hoofddoelstelling: Toegevoegde waarde

Het leveren van toegevoegde waarde als vastgoedorganisatie van het Rijk door:

• het bijdragen aan het rijksbeleid (onder andere stedenbouw, architectuur, toegankelijkheid, beeldende kunst, duurzaam bouwen en beheren en coördinatie bouwbeleid);

• het instandhouden en in gebruik houden van de monumenten in beheer bij het Rijk;

• het realiseren van schaalvoordelen;

• het beschikken over innoverend vermogen.

De Rgd volgt niet alleen trends, maar wil zich onderscheiden van marktpartijen en opereren vanuit de ambitie de bijzondere positie als rijksdienst waar te maken. Dit geldt met name ten aanzien van voor het rijksbeleid relevante trends. Waar mogelijk levert de Rgd een bijdrage aan de realisatie van beleid van haar klanten.

Prestatiegegevens Toegevoegde waarde

Monumentenvoorraad

Monumenten maken een substantieel deel uit van de Rgd voorraad: eind 2001 kwam het aandeel van de monumenten op 20% van de totale voorraad. Het aandeel in de eigendomsvoorraad is zelfs nog iets hoger.

In onderstaand overzicht wordt de situatie per 1-1-2001 gegeven.

Monumenten in Rgd-voorraad per 1-1-2001
 primair huisvestingsfunctiePrimair erfgoedfunctietotaal 
 m2 bvo (x 1 000)aantalm2 bvo (x 1 000)aantalm2 bvo (x 1 000)aantal
monumenten1 21332757651 270392
waarvan cat. 14871015453541154

In onderstaand overzicht wordt de situatie per 31-12-2001 gegeven.

Monumenten in Rgd-voorraad per 31-12-2001
 primair huisvestingsfunctieprimair erfgoedfunctietotaal 
 m2 bvo (x 1 000)aantal m2 bvo (x 1 000)aantalm2 bvo (x 1 000)aantal
monumenten1 17517558441 233219
waarvan cat. 153748574059488

Het overgrote deel van de monumenten heeft een (rijks-)huisvestingsfunctie.

Enkele tientallen monumenten hebben een primaire erfgoedfunctie: het gaat hier om graftombes, (ruïnes van) kastelen enz. waarvan de Staat der Nederlanden eigenaar is en die in beheer zijn bij de Rgd.

De verschillen in aantallen monumenten tussen 1 januari en 31 december 2001 worden met name verklaard door administratieve correcties vanwege een nieuwe definiëring (bijvoorbeeld het samenvoegen van (deel-)objecten) en deels door het afstoten van enkele monumenten met een huisvestingsfunctie, die naar aard en karakter niet op het in rijkseigendom blijven waren aangewezen voor een goede bescherming.

Meerjarenbeleidsplan Rijkshuisvesting

In de toelichting op de agentschapsbegroting 2001 is aangegeven dat het Meerjarenbeleidsplan Rijkshuisvesting – de opvolger van het Beleidskader 1999-2003 – naar verwachting zou verschijnen voor de zomer van 2002. Op basis van een inventarisatie van mogelijk op te nemen beleidsonderwerpen bij de diverse departementen is besloten het uitbrengen van het Meerjarenbeleidsplan aan het volgende kabinet over te laten. De reden hiertoe is vooral gelegen in het streven om de beleidsdoelen voor de rijkshuisvesting zoveel mogelijk te concretiseren en de financiële consequenties inzichtelijk te maken. Bij de implementatie van het beleid van het Beleidskader 1999-2003 is geconstateerd dat hiervoor extra aandacht is benodigd.

Randvoorwaarde: Goed functionerende Rgd

Naast bovenstaande hoofddoelstellingen heeft de Rgd een randvoorwaarde geformuleerd waarbinnen deze doelstellingen gerealiseerd moeten worden, te weten een goed functionerende Rgd. Hieronder wordt enerzijds verstaan een Rgd die doel- en rechtmatig handelt. Anderzijds heeft dit betrekking op factoren als tevreden en gemotiveerde medewerkers en een laag ziekteverzuim.

Prestatiegegevens Goed functionerende Rgd

Loonmiddelsom ambtelijk personeel

Als equivalent voor de loonmiddelsom is het prestatiegegeven loonkosten ambtelijk personeel per fte vermeld.

Loonkosten per fte 1999Gemiddelde bezetting 1999Loonkosten per fte 2000Gemiddelde bezetting 2000Loonkosten per fte 2001Gemiddelde bezetting 2001
€ 48 758875€ 50 898887€ 52 366935

Loonkosten ambtelijk personeel

Onder de loonkosten ambtelijk personeel vallen de salarissen, inclusief aanspraken vakantiegeld en eindejaarsuitkering, tegemoetkoming ziektekosten, pc-privéregeling en incidentele beloningen.

In de 2e suppletore begroting zijn de verwachte gemiddelde loonkosten per fte (totale loonkosten ambtelijk personeel/gemiddelde bezetting ambtelijk personeel) in 2001 geraamd op € 53 025. Uit de realisatie blijkt dat de gemiddelde loonkosten per fte € 52 366 bedragen. In 2000 bedroegen de gemiddelde loonkosten per fte € 50 898. De toename van de loonkosten in 2001 met € 1 468 (2,9%) wordt verklaard door de stijging van het brutoloon ten gevolge van de per 1-10-2001 afgesloten CAO.

Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel

In de begroting 2001 bedraagt de raming ambtelijk personeel 890 fte's. In de 2e suppletore begroting is de verwachte bezetting al bijgesteld op 928 fte's. Uit de realisatie blijkt dat de gemiddelde bezetting 935 fte's bedraagt over 2001.

Het ziekteverzuim

De Rgd stuurt met de overige VROM-onderdelen op een relatief laag ziekteverzuim. In 2001 is het ziekteverzuim bij de Rgd met een percentage van 7,6 % hoger dan de norm van 6,9%, maar ongeveer gelijk aan 2000 (7,8%). De verklaringen zijn de extra werkdruk tengevolge van de overgang naar het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel, de invoering van een nieuw informatiesysteem en de onzekerheid over de ontwikkelingen binnen de Rgd. Inmiddels zijn diverse activiteiten ondernomen om het ziekteverzuim terug te dringen, waaronder het nadrukkelijker hanteren van de procedure ziekmelding en werkplekonderzoek.

2. Reactie op opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de financiële verantwoording 2000

Opmerkingen Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer (AR) concludeert naar aanleiding van het bezwaaronderzoek dat het Plan van aanpak verbetering financieel beheer Rgd heeft geleid tot een gestructureerde aanpak van het verbetertraject.

De AR heeft wel in haar rapport bij de financiële verantwoording 2000 geconstateerd dat in het financieel beheer van de Rgd verdere verbeteringen moeten worden gerealiseerd. Aanbevolen is om een verbeterplan op te stellen met maatregelen ter verbetering van:

• De inrichting van de financiële functie:

De AR beveelt aan de ontwikkeling van de managementcontrolfunctie voortvarender op te pakken, goed inzicht te verkrijgen in de kwalitatieve en kwantitatieve bezetting van de financiële functies en via opleidingsplannen, met aandacht voor scholing, kennisoverdracht en werkwijze, de kwalitatieve aspecten te verbeteren. De in 2000 doorgevoerde sterke centrale aansturing, inclusief de taak en rol van de verbijzonderde Interne Controle (IC), mag niet verdwijnen na het opheffen van de FENIKS-projectgroep.

• Automatisering en administratieve organisatie:

Door de AR is aandacht gevraagd voor de relatie tussen de automatisering en de Administratieve Organisatie (AO). Naast het beschrijven van de nog in te voeren modules van het informatiesysteem IRIS, dient er veel aandacht te zijn voor de actualisering en het beheer van de AO.

• Tijdig en ongestoord opleveren van de jaarverantwoording 2001:

Om de jaarafsluiting sneller en beter te laten verlopen heeft de AR aanbevolen om in 2001 kwartaalafsluitingen op te maken, met controle door IC, waarbij het noodzakelijk is dat hiervoor tijdig instructies beschikbaar zijn. Tevens is het van belang dat er voorschriften zijn voor het opstellen van controleplannen, de wijze van uitvoering hiervan, alsmede de rapportering hierover.

Het verbeterplan 2001

Het verbeterplan is aan het eind van het tweede kwartaal 2001 aan de AR verstrekt. Middels voortgangsrapportages is gedurende 2001 inzicht gegeven in welke verbeteracties zijn gepland en in de voortgang van het verbetertraject, inclusief de risico's die zijn verbonden aan de uitvoering en de beheersmaatregelen ter vermijding van deze risico's.

In Financieel beheer Rgd wordt nader ingegaan op de gerealiseerde verbeteringen in het jaar 2001 inzake de verbetering van de financiële functie, de automatisering en de AO en het tijdig en ongestoord laten verlopen van de jaarverantwoording 2001.

Verbeteracties 2002

De verbeteracties in 2001 moeten worden verankerd in de organisatie en leiden tot een structurele verbetering. Daarnaast zullen de acties worden opgepakt die als gevolg van prioriteitstelling zijn doorgeschoven naar 2002. Nieuwe (verbeter)acties zullen met name worden bezien in relatie tot de voorgenomen reorganisatie. Een belangrijk aandachtspunt en leerpunt uit de afgelopen jaren is de belasting van veelal dezelfde medewerkers binnen de organisatie. Het signaal dat er behoefte is aan het ervaren van een normale werkdruk in een regulier proces kan niet genegeerd worden.

3. Bedrijfsvoering

De basisgedachte die aan het agentschap ten grondslag ligt, is dat bij het Rijk een groeiende behoefte is ontstaan aan een nieuw besturingsmodel in die situaties waar een doelmatiger beheer wenselijk en mogelijk wordt geacht. Kenmerken van dit besturingsmodel zijn integraal management, centrale sturing op hoofdlijnen, afspraken over te leveren producten en diensten, budgettaire randvoorwaarden, systematische verantwoording achteraf en tenslotte periodieke doorlichting. Dit alles tegen de achtergrond van het doel: een doelmatiger bedrijfsvoering te realiseren. In dit stelsel is het van essentieel belang om vast te stellen dat er voldoende waarborgen zijn voor de betrouwbaarheid van de informatievoorziening over en ten behoeve van de primaire processen, zodat hierop – op verantwoorde wijze – control en tijdige bijsturing door het management van de Rgd kan plaatsvinden.

Als gevolg van bijzondere omstandigheden bij de overgang van het kas- en verplichtingenstelsel naar het baten- en lastenstelsel, zoals de waardering van vaste activa, heeft 2000 in het teken gestaan van het opheffen van (uitvoerings)problemen via ad hoc oplossingen. In 2001 is de opzet van het nieuwe stelsel verder uitgewerkt en gezocht naar structurele oplossingen waarmee de doelstelling (doelmatiger financieel beheer, zie ook Financieel beheer Rgd) meer centraal is komen te staan.

Een andere niet te onderschatten factor is dat de medewerkers van de Rgd zich in het nieuwe besturingsmodel nog een andere denk- en handelswijze eigen moeten maken. De aandacht moet veel meer dan voorheen gericht worden op producten en diensten én kostendekkendheid. Vooral dit laatste vraagt een helder bewustzijn van verantwoordelijkheden en inzicht in de mogelijkheden tot sturing; dit brengt ook een verandering van de organisatiecultuur met zich mee. Derhalve is in 2001 ruim aandacht gevraagd voor de nieuwe missie, visie en strategie die door alle Rgd medewerkers moet worden gehanteerd. De workshop baten/lasten die in 2000 is gestart, voor met name de financiële kolom, is in 2001 dienstbreed voortgezet. Aanvullend is voor alle managementteams van de Rgd een workshop georganiseerd, waarin nader is ingegaan op de wijze van verantwoording, analyse en sturing. Het uniformeren van de werkwijzen bij de Rgd is bevorderd door alle processen te beschrijven in een, voor iedereen toegankelijk, geautomatiseerd systeem genaamd Tutor. Voor Tutor is een introductiecursus georganiseerd voor alle medewerkers van de Rgd. Een volledig opleidingsplan wordt opgesteld in het kader van de reorganisatie.

Om de leiding van de Rgd in staat te stellen gericht centraal sturing te geven is in 2001 ook de inrichting van de organisatie verder uitgewerkt. Hierop wordt in het hoofdstuk Reorganisatie ingegaan. Een projectgroep genaamd RISK is ingesteld om risico's voor de bedrijfsvoering te inventariseren en in samenhang aan te pakken.

In het kader van een groeiende behoefte aan een nieuw besturingsmodel in die situaties waar een doelmatiger beheer wenselijk is, wordt ook ingegaan op de voortgang van de uitbreiding van het huisvestingsstelsel met de Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken en de stand van zaken rond de huisvesting van internationale organisaties.

Financieel beheer Rgd

Het financieel beheer in 2001 heeft, naast het verbeteren van de financiële functie waarop hierna verder wordt ingegaan, ook in het teken gestaan van het op orde brengen van de administratie, o.a. voortvloeiend uit acties in 2000.

Zo is de (extracomptabele) administratie van de materiële vaste activa volledig bijgewerkt. De aanpassingen van de gebruiksvergoedingen, als gevolg van de samenhang tussen de waardering van het onroerend goed en de gebruiksvergoedingen die de klant betaalt, zijn verwerkt in de Standaard Interne Verhuurovereenkomst Rijksgebouwendienst (SIVR) administratie en gecommuniceerd met de klant. De achterstanden in de facturering van de gebruiksvergoedingen zijn weggewerkt. De wijzigingen in de budgetten van de betreffende klanten, als gevolg van de aangepaste gebruiksvergoedingen, zijn berekend en voor verwerking aangeboden bij de klanten en het ministerie van Financiën.

De contractondertekening van de contracten met ingangsdatum 1-1-1999 is nog niet volledig, onder meer als gevolg van de wens van klanten om eerst over een compleet overzicht te beschikken. Per ultimo 2001 moeten nog 88 van de 1584 contracten worden getekend.

In 2001 is een expertisecentrum gereed product ingesteld. In het expertisecentrum wordt specifieke Rgd deskundigheid van een aantal IC-medewerkers op het gebied van waardering gereed product, Rekenmethode Rijksgebouwendienst (RMR) en basisadministratie gebundeld, met als doel uniformiteit en kwaliteit van de waardering van het opgeleverd onderhanden werk te waarborgen. Het expertisecentrum is sinds september operationeel. De door deze late start ontstane werkvoorraad is ultimo 2001 grotendeels weggewerkt.

De voorlopige en definitieve convenanten ten behoeve van de leenfaciliteit voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 zijn opgesteld en ondertekend door het ministerie van Financiën en de Rgd. De voorlopige en definitieve convenanten voor 2001, tot en met het 3e kwartaal, zijn opgesteld en aangeboden aan Financiën ter ondertekening. Voor het 4e kwartaal van 2001 worden de leningconvenanten direct ná de afronding van de jaarverantwoording 2001 opgesteld en aangeboden aan Financiën.

Inrichting financiële functie

De verbetering van de financiële functie is in 2001 verder vormgegeven door een strakkere aansturing bij de kwartaalrapportages, onder andere door middel van uitgebreide aanschrijvingen. Bij de 3e kwartaalrapportage 2001 is het mogelijk gebleken om binnen het tijdpad van de jaarverantwoording de rapportage af te ronden. Dit is mede mogelijk geworden door de ontwikkeling van een programma ter ondersteuning voor het automatisch vullen van de financiële rapportageformats. Potentiële knelpunten zijn na de 2e kwartaalrapportage onderkend en over specifieke onderwerpen wordt periodiek door directies gerapporteerd.

Binnen de Rgd is in het kader van de planning en controlcyclus in 2001 een verbeterslag gemaakt in de kwartaalrapportages, waarin expliciet wordt gerapporteerd over de hoofdzaken en afwijkingen ten opzichte van het jaarplan. Dit heeft tevens geleid tot een uitgewerkt besturingsinstrumentarium, waarop het jaarplan 2002 is gebaseerd.

Interne controle (IC)

De taak en rol van de verbijzonderde IC functie is verder vormgegeven door het actualiseren en verbeteren van het Interne Controleplan. Naast de reguliere werkprogramma's zijn specifieke werkprogramma's opgenomen voor het controlejaar 2001. Een van deze acties betreft de kwaliteitsbewaking op het euro-proof maken van de operationele Rgd systemen, zie ook hierna. De IC maatregel archivering volgens de standaard dossierlijst in het kader van de gebrekkige archivering bij het gereed product in 2000, heeft zijn beslag gekregen in het expertisecentrum.

Het incorporeren van de mogelijkheden van IRIS in de reguliere IC heeft in 2001 geen prioriteit gekregen. Redenen hiervoor zijn het aantal (hiervoor) genoemde IC maatregelen buiten het IRIS systeem om en de oprichting van een kernteam IRIS beheer.

Als knelpunt voor 2002 geldt de werking van de IC maatregelen die afhankelijk is van de kwaliteit en kwantiteit van de bezetting van de IC functie, welke in 2002 nog verbetering behoeft.

Euro

Per 1 januari 2002 is de nieuwe valuta, de Euro ingevoerd. De Rgd heeft in projectverband de introductie van de Euro voorbereid en geïmplementeerd. Tot de scope van het project behoorden:

– de conversie naar Euro van het geïntegreerde informatie voorzieningssysteem IRIS.

– de conversie van enkele kleinere informatiesystemen.

– de aanpassing van de administratieve organisatie en regelgeving.

Onderdeel van het project vormde ook het verzorgen van opleidingen en kwaliteitsborging. Het resultaat is dat er een succesvolle conversie naar Euro heeft plaatsgevonden. Medio februari 2002 is het project ONE (Overgang naar Euro) afgesloten.

Automatisering en Administratieve Organisatie (AO)

Vanwege de nauwe relatie tussen financieel beheer en informatievoorziening is de functionele beheerorganisatie IRIS ondergebracht bij de directie Financiën en Economie. De activiteiten van de beheerorganisatie waren in 2001 gericht op de aansluiting tussen grootboek en subgrootboeken, de integratie van SIVR in IRIS en de gebruikersvriendelijkheid IRIS verbeteren. Dit laatste is gerealiseerd door naast concrete aanpassingen in IRIS ook workshops te organiseren over het gebruik van IRIS.

De integratie van SIVR in IRIS verloopt in enkele stappen. De uitrol van de module portefeuillemanagement heeft plaatsgevonden. Echter de overige activiteiten worden opgestart na afronding van de jaarverantwoording en de gegevensverwerking met behulp van het SIVR systeem bij het Rekencentrum wordt tot die tijd gecontinueerd. Ondersteuning van de verwerking (journalisering) van de informatie uit SIVR in IRIS is daarmee noodzakelijk geworden, zodat volledigheid en kwaliteit worden gewaarborgd. Dit is gerealiseerd door middel van de ontwikkeling van speciale programmatuur.

Het beheer van de interne regelgeving (vastgestelde beleidsnotitie, bouwstenen) is binnen de Rgd gecommuniceerd, geïmplementeerd en verwerkt in Tutor. Tutor bevat een beschrijving van Rgd processen, inclusief de administratieve procedures. Binnen de directie Financiën en Economie is het Coördinatiepunt regelgeving geïnstitutionaliseerd. Omdat het een geautomatiseerd systeem betreft, zal de ondersteuning van de ICT organisatie binnen VROM geregeld moeten worden. Daarnaast zal de bezetting met interne medewerkers voor het (inhoudelijke) beheer gerealiseerd moeten worden.

De actualisering van het Financieel ABC is afgerond en vastgesteld, inclusief de actuele administratieve regelgeving voor de Financiële Verantwoording 2001.

Een aantal witte vlekken in de AO is opgevuld, waaronder de definitie en werkwijze nazorg bij investeringsprojecten, de processen voor de leenfaciliteit en de afstoot van materiële vaste activa als sluitstuk van het ontwikkel- en beheersproces van de Rgd.

Tijdig en ongestoord opleveren van de Jaarverantwoording 2001

De ingezette acties voor de verbetering van de financiële functie hebben al geleid tot het opleveren van een kwartaalrapportage binnen het tijdpad van de jaarverantwoording 2001.

Bij de kwartaalrapportages was er nog geen sprake van volledige ondersteuning vanuit IRIS. Door de ontwikkeling van een standaard rapportage instrument voor balans en resultatenrekening in IRIS, is de financiële rapportage bij de jaarafsluiting na consolidatie, opgeleverd uit IRIS. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst, dat essentiële informatie, zoals materiële vaste activa, SIVR en leenfaciliteit, nog niet is geïntegreerd in IRIS en nog in extracomptabele informatiesystemen wordt geadministreerd. Door middel van speciale programmatuur is de informatie uit de bestanden van het Rekencentrum gegenereerd en verwerkt (gejournaliseerd) in IRIS. Het systeem van de administratie van de leningconvenanten wordt gevuld via de formats opgeleverd en doorlopend onderhanden werk. Daarna wordt informatie gegenereerd ten behoeve van de leenfaciliteit, rente en aflossingsschema's en leningconvenanten en verwerkt in IRIS. Doordat alleen de balans en resultatenrekening door IRIS worden ondersteund, worden via hulpprogramma's bij de directies, verloopoverzichten en toelichtingen gevuld. Hiermee zijn de onderbouwingen van diverse posten ten behoeve van de verantwoording tot stand gekomen.

Over de voortgang van de bij de kwartaalrapportages geconstateerde tekortkomingen en knelpunten is periodiek gerapporteerd. Teneinde uniformiteit te krijgen is bij het inventariseren en oplossen ondersteuning bij iedere regionale directie geleverd. Daarnaast zijn reeds bij de 3e kwartaalafsluiting specifieke acties ten behoeve van de jaarafsluiting gestart zodat een tijdige afstemming plaats kon vinden en de werkdruk bij de jaarafsluiting kon worden verminderd. Hieronder vallen bijvoorbeeld de onderbouwing van de voorziening boekwaarderisico en leegstand en de afloopcontrole van transitorische posten.

De stand onderhanden werk ultimo 2001 is opgemaakt naar de stand per 21 december 2001. Deze stand is geactualiseerd voor grote mutaties na deze datum, die betrekking hebben op het jaar 2001. Als gevolg van een verschuiving in de planning van de afwikkeling van de gereedmeldingen opgeleverde projecten zijn ook deze projecten over het 4e kwartaal 2001 nog als onderhanden werk verantwoord.

Reorganisatie

Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel bepaalt en betaalt de klant voor de geleverde diensten met het geld dat hij daarvoor op zijn begroting heeft gekregen. Daarmee is de Rgd omzetafhankelijk geworden. Dat betekent dat de Rgd zich meer als bedrijf zal moeten gedragen: klantgericht, innovatief, efficiënt en slagvaardig. In eerste instantie zijn pogingen ondernomen om dit met de bestaande structuur en organisatie te realiseren. Dit heeft geleid tot veel dwarsverbindingen en hulpstructuren in de organisatie, hetgeen ten koste gaat van de efficiency. Daarom is in 2001 bezien op welke wijze de organisatie het best ingericht kan worden om als een bedrijf te opereren. Eind oktober 2001 heeft dit geleid tot een voorgenomen besluit tot reorganisatie (Het Ontwerp) en is dit ter advisering aan de Ondernemingsraad voorgelegd.

De discussies hebben zich in eerste instantie gericht op een vergelijking van drie verschillende organisatiemodellen: de regionale structuur, de klantgroepenstructuur en de functionele front-backofficestructuur. Dit heeft tot de conclusie geleid dat het functionele front-backofficemodel de Rgd de beste mogelijkheden biedt om de klantgerichtheid te vergroten. Dit model houdt in dat het Frontoffice gericht is op de klant en de expertise om de klanten te bedienen ondergebracht wordt in het Backoffice. Het Backoffice bestaat uit een aantal eenheden die zich concentreren op een bepaalde functie waardoor expertise kan worden uitgebouwd die wordt ingezet voor alle klanten.

De reorganisatie tot het front-backofficemodel houdt een structuurwijziging en een daarmee samenhangende formatiewijziging in voor de gehele Rgd. De wijziging in formatie zal in 2002 plaatsvinden. Behalve een structuur is het ook de cultuur die van doorslaggevende betekenis is. Alle schakels in het huisvestingsproces dienen soepel en efficiënt te verlopen. Samenwerking is in dit verband een sleutelwoord: werken in teamverband, kennis delen, inlevingsvermogen hebben in behoeftes van klanten, haalbare afspraken maken, denken over die van de eigen eenheid heen. Deze waarden zijn in 2001 veelal onder de aandacht gebracht van de Rgd medewerkers. Het management, opleidingstraject en simulatie van de nieuwe organisatie zullen dat in 2002 verder ondersteunen.

Tijdens de reorganisatie mogen de stabiliteit van de bedrijfsvoeringprocessen en de financiële verantwoording niet onder druk komen te staan. In 2001 is daartoe de RISKgroep ingesteld die er voor zorgt dat de risico's beheersbaar blijven.

Ten behoeve van de reorganisatie is (inclusief professionalisering) een voorziening gevormd ad € 19,733 mln. Dit zijn kosten die noodzakelijk zijn voor de afbouw van de staande organisatie. Conform de richtlijnen voor de verslaglegging zijn in deze voorziening geen kosten opgenomen gerelateerd aan de opbouw van de nieuwe organisatie. Deze kosten zullen vanaf 2002 ten laste van het resultaat worden gebracht.

Stand van zaken uitbreiding stelsel met Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken en huisvesting van internationale organisaties

In 1998 is door de toenmalige minister van VROM aan de Tweede Kamer toegezegd dat onderzocht zal worden in hoeverre het huurder/verhuurder-model van het rijkshuisvestingsstelsel ook van toepassing kan worden gemaakt op de Hoge Colleges van Staat. Het ambtelijk onderzoek is dit jaar gestart met de volgende uitgangspunten:

– een definitief oordeel over een gewenste overgang eerst kan worden geveld nadat alle financiële aspecten grondig zijn geïnventariseerd;

– de mogelijkheden om de Hoge Colleges te compenseren voor de bijzondere omstandigheden van hun huisvesting (bijzondere status van de gebouwen en geringe omvang van de organisaties) dienen te worden onderzocht.

Aan een extern bureau is opdracht gegeven om een inventarisatie van de gebouwgerelateerde gegevens uit te voeren. Begin 2002 is de bespreking van de concrete voorstellen met de Hoge Colleges en het ministerie van Financiën aan de orde. Daarna zal worden bepaald of en zo ja welke Hoge Colleges naar het huur-/verhuur-model zullen overgaan. Bij de behandeling van de VROM-begroting is een drietal toelichtende kamervragen over deze zaak gesteld, waarop in bovenstaande zin is geantwoord.

Onder de regeling procedure huisvesting internationale organisaties is in 2001 voortgang geboekt met de huisvesting van het Internationale Strafhof en Europol. In het afgelopen jaar heeft er besluitvorming over de locatiekeuze voor het Strafhof plaatsgevonden. De definitieve huisvesting zal op een gedeelte van de Alexanderkazerne in Den Haag worden gerealiseerd. Naar alle waarschijnlijkheid zal het Strafhof echter per eind 2002 al huisvesting nodig hebben. Hiervoor zal het huidige pand van Rijkswaterstaat aan de Johan de Wittlaan in Den Haag aangepast worden. Ten aanzien van Europol is de Rgd in opdracht van het ministerie van Justitie interimhuisvesting voor Europol aan het realiseren. Voor een deel in de vorm van tijdelijke units op het terrein en een deel in de vorm van inhuur van een nabijgelegen pand. Voor de lange termijn wordt nog gezocht naar oplossingen, hierover zullen in 2002 naar verwachting definitieve afspraken gemaakt worden.

4. Misbruik en Oneigenlijk gebruik

Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR)

Algemeen

Het BTZR voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering voor ambtenaren en hun gezinsleden. De vergoedingen worden verstrekt op basis van gegevens, welke door de ambtenaar zelf zijn verstrekt. Hierbij kan sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Gevoerd M&O-beleid

Ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van BTZR-gelden, wordt vanaf 1999 structureel een controle uitgevoerd op basis van een risico-inschatting per categorie waarvoor de medewerker een tegemoetkoming kan ontvangen. Voorts wordt 2 keer per jaar aan alle medewerkers een statusoverzicht verstrekt met behulp waarvan beoordeeld kan worden of men nog terecht een beroep doet op de BTZR-regeling.

Op basis van de resultaten uit de controle 2000 zijn in 2001 van alle medewerkers (131) die een vergoeding ontvangen voor kinderen van 16 tot 27 jaar de gegevens, op basis waarvan de tegemoetkoming is toegekend, gecontroleerd. Bij deze controle zijn tevens de overigecategorieën betrokken voor wie de medewerker ook een tegemoetkoming ontvangt.

Voor de Rijksgebouwendienst heeft deze controle geleid tot 25 vorderingen met eentotaalbedrag van € 15 545 en 3 opschortingen. Naar aanleiding van de controles vinden nog aanvullende acties plaats.

Op basis van de opgedane ervaringen en de veranderingen in de regeling als gevolg van de in 2001 gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, zal in 2002 een evaluatie plaatsvinden van het M&O-beleid.

In 2001 is € 1 886 000 aan BTZR-gelden uitgegeven. Hiervan is een bedrag van € 483 000 als hoog M&O-gevoelig te beschouwen. Dit bedrag bestaat uit € 321 000 inzake ziektekosten van medebelanghebbenden en € 162000 inzake ziektekosten voor kinderen van 16 tot 27 jaar. Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O-gevoelig aan te merken.

Uitgaven o.g.v. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (in EUR 1 mln)
Naam artikelRealisatie 2001
Rijksgebouwendienst1,9

5. Rijkshuisvesting buiten de Rgd

In het statuut van het Agentschap Rijksgebouwendienst is vastgelegd dat voor de producten inzake rijkshuisvesting van de Rgd voor de rijksdiensten een verplichte winkelnering bij de Rgd geldt. Een uitzondering vormen service- en advieswerkzaamheden die door de ministeries optioneel (en op tariefbasis) van de Rgd kunnen worden afgenomen.

Door de Rgd zijn alle ministeries aangeschreven met het verzoek om, ingeval van de verplichte winkelnering is afgeweken, dit aan de Rgd te melden.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gemeld dat een drietal objecten met een gering financieel belang direct door het ministerie zijn gehuurd. Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft bericht dat zij één object direct heeft gehuurd. Met beide ministeries vindt afstemming plaats over de wijze waarop dit kan worden opgelost.

Gelet op de reacties is de conclusie dat de overige ministeries geen rijkshuisvesting buiten de Rgd om hebben geregeld, waarvoor conform het statuut een verplichte winkelnering geldt.

6. Balans

Agentschap Rijksgebouwendienst

Balans per 31 december (EUR1000)
 Balans 2001Balans 2000
ACTIVA  
   
Vaste activa  
Immateriële vaste activa14 7989 208
Materiële vaste activa:  
Grond en gebouwen3 877 8294 005 345
Onderhanden investeringsprojecten293 485146 879
Inventaris en overige bedrijfsmiddelen2 5972 787
 4 173 9114 155 011
   
Egalisatierekening326 913233 956
   
Vlottende activa  
Onderhanden werk adviezen, services en overig14 28440 675
Debiteuren en overige vorderingen64 74785 701
Overlopende activa72 41918 514
 151 450144 890
   
Liquide middelen170 450236 821
   
TOTAAL ACTIVA4 837 5224 779 886
   
PASSIVA  
   
Eigen vermogen  
Exploitatie reserve39 28035 643
Onverdeeld resultaat10 87651 607
 50 15687 250
   
Voorzieningen  
Voorziening Planmatig onderhoud221 194218 049
Voorziening Asbestverontreiniging74 30379 912
Voorziening Leegstand19 7330
Voorziening Reorganisatie3 70827 435
Overige voorzieningen17 55122 673
 336 489348 069
Langlopende schulden  
Leenfaciliteit Financiën4 194 0224 101 748
Overige langlopende schulden16 82615 229
 4 210 8484 116 977
   
Kortlopende schulden  
Nazorgbudgetten16 34739 275
Crediteuren26 79233 947
Overige schulden en overlopende passiva196 890154 368
 240 029227 590
   
TOTAAL PASSIVA4 837 5224 779 886

Toelichting op de balans

Algemene grondslagen voor de waardering

De algemene grondslag voor de waardering van de (im)materiële vaste activa is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs inclusief BTW, verminderd met afschrijvingen. De Rgd heeft ook klanten die hebben geopteerd voor het leveren van met BTW belaste prestaties. Objecten welke zijn verhuurd aan deze klanten zijn (voor zover van toepassing) gewaardeerd exclusief BTW. Voor zover niet anders is vermeld, worden de activa en passiva gewaardeerd tegen nominale waarde.

Vaste activa

Immateriële vaste activa

Deze post omvat activa die niet stoffelijk van aard zijn, langdurig dienstbaar zijn aan, essentieel zijn voor de bedrijfsvoering van het agentschap en toekomstige economische voordelen in zich hebben. Er wordt lineair afgeschreven met een afschrijvingstermijn van 5 jaar.

Onder deze post is opgenomen het nieuwe geïntegreerde informatiesysteem IRIS. De implementatie van dit systeem vindt in fasen plaats. Met de implementatie is in 2000 begonnen.

Immateriële Vaste Activa (in EUR1000)
Historische kostprijs10 258 
Cumulatieve afschrijving-/- 1 050 
Boekwaarde per 1 januari 2001 9 208
   
Mutaties in de boekwaarde  
Investeringen +/+ 7 642
Afschrijvingen –/– 2 052
Boekwaarde per 31 december 2001 14 798

Materiële vaste activa

Deze post omvat alle onroerende en roerende goederen die langdurig dienstbaar zijn aan, essentieel zijn voor de bedrijfsvoering van het agentschap en toekomstige economische voordelen in zich hebben. Deze post valt uiteen in de grond (inclusief afgekochte erfpachtrechten) en gebouwen die de Rgd in economisch eigendom heeft, inclusief de inbouwpakketten in huurpanden, de onderhanden investeringsprojecten en inventaris en overige bedrijfsmiddelen. De materiële vaste activa zijn verminderd, voor zover noodzakelijk, met voorzienbare waardeverminderingen, indien deze naar verwachting duurzaam zullen zijn. Op de post materiële vaste activa is een voorziening voor boekwaarderisico in mindering gebracht. Het boekwaarderisico wordt in de jaarverantwoording opgenomen voor zover een ingeschat risico zich voor zal doen in een periode van vijf jaar na balansdatum.

De afschrijvingen geschieden lineair overeenkomstig de verwachte economische levensduur en zijn berekend op basis van een vast percentage van de historische kostprijs per activa(sub)categorie.

De afschrijvingstermijnen zijn:

ActivacategorieAfschrijvingstermijn in jaren
Grond0
Erfpachtrechten5 – 50
Gebouwen, incl. inbouwpakketten15 – 60
Inventaris en overige bedrijfsmiddelen3 – 15

Grond en gebouwen

De bepaling van de historische verkrijgings- of vervaardigingsprijs van de materiële vaste activa die een onderdeel zijn van het stelsel van huur en verhuur heeft voor de bestaande voorraad per 1-1-1999 plaats gevonden door toepassing van het Lineamodel. Door middel van dit model zijn de (technische) componenten per gebouw geïnventariseerd en gewaardeerd. De nieuw opgeleverde projecten vanaf 1999 zijn gewaardeerd op basis van de daadwerkelijke investeringskosten.

Objecten, welke geen onderdeel vormen van het stelsel van huur en verhuur, zijn voor nihil op de balans opgenomen. Hieronder vallen alle objecten die volledig worden verhuurd aan derden, het niet verhuurde deel van de Monumenten met een Erfgoedfunctie en de objecten ten behoeve van de huisvesting van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken.

In de markt gehuurde objecten zijn veelal door de Rgd voorzien van een inbouwpakket. De waardering voor de bestaande voorraad inbouwpakketten per 1-1-1999 heeft plaatsgevonden door benadering van de historische kostprijs. De investeringen in inbouwpakketten vanaf 1999 worden gewaardeerd op basis van de werkelijke investeringskosten. Afschrijving vindt plaats op basis van de vastgestelde levensduur van 15 jaar, dan wel de duur van de huurovereenkomst als deze korter is.

Grond en Gebouwen (incl. afgekochte erfpacht en inbouwpakketten in huurpanden) (in EUR1000)
Boekwaarde 31 december 20004 005 345 
Voorziening boekwaarderisico+/+      96 928 
Grond en gebouwen per 1 januari 2001 4 102 273
Correctie beginstand –/–      37 143
Gecorrigeerde Boekwaarde per 1 januari 2001 4 065 130
   
Mutaties in de boekwaarde  
Opgeleverde onderhanden investeringsproj. (incl. nazorg)+/+ 140 069 
Afschrijvingen–/– 210 546 
Desinvesteringen (boekwaarde)–/–     9 924 
  –/–      80 401
Grond en gebouwen per 31 december 2001 3 984 729
Voorziening boekwaarderisico –/–    106 900
Boekwaarde per 31 december 2001 3 877 829

De correctie op de beginstand 2001 heeft naar analogie van de uitgevoerde controle in 2000 betrekking op de controle op de juistheid van waardering van de resterende eigendomspanden en inbouwpakketten huurpanden. Daarnaast heeft de correctie betrekking op de stand onderhanden werk in de beginbalans 2001 (zie toelichting bij onderhanden investeringsprojecten).

De voorziening boekwaarderisico's wordt hierna verder toegelicht.

In het saldo opgeleverde onderhanden investeringsprojecten is nog geen rekening gehouden met de projecten die zijn opgeleverd in het 4e kwartaal 2001. Deze projecten zijn verantwoord onder de post onderhanden investeringsprojecten.

Op de waarde van de grond, welke de Rgd in economisch eigendom heeft, wordt niet afgeschreven. Grond waarbij sprake is van afgekochte erfpacht, is gewaardeerd tegen het nog niet geamortiseerde deel van de aanschaffingsprijs. Grond waarbij sprake is van erfpacht met een verplichting tot het betalen van een jaarlijkse canon, wordt niet geactiveerd. Dit geldt eveneens voor overige niet in economisch eigendom zijnde gronden.

In onderstaand overzicht wordt nader inzicht verschaft in de afgekochte erfpachtrechten, de (resterende) looptijd en het nog niet geamortiseerde bedrag (boekwaarde) ultimo 2001.

Erfpachtrechten (in EUR1000)
 AfkoopsomRestant looptijd per 31-12-2001Boekwaarde per 31-12-2001
Oorspronkelijke duur 18 jaar (2 percelen)3 67612 jaar2 451
Oorspronkelijke duur 19 jaar (1 perceel)1115 jaar9
Oorspronkelijke duur 23 jaar (1 perceel)5 86723 jaar5 136
Oorspronkelijke duur 50 jaar (2 percelen)58943 jaar506
Totaal10 143 8 102

Voorziening boekwaarderisico

Op de boekwaarde van de materiële vaste activa is, voor zover noodzakelijk, een voorziening voor boekwaarderisico in mindering gebracht, indien de directe opbrengstwaarde bij verwachte afstoot lager zal zijn dan de resterende boekwaarde op het moment van afstoot, inclusief eventuele kosten van sloop. Afwaarderingen van materiële vaste activa in het lopend boekjaar i.v.m. onverhuurbaarheid en het slopen van objecten zonder verkoop van de grond lopen niet via de voorziening boekwaarderisico's.

De directe opbrengstwaarde is minimaal de opbrengst bij sloop van het betreffende object. De voorziening kent een horizon van 5 jaar. Op de risico's ná deze periode wordt nader ingegaan in de risicoparagraaf (paragraaf 6.3).

De dotatie in 2001 heeft met name betrekking op de objecten met een onderliggend contract van 7,5 jaar (vanaf 1-1-1999) die thans voor het eerst binnen de tijdhorizon van de voorziening vallen. Hoewel minder objecten worden afgestoten dan eerder was voorzien, is nog altijd sprake van een aanzienlijke dotatie.

De vrijval in 2001 heeft in belangrijke mate betrekking op objecten, waarbij sloop zonder afstoot (verkoop) aan de orde is.

Indien de uitkomst van onderhandelingen bij een object met potentiële afnemers nog onvoldoende zekerheid biedt over mogelijke verhuurbaarheid, maakt dit object nog onderdeel uit van de voorziening.

Voorziening boekwaarderisico (in EUR1000)
Stand per 1 januari 200196 928
  
Mutaties 
Onttrekkingen–/–   2 749
Dotatie+/+ 40 006
Vrijval–/– 27 285
Stand per 31 december 2001106 900
  
Verwachte onttrekkingen 
1-2 jaar18 160
3–4 jaar12 105
5 jaar76 635
Totaal106 900

Onderhanden investeringsprojecten

De onderhanden investeringsprojecten zijn gewaardeerd tegen historische kostprijs, inclusief ontwikkelingskosten en financieringsrente over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. Op de stand onderhanden investeringsprojecten zijn, slechts indien noodzakelijk, voorzienbare negatieve projectresultaten in mindering gebracht.

De correctie op de stand 1-1-2001 is een gevolg van de verscherpte definitiestelling en inventarisatie van opgeleverd onderhanden werk. De investeringen en de opgeleverde onderhanden investeringsprojecten tot en met het 3e kwartaal 2001, zijn inclusief de nazorgverplichtingen geactiveerd. Bij de opgeleverde projecten zijn dus nog niet de opgeleverde projecten 4e kwartaal 2001 meegenomen.

Onderhanden investeringsprojecten (in EUR1000)
Stand per 1 januari 2001146 879
  
Mutaties 
Investeringen+/+ 272 923
Opgeleverd onderhanden investeringsprojecten–/– 126 317
Saldo per 31 december 2001293 485

Inventaris en overige bedrijfsmiddelen

Deze post omvat de overige roerende goederen die langdurig dienstbaar zijn aan de bedrijfsvoering van het agentschap en toekomstige economische voordelen in zich hebben. De inventaris bestaat uit automatise-ringsmiddelen, communicatiemiddelen, kantinevoorzieningen, kantoormeubilair en vervoermiddelen voor zover niet in eigendom van het moederdepartement VROM.

De overige bedrijfsmiddelen bestaan uit de installaties ten behoeve van de eigen Rgd-huisvesting waarvoor de Rgd als gebruiker verantwoordelijk is in het kader van de nieuwe Regeling Taakverdeling Beheer (RTB).

Activering van inventaris en overige bedrijfsmiddelen vindt plaats op het moment van aanschaf. De inventaris en de overige bedrijfsmiddelen zijn gewaardeerd tegen aanschaffingsprijs minus afschrijvingen. De afschrijving van inventaris en de overige bedrijfsmiddelen vangt aan in het eerste jaar volgend op het jaar van aanschaf en de afschrijvingstermijnen variëren per categorie tussen 3 – 15 jaar.

Inventaris en overige bedrijfsmiddelen (in EUR1000)
Historische kostprijs4 903 
Cumulatieve afschrijving–/– 2 116 
Boekwaarde per 1 januari 2001 2 787
   
Mutaties in de boekwaarde  
Investeringen +/+ 733
Afschrijvingen –/– 850
Desinvesteringen (boekwaarde) –/–   73
Boekwaarde per 31 december 2001 2 597

Egalisatierekening

Deze post heeft betrekking op de egalisatie als gevolg van de huurprijsmethode waarbij er sprake is van een constante huurprijs, afgezien van de toegepaste indexering, over de contractperiode. De jaarlijkse opbrengst uit hoofde van de gebruiksvergoedingen kent derhalve een constante reeks, terwijl de kosten van rente en afschrijving over de jaren heen variëren. Het verschil tussen kosten en opbrengsten wordt jaarlijks op contractniveau geëgaliseerd en in de balans tot uitdrukking gebracht in een langlopende vordering op de gebruikers van de objecten. De vordering wordt over de totale contractperiode geneutraliseerd en is bij afloop van het contract nihil. De herberekening hiervan heeft geleid tot een correctie op de beginstand 2001. Bij vroegtijdige contractontbinding wordt de opgebouwde vordering (=egalisatie) door de klant afgekocht.

Egalisatierekening (in EUR1000)
Egalisatie afschrijvingskosten 31 december 200098 324 
Egalisatie rentekosten 31 december 2000135 632 
Stand per 31 december 2000 233 956
Correctie egalisatie afschrijvingskosten beginstand 2001–/–    476 
Correctie egalisatie rentekosten beginstand 2001–/– 7 512 
Totaal correctie beginstand 2001 –/–     7 988
Stand per 1 januari 2001 225 968
   
Mutaties  
Egalisatie afschrijvingskosten 200144 850 
Egalisatie rentekosten 200158 027 
Totaal mutaties 102 877
Afgekochte egalisatie afschrijvingskosten – 1 046
Afgekochte egalisatie rentekosten – 886
Totaal egalisatie 100 945
   
Egalisatie afschrijvingskosten per 31 december 2001141 652 
Egalisatie rentekosten 31 december 2001185 261 
Stand per 31 december 2001 326 913

Bij een enkel object is vanwege voortijdige contractbeëindiging de egalisatie afgekocht.

Vlottende activa

Onderhanden werk adviezen, services en overig

Het onderhanden werk adviezen, services en overig is gewaardeerd op basis van externe en interne kosten die aan deze activiteiten kunnen worden toegerekend. Het onderhanden werk adviezen, services en overig is opgenomen, indien noodzakelijk, onder aftrek van voorzienbare verliezen en reeds gefactureerde bedragen.

Onderhanden werk adviezen, services en overig (in EUR1000)
Onderhanden werk adviezen+/+ 6 520
Onderhanden werk services+/+ 3 015
Onderhanden werk overig+/+ 4 749
Totaal per 31 december 200114 284

Het onderhanden werk adviezen betreft de onderhanden zijnde advieswerkzaamheden (zowel project als niet-project gebonden).

Onderhanden werk adviezen (in EUR1000)
Stand per 1 januari 20017 991
  
Mutaties 
Geactiveerde kosten adviezen+/+ 2 402
Kostprijs opgeleverde adviezen–/– 2 702
Gefactureerde termijnen–/– 1 171
Stand per 31 december 20016 520

Het onderhanden werk services betreft de werkzaamheden, die volgens de RTB tot de taak van de afnemer worden gerekend, maar die op verzoek van de afnemer door de Rgd worden verricht.

Onderhanden werk services (in EUR1000)
Stand per 1 januari 200110 086
  
Mutaties 
Geactiveerde kosten services+/+ 1 969
Kostprijs opgeleverde services–/– 9 040
Stand per 31 december 20013 015

Het overig onderhanden werk betreft de door de klant à fonds perdu gefinancierde kleine projecten, hetgeen conform bestaande voorschriften beperkt is toegestaan. Waardering vindt plaats tegen kostprijs inclusief een toerekenbaar deel van de apparaatskosten van de Rgd. Uit het mutatie-overzicht blijkt dat de Rgd per ultimo 2001 relatief veel kleine projecten onderhanden heeft.

Onderhanden werk overig (kleine, à fonds perdu gefinancierde) projecten (in EUR1000)
Stand per 1 januari 200122 598
  
Mutaties 
Geactiveerde investeringen+/+ 102 856
Kostprijs opgeleverde kleine projecten–/–   57 804
Gefactureerde termijnen–/–   62 901
Stand per 31 december 20014 749

Debiteuren en overige vorderingen

De vorderingen zijn, voor zover noodzakelijk, opgenomen onder aftrek van een voorziening voor mogelijke oninbaarheid (dubieuze debiteuren). De vorderingen hebben een verwachte looptijd van maximaal een jaar.

Debiteuren en overige vorderingen (in EUR1000)
Debiteuren per 31 december 20017 761 
Voorziening dubieuze debiteuren–/–    618 
Saldo per 31 december 2001 7 143
   
Stand Overige vorderingen per 31 december 2001 57 604
   
Saldo per 31 december 2001 64 747

De overige vorderingen ultimo 2001 betreft onder meer nog te ontvangen gebruiksvergoedingen en nog te ontvangen huur- en afstootopbrengsten van de Dienst der Domeinen.

De voorziening voor dubieuze debiteuren wordt jaarlijks statisch bepaald aan de hand van een inschatting van oninbaarheid per vordering op balansdatum. De volgende specificatie van de voorziening dubieuze debiteuren kan worden gegeven:

Voorziening dubieuze debiteuren (in EUR1000)
Stand per 1 januari 20011 280
  
Mutaties 
Dotatie+/+ 120
Onttrekkingen–/– 168
Vrijval–/– 614
Stand per 31 december 2001618

De vrijval van de voorziening heeft met name te maken met debiteuren die ten onrechte als dubieus waren aangemerkt. De onttrekkingen betreffen vorderingen die als definitief oninbaar zijn afgeboekt.

Overlopende activa

De post overlopende activa per 31 december 2001 kan als volgt worden gespecificeerd:

Overlopende activa (in EUR1000)
Nog te ontvangen69 083
Vooruitbetaalde posten3 336
Saldo per 31 december 200172 419

De post nog te ontvangen betreft onder meer het nog te ontvangen beroep leenfaciliteit, de nog te ontvangen bijdragen van ministeries en de definitieve verrekening inputfinanciering buiten de huur-/verhuurrelatie met het ministerie VROM.

Liquide middelen

Onder deze post vallen alle rekening-courant relaties met het Ministerie van Financiën (RHB inclusief depositorekeningen), de bankrekeningen en de kas, inclusief eventuele waardepapieren.

Liquide middelen (in EUR1000)
Rekening-courant RHB162 882
Depositorekening RHB nazorgbudgetten5 403
Rabobank2 159
Kas/bank6
Saldo per 31 december 2001170 450

Depositorekening RHB nazorgbudgetten

Na de eerste oplevering van gebouwen en inbouwpakketten aan gebruikers resteert veelal een aantal nog af te ronden werkzaamheden, de nazorg. De opgeleverde activa worden inclusief de nazorgbudgetten op de balans geactiveerd en voor het volledige bedrag wordt een beroep gedaan op de leenfaciliteit. Het bedrag waarmee de resterende activiteiten zullen worden uitgevoerd, wordt voor maximaal 1 jaar op een depositorekening bij Financiën gezet tegen hetzelfde rentepercentage als waarvoor het leningconvenant is afgesloten.

Eigen vermogen

Exploitatiereserve

De hoogte van het eigen vermogen is vastgesteld conform de vigerende regelgeving inzake de vermogensvorming bij agentschappen, de Regeling Vermogensvoorschriften Agentschappen 2000. De exploitatiereserve is bedoeld voor het opvangen van algemene bedrijfsrisico's, welke voortvloeien uit de normale bedrijfsvoering. Voor de ontwikkeling van het eigen vermogen wordt verwezen naar het overzicht vermogensontwikkeling.

Onverdeeld resultaat

Het onverdeelde resultaat maakt onderdeel uit van het eigen vermogen. Indien het eigen vermogen groter is dan 5% van de gemiddelde gerealiseerde omzet, berekend over de laatste 3 jaar, wordt het overschot afgedragen via het moederdepartement aan Financiën. Met Financiën zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop dit afgedragen vermogen beschikbaar zal worden gehouden voor de rijkshuisvesting (zie Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen) en de wijze waarop de (relevante) omzet wordt bepaald. Als definitie voor de omzet voor de normering van het eigen vermogen wordt gehanteerd: het totaal aan baten minus de egalisatie, rentebaten en buitengewone baten.

Eigen vermogen (in EUR1000)
Exploitatiereserve per 1 januari 2001 87 250
Afdracht overschot aan moederdepartement–/– 47 970 
Onverdeeld resultaat 2001+/+ 10 876 
  –/–  37 094
Saldo per 31 december 2001 50 156

De gemiddelde omzet (totale omzet exclusief egalisatie, rente en buitengewone baten) over de afgelopen 3 jaar bedraagt € 825,753 mln. Bij een normering van het eigen vermogen tot 5% bedraagt het eigen vermogen maximaal € 41,288 mln. Het eigen vermogen ultimo 2001 (€ 50,156 mln) is hoger, zodat het verschil (€ 8 868 mln) in 2002 zal worden afgedragen aan het moederdepartement.

Voorzieningen

De voorzieningen worden gevormd voor egalisatie van kosten en voorzienbare specifieke risico's en verplichtingen die uitgaan boven het algemene bedrijfsrisico dat aan het bedrijfsproces van de Rgd is verbonden. De voorzieningen zijn opgebouwd door kwantificering van de voorzienbare redelijkerwijs in te schatten risico's. Hierna wordt per gevormde voorziening een nadere onderbouwing gegeven.

Voorziening Planmatig onderhoud

Planmatig onderhoud van de eigendomspanden vindt, per te onderscheiden component, periodiek plaats op basis van de vastgestelde onderhoudscyclus per component. Ter egalisatie van de kosten van planmatig onderhoud is een voorziening getroffen. In 2002 zal de hoogte van de voorziening opnieuw worden bepaald. Dotatie aan de voorziening vindt dynamisch plaats op basis van de in de huurprijsmethode opgenomen opslag ter dekking van de kosten van planmatig onderhoud.

Voorziening Planmatig onderhoud (in EUR1000)
Saldo per 1 januari 2001218 049
  
Mutaties 
Dotatie+/+ 36 893
Onttrekkingen–/– 33 748
Saldo per 31 december 2001221 194

Voorziening Asbestverontreiniging

De voorziening asbestverontreiniging is opgenomen ter bestrijding van de asbestrisico's die aanwezig zijn bij de gebouwenvoorraad. De verwachte uitgaven voor asbest zijn op basis van een deelonderzoek geraamd op basis van het per 1 januari 1999 vigerende asbestbeleid. Het beleid houdt in dat de gehele voorraad eigendomspanden binnen 5 jaar, tot en met 2004, integraal wordt geïnventariseerd op de aanwezigheid van asbest(risico's). Na afronding van de inventarisatie zal de hoogte van de voorziening opnieuw worden bezien. In de periode tot en met 2004 wordt tevens een versnelde uitvoering van maatregelen geëffectueerd om gezondheidsrisico's afdoende te beperken. Gedurende de komende 19 jaar zal alle resterende asbest worden verwijderd in alle te renoveren eigendomsobjecten en worden alle overtollige eigendomspanden asbestvrij afgestoten. De voorziening is niet bedoeld voor de bestrijding van asbestverontreiniging in huurpanden. Hiervoor geldt dat de kosten worden verhaald op de verhuurder.

De onttrekkingen aan de voorziening asbestverontreiniging in 2001 hebben derhalve betrekking op uitgevoerde inventarisaties en het verwijderen van asbest in eigendomspanden.

Voorziening Asbestverontreiniging (in EUR1000)
Saldo per 1 januari 200179 912
  
Mutaties 
Onttrekkingen–/– 5 609
Saldo per 31 december 200174 303

Voorziening Reorganisatie

De voorziening reorganisatie is in 2001 gevormd voor kosten die direct verband houden met de verplichtingen als gevolg van de voorgenomen reorganisatie van de Rgd. De kosten die zijn voorzien vloeien voort uit de kosten die noodzakelijk zijn voor de afbouw van de staande organisatie.

In deze voorziening zijn begrepen de resterende kosten van professionalisering per 31 december 2001 ad € 4,7 mln, waarvoor eerder een afzonderlijke voorziening is gevormd.

Voorziening Reorganisatie (in EUR1000)
Saldo per 1 januari 20010
Dotatie+/+ 15 000
Overboeking van voorziening professionalisering+/+   4 733
Saldo per 31 december 200119 733

Voorziening Leegstand

De kosten van leegstand bestaan uit de gederfde inkomsten van verhuurbare m2 van de leegstaande panden in het stelsel van huur en verhuur en eventueel extra kosten van het beheer van leegstaande panden. Onttrekkingen vinden plaats op basis van de vastgestelde leegstandskosten. Dotatie aan de voorziening vindt dynamisch plaats op basis van de in de huurprijsmethode opgenomen opslag ter dekking van de leegstandskosten.

Voorziening Leegstand (in EUR1000)
Saldo per 1 januari 200127 435
  
Mutaties 
Dotatie+/+ 16 661
Onttrekkingen–/–   5 863
Vrijval–/– 34 525
Saldo per 31 december 20013 708

Ultimo 2001 is de hoogte van de voorziening opnieuw bepaald. De statische toetsing heeft geleid tot een vrijval van de opgebouwde voorziening tot het bedrag dat als leegstandskosten voor 2002 is geprognotiseerd.

Overige voorzieningen

Onder de overige voorzieningen worden verschillende voorzieningen van geringe omvang verantwoord. De onderstaande overige voorzieningen zijn statisch bepaald.

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd:

Specificatie overige voorzieningen (in EUR1000)
Bodemsanering4 177
Geschillen en Rechtsgedingen4 820
Verlieslatende contracten1 594
Wachtgelden6 960
Professionalisering0
Saldo per 31 december 200117 551

De voorziening bodemsanering wordt gevormd voor situaties waar sprake is van grondvervuiling, waarbij de Rgd een saneringsplicht heeft, danwel sanering zelf zeer wenselijk acht. Voor de vorming van de voorziening komen alleen de bekende en taxeerbare saneringsoperaties, die binnen een tijdshorizon van vijf jaar in redelijkheid tot uitvoering zullen komen, in aanmerking.

Voorziening bodemsanering (in EUR1000)
Saldo per 1 januari 20014 677
Dotatie+/+    272
Onttrekkingen–/–    772
Saldo per 31 december 20014 177

De voorziening voor geschillen en rechtsgedingen is opgenomen voor alle lopende geschillen en rechtsgedingen, indien met redelijke mate van zekerheid de uitkomst van deze zaken en de hieraan gerelateerde kosten zijn in te schatten.

Voorziening geschillen en rechtsgedingen (in EUR1000)
Saldo per 1 januari 20014 529
Dotatie+/+ 1 862
Onttrekkingen–/– 1 344
Vrijval–/–    227
Saldo per 31 december 20014 820

De voorziening verlieslatende contracten is opgenomen voor verhuurcontracten, waarbij de werkelijke kosten van de Rgd hoger zijn dan de verhuuropbrengsten, voornamelijk afgesloten via de Dienst der Domeinen vóór 1 januari 1999.

Voorziening verlieslatende contracten (in EUR1000)
Saldo per 1 januari 20011 875
Dotatie+/+ 1 323
Onttrekkingen–/– 1 604
Saldo per 31 december 20011 594

Daarnaast zijn voorzieningen opgenomen voor wachtgeldverplichtingen van voormalig personeel en een voorziening voor professionaliseringskosten van de Rgd organisatie, die verband houden met de verdere vormgeving van het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel. Deze voorziening professionalisering is ultimo 2001 onderdeel geworden van de voorziening reorganisatie.

Vervolg overige voorzieningen (in EUR1000)
Wachtgelden per 1 januari 20015 895
Dotatie+/+ 2 679
Onttrekkingen–/– 1 614
Saldo per 31 december 20016 960
  
Professionalisering per 1 januari 20015 697
Onttrekkingen–/–    964
Overboeking naar voorziening reorganisatie–/– 4 733
Saldo per 31 december 20010

De grondslag van de voorziening wachtgelden is herzien. Tot en met 2000 is de nominale verplichting met een tijdshorizon van 5 jaar in de voorziening wachtgelden opgenomen. De herziening betekent dat bij de vorming van de voorziening rekening is gehouden met:

• de totale kosten van voormalig personeel, die gebruik (kunnen) maken van de wachtgeldregelingen, gedurende de afgesproken looptijd/einddatum én

• reductiecijfers als gevolg van uitstroom door sterfte.

• Daarnaast is deze voorziening gewaardeerd tegen contante waarde. De gehanteerde disconteringsvoet is afgeleid van de rente leenfaciliteit 15 jaar per 31-12-2001 en bedraagt 5,16%.

De herziening van de grondslag van de voorziening heeft tot gevolg dat de dotatie € 2,679 mln bedraagt, terwijl bij handhaving van de grondslag uit 2000 de dotatie € 0,753 mln zou bedragen, hetgeen overeenkomt met toevoeging van een jaartranche.

Langlopende schulden

Onder de langlopende schulden worden schuldverhoudingen opgenomen met een resterende looptijd van langer dan één jaar. Het kortlopende deel samenhangend met de aflossing die binnen een jaar zal plaatsvinden, is opgenomen onder de kortlopende schulden.

Leenfaciliteit Financiën

Het belangrijkste onderdeel van de langlopende schulden betreft de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën ter financiering van de voorraad panden en de in onderhanden werk zijnde projecten.

Leenfaciliteit (in EUR1000)
Stand verantwoording 2000 (excl. kortlopend deel)4 101 748 
Correctie beginstand–/–      66 167 
Stand per 1 januari 2001 4 035 581
Opgenomen per 1 januari 2001 als kortlopend deel 89 005
Totaal schuld leenfaciliteit per 1 januari 2001 4 124 586
   
Beroep 2001+/+ 296 797 
Aflossing–/– 119 728 
  177 069
Schuld leenfaciliteit per 31 december 2001 4 301 655
Kortlopend deel per 31 december 2001 –/–    107 633
Saldo per 31 december 2001 4 194 022

Als gevolg van mutaties in de waardering van de materiële vaste activa zijn het beroep op de leenfaciliteit en de aflossing herberekend. Dit heeft geleid tot een correctie op de beginstand. Het beroep 2001 is inclusief een nog te vorderen bedrag van € 12,6 mln en financieringsrente ten bedrage van € 11,1 mln. De opbouw van de leenfaciliteit is conform de vigerende regelgeving vastgelegd in de Regeling Leen- en Depositofaciliteit Agentschappen. De nadere uitwerking van de leenfaciliteit is neergelegd in het mantelconvenant leenfaciliteit, dat op 5 december 2000 is gesloten tussen Financiën en de Rgd. Dit mantelconvenant regelt alle bepalingen omtrent voorlopige en definitieve leningconvenanten.

• Een voorlopig leningconvenant betreft een afroepcontract ter financiering van de in onderhanden werk genomen investeringsprojecten. Het rentepercentage zoals dat is vastgelegd in het voorlopig leningconvenant is tevens de financieringsrente van het project. De financieringsrente wordt niet afgedragen maar meegefinancierd in de leenfaciliteit.

• Een definitief leningconvenant betreft een specificatie van projecten die zijn opgeleverd en onderdeel waren van een voorlopig leningconvenant. Per rentetranche wordt een rente- en aflossingsschema opgenomen in het definitief leningconvenant. Het rente- en aflossingsschema is gebaseerd op de nominale rentevariant waarbij, uit de beschikbare som van de rente en afschrijvingscomponenten, in eerste instantie aan de nominale renteverplichting over de (rest)schuld wordt voldaan.

Overige langlopende schulden

Onder deze post zijn leningen/financieringen opgenomen met een looptijd langer dan 1 jaar. Grotendeels betreft dit gebruikerszaken van de klant, die vóór de stelselwijziging onder de verantwoordelijkheid vielen van de Rgd, waarbij de klant gekozen heeft deze ook na 1 januari 1999 bij de Rgd onder te brengen. De uit deze services vergoeding voortvloeiende vervangingsverplichtingen worden onder de langlopende schulden gereserveerd. Deze service contracten zijn afgesloten met een looptijd van 15 jaar. Vervangingen zullen in overleg met de klant worden gepland en uitgevoerd.

Overige langlopende schulden (in EUR1000)
Stand per 1 januari 2001 15 229
Vervangingsverplichting gebruikersinstallaties+/+ 1 597 
  1 597
Stand 31 december 2001 16 826

De vervangingsverplichting ultimo 2001 bedraagt € 16,8 mln. Er zijn in 2001 geen vervangingen ten laste van deze vervangingsverplichting gebracht.

Kortlopende schulden

Een belangrijk deel van de kortlopende schulden heeft betrekking op het (kortlopend) deel van de leenfaciliteit bij Financiën dat in het komend jaar zal worden afgelost. Onder de kortlopende schulden zijn ook de nazorgverplichtingen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de resterende betalingen (van zowel interne als externe kosten) tijdens de nazorgfase van investeringsprojecten.

Kortlopende schulden (in EUR1000)
Nazorgverplichtingen16 347
Crediteuren26 792
Kortlopend deel langlopende schulden116 285
Nog te betalen72 645
Vooruitontvangen bedragen7 960
Saldo per 31 december 2001240 029

Van het kortlopende deel langlopende schulden heeft € 107,6 mln betrekking op de aflossing leenfaciliteit en € 8,7 mln op terugbetaling van de voorfinancieringen van departementen.

Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen

Niet uit de balans blijkende rechten bestaan uit:

PostOmschrijvingBedrag
Trekkingsrecht op afgedragen eigen vermogenHet totale bedrag waar de Rgd aanspraak op kan maken in het geval er sprake is van interen op het eigen vermogen als gevolg van negatieve resultaten. Van interen is sprake indien het eigen vermogen € 15 mln of minder bedraagt. Gelet op de stand eigen vermogen in de eindbalans 2001 is in 2002 geen sprake van een trekkingsrecht. Zie hiervoor ook de toelichting bij het Overzicht vermogensontwikkeling.€ 61,4 mln

Niet uit de balans blijkende verplichtingen bestaan uit:

PostOmschrijvingBedrag
MarkthurenDe totale nominale betalingsverplichting voor de gehele contractsduur, die voortvloeit uit panden welke zijn gehuurd uit de markt. De looptijd van deze huren is maximaal 26 jaar.circa € 1,8 mld
ProjectenDe definitie voor niet uit de balans blijkende verplichtingen voor projecten stoelt op de voorlopige leningconvenanten. De verplichting is gelijk gesteld aan de geraamde betalingen in 2002 en volgende jaren ten behoeve van de projecten in de voorlopige convenanten.circa € 0,8 mld
Verplichting afdracht eigen vermogen boven 5%In 2002 draagt de Rgd het eigen vermogen af voor zover dit de norm van 5% over de relevante gemiddelde omzet over 3 jaar overstijgt. In 2002 wordt deze afdracht toegevoegd aan het bestaande trekkingsrecht ad € 61,4 mln.€ 8,9 mln

7. Risicoparagraaf

In de balans zijn voorzieningen opgenomen ter dekking van risico's, verplichtingen en egalisatie van kosten. Bij de vaststelling van de aard en omvang van deze voorzieningen is in beginsel uitgegaan van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, boek 2, titel 9. Daartoe is een risicoprofiel bepaald, waarbij is aangegeven in hoeverre de risico's en verplichtingen kunnen worden gedragen door de Rgd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is een passende financiering overeengekomen in overleg met zowel het moederdepartement VROM als het Ministerie van Financiën. De voorzieningen voor risico's en verplichtingen zijn gevormd voor zover deze redelijkerwijs kwantificeerbaar zijn. Uitsluitend risico's binnen de tijdhorizon van de voorzieningen zijn in de balans opgenomen. Tevens is een onderscheid te maken in:

• Voorzieningen die gekoppeld zijn aan activa-posten zoals de voorraad gebouwen en het debiteurensaldo;

• Voorzieningen die verantwoord worden aan de passiva-zijde voor risico's, verplichtingen en/of ter egalisatie van kosten.

De voorzieningen worden gevoed door dotaties die ten laste van de exploitatierekening worden verantwoord. De onttrekkingen vinden ten laste van de voorziening plaats.

De financiële gevolgen van niet-voorzienbare en/of niet-redelijkerwijs kwantificeerbare risico's en verplichtingen worden binnen de exploitatierekening gedekt (ten laste van het eigen vermogen gebracht). Voorbeelden zijn brand en schade als gevolg van bouwstoffen en bacteriologische (legionella) besmetting etc. Indien sprake is van aanzienlijke onvoorziene schade zal dit ad hoc leiden tot overleg met het moederdepartement VROM en eventueel met het Ministerie van Financiën over de wijze van dekking van deze kosten. Hierbij moet ook worden gedacht aan kosten van bodemsanering. Deze kosten zijn op dit moment nog slechts beperkt kwantificeerbaar.

Ter nuancering van het bovenstaande geldt het volgende:

De nu reeds voorziene, maar nog niet exact kwantificeerbare boekwaarderisico's ná 2006 zijn niet opgenomen in de jaarverantwoording. De Rgd kan na het jaar 2006 geconfronteerd worden met een extra boekwaarderisico bij objecten die overtollig blijken na het aflopen van de 7,5 jaars- en langere contracten. De dekking van eventuele extra verliezen uit dezen hoofde moet in eerste instantie binnen de exploitatie van de Rgd plaatsvinden.

Of deze oplossing bijsturing behoeft, zal worden bezien bij de evaluatie van het Rijkshuisvestingsstelsel. Deze evaluatie zal 5 jaar na de inwerkingtreding van dit stelsel (in 2004) worden uitgevoerd.

De inventarisaties in het kader van asbest die worden afgerond in 2004 kunnen leiden tot een aanvullend inzicht in de omvang van de asbestproblematiek. Indien hiertoe aanleiding is zal de voorziening voor asbestverontreiniging hierop worden aangepast.

8. Rekeningstaat

Financiële verantwoording van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) over het jaar 2001 Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 2001 Rekening 2001 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Agentschap Rijksgebouwendienst (in EUR1000)

 
  (1)(2)(3)=(2)–(1)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
01Rijksgebouwendienst   
     
 Totale baten868 0371 008 025139 988
 Totale lasten896 375997 149100 774
 Saldo van baten en lasten– 28 33810 87639 214
     
 Totale kapitaalontvangsten363 024306 795– 56 229
 Totale kapitaaluitgaven458 667469 56810 901

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De staat behorende bij de rekening, onderdeel baten en lasten Agentschap Rijksgebouwendienst Baten-lastenoverzicht 2001: confrontatie oorspronkelijke begroting met de realisatie

 
 (1)(2)(3)=(2)–(1)
OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Baten   
Gebruiksvergoedingen van ministeries701 281747 10745 826
Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie62 13959 4112 728
Services9 30222 61113 309
Adviezen2 4651 323– 1 142
Derden10 11612 9762 860
Kleine projecten voor ministeries6 97757 96750 990
Egalisatie73 18294 88921 707
Rentebaten2 5757 0734 498
Overige baten04 6684 668
Buitengewone baten000
Totaal baten868 0371 008 025139 988
    
Lasten   
Apparaatskosten39 65756 22816 571
Huren vanuit de markt191 057204 08813 031
Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie62 13959 4112 728
Services9 30319 72010 417
Adviezen2 4652 838373
Derden3 3091 592– 1 717
Kleine projecten voor ministeries6 97757 80450 827
Kosten onderzoek rijkshuisvesting2 0421 091– 951
Dagelijks onderhoud38 48129 493– 8 988
Rentelasten236 183254 07817 895
Afschrijvingen190 004213 44823 444
Belastingen19 50520 128623
Mutaties voorzieningen95 25352 165– 43 088
Overige lasten025 06525 065
Buitengewone lasten000
Totaal lasten896 375997 149100 774
    
Saldo van baten en lasten– 28 33810 87639 214

Toelichting op de rekening, onderdeel baten en lasten

Algemeen

De kostendekkendheid van het Agentschap Rgd wordt in onderstaande tabel nader verklaard door de baten en lasten als volgt aan elkaar te relateren:

Lasten€  mlnBaten€  mln
Apparaatskosten56,2Gebruiksvergoedingen ministeries747,1
Huren vanuit de markt204,1Egalisatie94,9
Kosten onderzoek1,1Gebruiksvergoedingen derden9,1
Dagelijks onderhoud29,5Derden bijzondere objecten3,0
Rentelasten254,1Rentebaten7,1
Afschrijvingen213,4  
Belastingen20,1  
Mutaties voorzieningen52,2  
Derden bijzondere objecten1,6  
    
Inputfinanciering59,4Inputfinanciering59,4
    
Services19,7Services22,6
  Service derden0,2
    
Adviezen2,8Adviezen1,3
  Adviezen derden0,7
    
Kleine projecten voor ministeries57,8Kleine projecten voor ministeries57,9
    
Overige lasten25,1Overige baten4,7
    
Buitengewone lasten0Buitengewone baten0
Totaal lasten997,1Totaal baten1 008,0

De meeste lasten betreffen reguliere huisvestingskosten die worden gedekt vanuit de gebruiksvergoedingen. Voor inputfinanciering, services, adviezen en kleine projecten voor ministeries geldt dat kosten worden doorberekend. Verschillen tussen de aan elkaar gerelateerde baten en lasten worden onder meer verklaard, doordat de baten derden worden toegerekend aan de diverse producten met uitzondering van de bijzondere objecten, die onder de post lasten derden vallen.

Voor een zuivere analyse van het structureel in evenwicht zijn van baten en lasten is het belangrijk om incidentele kosten buiten de beschouwing te laten. Zo is er in 2001 sprake van incidentele apparaatskosten (in het kader van verbetering financieel beheer, implementatie IRIS/horizon en de voorbereidingen voor kanteling van de Rgd-organisatie) en de specifieke dotatie aan de voorziening reorganisatie. Indien deze incidentele kosten buiten beschouwing blijven blijkt dat sprake is van een positiever resultaat.

Baten

In de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2001 waren de baten geraamd op € 868,0 mln. Bij 2e suppletore begroting is de raming bijgesteld naar € 969,3 mln. Deze mutaties hangen voornamelijk samen met de effecten van de herwaardering van de materiële vaste activa en de hieraan gekoppelde gebruiksvergoedingen. De realisatie is nagenoeg gelijk aan de 2e suppletore begroting met uitzondering van de omzet van kleine projecten die aanzienlijk hoger is dan begroot.

Gebruiksvergoedingen van ministeries

De gebruiksvergoedingen hebben betrekking op de verkregen opbrengst van ministeries op basis van de in het kader van het huur-verhuurmodel opgestelde interne verhuurcontracten. De gebruiksvergoedingen zijn in 2001 gestegen vanwege opgeleverde investeringsprojecten, waarvoor de klanten een kostendekkende gebruiksvergoeding betalen.

Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie

Onder inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie vallen onder andere de posten huisvesting ten behoeve van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken, het beheer van monumenten met een erfgoedfunctie, de functionele kosten van het Koninklijk Huis, de beleidstaken van de Rgd, het Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting en de toegankelijkheid. Voor de dekking van de inputfinanciering wordt zorggedragen door het moederdepartement.

Services

Het onderdeel services betreft de opbrengst voor werkzaamheden, die volgens de RTB tot de taak van de afnemer worden gerekend (RTB-serviceverlening), maar die op verzoek van de afnemers, voorzover rijksoverheid, door de Rgd worden verricht. Hieronder valt ook het facility-management. Services worden door de Rgd uitgevoerd zowel via incidentele opdrachten als via servicecontracten.

Specificatie opbrengsten services (in EUR1000)
Opbrengst servicecontracten12 123
Opbrengst incidentele services9 879
Opbrengsten facility management609
Totaal22 611

Adviezen

De opbrengst adviezen heeft betrekking op de opbrengsten van niet-projectgebonden huisvestingsadviezen aan rijksoverheden. Projectgebonden adviezen worden geactiveerd bij de materiële vaste activa.

Derden

Het onderdeel derden betreft de opbrengsten van huisvesting van organisaties op het niveau van de centrale overheid, die (vrijwel) geheel worden bekostigd uit collectieve middelen. De opbrengsten betreffen naast de opbrengsten gebruiksvergoedingen ook opbrengsten voor geleverde adviezen en services. Onder deze post vallen tevens de opbrengsten voor de exploitatie van de bijzondere objecten. Hiertoe behoren met name de opbrengsten van de parkeergarages en de grafelijke zalen.

Specificatie opbrengsten derden (in EUR1000)
Opbrengsten gebruiksvergoedingen9 090
Opbrengsten adviezen675
Opbrengsten services167
Opbrengsten bijzondere objecten3 044
Totaal12 976

Kleine projecten voor ministeries

Onder deze post worden de opbrengsten als gevolg van uitgevoerde kleine, à fonds perdu gefinancierde, projecten voor ministeries verantwoord. Het financieren van deze (ver)bouwprojecten door de gebruikers middels een meerjarige gebruiksvergoeding is niet zinvol door de relatief geringe financiële omvang van deze projecten. In een beperkt aantal gevallen is het toegestaan te opteren voor een bijdrage in één keer. Inbouwpakketten kunnen ongelimiteerd à fonds perdu worden gefinancierd. Ministeries hebben vaker van deze mogelijkheden gebruik gemaakt dan vooraf was begroot.

Egalisatie

De huurprijsmethodiek Rgd heeft als uitgangspunt een (afgezien van de toegepaste indexering) constante huurprijs over de contractperiode. De jaarlijkse opbrengst uit hoofde van de gebruiksvergoedingen kent derhalve een constante reeks, terwijl de kosten van rente en afschrijving variëren over de jaren. Het verschil tussen deze baten en lasten wordt jaarlijks op contractniveau geëgaliseerd. In de balans wordt dit tot uitdrukking gebracht in een langlopende vordering op de gebruikers van de objecten onder de post egalisatierekening. Een correctie op de beginstand 2001 van de egalisatie is ook in deze post verwerkt.

Overzicht egalisatie (in EUR1000)
Egalisatie afschrijvingskosten eigendom44 374
Egalisatie rentekosten eigendom50 515
Totaal egalisatie94 889

Rentebaten

De Rgd heeft rentebaten tengevolge van positieve saldi op de rekening-courant RHB en op de depositorekening RHB:

• De rentebaten op de rekening-courant RHB bedragen € 5,7 mln.

• De rentebaten op de depositorekening RHB nazorgbudgetten bedragen € 1,4 mln en betreffen de middelen die reeds zijn opgenomen uit de leenfaciliteit en gedurende één jaar tegen een gelijk rentepercentage als van de leenfaciliteit uitstaan.

Overige baten

Onder deze post worden onder andere boekwinsten verantwoord als gevolg van afstoot van objecten en resultaten op investeringsprojecten.

Lasten

In de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2001 waren de lasten geraamd op € 896,4 mln. Op basis van de realisatie 2000 is bij 2e suppletore begroting de raming bijgesteld naar € 995,4 mln. Deze mutaties hangen voornamelijk samen met de effecten van de herwaardering van de materiële vaste activa en de hieraan gekoppelde lasten, met name rente- en afschrijvingskosten. Het verschil tussen de bijgestelde raming en de realisatie van totaal € 1,7 mln wordt verklaard door diverse mutaties.

Apparaatskosten

Deze post omvat alle apparaatskosten, zijnde in- en extern personeel, materieel inclusief eigen Rgd-huisvesting, die niet gedekt en verantwoord worden via adviezen, services, kleine projecten ministeries, huisvestingskosten inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie en geactiveerd worden in huisvestingsprojecten. Deze post dient gedekt te worden uit de opslagen in de gebruiksvergoedingen.

Overzicht apparaatskosten (in EUR1000)
Totaal (bruto) kosten Personeel78 111 
Totaal (bruto) kosten Materieel+/+ 23 795 
Totaal apparaatskosten (bruto) 101 906
   
Totaal toegerekend aan producten -/- 45 678
Totaal apparaatskosten (netto) 56 228

Voor de dekking van de saldo-post netto apparaatkosten ad € 56,2 mln dient de opslag voor apparaatskosten in de gebruiksvergoedingen.

In de begroting 2001 is voor (bruto) apparaatskosten een bedrag van € 81,0 mln opgenomen. Bij de 2e suppletore begroting 2001 is dit bedrag reeds gewijzigd in € 85,0 mln.

De hogere realisatie van de bruto apparaatskosten t.o.v. de 2e suppletore begroting 2001 met een bedrag van € 16,9 mln wordt voor het merendeel verklaard door de kosten van externen, die onder andere ingehuurd zijn in het kader van het verbeteren van het financieel beheer. Tevens worden de hogere apparaatskosten verklaard door de nodige inzet ten behoeve van IRIS en de voorbereidingen voor kanteling van de Rgd-organisatie.

Het totaal van deze incidentele kosten in 2001 bedraagt € 10,3 mln.

In de begroting 2001 is voor de toerekening aan de overige producten een bedrag van € 41,3 mln opgenomen. De hogere realisatie van € 4,4 mln betekent meer directe (en dus factureerbare) uren ten opzichte van de begroting. Hiermee zijn een deel van de hogere bruto apparaatskosten gedekt.

Huren vanuit de markt

Het betreft de door de Rgd aan de markt te betalen huren, exclusief de huren van objecten die vallen buiten de huurverhuurrelatie. Deze laatste worden verantwoord onder de kosten inputfinanciering.

Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie

De posten inputfinanciering buiten de huurverhuurrelatie zijn bij de baten beschreven. Voor de toelichting inzake de realisatie van de inputfinanciering wordt verwezen naar artikel 02.01. «Inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie» van het moederdepartement VROM.

Services

De post services betreft de integrale kosten (inclusief apparaatskosten) voor werkzaamheden, die volgens de RTB tot de taak van de afnemer worden gerekend (RTB-serviceverlening), maar op verzoek van de afnemers door de Rgd worden verricht en overige services. Hieronder valt ook het facility-management.

Een deel van de kosten bestaat uit de opbouw van een vervangingsverplichting (zie langlopende schulden) die de Rgd heeft jegens een aantal klanten ten aanzien van de vervanging van gebruikersinstallaties. Deze kosten zijn opgenomen onder de kosten servicecontracten in de onderstaande specificatie.

Specificatie kosten services (in EUR1000)
Kosten servicecontracten9 788
Kostprijs service projecten9 040
Kosten facility management892
Totaal19 720

De kosten services omvatten ook de kosten van services afgenomen door derden. In de verantwoording zijn wel de serviceopbrengsten derden afzonderlijk opgenomen maar de kosten worden integraal verantwoord onder deze post.

Adviezen

De Rgd verricht op verzoek van de gebruikers niet-projectgebonden adviezen. De kosten betreffen zowel de interne als externe kosten. De projectgebonden adviezen worden geactiveerd onder de materiële vaste activa en komen via afschrijvingen ten laste van het resultaat. De kosten adviezen omvatten ook de kosten van adviezen afgenomen door derden. In de verantwoording zijn wel de adviesopbrengsten derden afzonderlijk opgenomen maar de kosten worden integraal verantwoord onder deze post.

Derden

Onder deze post worden de kosten van aan derden geleverde prestaties verantwoord, met uitzondering van de kosten die integraal zijn ondergebracht bij andere posten, zoals de afschrijvingskosten onroerend goed, rentekosten van de leenfaciliteit en kosten onderhoud.

De hier verantwoorde kosten betreffen de kosten voor de bijzondere objecten, zoals de grafelijke zalen, parkeergarages en hotelkantoren.

Kleine projecten voor ministeries

Onder deze post zijn de integrale kosten opgenomen van de door de Rgd uitgevoerde kleine projecten voor ministeries, hetgeen (ver)bouwactiviteiten van relatief geringe financiële omvang en/of inbouwpakketten betreffen, die à fonds perdu worden gefinancierd. Ministeries hebben relatief vaker gebruik gemaakt van de mogelijkheid om kleine projectenà fonds perdu te financieren dan vooraf was begroot.

Kosten onderzoek rijkshuisvesting

De kosten betreffen de uitvoeringskosten van aan externen opgedragen onderzoek, kennisoverdracht en implementatie.

Dagelijks onderhoud

De kosten van dagelijks onderhoud hebben betrekking op regelmatig terugkerende vaste werkzaamheden, zoals contractonderhoud en wettelijk verplichte keuringen en het oplossen van storingen.

Rentelasten

Onder deze post worden de rentekosten van de rentedragende leningen en (eventuele) debetrente van de rekening courant RHB verantwoord. De rentelasten zijn € 17,9 mln hoger dan oorspronkelijk begroot. Vanwege extra opgeleverde investeringsprojecten en de aankoop van een aantal huurpanden ultimo 2000 is reeds bij 2e suppletore begroting 2001 € 22,9 mln. gewijzigd. De realisatie is € 5,1 mln. lager dan totaal (na 2e suppletore) geraamd.

Afschrijvingskosten

Onder deze post zijn de volgende afschrijvingskosten van de vaste activa opgenomen:

Overzicht afschrijvingskosten (in EUR1000)
Immateriële vaste activa2 052
Gebouwen, incl. inbouwpakketten210 546
Overige materiële vaste activa850
Totaal afschrijvingskosten213 448

De afschrijvingskosten gebouwen, inclusief inbouwpakketten betreffen met name de reguliere afschrijvingen, maar is ook bestemd voor incidentele inhaalafschrijvingen, als gevolg van sloop van objecten of afwaardering in verband met onverhuurbaarheid. De afschrijvingskosten zijn € 23,4 mln hoger dan oorspronkelijk begroot. Vanwege extra opgeleverde investeringsprojecten en de aankoop van een aantal huurpanden ultimo 2000 is reeds bij 2e suppletore begroting 2001 € 15,5 mln. gewijzigd.

Belastingen

Het betreft hier het eigenaarsdeel van de onroerend zaakbelasting (OZB) over de voorraad onroerend goed. De onroerend zaakbelasting wordt afgedragen aan de Dienst der Domeinen.

Mutaties voorzieningen

Deze post bestaat enerzijds uit dotaties aan de voorzieningen (ad € 114,8 mln) en anderzijds uit vrijval van voorzieningen (ad € 62,7 mln). Een specifieke toelichting op de dotatie of de vrijval is terug te vinden bij de toelichting op de balans bij de betreffende voorziening.

De volgende dotaties aan de voorzieningen hebben in 2001 plaatsgevonden:

• dotatie voorziening boekwaarderisico gebaseerd op een actualisatie van de objecten die in de voorziening per 1 januari reeds waren opgenomen en ten behoeve van risico's die optreden in het nieuw toegevoegde jaar (2006) in de periode waarop de voorziening betrekking heeft;

• dotatie voorziening dubieuze debiteuren op basis van vermoedelijk oninbare vorderingen;

• dotatie aan de voorziening planmatig onderhoud op basis van de opbrengst van de component voor planmatig onderhoud in de gebruiksvergoedingen;

• dotatie aan de voorziening leegstand op basis van de opbrengst van de component voor leegstand in de gebruiksvergoedingen;

• dotatie overige voorzieningen op basis van nieuwe risico's die via de voorziening bodemsanering, wachtgelden of verlieslatende contracten zullen worden afgedekt. Ten aanzien van de voorziening wachtgelden heeft naast de dotatie voor nieuwe risico's ook een aanvullende dotatie plaatsgevonden ten behoeve van de bestaande wachtgelders;

• dotatie voorziening reorganisatie overeenkomend met alle geraamde kosten die zijn gerelateerd aan de reorganisatie van de Rijksgebouwendienst.

Overzicht dotaties voorzieningen (in EUR1000)
Dotatie voorziening boekwaarderisico40 006
Dotatie voorziening dubieuze debiteuren120
Dotatie voorziening planmatig onderhoud36 893
Dotatie voorziening reorganisatie15 000
Dotatie voorziening leegstand16 661
Dotatie overige voorzieningen6 136
Totaal dotatie114 816

De volgende vrijval heeft in 2001 plaatsgevonden:

• vrijval van de voorziening boekwaarderisico; de vrijval in 2001 heeft in belangrijke mate betrekking op objecten, waarbij sloop zonder afstoot (verkoop) aan de orde is;

• vrijval van de voorziening dubieuze debiteuren;

• vrijval van de voorziening leegstand; de vrijval betreft het bedrag dat niet is benodigd voor de geprognotiseerde leegstandskosten in 2002;

• vrijval bij de voorziening geschillen en rechtsgedingen, onder de post overige voorzieningen.

Overzicht vrijval voorzieningen (in EUR1000)
Vrijval voorziening boekwaarderisico27 285
Vrijval voorziening dubieuze debiteuren614
Vrijval voorziening leegstand34 525
Vrijval overige voorzieningen227
Totaal vrijval62 651

Overige lasten

De overige lasten betreft een restcategorie die niet onder de overige posten kunnen worden verantwoord. Het betreft onder meer negatieve projectresultaten en de financiële consequenties van de afhandeling van gemaakte afspraken met de klanten (ministeries).

Daarnaast is opgenomen de administratieve correctie op de beginbalans per 1 januari 2001. Bij de afsluiting van het vorig boekjaar zijn onder andere een aantal overige vorderingen door de op dat moment uitgevoerde afstemmingsprocedure niet correct in de verantwoording verwerkt. Feitelijk betreft deze last een correctie op de in het voorgaand boekjaar gepresenteerde bate van ca. € 13,5 mln. Door de bij deze jaarrekening vastgestelde verbandscontroles is een correctie van deze omvang en deze aard in de toekomst uitgesloten.

OVERZICHT VERMOGENSONTWIKKELING

Agentschap Rijksgebouwendienst

Overzicht vermogensontwikkeling (EUR1000)
  1997199819992000Begroot 2001Realisatie 2001
Eigen vermogen per 1 januari nvtnvt38 57149 09287 25087 250
• Saldo van Baten en Lasten+/+  10 52151 607– 28 33810 876
• Directe mutaties in het eigen vermogen:       
– uitkering aan moederdepartement–/–   – 13 449– 47 970– 47 970
– bijdrage moederdepartement ter versterking EV+/+      
– overige mutaties+/+      
Eigen vermogen per 31 decembernvtnvtnvt49 09287 25010 94750 156

Toelichting directe mutaties in het eigen vermogen

De directe mutatie in het eigen vermogen die bij het agentschap Rgd in 2001 heeft plaatsgevonden, is de afdracht overschot vermogen 2000.

De afdracht is het gevolg van het feit dat het eigen vermogen van de Rgd is gemaximeerd op 5% van de omzet, exclusief egalisatie, rentebaten en buitengewone baten. Het eigen vermogen Rgd ultimo 2000 was € 48,0 mln hoger dan de norm. Dit bedrag is in 2001 conform de regelgeving afgedragen aan het moederdepartement. Op de afgedragen middelen kan de Rgd een beroep doen indien het eigen vermogen, ultimo een boekjaar, minder bedraagt dan € 15,0 mln. Over 1999 is € 13,4 mln afgedragen en over 2000€ 48,0 mln, ofwel totaal € 61,4 mln. Op basis van de realisatie 2001 is sprake van een eigen vermogen van € 50,2 mln. Aangezien het eigen vermogen maximaal € 41,3 mln bedraagt, wordt het verschil (€ 8,9 mln) in 2002 afgedragen aan het moederdepartement.

De ontwikkeling van de afdracht eigen vermogen is ook terug te vinden onder de niet uit de balans blijkende rechten in hoofdstuk 6.2.

De staat behorende bij de rekening, onderdeel het kasstroomoverzicht Agentschap Rijksgebouwendienst Het kasstroomoverzicht 2001 (EUR1000): confrontatie ontwerpbegroting met de realisatie

   (1)(2)(3)=(2)-(1)
  OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
   EUR1000EUR1000EUR1000
1. Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito's)364 150234 384– 129 766
      
2. Totaal operationele kasstroom87 43696 6749 238
      
 3a.-/-totaal investeringen– 341 697– 295 05046 647
 3b+/+totaal boekwaarde desinvesteringen09 9979 997
3. Totaal investeringskasstroom– 341 697– 285 05356 644
      
 4a.-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0– 47 97047 970
 4b+/+eenmalige storting door moederdepartement000
 4c.-/-aflossingen op leningen– 116 970– 126 548– 9 577
 4d+/+beroep op leenfaciliteit363 024296 798– 66 227
4. Totaal financieringskasstroom246 054122 280– 123 774
      
5. Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito's) (=1+2+3+4)355 943168 285– 187 658
  (maximale roodstand 0,5 mln euro)   

Toelichting op de rekening, onderdeel het kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht geeft aan hoeveel kasmiddelen in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en op welke wijze gebruik is gemaakt van deze middelen. Aan de hand van het kasstroomoverzicht worden de kapitaaluitgaven en -ontvangsten toegelicht. In dit model vormen de posten 3a, 4a en 4c de kapitaaluitgaven, terwijl de posten 3b, 4b en 4d de kapitaalontvangsten vormen.

Operationele kasstroom

Bij het bepalen van de operationele kasstroom is uitgegaan van het saldo van baten en lasten, dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingen, en de mutaties in de balansposten egalisatie, voorzieningen en kortlopende activa en passiva.

De operationele kasstroom is hoger dan in de begroting 2001 omdat het saldo van baten en lasten hoger is dan begroot.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom bestaat uit het saldo van investeringen en (boekwaarde van de) desinvesteringen. In 2001 is in de volgende vaste activa geïnvesteerd:

Overzicht investeringen vaste activa (in EUR1000)
Immateriële vaste activa7 642
Huisvestingsprojecten (onderhanden en opgeleverd)286 675
Inventaris en overige bedrijfsmiddelen733
Totaal295 050

De investeringskasstroom is € 56,6 mln lager dan begroot. De belangrijkste verklaring is de achterblijvende investeringsuitgaven.

Financieringskasstroom

De (eenmalige) uitkering aan het moederdepartement betreft de afdracht van het eigen vermogen, voor het bedrag waarmee het eigen vermogen de norm, van 5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen drie jaar, overschrijdt.

De aflossingen op leningen bestaat uit de aflossing op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën en de terugbetaling van de voorfinancieringen van departementen.

Alleen voor de investeringen in huisvestingsprojecten en voor de terugbetaling van de voorfinancieringen wordt een beroep op de leenfaciliteit gedaan.

De financieringskasstroom blijft € 123,8 mln achter bij de begroting 2001. Hiervan is overigens al € 107,6 mln gemeld in de 2e suppletore begroting 2001.

De verklaring wordt gevormd door hogere aflossingen en een lager beroep op de leenfaciliteit.

BIJLAGEN

TREFWOORDENREGISTER

Accountantsdienst 57, 61, 65, 67, 88, 89, 139

Algemene Rekenkamer 2, 7, 8, 57, 61, 63, 64, 66, 206, 247

Amendement Feenstra 35

Arbeidsgehandicapten 58

Asbest 41, 43, 177, 180, 225, 226, 232

Audits 38

Bedrijfsvoering 7, 55, 57, 60, 73, 74, 100, 177, 201, 207, 208, 212, 216, 219, 224

Belastingplan 2001 29

Belevingskwaliteit 197, 198

Besturingsinstrumentarium 209

Biodiversiteit 11, 37

Bodemsanering 6, 16, 66, 152, 153, 155, 156, 160, 186, 187, 190, 195, 227, 232, 240

Boekwaarderisico 201, 211, 216, 217, 218, 219, 232, 240, 241

Boekwinsten 237

Bouwbesluit 31, 32, 96, 98

Bouwstoffenbesluit 42, 160, 168

Broeikasgassen 10, 31, 44, 50, 164

Clean Development Mechanism 36, 68, 161, 162, 164, 165, 170, 247

Commissie Terlouw 23

Commissie Vogtländer 30

Convenant 14, 20, 26, 45, 113, 114, 115, 117, 126, 140, 142, 153, 161, 169, 176, 209, 211, 224, 229, 231

Dotatie 201, 218, 219, 229, 232, 235, 240, 241

Driewegkatalysatoren 9

Duurzaam bouwen 2, 13, 14, 41, 97, 98, 204

Eigen woningbezit 16, 24, 25, 88, 89, 96, 110, 133

Emissiereductie 39, 50, 162

Emissiereducties 9, 50

Energiebelasting 30

Energiebesparing 14, 15, 44, 54, 86, 95, 118, 162, 249

EOS-programma 26, 88, 90, 93, 105, 108

Europese Commissie 12, 30, 31, 38, 39, 40, 137, 139, 149

Europese Raad 38

Europese regelgeving 40, 96

Europese Unie 37, 38, 39, 248

Evaluatie 9, 12, 13, 14, 19, 22, 33, 34, 43, 47, 50, 56, 61, 63, 72, 87, 96, 109, 118, 119, 122, 123, 135, 143, 147, 149, 150, 154, 155, 156, 158, 159, 160, 169, 170, 174, 179, 180, 199, 213, 232

Evenementenvuurwerk 49

Gebruiksvergoedingen 84, 202, 204, 208, 220, 223, 235, 236, 237, 238, 240

Gedoogsituaties 48

Geluidbeleid 23, 52

Geluidshinder 49, 51

Handhaving 2, 28, 29, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 52, 55, 91, 96, 145, 151, 157, 168, 170, 178, 229, 249, 250

Huurbeleid 24, 32, 96, 107

Huurder/verhuurder-model 212

Huurgeschillen 2, 46

Huurstijgingspercentage 24

Huursubsidiewet 26, 90, 92, 105

Huur-verhuurmodel 200, 235

Ijkrapport 10

Inspecties Ruimtelijke Ordening 45, 46

Interreg 40, 134, 136, 139, 140, 141

ISO-14 001 61, 73

Joint Implementation 36, 162, 164, 249

Kasstroomoverzicht 8, 243

Klantcontactpunten 26

Klanttevredenheidsmonitor 198, 199

Landelijk Afvalbeheerplan 12

Leegstand 201, 202, 203, 211, 226, 227, 240, 241

Leegstandspercentage 201, 202

Leenfaciliteit 209, 210, 211, 223, 224, 228, 229, 230, 237, 239, 243, 244

Legionella 44, 96, 156, 158, 159, 232

Meerjarenbeleidsplan Rijkshuisvesting 205

Milieubalans 37, 50, 51, 52

Milieudruk 37, 49, 51, 53, 54, 68, 154, 155, 160, 171, 174, 175, 176

Milieueffectrapport 12, 173

Milieu-investeringen 30

Monumentenbeleid 16

Nieuwe sleutelprojecten 22, 136

Nitraatprojecten 11, 12, 160

Nota Grondbeleid 20, 28

Nota Ruimte maken, ruimte delen 2, 27, 56

Onderhoudsvoorraad 199

Particulier opdrachtgeverschap 16, 19, 20, 96, 99, 119

Persoonsgebonden budgetten 2, 25

Persoonsgebonden uitgaven 72, 76, 81, 93, 94, 134, 146

Portefeuillemanagement 210

Rentebaten 224, 237, 242

Risicoparagraaf 218

Ruimtelijk Planbureau 56, 58, 136, 137, 138

Stedelijke Vernieuwing 2, 17, 18, 99, 113, 121, 122, 152, 155, 249

Steunpunt Mineralen 11

Stikstof 11, 39, 40, 178

Vangnetregeling huursubsidie 88

Vastgoed 22, 197, 198, 199, 200, 204, 250

Vermogensontwikkeling 224, 231, 242

Verstedelijkingsgesprekken 16, 19, 20

VINEX-locaties 19, 156, 184

Vuurwerkbesluit 29

Vuurwerkclassificatie-onderzoek 49

Woningcorporaties 14, 19, 24, 33, 34, 46, 83

Woonzorg 26, 27, 96, 100, 102

Woonzorgstimuleringsregeling 26, 27, 102, 103

AFKORTINGENLIJST

4cFour ceilings-foresee
ABPAlgemeen Burgerlijk Pensioenfonds
ACAutomatische continueringen
ACS-landenLanden in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Zuidzee
ADAccountantsdienst
ADLAlgemene dagelijkse levensverrichtingen
AEDESVereniging van Woningcorporaties (geen afkorting)
AGTArtikelsgewijze toelichting
AMvBAlgemene Maatregel van Bestuur
AOAdministratieve Organisatie
AOAlgemeen Overleg
AOOAfval overleg orgaan
ARAlgemene Rekenkamer
ARNAuto Recycling Nederland
AVIAfvalverwerkingsindustrie
AVRAfvalverwerking Rijnmond
AWBAlgemene Wet Bestuursrecht
B&WBurgemeester en Wethouders
BBPBruto Binnenlands Product
BBVBuiten Begrotingsverband
BEESBesluit emissie-eisen stookinstallaties
BEVERBeleidsvernieuwing Bodemsanering
BEWBevordering Eigen Woningbezit
BGSHBeschikking Geldelijke Steun Huurwoningen
BIRKBudget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit
BLSBesluit Locatiegebonden Subsidies
BMDBenchmark dose
BOOTBesluit Opslag Ondergrondse Tanks
BRUBestuur Regio Utrecht
BsBesluitstralingsbescherming
BSVBureau Sanering Verkeerslawaai
BTSBeleidsteam Stad
BTZRBesluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel
BWBurgerlijk Wetboek
BZKBinnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
CAFEClean Air For Europe
CAOCollectieve Arbeidsvoorwaarden Overeenkomst
CBSCentraal Bureau voor de Statistiek
CCDMCoördinatie Commissie Doelgroep Monitoring
CDMClean Development Mechanism
CERCertified Emission Reduction
CERUPTCertified Emission Reduction Unit Procurement Tender
CFKChloor Fluor Koolwaterstoffen
CFVCentraal Fonds Volkshuisvesting
CLEENChemical Legislation European Enforcement Network
CNSConvention on Nuclear Safety
CO2Kooldioxide
COP6 en verderZesde «Conference of Parties» en verder
COVRACentrale Organisatie voor Radioactief Afval
CPBCentraal Plan Bureau
CRCCentrale Rijnvaart Commissie
CSCentrale Sector
CTBCollege voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen
CURCivieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving
DB (A)Decibel (audio)
DDIDienst Documentaire Informatie
DEMODemonstratieprojecten Mobiele Bronnen
DFEZDirectie Financiële en Economische Zaken
DGMDirectoraat-generaal Milieubeheer
DGVHDirectoraat-generaal van de Volkshuisvesting
DGWDirectoraat-generaal Wonen
DKPDynamische Kostprijs
DOADuurzame ondernemersaftrek
DRZDienst Recherchezaken
DUBODuurzaam bouwen
ECNEnergie Centrum Nederland
EGEuropese Gemeenschap
EHSEcologische hoofdstructuur
EIAEnergie-investeringsaftrek
EOSEOS Project modernisering huursubsidie (geen afkorting; EOS = godin v.d. dageraad)
EPAEnergie Prestatie Advies
EPCEnergieprestatiecoëfficiënt
ERUPTEmission Reduction Unit Procurement Tender
ESNIBEisen Standaard Niveau Informatiebeveiliging
EUEuropese Unie
EURALEuropese Afvalstoffen Lijst
EVOAEuropese richtlijn voor in-, uit- en doorvoer van gevaarlijke afvalstoffen
EZEconomische zaken
FACSFinanciële Aangelegenheden Centrale Sector (handboek)
FESFonds economische structuurversterking
FHWROFundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
FOFacilitaire organisatie
FteFull time equivalent
FVFinanciële verantwoording
G4Vier Grote Steden
GAVEGasvormige en vloeibare Energiedragers
GBAGemeentelijke Basisadministratie
GEWGewenningssubsidie Eigen Woningbezit
GFTGroente, fruit en tuin
GGO'sGenetisch gemodificeerde organismen
GKNN.V. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland
GSBGrote Steden Beleid
HABOGHoog radio-actief afvalbehandelings- en opslaggebouw
HCFKChloorfluorkoolwaterstof
HFK'sGehalogeneerde chloor fluor koolwaterstoffen
HNRHoog Niveau Renovatie
HSHuursubsidie
IBOInterdepartementaal beleidsonderzoek
ICInterne controle
ICESInterdepartementale Commissie Economische Structuurversterking
ICTInformatie- en Communicatietechnologie
ID-wijkIntelligente Duurzame wijk
IFCInternational Finance Coorperation
IFD bouwenInnovatief, Flexibel en Demontabel bouwen
IPOInterprovinciaal Overlegorgaan
IPSVInnovatie Programma Stedelijke Vernieuwing
ISVInvesteringen stedelijke vernieuwing
IVBNVereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland
IVHInspectie van de Volkshuisvesting in de provincies
JIJoint Implementation
KANKnooppunt Arnhem-Nijmegen
KEWKern Energiewet
KgKilogram
KLPDKoninklijke (Korps) Landelijke Politie Diensten
Kton/jrKiloton per jaar (1 000 000 kilo)
KWRKwalitatieve Woningregistratie
LAPLandelijk Afvalbeheersplan
LCCMLandelijk Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving
LMGLandelijke Milieugroep
LMVLokale Milieukwaliteit en Verkeer
LNVLandbouw, Natuurbeheer en Visserij
LOHVLandelijk Overleg Huurders Verhuurders
LoreenLokale en regionale energiebesparing
LPC-richtlijnLarge Combustion Plants-richtlijn
LPGLiquified Petrol Gas
M&OMisbruik en oneigenlijk gebruik
MAPMeerjaren Activiteiten Programma 2001
MBTMilieu Bijstandsteam
MDWMarktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
MERMilieu Effect Rapportage
MG-circulaireMededeling van het ministerie aan gemeenten
MIAMilieu-investeringsaftrek
MibuMilieuvriendelijke technieken in bussen
MIGModernisering Instrumentarium Geluidbeleid
MIOTMilieu Inlichtingen- en Opsporingsteam
MJPGMeerjarenplan Gewasbescherming
MKBMidden- en Kleinbedrijf
MKZMond en Klauwzeer
MMGMateriaalgebonden Milieuprofiel van Gebouwen
MoUMemorandum of Understanding
MPOMilieubewuste Productontwikkeling
MtonMegaton
MWWMensen Wensen Wonen
N2Kwaliteitscategorie te hergebruiken bodems; N2 is streefkwaliteit
NAWNationaal Akkoord Wonen
NBCNucleair Biologisch Chemisch
NECNational Emission Ceilings
NENNederlands Normalisatie Instituut
NEPROMVereniging voor Nederlandse projectontwikkeling maatschappijen
NETHURNetherlands Graduate School of Housing and Urban Research
NH3Ammoniak
NIDONationaal initiatief voor duurzame ontwikkeling
NIRISNiet industriële restwarmte infrastructuur
NIROVNederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting
NMPNationaal Milieubeleidsplan
NOVEMNederlandse Onderneming voor Economie en Milieu
NOxStikstofdioxiden
NRBNederlandse Richtlijn Bodembescherming
NSNederlandse spoorwegen
NSDONationale Strategie Duurzame Ontwikkeling
NSPNieuwe Sleutelprojecten
NVBNederlandse Vereniging van Bouwondernemingen
NVVPNationaal Verkeers- en Vervoersplan
NWINiet-winstbeogende instelling
OATOndergronds Afval Transportsysteem
OC&WOnderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OESOOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
P&C beleidProducten en Consumentenbeleid
P&MPersoneel en materieel
P.M.Pro Memorie
PAGEPlan van Aanpak Goederen-Emplacementen
PBVPlan Bodembeschermende Voorzieningen
PCBPolychloorbifenyl
PGBPersoonsgebonden budget
PHWParticuliere Huurwoningen
PIOBProgramma Intensivering Ondersteuning Bevoegd Gezag
PJPetajoule
PKBPlanologische Kernbeslissing
PMZProductgetrichte Milieuzorg
PPSPubliek Private Samenwerking
ProMTProgramma Milieu Technologie
PVPhoto-voltaïsche zonnecel
R&DResearch and development
RAVIRaad van advies voor de vastgoedinformatievoorzieningen
RGDRijksgebouwendienst
RIVMRijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
RMCRijks Milieuhygiënische Commissie
ROARegionaal Orgaan Amsterdam
ROBReductie Overige Broeikasgassen
RVIRijksverkeersinspectie
RWSRijkswaterstaat
SABStichting scheepsafvalstoffen Binnenvaart
SBBSysteem Begrotingsbeheer (begrotingsboekhouding)
SCGService Centrum Grondreiniging
SDLStimulering Duurzaam Landbouw
SEPHService Punt Milieuwethandhaving
SERSociaal Economische Raad
SEVStuurgroep Experimenten Volkshuisvesting
SF6Zwavelhexafluoride
SGBSubsidieregeling Gebiedsgericht Beleid
SGMSubsidieregeling Gebiedsgericht Milieubeleid
SGRStructuurschema Groene Ruimte
SHCSecretariaat Huurcommissie
SHPStichting Habitat Platform
SIVRStandaard Interne Verhuurovereenkomst Rijksgebouwendienst
SMOMSubsidiebesluit Maatschappelijke Organisaties en Milieu
SO2Zwaveldioxide
SOMSStrategie Omgaan Met Stoffen
SoZaWeSociale Zaken en Werkgelegenheid
SPSchoner Produceren
SRESamenwerkingsverband Regio Eindhoven
StABStichting Advisering Bestuursrechtspraak
StbStaatsblad
StcStaatscourant
STEKStichting Erkenning Koeltechnisch Installateur
STIRStimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik
SZWSociale Zaken en Werkgelegenheid
TAGTeerhoudend Asfaltgranulaat
TCBTechnische Commissie Bodembescherming
TELITegemoetkoming Energiebesparing Lage Inkomens
TIMTijdschrijfsysteem Inspectie Milieuhygiëne
TKTweede Kamer
TOKTechnisch Ontwikkelingskrediet
TSRTijdelijke Stimuleringsregeling Duurzaam bouwen
TSWTransfrontier Shipments of Waste
UNCHSUnited Nations Centre for Human Settlements
USZOUitvoering Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs
V&WVerkeer en Waterstaat
VACVrouwenadvies-commissie
VAMILVrije Afschrijving Milieu Investeringen
VEHVereniging Eigen Huis
VEWINVereniging van exploitanten van waterleidingbedrijven in Nederland
VHSVerbouw huursubsidiesysteem
VINACVierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Geactualiseerd
VINEXVierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra
VNVerenigde Naties
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten
VNO/NCWVerbond van Nederlandse Ondernemingen/Nederlands Christelijk Werkgeversbond
VOSVluchtige organische stoffen
VROMVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VROM-IODVROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst
VVEVereniging van Eigenaren
VWSVolksgezondheid, Welzijn en Sport
WARWaddenadviesraad
WbbWet bodembescherming
WBOWoningbehoefte-onderzoek
WEWWaarborgfonds Eigen Woningen
WmWet milieubeheer
WSDVWet op de stads- en dorpsvernieuwing
WYOCCWorld Youth Organasation against Climate Change
ZOABZeer Open Beton Asfalt
ZOGTZicht Op Gezonde Teelt

XNoot
1

Zie AGT onderzoek en VEK, art. 03.03.03 en 03.05.02.

XNoot
1

Verwacht wordt dat medio 2002 gegevens over het hele jaar 2001 beschikbaar komen.

XNoot
1

Indien in 2005 achterstand blijkt ten opzichte van de woningbouwafspraken (ten minste 90% van de VINEX-bouwopgave zal gerealiseerd moeten zijn per 1-1-2005) zal nader worden bezien of terugvordering van BLS-gelden achterwege blijft mits binnen de hiervoor door het Rijk gestelde criteria aangetoond kan worden dat deze achterstand wordt veroorzaakt door meer «kwalitatieve impulsen».

XNoot
1

binnen de methodiek van het – genormeerde – BLS-referentieplan dat ten grondslag lag aan de herijking.

XNoot
2

N.B. Komt in januaribrief aan de orde; de overeengekomen intentiedocumenten worden aan de TK gezonden als erratum bij deel 3 van de PKB 5e Nota.

XNoot
1

De Commissie Huurbeleid is een initiatief van het Landelijk Overleg Huurders Verhuurders (LOHV). Het LOHV bestaat uit de volgende partijen: AEDES, vereniging van woningcorporaties, de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN), de Nederlandse Vereniging van Beleggers en Eigenaren (Vastgoedbelang) en de Nederlandse Woonbond.

XNoot
1

N.B. Een deel van het zgn. «basisonderzoek» is toegerekend naar de beleidsprioriteiten zoals die in grafiek en tekst zijn vermeld, bijvoorbeeld: Huurenquête naar sociale rechtvaardigheid, Monitor nieuwe woningen naar aantrekkelijke woonomgeving/woningbouw en monitor stedelijke vernieuwing naar Aantrekkelijke woonomgeving/Stedelijke vernieuwing.

Naar boven