28 374
Aanslag op de heer W. S. P. Fortuijn

nr. 27
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 oktober 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de navolgende vragen over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 april 2004 over het rapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (28 374, nr. 26) aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 oktober 2004.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl,

De griffier van de commissie,

De Gier

1

Is de heer Voskamp ten tijde van het onderzoek van de commissie-Van den Haak zodanig ziek geweest dat hij niet in persoon voor de commissie-Van den Haak kon verschijnen of heeft deze commissie hem nooit uitgenodigd?

Bij brief van 27 augustus 2002 heeft de Commissie Van den Haak aan het KLPD doen weten het voornemen te hebben een drietal ambtenaren, waaronder de heer Voskamp, uit te nodigen om te worden gehoord. Een en ander zou dienen plaats te vinden op of rond 12 september 2002. Daarop is zijdens het KLPD aan de Commissie Van den Haak aangegeven dat de heer Voskamp wegens ziekte gedurende langere tijd niet beschikbaar was. De commissie Van den Haak heeft de heer Voskamp uiteindelijk niet uitgenodigd.

2

Kan de werkwijze van de AIVD, zelfs naar de maatstaven van het oude systeem van bewaken en beveiligen gemeten, wel als professioneel gekenschetst worden? Was het voor de moord op de heer Fortuyn bij de AIVD de normale gang van zaken dat er vanuit Fingerspitzengefühl werd gehandeld zoals de heer Schramijer op bladzijde 4 van het CTIV-rapport opmerkt?

In de brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 17 december 2002 (Kamerstukken II, 2002–03, 28 374, nr. 13, p. 15 en 16) staat: «De regering meent dan ook dat de BVD binnen het kader van zijn wettelijke taak en binnen het bestaande systeem van bewaking en beveiliging van personen datgene heeft gedaan wat van de BVD in relatie tot de veiligheid van de heer Fortuyn mocht worden verwacht. De schets van een passief beeld van de BVD herkent de regering niet. Dat de BVD in de TEC en de GED explicieter en uitvoeriger had moeten zijn in de informatieverstrekking en analyse, kan de dienst terecht worden tegengeworpen. Ook de kritiek dat de BVD niet beschikt over een protocol met betrekking tot dreigingsanalyses in het kader van persoonsbeveiliging en het niet steeds schriftelijk vastleggen van de uitkomsten van de analyses treft doel.» Het kabinet heeft dan ook aangegeven en in het debat daarover met de Tweede Kamer op 19 december 2002 nog eens onderstreept dat het de tekortkomingen ziet en de noodzaak onderschrijft tot wijziging van het stelsel en de toepassingspraktijk van de persoonsbeveiliging. Op de genoemde punten zijn inmiddels door de herziening van het stelsel van bewaken en beveiligen verbeteringen aangebracht.

3

Hoe verhoudt de op dierenrechtenactivisten gerichte taakomschrijving van een team van de AIVD zich tot de conclusie van de AIVD op bladzijde 192 van het rapport van de commissie-Van den Haak, dat het telefoongesprek tussen twee dierenrechtenactivisten van 7 januari 2002 waarin zij spreken over het doden van de heer Fortuyn, niet serieus te nemen was? Moet een expliciet uitgesproken voornemen tot het doden van een lijsttrekker van een politieke partij, gezien de taakomschrijving van voornoemd AIVD-team, niet juist aanleiding zijn om die persoon te beveiligen? Zou de AIVD, indien nu een gelijkluidend gesprek waarin op het doden van lijsttrekker van een politieke partij wordt gezinspeeld, zou worden opgevangen, dit gesprek ook nu als «niet serieus te nemen» betitelen?

De commissie -Van den Haak meldt in haar rapport op p. 192: «De medewerkers van de BVD hebben de commissie in elk geval overtuigd van de juistheid van hun conclusie. Waarbij moet worden aangetekend dat de commissie ook zichzelf heeft willen overtuigen van de wijze waarop dat telefoongesprek werd gevoerd. Zij heeft de omstreden passage samen met de teamchef enkele keren beluisterd. En ofschoon het hard overkomt dat plotsklaps iemand tegen een ander zegt dat Fortuyn dood moet, is de commissie toch ook de mening toegedaan dat hier sprake was van een spontane ingeving van A en dat het hier niet ging om een idee dat in een later stadium door de gesprekspartners op zijn haalbaarheid zou moeten worden onderzocht».

Anders dan in het toenmalige stelsel van bewaken en beveiligen zou door de invoering van het op een risicobenadering gebaseerde stelsel een op zich niet serieus te nemen bericht aanleiding kunnen geven tot het opstellen van dreigingsinschattingen dan wel – analyses en – indien daartoe aanleiding bestaat – het treffen van enige maatregel. Of dat wel of niet gebeurt zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Een en ander deed en doet uiteraard niets af aan de noodzaak voor de AIVD om bepaalde delen van het dierenrechtenactivisme toen en nu nauwlettend te volgen.

4

Waren er standaardprotocollen vastgesteld voor het wijzigen van notulen van belangrijke AIVD-vergaderingen? Is het wijzigen van de notulen van 7 mei 2002 op last van de heer Voskamp, geschied in samenspraak met andere bij de bewuste vergadering aanwezige functionarissen? Wanneer heeft het NCC, volgend op de afspraak gemaakt in de vergadering van de TEC van 23 april 2002, contact opgenomen met het korps Rotterdam-Rijnmond?

Zie antwoord vraag 5.

5

Wanneer waren de notulen van de TEC-vergadering van 23 april 2002 voor het eerst aan de deelnemers van die vergadering bekend? Waarom duurde het ongeveer twee weken voordat de veronderstelde fout in de notulen werd opgemerkt? Kan het kabinet uitleggen waarom op 7 mei 2002, een dag die volgens de heer Schramijer gekenschetst kan worden als chaotisch (bladzijde 7 van CTIV-onderzoek), wel tijd werd gevonden om de notulen van vergadering van 23 april 2002 te wijzigen? Waarom heeft de TEC die dag aandacht besteed aan het wijzigen van de notulen, gezien de onmiddellijke dreiging van aanslagen tegen andere personen die uit het onderzoek naar de verdachte van de moord op de heer Fortuyn, duidelijk werd?

Zoals algemeen gebruikelijk werden verslagen van vergaderingen van de Technische Evaluatiecommissie (TEC) besproken tijdens de eerste daaropvolgende bijeenkomst. De vergadering op 7 mei 2002 was de eerstvolgende reguliere bijeenkomst na 23 april (Op 6 mei is 's avonds naar aanleiding van de aanslag op de heer Fortuyn een extra vergadering ingelast. Deze stond geheel in het teken van de aanslag op de heer Fortuyn en de te nemen beveiligingsmaatregelen ter bescherming van onder meer bewindslieden en lijsttrekkers.) De uitnodiging voor de vergadering op 7 mei was verzonden bij brief van 23 april 2002. Bij die brief was onder andere het verslag gevoegd van de bijeenkomst die eerder die dag had plaatsgevonden.

Tijdens de bijeenkomst op 7 mei zijn de gevolgen van de aanslag besproken. Aangezien de eerste beveiligingsmaatregelen reeds in de avond op 6 mei getroffen waren, was er – naast bespreking van de gevolgen van de aanslag – gelegenheid om o.a. het verslag van de eerdere bijeenkomsten (23 april en 6 mei) te bespreken. Daarbij is de bewuste passage met instemming van alle aanwezigen gewijzigd. Dit is ook genotuleerd en vastgelegd in het verslag van de vergadering op 7 mei.

Door het NCC is nog op 23 april contact opgenomen met de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Op dat moment heeft een eerste telefonische bespreking plaatsgevonden. Verder telefonische besprekingen tussen NCC en het politiekorps hebben plaatsgevonden op 25 en 26 april en op 1 mei.

6

Zal de formulering «Is er iets?» zoals die ten tijde van de moord op de heer Fortuyn gold voor de wijze waarop door het NCC een verzoek om een dreigingsanalyse en/of dreigingsinformatie aan de AIVD werd verwoord, in het nieuwe systeem van bewaken en beveiligen worden gehandhaafd?

Verzoeken om dreigingsinschattingen worden tegenwoordig schriftelijk bij de IV-diensten neergelegd en schriftelijk beantwoord, al dan niet na een mondelinge aankondiging. De definitie van een dreigingsinschatting luidt: de beoordeling of van een concrete dreiging sprake is. Concrete dreigingen zijn (voorspelbare en voorstelbare) dreigingen die zich op korte termijn zouden kunnen voordoen. De inschatting is gebaseerd op feiten en omstandigheden m.b.t. de dreiging en de ernst en waarschijnlijkheid van het manifesteren van de dreiging.

De diensten maken actief gebruik van de middelen waarover zij beschikken: gesloten en openbare bronnen. In het kader van de risicobenadering, waarvoor de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 wordt gewijzigd, kunnen de IV-diensten ook actief en buiten hun reguliere taak informatie rond (potentieel) bedreigde subjecten inwinnen. (Kamerstukken II, 2002–03, 28 974, nr. 2, blz. 11).

7

Welke taakomschrijving gold voor de moord op de heer Fortuyn voor het Meldingspunt Integriteitsaantastingen? Waren er protocollen voor de informatie-uitwisseling tussen MEPIA en de TEC?

Het Meldpunt integriteitsaantastingen heeft tot taak het in behandeling nemen van meldingen, die wijzen op een (vermeende) aantasting van de ambtelijke of bestuurlijke integriteit, waarbij schade kan worden toegebracht aan de democratische rechtsorde, de staatsveiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Het gaat daarbij om aantastingen van de integriteit door de betrokken ambtenaar of bestuurder zelf en dus niet om aantasting van de persoonlijke integriteit van de betrokken ambtenaar of bestuurder door anderen. Gezien de taak van het meldpunt was er dus geen enkele aanleiding voor het opstellen van een protocol voor informatie uitwisseling met de TEC. Normaliter kwam MEPIA-informatie immers niet in aanmerking voor exploitatie in de TEC. Dit was ook het geval met de MEPIA-informatie betreffende de heer Fortuyn. De minister van Justitie en ik hebben persoonlijk kennis genomen van de MEPIA-meldingen over de heer Fortuyn en wij hebben daarbij vastgesteld dat aan deze meldingen geen informatie over dreigingen tegen hem had kunnen worden ontleend (Kamerstukken II, 2002–03, 28 374, nr. 13, blz. 15).

8

Waarom was de heer Schramijer, de volgens eigen zeggen centrale man binnen de TEC, tussen 29 april en 6 mei 2002 niet op kantoor aanwezig? Is het normaal dat belangrijke functionarissen als de heer Schramijer in een voor de rechtsorde belangrijke periode als de weken voorafgaand aan nationale verkiezingen, afwezig zijn? Heeft een ander de taken van de heer Schramijer in het toenmalige systeem van beveiligen en bewaken van personen tijdens zijn afwezigheid overgenomen? Waren er regels met betrekking tot de afwezigheid van personeel in tijden dat aanwezigheid van dat personeel essentieel was voor het functioneren van het desbetreffende dienstonderdeel? Zo nee, zijn die er nu wel?

De genoemde AIVD-medewerker was met vakantie en werd vervangen door een collega die zijn taken heeft overgenomen. Art.23, eerste lid van het ARAR regelt dat een ambtenaar vrij is te bepalen wanneer hij vakantie opneemt, voor zoveel de belangen van de dienst zicht daartegen niet verzetten. Van dat laatste was bij toekenning van het verlof geen sprake.

9

Beschouwt de AIVD het plegen van een aanslag met taarten nog steeds als «ludiek»? Zo nee, wat is uw oordeel over het oordeel van de AIVD-analist na de aanslag met taarten op de heer Fortuyn dat deze aanslag «ludiek» bedoeld was?

Het oordeel van de BVD dat de «taarting» van de heer Fortuyn door de daders «ludiek» was bedoeld (-zie ook het rapport van de Commissie Van den Haak, p. 263 tot en met 265-), is naar onze mening nog steeds juist. De BVD baseerde dit oordeel op in de loop der jaren opgebouwde kennis van de activistische wereld en de middelen die daarin worden gebruikt. Op basis van die kennis kon terecht worden vastgesteld dat «taarting» in het algemeen geen voorbode is van hardere gewelddaden uit het specifieke activistische milieu door die specifieke daders. Dit neemt niet weg dat de overheid gezien de latere gebeurtenissen rond de heer Fortuyn tegen acties als «taarting», ook als die door de daders ludiek bedoeld zijn, voortvarend en met gebruikmaking van alle wettelijke mogelijkheden moet optreden. Dit soort acties is een aanval op de democratie en kan een voorbode zijn van door andere daders te plegen ernstiger vormen van politiek geweld. Bovendien veroorzaakt dit soort acties onrust en gevoelens van onveiligheid in de Nederlandse samenleving. De praktijk heeft inmiddels uitgewezen, getuige de bedreigingen aan het adres van minister Verdonk d.d. 16 juni jl. in Amsterdam, waarbij de minister werd besmeurd met tomatenketchup (TK 2003–4, 29 666, nr. 1), dat dit soort incidenten na de moord op de heer Fortuyn een veel zwaardere lading heeft gekregen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Voorzitter Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Ondervoorzitter van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA), Vacature (algemeen) en Vacature (SP).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA), Varela (LPF) en Vergeer (SP).

Naar boven