28 374
Aanslag op de heer W. S. P. Fortuijn

nr. 26
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2004

Op 20 februari 2004 heeft de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mij om een standpunt verzocht over het rapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ter uitvoering van de motie in zake de aanslag op de heer Fortuyn (motie Cornielje/Eerdmans). Het stelsel van bewaken en beveiligen valt tevens onder de verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoot van Justitie. Ik antwoord u dan ook mede namens mijn ambtgenoot van Justitie.

Naar onze mening is met het desbetreffende rapport de motie Cornielje/ Eerdmans uitgevoerd. Het rapport heeft geen nieuwe inzichten opgeleverd ten opzichte van de bevindingen van de commissie Van den Haak en het regeringsstandpunt daarover. Zoals ik in het Kamerdebat van 19 december 2002 gezegd heb, behoorden tot de gebreken van het stelsel:

1. het gemis aan criteria om in aanmerking te komen voor persoonsbeveiliging;

2. de onduidelijke grenzen van sleutelbegrippen als dreiging, dreigingsanalyse, dreigingsniveau en persoonsbeveiliging;

3. de onbestemde verhouding tussen de verantwoordelijke ministers, de TEC en de GED inbegrepen, en de plaatselijke politieoverheden bij de aanwijzing van een persoon tot bijzonder persoon en bij zijn eventuele daadwerkelijke beveiliging;

4. de niet-geregelde verhouding tussen de BVD en het KLPD enerzijds en tussen deze beide nationale diensten en de regionale korpsen – ook onderling – anderzijds, daar waar het gaat om de uitwisseling van informatie.

Het beeld dat uit het rapport van de commissie Van den Haak naar voren komt over de manier waarop destijds tegen het beveiligingsvraagstuk van de heer Fortuyn werd aangekeken, wordt door het rapport van de commissie van toezicht nog eens onderstreept.

In het regeringsstandpunt naar aanleiding van het rapport van de commissie Van den Haak heeft het kabinet aangegeven dat het de tekortkomingen ziet en de noodzaak onderschrijft tot wijziging van het stelsel en de toepassingspraktijk van de persoonsbeveiliging. Ik heb dit in het debat daarover met de Tweede Kamer op 19 december 2002 nog eens onderstreept met de woorden dat het kabinet zich herkent in de aanbevelingen en de beschrijving van hetgeen is gebeurd. Het rapport van de commissie van toezicht naar aanleiding van het horen van een tweetal medewerkers van respectievelijk de toenmalige BVD en het KLPD bevestigt deze zienswijze.

Ik hecht er aan stil te staan bij de passage in het rapport van de commissie van toezicht over het aanpassen van de notulen van de TEC van 23 april 2002 in haar vergadering van 7 mei 2002, één dag na de aanslag op de heer Fortuyn. Volgens de oorspronkelijke notulen zou de heer Voskamp van het KLPD nagaan of er sprake was van aangifte van een bedreiging van de heer Fortuyn. Hij zou daartoe volgens die TEC-notulen contact opnemen met de politie van het korps Rotterdam-Rijnmond. Dit laatste is naar de heer Voskamp tegenover de commissie van toezicht bevestigde niet door hem gebeurd omdat de mededeling in de oorspronkelijke notulen hierover op een misverstand berustte. Een en ander is blijkens de notulen rechtgezet in de vergadering van 7 mei 2002. Het betreffende contact zou worden gelegd door het NCC. Dat is ook uiteindelijk geschied, zoals ook beschreven staat in het rapport van de commissie Van den Haak (pagina 304). Het rapport van de commissie van toezicht wijkt hiervan niet af. Er is geen aanleiding om aan de notulenwijziging een bijzondere betekenis te geven.

In de brief die mijn ambtgenoot van Justitie en ik op 20 juni 2003 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer zonden, hebben wij de beschrijving van het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen neergelegd. De brief is in september jongstleden met uw Kamer besproken. Het nieuwe stelsel wordt inmiddels onder coördinatie van de nieuwe Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging, die per 1 oktober 2003 is aangetreden, geïmplementeerd.

De invoering van het nieuwe stelsel is een groeiproces. Daarbij wordt van alle betrokkenen een forse inspanning gevraagd. De benodigde organisatieveranderingen, werving en opleiding van personeel, het ontwikkelen en afstemmen van werkwijzen en de voorbereiding van wetswijzigingen zijn in gang gezet, maar vergen de nodige doorlooptijd. In 2005 is de volledige inzet van de middelen begroot en in dat jaar zal ook de risicobenadering volledig worden geëffectureerd. Structureel is met de invoering van het nieuwe stelsel van bewaken en beveiligen een bedrag van 19,6 miljoen euro per jaar gemoeid. Eind 2004 is een evaluatie voorzien, waarbij tevens aan de orde is of de middelen toereikend zijn geweest.

De stand van zaken is, in kort bestek, als volgt.

In de afgelopen periode hebben de betrokken instanties veel tijd en aandacht besteed aan zowel de operationele kant als aan de uitwerking van de nieuwe werkwijze voor het rijksdomein. In dit kader worden onder meer de informatiecoördinatie, weging en toetsing en het besluitvormingsproces gestroomlijnd, en zijn in overleg met de informatieleveranciers gezamenlijke en eenduidige formats ontwikkeld voor onder meer «meldingen», «dreigingsinschattingen», «dreigingsanalyses» en «risico-analyses». Verzoeken, producten, adviezen en besluiten ten aanzien van het rijksdomein worden in het kader van de nieuwe werkwijze en als uitvloeisel van het rapport van de commissie Van den Haak geprotocolleerd en gedocumenteerd.

In de nieuwe overleggen Afstemmingsoverleg Bewaking en Beveiliging, Uitvoeringsoverleg en Evaluatie Driehoek onder leiding van de nationaal coördinator vindt stelselmatig afstemming plaats over meldingen, (de waardering van) dreigingen en uitvoeringsmaatregelen. In deze overleggen zitten onder het voorzitterschap van de nationaal coördinator respectievelijk alle desbetreffende diensten, politiekorpsen en departementale vertegenwoordigers aan tafel.

De wijziging van regelgeving is in voorbereiding maar vergt hier en daar meer tijd dan aanvankelijk voorzien. De machtiging behorend bij de Wet Politieregisters is in 2003 in werking getreden. Het voorstel voor wijziging van de Politiewet is eerst thans in concept gereed. Eind juni 2003 is een appendix op de circulaire bewaking en beveiliging uitgebracht met daarin verwoord de nieuwe structuur. De voorbereiding van een meer fundamentele wijziging waarbij de circulaire volledig op de stelselnota geënt is, heeft eveneens meer tijd gevergd dan voorzien en zal binnenkort gereed zijn en aan de partners worden gezonden. De laatste afstemming met de partners heeft inmiddels plaatsgevonden. De risicobenadering zal derhalve in verband met organisatorische aanpassingen en de benodigde wetgeving, zoals hiervoor aangegeven, naar huidige inzichten in 2005 kunnen worden geëffectueerd.

In goed overleg met politiekorpsen is gestart met het werken volgens nieuwe beveiligingsconcepten (de zogenaamde «glijdende schaal van maatregelen»). Dit punt zal de komende tijd verder worden uitgewerkt.

Ten behoeve van de implementatie van het decentrale stelsel is een projectgroep onder leiding van de portefeuillehouder Conflict en Crisisbeheersing van de Raad van Hoofdcommissarissen bezig met de uitwerking van voorstellen. Deze zullen vóór 1 juli 2004 gereed zijn. Ook in de kolom van het openbaar ministerie en het bestuur zijn terzake initiatieven genomen.

In het kader van de landelijke informatiecoördinatie en met het oog op het vervaardigen van dreigingsinschattingen in het bijzonder doen de regionale politiekorpsen in toenemende mate een beroep op de expertise van de dienst Nationale Recherche Informatie en het Nationaal Informatieknooppunt bij het KLPD.

Gelet op de nieuwe situatie wordt er tegelijkertijd vanuit het decentrale domein regelmatig een beroep gedaan op de expertise van de nationaal coördinator en de eenheid bewaking en beveiliging. Daarmee worden goede ervaringen opgedaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven