28 346
Verlichting administratieve lasten

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2002

Inleiding

Bij het wetgevingsoverleg inzake diverse concept-AMvB's en ministeriële regelingen in verband met de belastingherziening 2001 op 11 december 2000 (Kamerstuk 26 727, nr. 125) heb ik toegezegd om het complex van uitvoeringsbesluiten en -regelingen te laten bezien op mogelijkheden tot vereenvoudiging en terugdringing van de administratieve lasten. Met de bijgevoegde notitie wordt uitvoering gegeven aan deze toezegging.

Om de gedane toezegging gestand te kunnen doen heb ik een ambtelijke werkgroep gevraagd de uitvoeringsregelingen c.q. -besluiten en beleidsbesluiten op het gebied van de loon- en inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en omzetbelasting te bezien op de mogelijkheden voor administratieve lastenverlichting. De werkgroep heeft onder meer het beleggen van «leessessies» als werkmethode gehanteerd, waarbij specialisten uit het wetgevende deel van Financiën en de uitvoerende hoek van de Belastingdienst gezamenlijk de desbetreffende regels hebben doorgenomen. Opdracht was daarbij om zich zoveel mogelijk te onthechten van de bekende invalshoek. Overigens wordt bij de totstandkoming van regelgeving al een afweging gemaakt tussen het zoveel mogelijk vermijden en verminderen van administratieve lasten en doelstellingen inzake handhaafbaarheid, controleerbaarheid, fraudegevoeligheid en rechtszekerheid. Mede gelet op de maatregelen die in bijgaande notitie zijn opgenomen acht ik het gewenst om in aanvulling hierop een dergelijke onthechte blik periodiek, zeg één keer in de vijf jaar, over de fiscale regelgeving te laten gaan. Ik zal er daarom voor laten zorgdragen dat deze benadering structureel in de werkzaamheden van het Ministerie van Financiën wordt opgenomen.

Uitkomsten

In de notitie worden circa 30 concrete maatregelen genoemd voor vermindering van de administratieve lasten in de sfeer van de loon- en inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Ze zijn in bijlage 1 bij de notitie in een overzicht samengevat. Tezamen beschouwd leveren deze maatregelen een structurele besparing op de administratieve lasten op van circa € 30 mln.

Overigens hecht ik eraan om hierbij op te merken dat het niet zozeer om «grote vissen» gaat; de grotere vissen zijn immers al eerder door de Commissie Van Lunteren gevangen. Desalniettemin gaat het om een aanzienlijke set van afzonderlijke kleinere maatregelen.

De belangrijkste maatregelen zien op en het verhogen van de grenzen voor de maandaangifte loon- en omzetbelasting, het verhogen van de grenzen voor jaaraangifte omzetbelasting en het introduceren van een jaaraangifte loonbelasting. Het verlichtende effect voor de administratieve lasten van deze maatregelen bedraagt ongeveer € 20 mln. Daarnaast bevat de notitie concrete maatregelen voor verbeteringen op het gebied van de voorlichting aan belastingplichtigen, snellere afhandeling van verzoeken om afgifte van LB- en BTW-nummers, vereenvoudiging van aangifteverplichtingen en aangiftebiljetten en fiscaal-technische aanpassingen die een vereenvoudiging van de werkzaamheden voor de belastingplichtige opleveren.

De in de notitie genoemde maatregelen zullen zo spoedig als mogelijk is worden geïmplementeerd. Dit betekent overigens niet dat alle voorstellen in één keer tegelijkertijd zullen worden uitgevoerd. Afhankelijk van het onderwerp zal het meest geëigende moment worden gekozen, rekening houdend met belastingtijdvakken, overige (wettelijke) wijzigingen die voorgenomen zijn, alsmede de inpassing in het werkprogramma. De uitvoering van de maatregelen zal plaatsvinden op verschillende niveaus, dat wil zeggen zowel in de sfeer van de wetgeving als in de sfeer van de uitvoering. Ik streef ernaar de meeste aanpassingen per 2003 te laten plaatsvinden. Sommige aanpassingen zijn eenvoudig al eerder te realiseren, andere kosten meer tijd. Maar ik acht een afronding per 2004 van het geheel wenselijk.

Met de uitvoering van de genoemde maatregelen zijn geen structurele budgettaire effecten gemoeid. Wel is sprake van een eenmalig budgettair effect. In geval van invoering van de maatregel tot verhoging van de grenzen voor jaar- en maandaangifte in de loon- en omzetbelasting tot € 7000 zal een eenmalige budgettaire derving ontstaan van € 70 mln. Deze derving is evenwel ongeveer gelijk aan de verwachte eenmalige kasopbrengsten in 2002 en 2003 als gevolg van de nieuwe uitstelregeling belastingconsulenten die in 2001 in werking is getreden. Met het oog op deze kasopbrengsten heb ik besloten tot invoering van de genoemde maatregelen per 2003 met een instapmogelijkheid. Dit houdt in dat de verhoogde grenzen voor maandaangifte per 2003 generiek worden ingevoerd.

Ik wil echter belastingplichtigen al per 1 oktober 2002 de mogelijkheid bieden om gebruik te maken van de verhoogde grenzen voor de maandaangifte LB en OB. Vanaf 2004 zullen deze grenzen vervolgens jaarlijks worden geïndexeerd om zo goed mogelijk gelijke tred te houden met de algemene prijsontwikkeling. Parallel hieraan zal met ingang van 2003 de grens voor de jaaraangifte omzetbelasting met ongeveer € 1000 worden verhoogd tot het maximum van de zg. kleine ondernemersregeling in de omzetbelasting. Tevens zal op afzienbare termijn een jaaraangifte voor de loonbelasting worden geïntroduceerd. De grens die daarbij in acht wordt genomen wordt nog nader bepaald.

Specifiek met betrekking tot de beleidsbesluiten van de Belastingdienst merk ik op dat de inventarisatie van deze besluiten de conclusie oplevert dat deze in het algemeen nauwelijks aangrijpingspunten opleveren voor administratieve lastenverlichting. Zij zijn veelal bedoeld als fiscaal-technische uitleg van regelingen of bevatten soms juist tegemoetkomingen op administratief-technisch vlak.

Tenslotte worden in de notitie ongeveer 35 suggesties genoemd waarvoor naar mijn mening nader onderzoek vereist is alvorens evenwichtige besluitvorming kan plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de effecten van een suggestie op voorhand niet helemaal duidelijk zijn dan wel de suggestie relatief innovatief is. Van sommige onderwerpen geef ik aan dat deze mede afhankelijk zijn van de voornemens van een volgend kabinet. Het betreft hier met name de vormgeving van bepaalde belastinguitgaven. Sommige onderzoeken kunnen snel worden afgerond, andere zullen een langere doorlooptijd hebben. Ik ga er echter vanuit dat de desbetreffende onderzoeken voor eind 2002 kunnen worden afgerond.

De Tweede Kamer zal vervolgens hierop begin 2003 worden geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van maatregelen die in de notitie genoemd worden en over de bevindingen van de aangekondigde onderzoeken.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Suggesties voor het verlichten van de administratieve lasten

Inhoudsopgave:

1. Inleiding 5

2. Loonbelasting/inkomstenbelasting-niet-winst 6

2.1. Algemeen 6

2.2. Generieke verplichtingen loonbelasting 7

2.3. Specifieke verplichtingen m.b.t. woon-werkverkeer en andere reizen 13

2.4. Specifieke verplichtingen m.b.t. eten en drinken 14

2.5. Overige specifieke verplichtingen 15

2.6. Wet afdrachtverminderingen loonbelasting 20

3. Vennootschapsbelasting/inkomstenbelasting-winst 22

3.1 Algemeen 22

3.2. Generieke verplichting VpB, IB-winst en dividendbelasting 22

3.3. Verplichtingen winstbepaling inkomstenbelasting-winst 23

3.4. Specifieke verplichtingen vennootschapsbelasting 25

3.5. Specifieke verplichtingen dividendbelasting 26

3.6. Verplichtingen inkomstenbelasting-winst buiten de winstbepaling 27

3.7. Overige verplichtingen 29

4. Omzetbelasting 30

4.1. Algemeen 30

4.2. Generieke verplichtingen omzetbelasting 30

4.3. Specifieke verplichtingen omzetbelasting 33

Bijlagen:

– Bijlage 1. Overzicht van maatregelen 36

– Bijlage 2. Overzicht van onderwerpen voor onderzoek 38

1. Inleiding

Bij het wetgevingsoverleg inzake diverse concept-AMvB's en ministeriële regelingen in verband met de belastingherziening 2001 op 11 december 2000 heb ik toegezegd om het complex van uitvoeringsbesluiten en -regelingen te laten bezien op mogelijkheden tot vereenvoudiging en terugdringing van de administratieve lasten. Met de bijgaande notitie wordt uitvoering gegeven aan deze toezegging.

Werkwijze

Om de gedane toezegging gestand te kunnen doen heb ik een ambtelijke werkgroep gevraagd de uitvoeringsregelingen c.q. -besluiten en beleidsbesluiten op het gebied van de loon- en inkomsten-belasting, de vennootschapsbelasting en omzetbelasting te bezien op de mogelijkheden voor administratieve lastenverlichting. Op basis van de standaardkostenmodellen administratieve lasten van de Belastingdienst wordt geschat dat de huidige administratieve lasten bij bedrijven als gevolg van deze regelgeving circa € 2 mld bedragen. Deze administratieve lasten zijn voor het overgrote deel verbonden aan de heffing van loonbelasting, omzetbelasting en de vennnootschapsbelasting en aan de inkomstenbelasting voor wat betreft het winstgedeelte. Daarom heeft de werkgroep de analyse vooral op deze domeinen gericht. Hier en daar is bij de analyse ook aan andere domeinen geraakt, zoals de dividendbelasting, de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet.

De werkgroep heeft onder meer «leessessies» belegd, waarbij specialisten uit het wetgevende deel van Financiën en de uitvoerende hoek van de Belastingdienst gezamenlijk de desbetreffende regels hebben doorgenomen. Opdracht was daarbij om zich zoveel mogelijk te onthechten van de bekende invalshoek. De bevindingen van de werkgroep hebben als inbreng gefungeerd voor de onderhavige notitie. Ik heb vervolgens telkens een integrale afweging gemaakt tussen het effect voor de administratieve lasten van een mogelijke maatregel en de handhaafbaarheid en fraudegevoeligheid; tevens heb ik de eventuele budgettaire effecten en effecten voor uitvoeringskosten in de afweging betrokken.

Overigens wordt al bij de totstandkoming van regelgeving een bredere afweging gemaakt tussen het zoveel mogelijk vermijden en verminderen van administratieve lasten en doelstellingen inzake handhaafbaarheid, controleerbaarheid, fraudegevoeligheid en rechtszekerheid. Mede gelet op de hoeveelheid onderwerpen die in deze notitie zijn opgenomen acht ik het desalniettemin gewenst om een dergelijke onthechte blik periodiek, zeg één keer in de vijf jaar, over de fiscale regelgeving te laten gaan. In het vuur van de dagelijkse wetgevings- en uitvoeringspraktijk kunnen immers ontwikkelingen plaatsvinden die wellicht pas later op een rustig moment tot een nadere of andere perceptie leiden. Ik zal er daarom voor laten zorgdragen dat deze benadering structureel in de werkzaamheden van het Ministerie van Financiën wordt opgenomen.

Uitkomsten

In de notitie worden circa 30 concrete maatregelen geformuleerd voor vermindering van de administratieve lasten in de sfeer van de loon- en inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. De belangrijkste maatregelen zien op het verhogen van de grenzen voor de maandaangifte loon- en omzetbelasting, het verhogen van de grenzen voor jaaraangifte omzetbelasting en introductie van een jaaraangifte loonbelasting. Het verlichtende effect voor de administratieve lasten van deze maatregelen bedraagt ongeveer € 20 mln. Verder bevat de notitie maatregelen voor verbeteringen op het gebied van de voorlichting aan belastingplichtigen, snellere afhandeling van verzoeken om afgifte van LB- en BTW-nummers en vereenvoudiging van aangifteverplichtingen en aangiftebiljetten en voor fiscaal-technische aanpassingen die een vereenvoudiging van de werkzaamheden voor de belastingplichtige opleveren.

Specifiek met betrekking tot de beleidsbesluiten van de Belastingdienst merk ik op dat de inventarisatie van deze besluiten de conclusie oplevert dat deze in het algemeen nauwelijks aangrijpingspunten opleveren voor administratieve lastenverlichting. Zij zijn veelal bedoeld als fiscaal-technische uitleg van regelingen of bevatten soms juist tegemoetkomingen op administratief-technisch vlak.

Tenslotte worden in de notitie ongeveer 35 suggesties besproken waarvoor naar mijn mening eerst nader onderzoek moet worden verricht alvorens evenwichtige besluitvorming kan plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de effecten op voorhand niet helemaal duidelijk zijn dan wel een suggestie relatief innovatief van aard is. Van sommige onderwerpen geef ik aan dat deze mede afhankelijk zijn van de voornemens van een volgend kabinet. Het betreft hier met name de vormgeving van bepaalde belastinguitgaven.

Een conceptversie van de interne rapportage van de werkgroep is in de zg. Commissie Van Lunteren besproken met de ondernemingsorganisaties. De ondernemingsorganisaties hebben aangegeven dat zij het initiatief waarderen. Verder hebben de organisaties op een aantal punten commentaar geleverd. Dit commentaar is in de notitie verwerkt.

Leeswijzer

In de navolgende drie hoofdstukken zijn per wetgevingsdomein mijn bevindingen opgesomd. De bevindingen zijn onderscheiden naar de volgende drie domeinen, namelijk loonbelasting/inkomstenbelasting-niet-winst (zijnde verplichtingen voor werkgevers), vennootschapsbelasting/dividendbelasting/inkomstenbelasting-wi nstsfeer en omzetbelasting. Bij elk van de genoemde domeinen worden eerst de generieke verplichtingen besproken (d.w.z. de verplichtingen die in beginsel voor alle belastingplichtigen in dit domein gelden) en daarna de specifieke verplichtingen.

In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van alle concrete maatregelen, voorzien van een aanduiding van de effecten voor de administratieve lasten, de eventuele budgettaire effecten en effecten voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst. Bijlage 2 bevat een overzicht van alle onderwerpen waarnaar nader onderzoek zal worden verricht.

2. Loonbelasting en inkomstbelasting-niet-winst: verplichtingen voor werkgevers

2.1. Algemeen

In de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) zijn verschillende verplichtingen aan de inhoudings-plichtige opgelegd waarvoor de inhoudingsplichtige kosten moet maken. De verplichtingen zijn ruwweg onder te verdelen in twee groepen.

1. De verplichtingen van artikel 28 Wet LB, uitgewerkt in de artikelen 65 tot en met 80 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna URLB). Deze hebben betrekking op de administratie van de identiteit van de werknemer, het loon en de ingehouden loonbelasting. Dergelijke verplichtingen vloeien ook voort uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

2. Overige verplichtingen die niet altijd als zodanig zijn genoemd, maar die tenminste nodig zijn om vast te stellen welke vergoedingen of verstrekkingen tot het loon behoren en tot welke omvang. Het betreft de artikelen 10 tot en met 17a Wet LB, uitgewerkt in de artikelen 8 tot en met 9h Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna UBLB), de artikelen 7 tot en met 59 URLB en de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen (hierna UBWS).

Beide groepen heb ik in de analyse meegenomen en per regeling is vastgelegd op welke punten de regeling zou kunnen worden vereenvoudigd waardoor de inhoudingsplichtige minder kosten behoeft te maken om de regeling uit te voeren. Per regeling zijn tevens de relevante wetsartikelen genoemd en is in het kort de inhoud weergegeven. Omdat de regeling voor artiesten en beroepssporters al eerder uit andere hoofde is bezien, waarbij uitdrukkelijk de administratieve lasten een rol hebben gespeeld, heb ik deze buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor de regeling met betrekking tot het privé-gebruik van een ter beschikking gestelde auto (ook in de winstsfeer). In de sfeer van de inkomstenbelasting-niet-winst, dat wil zeggen het gedeelte dat niet betrekking heeft op de winst uit onderneming, is bezien of daar eventuele verplichtingen aan werkgevers worden opgelegd. Een en ander heeft uiteraard ook raakvlakken met de aanpassingen die opgenomen zijn in het wetsvoorstel Aansluitingswet Walvis dat thans bij de Raad van State ligt.

Hierna wordt de volgende lijn aangehouden. Allereerst worden de generieke verplichtingen op het gebied van de loonbelasting behandeld; vervolgens ga ik in op een aantal specifieke onderwerpen waarvoor bijzondere regels met betrekking tot heffing gelden. Daarbij worden de thema's «woon-werkverkeer en andere reizen» en «eten en drinken» eerst doorgelopen vanwege de verschillende invalshoeken rondom deze thema's en omdat deze items voor bijna elke werkgever wel van belang zijn. Zij raken daarmee aan de sfeer van de generieke verplichtingen.

2.2. Generieke verplichtingen loonbelasting

Aanvraag loonbelastingnummer

• Het LB-nummer zal sneller door de Belastingdienst worden afgegeven.

• De inhoud van het formulier voor de aanvraag van een LB-nummer zal kritisch worden bezien.

Artikel 3 lid 1 AWR regelt dat de inhoudingsplichtige de inspecteur moet verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangifte. Ik zie geen mogelijkheden om de inhoudingsplichtige van deze verplichting te ontslaan, omdat de Belastingdienst niet automatisch signalen ontvangt waaruit blijkt dat iemand inhoudingsplichtig is geworden. Overigens liggen er wel aangrijpingspunten voor afgifte van een LB-nummer bij de oprichting van een rechtspersoon of het afgeven van een verklaring inzake de arbeidsrelatie. Omdat een meer dan marginale inhoudelijke toetsing van de aanvraag niet nodig is moet het naar mijn mening mogelijk zijn om een nummer binnen twee tot drie weken af te geven. Thans zijn er in de praktijk grote verschillen tussen eenheden van de Belastingdienst en wordt een nummer soms pas na twee tot drie maanden afgegeven. Daarnaast zal het formulier dat de inhoudingsplichtige moet invullen om een loonbelastingnummer te ontvangen nader worden bekeken op het nut van de gestelde vragen.

Inhoudingsplicht

• Onderzocht zal worden of introductie van een verleggingsregeling voor inhouding en afdracht van loonbelasting mogelijk is.

Er ligt reeds enige tijd de vraag voor of een fiscale eenheid voor de loonbelasting wenselijk is. Voor ondernemingen bestaande uit meerdere vennootschappen zou dit een verlichting van de administratieve lasten kunnen betekenen. Een nadeel van een fiscale eenheid is dat dan alle verplichtingen en aansprakelijkheden in één hand komen te liggen, terwijl primair beoogd wordt het logistieke proces van inhouding en afdracht in één hand te leggen maar de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de verplichtingen op basis van de loonbelasting bij de afzonderlijke vennootschappen te laten. Dat laatste is van belang omdat anders de afzonderlijke vennootschappen aansprakelijk gesteld kunnen worden voor elkaars belastingschulden. Een alternatief zou kunnen zijn om voor dergelijke gevallen een verleggingsregeling voor de inhouding te introduceren. Vennootschappen kunnen dan de werkzaamheden verleggen maar houden de fiscale verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de loonbelasting. Met ingang van 2001 is al een beperkte mogelijkheid van het verleggen van de inhoudingsplicht van doorbetaald loon uit tegenwoordige dienstbetrekking opgenomen in artikel 87 URLB. Ik zal in vervolg hierop onderzoek laten verrichten naar de vormgeving van een algemene verleggingsregeling voor inhouding en afdracht van loonbelasting. Apart aandachtspunt vormen dan overigens de gevolgen voor de afdrachtverminderingen.

Controle

• De Belastingdienst zal initiatief nemen voor afspraken over gebruik en uitwisseling van de in ontwikkeling zijnde applicaties auditfile en CLAIR in het kader van de reeds bestaande samenwerking met het UWV.

Hoofdstuk VIII, afdeling 2 AWR regelt de verplichtingen van alle belastingplichtigen ten dienste van de belastingheffing. Op grond van deze regels is de inhoudingsplichtige gehouden mee te werken aan een boekenonderzoek door de Belastingdienst. De verplichtingen tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen zijn vanzelfsprekend noodzakelijk. Voor verlichting van deze verplichtingen kan gedacht kan worden aan controles tezamen met de uitvoeringsinstellingen, zodat de inhoudingsplichtige slechts eenmaal gegevens en inlichtingen behoeft te verstrekken. Er is al sprake van samenwerking met de uitvoeringsinstellingen in de sociale zekerheid – inmiddels opgegaan in het UWV -, maar er zou initiatief vanuit de Belastingdienst genomen kunnen worden tot het maken van afspraken waardoor een tijdwinst bij de inhoudingsplichtige kan worden geboekt. Zo kunnen de in ontwikkeling zijnde applicaties auditfile en CLAIR («clear look at information retrieved») voor de salarisadministraties hiervoor worden gebruikt en uitgewisseld.

Algemene bewaarplicht

• Onderzocht zal worden of waar mogelijk en wenselijk de algemene bewaartermijn voor bescheiden die bewaard moeten worden maar niet elektronisch opgeslagen kunnen worden, zoveel mogelijk terug kan worden gebracht of alternatief kan worden vormgeven.

Artikel 52, lid 4 AWR bepaalt dat de bewaartermijn zeven jaar is. De algemene bewaartermijn is in 1996 teruggebracht van tien naar zeven jaar. Ik zie geen mogelijkheden de algemene termijn verder te verkorten gezien de naheffingstermijn van vijf jaar en het eventuele bezwaar en beroep dat daarna nog kan volgen. Wel ben ik van mening dat er mogelijk soepeler dan nu kan worden omgegaan met de vorm waarin gegevens worden bewaard, mits de toegankelijkheid gewaarborgd is. Ik denk daarbij met name aan die gegevens of bescheiden die door de inhoudingsplichtige of ondernemer bewaard moeten worden maar die ook in het huidige digitale tijdperk nog niet anders dan in papieren vorm bewaard kunnen worden, bijvoorbeeld vervoerbewijzen of afschriften van verklaringen van andere instanties ten behoeve van de wet afdrachtvermindering loonbelasting. Dit hindert ondernemers bij het vormgeven van een digitale infrastructuur voor het invulling geven aan de bewaarplicht. Ik zal daarom laten onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is de bewaartermijn voor deze items in algemene zin zoveel mogelijk terug te brengen dan wel alternatief vorm te geven. In paragraaf 2.3. van deze notitie zal ik overigens specifiek ingaan op de bewaarplicht voor vervoerbewijzen.

Loonbelastingverklaring

• De loonbelastingverklaring zal worden geherformuleerd tot een verplichting om de werknemer te vragen of hij elders loon geniet waarbij de heffingskorting in aanmerking wordt genomen.

• Hoofdregel wordt dat de loonbelastingverklaring bij de inhoudingsplichtige moet worden bewaard.

Artikel 65 URLB regelt onder meer wanneer de werkgever een loonbelastingverklaring moet uitreiken. Artikel 66 regelt de identificatieplicht. De loonbelastingverklaring is nodig om te bepalen bij welke inhoudingsplichtige de werknemer de algemene heffingskorting wil effectueren. Daarmee wordt voorkomen dat een belastingplichtige in de sfeer van de loonbelasting meer dan één keer de heffings-korting geniet waarna alsnog bijbetaling in de sfeer van de inkomstenbelasting moet plaatsvinden. De loonbelastingverklaring is sinds 1 januari 2001 sterk vereenvoudigd; per 2002 is de verklaring bovendien vormvrij gemaakt.

Voor de identificatieplicht is de loonbelastingverklaring voor Nederlandse werknemers niet nodig omdat het paspoort, waarvan een kopie bij de administratie aanwezig moet zijn, al het sofi-nummer en de geboortedatum bevat. Voor werknemers met een buitenlandse identiteit ligt dit overigens anders, maar gelden ook bijzondere regels voor de afgifte van een sofinummer.

Inmiddels heb ik de loonbelastingverklaring op advies van de interne werkgroep per 2002 vormvrij laten maken; daarmee is voor werkgevers al een verlichting van de administratieve lasten bereikt. Naar mijn mening ontmoet het daarnaast geen bezwaar om een stap verder te gaan en de verklaring te herformuleren tot een verplichting om de werknemer te vragen of hij elders loon geniet waarbij de heffingskorting in aanmerking wordt genomen (in dat geval wordt bij de inhouding geen heffingskorting in aanmerking genomen). Voordeel hiervan is dat nog meer dan nu het geval is kan worden aangesloten bij het logistieke traject van de inhoudingsplichtige rondom indiensttreding. Als de desbetreffende gegevens al op andere wijze aanwezig zijn of worden ingevoerd moet dat voldoende zijn.

In artikel 65 lid 6 URLB is geregeld dat de loonbelastingverklaringen moeten worden opgestuurd naar de inspecteur tenzij deze de inhoudingsplichtige opdraagt de loonbelastingverklaringen zelf te bewaren. In de praktijk worden de loonbelastingverklaringen niet opgestuurd naar de inspecteur, zodat de hoofdregel kan worden dat de verklaring van de werknemer bij de inhoudingsplichtige moeten worden bewaard, tenzij de inspecteur hem opdraagt deze op te sturen of op andere wijze te overleggen, bijvooorbeeld in de vorm van een overzicht.

Loonstaat

• De mogelijkheid van een mutatiebenadering voor de loonstaat zal worden onderzocht.

Artikel 67 URLB verplicht de inhoudingsplichtige tot de aanleg en het bijhouden van een loonstaat voor iedere werknemer. Ik acht het niet noodzakelijk dat de loonstaat per loonbetaling wordt gevuld, als de loonbetaling en de inhoudingen niet afwijken van de voorgaande. Alleen wijzigingen zouden gemuteerd moeten worden. Op verwante terreinen zoals salarisoverzichten voor werknemers en uitbetaling van de kinderbijslag wordt een dergelijke benadering al gehanteerd. Bij de introductie van een mutatie-benadering moet er wel rekening mee worden gehouden dat uiteindelijk een totaalbedrag aan loon en inhoudingen moet worden opgegeven. Overigens zullen vooral inhoudingsplichtigen die delen van de loonadministratie handmatig voeren of hiervoor handmatig informatie aan hun dienstverleners aanleveren hiermee gebaat zijn. Wel zou binnen automatiseringspakketten een «kopie-knop» ontwikkeld kunnen worden die daarbij kan helpen. Sommige aanbieders van pakketten beschikken hier al over. Ik zal in het kielzog van de follow-up van het project Elektronische Heerendiensten (EHD)1 de mogelijkheid van een bredere toepassing laten bezien.

Loonbelastingkaarten/jaaropgaven/loonstrookjes

• De mogelijkheid van vereenvoudiging van de loonbelastingkaart zal worden onderzocht alsmede de mogelijkheid om deze loonbelastingkaart te laten fungeren als jaaropgaaf voor de werknemer.

• Het bericht LB 91 (opgave van o.a. totaal aantal LB-kaarten) zal vervallen.

Artikel 69 URLB regelt de verplichting voor de inhoudingsplichtige om na het einde van het kalenderjaar voor iedere werknemer een loonbelastingkaart in te vullen en in te leveren. Naar mijn mening zou met een kritisch oog nader naar de inhoud van de loonbelastingkaart gekeken kunnen worden. Bepaalde codes lijken niet meer van belang of zouden wellicht meer efficiënt vormgegeven kunnen worden.

Artikel 74 URLB regelt de verplichting voor de inhoudingsplichtige om de werknemer een jaaropgaaf te verstrekken. Tevens worden er rekenregels gegeven voor de splitsing van het gezamenlijk bedrag van de belasting en de premieheffing volksverzekeringen. Met betrekking tot dit laatste zijn inmiddels per 2002 vereenvoudigingen aangebracht. De loonbelastingkaart zou kunnen dienen als jaaropgaaf; dan worden twee logistieke trajecten ineen geschoven. Of dit daadwerkelijk mogelijk is zou naar mijn mening eerst nader onderzocht moeten worden, mede omdat de loonbelastingkaart meer gegevens bevat die wel voor de heffing van loonbelasting, maar niet zonder meer voor de werknemer van belang zijn.

De inhoudingsplichtige moet tevens het aantal kaarten tellen en het loon en de inhoudingen totaliseren in het LB91 formulier. De LB 91 is een verplichte opgave van de inhoudingsplichtige aan de Belastingdienst van onder meer het aantal loonbelastingkaarten. Naar mijn mening kan deze opgave voortaan achterwege blijven omdat de Belastingdienst deze gegevens inmiddels zelf uit de aangeleverde gegevens achterhaalt. De verplichte opgave zal derhalve vervallen.

Aangiften

• De grens voor het doen van maandaangiften wordt verhoogd naar € 7000.

• Op termijn zal de mogelijkheid van een algemene jaaraangifte loonbelasting worden geïntroduceerd.

• De separate aangifte loonbelasting voor meewerkende kinderen komt te vervallen.

Artikel 28 Uitvoeringsregeling AWR regelt dat het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald het kalenderkwartaal is of, als de inspecteur dat vordert, de kalendermaand. Jaaraangifte is uitsluitend mogelijk voor specifieke groepen werknemers, namelijk huispersoneel en meewerkende kinderen.

De grens voor het doen van maandaangifte bedraagt thans ruim € 4000 maar is al ruim 25 jaar niet opgehoogd. Daardoor zijn steeds meer inhoudingsplichtigen onder de grens van de maandaangifte komen te vallen zonder dat er noodzakelijkerwijs een wijziging van de economische activiteiten plaatsvindt die deze wijziging van de afdrachtsystematiek rechtvaardigt. Ik ben daarom van mening dat deze grens omhoog kan; en omdat de grens al geruime tijd niet is verhoogd ligt een aanzienlijke ophoging voor de hand. Kijkend naar de inflatieontwikkelingen zou de grens meer dan verdubbeld moeten worden.

Een ophoging vindt evenwel zijn grenzen in de effecten die hierdoor optreden. Gelet op de omvang van de afdracht van loonbelasting en premies volksverzekeringen ontstaat door een ophoging van de grenzen een eenmalig negatief kaseffect. Deze bedraagt naar schatting € 20 mln voor de loonbelasting bij een ophoging van de grens voor maandaangifte naar € 7000. Ik acht dit verdedigbaar omdat hier gaat om het rechtzetten van een onbedoeld eerder opgetreden positief kaseffect. Desalniettemin is naar mijn mening mede met het oog op de positie van de sociale fondsen een ondervanging van dit effect op zijn plaats. Ik heb deze gevonden in de eenmalige positieve kaseffecten als gevolg van versnelling in het aangiftegedrag op basis van de nieuwe uitstelregeling voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting per 2001. Eenzelfde benadering heb ik gekozen voor omzetbelasting; hierop wordt in paragraaf 4.2. nader ingegaan.

Ik acht het eveneens wenselijk om de huidige mogelijkheden voor het doen van jaaraangifte uit te breiden naar een algemene mogelijkheid om jaaraangifte te doen. Hiermee worden de loonbelasting en de omzetbelasting gelijk getrokken voor wat betreft de mogelijkheid van het doen van jaaraangifte. Dat past tevens in een beleid om de administratieve verplichtingen voor ondernemers proportioneel te houden ten opzichte van het fiscale belang. Een algemene jaaraangifte kan worden vormgegeven door een ruimere bevoegdheid voor de inspecteur om op verzoek van de inhoudingsplichtige jaaraangifte toe te staan, bijvoorbeeld in die gevallen waarin de afdracht van loonbelasting op jaarbasis lager is dan een bepaald bedrag. Hiervoor zullen nadere richtlijnen worden ontwikkeld waarbij de precieze hoogte nog moet worden bezien. Dit hangt tevens samen met de eenmalige budgettaire effecten van introductie van een jaaraangifte; ik verwacht overigens op voorhand dat deze relatief gering zullen zijn en conform de hiervoor aangegeven wijze ondervangen kunnen worden. Omdat een algemene jaaraangifte nog niet bestaat zal enige tijd gemoeid zijn met de introductie, mede vanwege de aanpassingen aan de zijde van de Belastingdienst.

Binnen de huidige regelgeving bestaat er een aparte aangifteplicht binnen de loonbelasting inzake de meewerkende kinderen. Naar mijn oordeel kan deze separate aangifteplicht vervallen en meelopen in de reguliere aangifte loonbelasting. De aangifteverplichting blijft daarmee in stand, maar voor de groep die dit betreft (met name werkzaam in de landbouw) heeft de maatregel vooral als verlichtend effect dat de halfjaarlijkse voorschotbetaling en de bijbehorende procedure vervalt.

Verrekening van belastingschulden

• De mogelijkheid zal worden onderzocht om te ontvangen omzetbelasting en te betalen loonbelasting eenvoudiger met elkaar te verrekenen.

Artikel 24 Invorderingswet 1990 bepaalt dat op verzoek van de belastingschuldige de ontvanger verplicht is de aan de belastingschuldige uit te betalen en van hem te innen bedragen te verrekenen. De ontvanger is ook bevoegd om dit ambtshalve te doen. In de praktijk verrekent de ontvanger terug te betalen omzetbelasting niet automatisch met te innen loonbelasting. Vanwege verschillende betalingsmomenten is deze mogelijkheid lastig in de processen van de Belastingdienst te verwerken. De belastingschuldige moet nu echter steeds als hij wil verrekenen een verzoek daartoe indienen. Ik ben van mening dat een eenmalig verzoek zou moeten kunnen volstaan. De inhoudingsplichtige zou op zijn aangifte hiervan mededeling kunnen doen. Mede gelet op de eventuele automatiseringsinspanning bij de Belastingdienst verdient het aanbeveling verdienen eerst de modaliteiten van een dergelijke verrekening te onderzoeken.

Informatievoorziening aan inhoudingsplichtigen

• De wensen en gedachten bij inhoudingsplichtigen en hun dienstverleners voor een betere en meer integrale informatievoorziening over de verplichtingen in het kader van de loonbelasting worden structureel gemonitord en verwerkt.

De Belastingdienst verstrekt de inhoudingsplichtige in beginsel éénmaal per jaar voorafgaand aan het volgende belastingjaar voor de loonbelasting een handleiding voor de heffing van loonbelasting en premies volksverzekeringen en houdt de inhoudingsplichtige gedurende het belastingjaar verder op de hoogte van de wijzigingen door middel van mededelingen en nieuwsbrieven. De administratieve lasten bestaan hieruit dat de inhoudingsplichtige deze informatie tot zich moet nemen om de inhouding van loonbelasting correct te kunnen uitvoeren. Vanwege de voortdurende jaarlijkse wijzigingen in de loonbelasting is de kostenpost «het op peil houden van kennis» voor de loonbelasting relatief hoog. Derhalve loont het om de kosten van dit proces zo laag mogelijk te houden.

Mede vanwege de hoeveelheid jaarlijkse wijzigingen is een zo vroeg mogelijke informatieverschaffing over de wijzigingen wenselijk. Dat biedt inhoudingsplichtigen de mogelijkheid om hun systemen adequaat in te richten. Aan de andere kant is van belang dat aan het parlementaire proces bij de totstandkoming van de achterliggende wetgeving zo goed mogelijk recht wordt gedaan; het is dan een ervaringsregel dat de wetgeving op een relatief laat moment door het parlement wordt geaccordeerd.

De handleiding loonbelasting werd tot 2001 jaarlijks in december verstrekt, maar was daarom nooit geheel volledig, omdat op het moment dat de handleiding gedrukt werd nog niet alle gegevens bekend waren. Daarom is door middel van een onderzoek onder inhoudingsplichtigen onderzocht of er alternatieve werkvormen kunnen worden ontwikkeld, waarbij de handleiding eenmaal per jaar als een volledig pakket ter beschikking wordt gesteld en de relevante informatie over wijzigingen wel eerder tussentijds ter beschikking kan worden gesteld. De positieve respons van werkgevers op deze gedachte heeft ertoe geleid dat vanaf het belastingjaar 2002 verwachte wijzigingen in een zo vroeg stadium worden gemeld, een bijgewerkte handleiding in januari van het nieuwe belasting jaar wordt verstrekt en in het lopende jaar verdere wijzigingen of andere relevante ontwikkelingen tussentijds zo snel mogelijk worden verstrekt.

Voortbouwend hierop blijft het van belang om goed inzicht te hebben in de wensen en gedachten bij inhoudingsplichtigen voor een betere informatievoorziening en kennis te nemen van hun ervaringen, bijvoorbeeld waar het gaat om de informatievoorziening via Internet. Ik zal deze wensen, gedachten en ervaringen verder laten monitoren en naar wenselijk laten verwerken in de informatievoorziening.

Verklaring ten behoeve van achterwege laten inhouding loonbelasting

• De verklaring op basis van artikel 27 lid 7 Wet LB zal facultatief toepasbaar worden gemaakt.

Artikel 27 lid 7 Wet LB regelt dat als de inhoudingsplichtige ingeval op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of een soortgelijke regeling geen loonbelasting behoort in te houden, de inhoudingsplichtige deze inhouding slechts achterwege mag laten, als de werknemer een daartoe strekkende verklaring van de inspecteur heeft doen toekomen. Deze verklaring is feitelijk een bevestiging van hetgeen de regels ter voorkoming van dubbele belasting al aangeven. Daarom zou de verklaring niet verplicht hoeven te zijn, omdat deze niets anders doet dan een bestaande situatie bevestigen. Uit het oogpunt van rechtszekerheid voor de inhoudingsplichtige en de werknemer kan de verklaring echter belangrijk zijn. Door middel van een verklaring kunnen de inhoudingsplichtige en werknemer immers reeds in een vroegtijdig stadium zekerheid krijgen over hun positie. Daarom zal ik de verklaring facultatief toepasbaar laten maken, dat wil zeggen af te geven op verzoek van de inhoudingsplichtige of de werknemer. Hiermee wordt naar mijn mening het meest evenwichtig recht gedaan aan dergelijke gevallen.

Begrip werknemer en dienstbetrekking

• De mogelijkheid van een vereenvoudigd regime voor zeer kortdurende dienstverbanden of dienstverbanden met een gering loon zal worden onderzocht.

Artikel 2 lid 1 Wet LB bepaalt wat wordt verstaan onder werknemer. Het is echter niet voor alle gevallen even eenvoudig om te bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking of een overeenkomst van opdracht. De Belastingdienst en de uitvoeringsinstellingen sociale zekerheid hanteren niet altijd dezelfde criteria. Voor de uitvoeringsinstellingen spelen er andere belangen dan voor de Belastingdienst. Om beide instanties op één lijn te krijgen waar het gaat om het begrip ondernemer of zelfstandige is inmiddels een gezamenlijke verklaring inzake de arbeidsrelatie (VAR) ingevoerd ter uitwerking van de voorstellen van de MDW-werkgroep Stevens.

In de praktijk verneem ik ook problemen met betrekking tot kortdurende dienstverbanden, bijvoorbeeld voor slechts één of enkele dagen, delen van dagen of gevallen waar een gering loon wordt uitbetaald. Dan vormen de algemene voorschriften van de loonbelasting wellicht een kostenpost die niet helemaal in verhouding staat tot het ermee gemoeide fiscale belang. Ik acht het daarom zinvol om te laten onderzoeken in dergelijke gevallen op alternatieve, meer eenvoudige wijze kan worden voldaan aan de fiscale verplichtingen. Daarbij theoretisch verschillende wegen open. Zo zou volstaan kunnen worden met inlevering van een loonbelastingkaart of een zgn. IB 47-kaart, en inhouding van loonbelasting achterwege kan blijven. Maar gelet op de controleerbaarheid zouden daarvoor dan wel strikte richtlijnen moeten worden gegeven. Een andere gedachte is dat een «werkgever» in dergelijke gevallen kan volstaan met een eenvoudige inhouding, dat wil zeggen naar één vast tarief. Uiteraard ligt hierbij ook een relatie met het stelsel van de werknemersverzekeringen. Bezien moet daarom worden of dergelijke gedachten op problemen stuiten met betrekking tot de werknemersverzekeringen. Daarnaast dient uitdrukkelijk aandacht te worden gegeven aan de controleerbaarheid en fraudegevoeligheid van alternatieven.

2.3. Specifieke verplichtingen m.b.t. woon-werkverkeer en andere reizen

woon-werkverkeer OV

• De administratieplicht voor vervoerbewijzen inzake woon-werkverkeer per OV zal anders worden vormgegeven.

Aan de vrije vergoeding van kosten voor vervoer per OV koppelt art. 16a, lid 1, Wet LB de voorwaarde dat de werknemer de vervoerbewijzen ter vergoeding aan de werkgever overhandigt en dat deze de vervoerbewijzen per werknemer administreert en voor controle beschikbaar houdt. Met name deze voorwaarde houdt een administratieve last in, al gaat het daarbij primair om een ruimtelast. De bewaarplicht duurt zeven jaar. Het komt mij voor dat hier iets gewonnen kan worden door de bewaarplicht anders vorm te geven, bijvoorbeeld door de papieren bewaarplicht terug te brengen tot twee jaar of de bewaarplicht te transformeren naar een elektronische vorm die digitaal toegankelijk blijft. Ik zal deze alternatieve bewaarplicht laten vormgeven. Zoals ik in paragraaf 2.2. heb aangegeven zal ook meer in algemene zin onderzoek word verricht naar de bewaarplicht voor dergelijke gevallen; de hierboven geschetste lijn past in de benadering die aldaar is aangegeven.

Reisaftrek

• Onderzocht zal worden of de eis van een verklaring van de inhoudingsplichtige kan vervallen.

Dit betreft de aftrek van reiskosten woon-werkverkeer per OV in de sfeer van de inkomstenbelasting indien de reiskosten niet volledig worden vergoed. Artikel 3.87 tiende lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) jo artikel 16, tweede lid Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting (hierna: URIB) bevat de bepaling dat de werkgever op verzoek een verklaring aan de hand van de ingeleverde vervoerbewijzen moet geven. Dit maakt het mogelijk dat ook werknemers die per openbaar vervoer reizen, maar daarvoor geen vast abonnement gebruiken de reisaftrek kunnen gebruiken. Deze mensen kunnen immers geen OV-verklaring krijgen. Gesteld zou kunnen worden dat deze mensen kunnen voldoen aan hun bewijslast door aan de Belastingdienst de (losse) plaatsbewijzen te overleggen. De verklaring van de werkgever zou dan geen meerwaarde hebben, terwijl het voor de werkgever relatief arbeidsintensief werk is om aan de hand van de door een werknemer overgelegde plaatsbewijzen te controleren of de werknemer inderdaad voor het woon-werkverkeer per openbaar vervoer reist, terwijl deze werkzaamheden betrekking hebben op een aftrekpost ten behoeve van de werknemer. Daarmee zou deze toets verschuiven naar de Belastingdienst waarna deze als enige nog een toets uitvoert. Hierbij is echter wel van belang dat voor de desbetreffende werknemer geen administratie- of bewaarplicht geldt. Met het oog op dit laatste zal ik laten onderzoeken of het uit controletechnisch oogpunt wel mogelijk is om de eis van een reisverklaring van de inhoudingsplichtige te laten vervallen.

Fietsaftrek

• Onderzocht zal worden of de verklaring van de werkgever kan vervallen dan wel of de verklaring alleen op verzoek kan worden afgegeven.

Voor toepassing van de fietsaftrek is een verklaring van de inhoudingsplichtige vereist. Artikel 15 URIB bepaalt de inhoud van de verklaring. Bij de parlementaire behandeling van de fietsaftrek heeft mijn voorganger verklaard dat de fietsaftrek niet kan voortbestaan zonder de fietsverklaring. Onmiskenbaar heeft de verklaring zijn nut vanuit het oogpunt van controleerbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling, maar de vraag kan gesteld worden of de werkgever in staat zal zijn nauwgezet te controleren of de werknemer daadwerkelijk met de fiets naar het werk komt. Daarbij speelt mede een rol dat deze werkzaamheden betrekking hebben op een aftrekpost ten behoeve van de werknemer. Aangezien het hier een aftrekpost in de sfeer van de inkomstenbelasting betreft zou de werknemer ook de bewijslast moeten hebben. Ik zal daarom laten onderzoeken of de verklaring kan vervallen en de bewijslast expliciet bij de werknemer te leggen dan wel de verklaring alleen op verzoek te laten afgeven.

2.4. Specifieke verplichtingen m.b.t. eten en drinken

Maaltijden in bedrijfskantines

• Onderzocht zal worden of (al dan niet via een collectieve heffing) een koppeling met de regeling voor de omzetbelasting mogelijk is.

Artikel 55 URLB bepaalde tot voor kort dat maaltijden in bedrijfskantines belastingvrij kunnen worden verstrekt indien de eigen bijdrage van de werknemer minstens gelijk is aan de gemiddelde rechtstreekse kosten van die maaltijden. Rechtstreekse kosten zijn volgens de toelichting op de URLB de inkoopkosten van de voedingsmiddelen en de personeelskosten. Met de afschrijving van keukenapparatuur en de inrichting van de kantine behoeft geen rekening te worden gehouden. Vanuit de praktijk hebben mij geluiden bereikt dat niet altijd duidelijk is wat de rechtstreekse kosten precies zijn. Inmiddels is dit probleem opgelost bij besluit van 26 oktober 2001, DGB 2001/438M, waarin normeringen zijn gegeven. Per 2002 is dit ook in de wetgeving verwerkt door wijziging van artikel 55 URLB. In voorzetting hierop zal ik laten onderzoeken of het mogelijk is om (al dan niet via een collectieve heffing) een koppeling aan te brengen met de behandeling van kantinemaaltijden in de omzetbelasting.

Therapeutisch mee-eten

• Aan CAO-partners zal worden meegegeven dat men expliciet aandacht besteedt aan opname van afspraken in CAO's over therapeutisch mee-eten.

Artikel 54 URLB stelt dat tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking in het kader van het therapeutisch mee-eten. Deze regeling levert in algemene zin geen problemen op, met uitzondering van die gevallen waarin de gemaakte afspraken niet zijn verwerkt in CAO's. Als dat niet zo is kan de fiscale regeling niet worden toegepast. Aan CAO-partners zal worden meegegeven hieraan aandacht te besteden.

Personeelsfeesten en -activiteiten

• Specifieke onduidelijkheden in de regeling voor personeelsfeesten enactiviteiten zullen worden weggenomen via een vraag-en-antwoord-besluit.

Artikel 42 URLB bepaalt dat personeelsfeesten, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen vrij kunnen worden vergoed of verstrekt, indien de kosten die hiermee verband houden een bedrag van € 340 niet overtreffen. Bij een jubileum van de inhoudingsplichtige wordt dit bedrag verhoogd tot € 454. De regeling is vrij complex, maar in de meeste gevallen zal men onder het bedrag van € 340 blijven, zodat verdere toetsing niet behoeft plaats te vinden. Desalniettemin bereiken mij vanuit de praktijk geluiden over enkele onduidelijkheden. Ik zal eventuele onduidelijkheden, bijvoorbeeld hoe om te gaan met bij elkaar behorende activiteiten die over meerdere dagen worden verspreid, in een vraag-en-antwoordbesluit laten wegnemen.

2.5. Overige specifieke verplichtingen

Verstrekt genot van een woning

• Onderzocht zal worden of het mogelijk is in een uitvoeringsregeling een normering op te nemen die erop neerkomt dat niets tot het loon wordt gerekend als de huur niet lager is dan een bepaald percentage van het loon dat genoten zou zijn bij een volledige dienstbetrekking.

Artikel 33 URLB regelt dat vergoedingen of verstrekkingen ter zake van het genot van een woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voor de waarde in het economische verkeer tot het loon worden gerekend tenzij de werknemer aannemelijk maakt dat het bedrag van de besparing aanmerkelijk lager is. In dat geval moet een beschikking worden aangevraagd en wordt de besparingswaarde tot het loon gerekend. Werkgevers en werknemers spreken voor de zogenaamde dienstwoningen vaak een huur af die redelijk is, in verhouding tot het loon van de werknemer. Deze huur is lang niet altijd gelijk aan de waarde in het economische verkeer van het genot van de woning. Als men verzuimt een beschikking aan te vragen, heeft dat tot gevolg dat de waarde in het economische verkeer tot het loon moet worden gerekend. Dit leidt tot extra administratieve lasten. Met het oog op de administratieve eenvoud zou overwogen kunnen worden om een norm in de uitvoeringsregeling op te nemen: als de huur niet lager is dan een bepaald percentage van het loon dat genoten zou zijn bij een volledige dienstbetrekking behoeft niets tot het loon te worden gerekend. Bij deeltijdbanen moet het loon overigens herrekend worden. Een dergelijke regeling kan werkgever en werknemer vooraf zekerheid geven over de eventuele heffing van loonbelasting; vanuit die optiek heeft deze optie een zekere aantrekkelijkheid. Wel moet nader worden bekeken welk percentage redelijk is. Een bijkomend punt van aandacht is de positie van de directeur-grootaandeelhouder en de mogelijkheid die deze heeft om vanuit zijn zeggenschap binnen de BV of NV te sturen in de afspraak. Ik zal daarom nader onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheid van een dergelijke normering.

Werkruimte, telewerken en pc's

• Onderzocht zal worden of het mogelijk is om de regelingen voor werkruimte, PC's thuis en telewerken in elkaar te schuiven.

De loonbelasting kent drie regelingen die zich ongeveer in dezelfde sfeer bewegen, namelijk de regelingen inzake vergoedingen voor en verstrekking van werkruimte, telewerken en PC's thuis. De regeling voor vergoedingen voor werkruimten thuis (artikel 15b, lid 1, onderdeel f, Wet LB jo artikel 30 en 31 URLB) is zeer gecompliceerd en vergt wetenschap van de werkgever waarover hij niet of niet goed beschikt, zoals de mate van inkomen die de werknemer in of vanuit die werkruimte verdient gerelateerd aan het totale inkomen van de werknemer (incl. eventuele winst en resultaat uit overige werkzaamheden), alsmede de huurwaarde van de woning. In die zin is de regeling vrijwel onuitvoerbaar. Complicerend werkt verder dat er daarnaast regelingen zijn voor PC's thuis en voor telewerken die zich beide op hetzelfde terrein afspelen (in de werkruimte).

Artikel 11, lid 1, onderdeel r, Wet LB jo artikel 9 URLB bevat bepalingen inzake de inrichting van de werkruimte in de woning van de werknemer om te kunnen telewerken. Om van de telewerkfaciliteit gebruik te kunnen maken moet sprake zijn van een schriftelijk vastgelegde regeling en moet de inrichting van de werkkamer voldoen aan de in de artikelen 5.15 en 6.30 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Er is op zichzelf geen aanleiding de regeling te vereenvoudigen. Wel bestaat er een wisselwerking met de regelingen inzake de werkruimte en PC's thuis.

Artikel 11, lid 1, onderdeel q, Wet LB regelt dat verstrekking, terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voor zover de waarde in het economisch verkeer van de computers en bijbehorende apparatuur in het kalenderjaar en de daaraan voorafgaande twee jaren niet meer bedraagt dan € 2 269 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen ter vervulling van de dienstbetrekking, niet tot het loon behoort. In het Besluit van 15 maart 2001, nr. CPP 2000/2943 M staat vermeld dat onder zakelijk gebruik niet wordt verstaan het leren omgaan met een computer of met algemene toepassingssoftware zoals een tekstverwerkingsprogramma of spreadsheet-programma. Deze eis betekent dat bepaalde groepen werknemers die voor hun dagelijkse werk niet direct zijn aangewezen op een computer, van de vrijstelling geen gebruik kunnen maken.

Ter wille van de eenvoud zou bezien kunnen worden of deze vergoedingsregelingen niet ineen kunnen worden geschoven. Ik zal daarnaar onderzoek laten verrichten. Hiermee wordt overigens niet beoogd extra restricties of verruimingen in de desbetreffende regelingen aan te brengen.

Telefoonvoorzieningen

• Onderzocht zal worden of behoefte bestaat aan verdere regels voor vergoeding voor of verstrekking van de tweede of volgende telefoon.

Artikel 40 URLB bepaalt dat een tweede of volgende telefoon die geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt vrij kan worden vergoed of verstrekt. In de praktijk bestaan geluiden dat er een probleem ligt in de eis van geheel of nagenoeg geheel zakelijk gebruik. Veel inhoudingsplichtigen verstrekken een mobiele telefoon of vergoeden een abonnement, opdat de werknemer bereikbaar is. De telefoon mag vervolgens door de werknemer ook privé worden gebruikt (waarbij de gesprekskosten voor rekening van de werknemer blijven), zodat de eis van geheel of nagenoeg geheel zakelijk gebruik niet wordt gehaald en dus heffing over het privé-deel van de vergoeding of verstrekking plaatsvindt met de daaraan verbonden administratieve lasten. In de praktijk wordt de vraag gesteld of de genoemde eis van geheel of nagenoeg geheel zakelijk gebruik nog reëel is. Inmiddels zijn voor de verstrekking van een tweede of volgende telefoon nadere regels vastgesteld. Deze komen erop neer dat vanaf 2002 ook voor de mobiele telefoon de relatief lage normbedragen voor gesprekskosten van art. 39 Uitvoeringsregeling LB 2001 kunnen gelden. In het verleden gold die norm alleen voor een telefoon in de woning van de werknemer. Met deze bepaling wordt voor de uitvoeringpraktijk op dit punt al een vereenvoudiging bereikt. In aanvulling hierop zal ik laten onderzoeken of behoefte bestaat aan verdere regels inzake het vrij laten van de verstrekking of vergoeding van een abonnement van een tweede of volgende telefoon.

Werkkleding

• Via een beleidsbesluit zal meer helderheid worden gecreëerd over de toepassing van deze bepaling voor uniformen en verstrekking van overige dienstkleding aan werknemers met dezelfde functie.

Artikel 15a lid 1, onderdeel b, Wet LB jo artikel 24 URLB bepaalt dat werkkleding vrij mag worden verstrekt of vergoed als de kleding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen of als de kleding is voorzien van een of meer duidelijke zichtbare aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm. Onder kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te dragen vallen ook uniformen. In de praktijk bestaat nog wel eens onduidelijkheid wanneer sprake is van een uniform. Met het oog op de administratieve eenvoud zal ik over dit onderwerp nadere richtlijnen geven via een vraag-en-antwoord-besluit. Hetzelfde zal ik doen met betrekking tot de bewijslast van de inhoudingsplichtige in geval van het verstrekken van overige dienstkleding aan een groep werknemers met dezelfde functie. In dat geval wordt het aannemelijk geacht dat de dienstkleding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te dragen. Vanuit de praktijk bereiken mij geluiden dat de invulling van de bewijslast voor deze categorie soms lastig is.

Bedrijfsfitness

• De reikwijdte van de regeling voor bedrijfsfitness zal worden geherformuleerd tot voorzieningen voor bedrijfsfitness die tijdens of aansluitend op het werk worden gebruikt.

Artikel 15b, lid 1, onderdeel e Wet LB jo artikel 29 URLB bepaalt dat voorzieningen voor bedrijfsfitness waarvan geheel of nagenoeg geheel tijdens werktijd gebruikt wordt gemaakt niet tot het loon behoren. Deze bepaling wordt in de praktijk in het algemeen als restrictief ervaren waardoor problemen op administratief vlak ontstaan zonder dat aan de bedoeling van de regeling getornd wordt: het vrijlaten van voorzieningen die door werkgevers worden aangeboden. Ik zal daarom de reikwijdte van de bepaling laten herformuleren tot voorzieningen die tijdens of aansluitend op het werk worden gebruikt, ook als het een andere lokatie betreft. Omdat er vanuit de praktijk signalen komen dat de Belastingdienst op dit punt niet altijd een eensluidende visie heeft zal via een begeleidend beleidsbesluit op dit punt eenheid van beleid en uitvoering worden verzekerd.

30%-regeling

• Onderzocht zal worden of het verzoek om toepassing van de 30%-regeling facultatief kan worden gemaakt.

Artikel 15a, lid 1, onderdeel k, Wet LB jo hoofdstuk 3 URLB geeft een bijzondere regeling voor de vrije vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van extraterritoriale werknemers. Dit zijn werknemers afkomstig uit een ander land met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is en werknemers die en enkele specifieke groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige naar het buitenland worden uitgezonden. Aan deze werknemers kan een kostenvergoeding worden gegeven van 30% van het regelmatige genoten loon. De afgelopen tijd is er veel aandacht besteed aan de inrichting van de 30%-regeling; daarover is inmiddels een beleidsbesluit verschenen (Besluit van 26 november 2001, CPP 2001/2970M). In dit kader ga ik in op een procedureel aspect van de regeling.

De werkgever en werknemer zijn verplicht om gezamenlijk een verzoek te doen om toepassing van de regeling bij de eenheid van Belastingdienst in Heerlen. Uit oogpunt van rechtszekerheid geven veel werkgevers en werknemers de voorkeur aan goedkeuring vooraf en in het algemeen wordt deze goedkeuring ook verleend. Met het oog op deze praktijk zou overwogen kunnen worden om het verplichte karakter van zo'n verzoek te laten vervallen. Werkgever en werknemer kunnen dan zelf beoordelen of zij onder de regeling vallen en of zij rechtszekerheid willen krijgen door middel van een verzoek om goedkeuring op eigen initiatief. Voor werkgevers met meer werknemers die in dezelfde situatie verkeren, zou dit een lastenverlichting kunnen zijn. De werkgever hoeft dan niet voor elke werknemer een verzoek in te dienen. Ik zal daarom laten onderzoeken of facultatieve regeling inderdaad is vorm te geven. Daarbij zal ook de termijn van de beschikking betrokken worden. Thans is het verplicht om na vijf jaar een tussentijds verzoek om verlenging van de toepassing van de regeling in te dienen. In de praktijk wordt dit verzoek wordt slechts marginaal getoetst. Om die reden zou ook dit verzoek mogelijk kunnen vervallen.

Producten uit het eigen bedrijf

• Onderzocht zal worden of vereenvoudiging van deze regeling mogelijk is, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een alternatieve grens gekoppeld aan een percentage van de verkoopprijs.

Artikel 41 URLB bepaalt dat producten uit eigen bedrijf vrij kunnen worden vergoed of verstrekt voor zover de vergoeding of verstrekking meer bedraagt dan de integrale kostprijs van het product en voor zover de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden ge- of verbruikt.

In de praktijk treden problemen op met betrekking tot de vaststelling van de integrale kostprijs, zeker nu in de jurisprudentie bepaalde eisen worden gesteld voor het berekenen van de integrale kostprijs. Om te komen tot een grotere administratieve eenvoud zou bij wijze van alternatief in de regeling opgenomen kunnen worden dat als de prijs die de werknemer voor het product moet betalen niet lager is dan een bepaald percentage van de verkoopprijs, er niets tot het loon behoeft te worden gerekend. Indien de inhoudingsplichtige minder in rekening wil brengen dan dit bedrag dient hij te bewijzen dat het in rekening gebrachte bedrag niet lager is dan de integrale kostprijs. Daarbij ligt tevens voor de hand om de vergoeding of verstrekking te binden aan een maximumbedrag aan kosten op jaarbasis. Dit alles kan ook afhankelijk zijn van de soort goederen die in het bedrijf worden geproduceerd of verhandeld. Een andere, aanvullende gedachte is om met betrekking tot de eis inzake de kostprijs meer helder te bepalen welke kostenelementen in de kostprijs begrepen zijn. Ik zal laten onderzoeken of de geschetste vereenvoudigingen zijn vorm te geven.

Werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen

• Onderzocht zal worden of de werkzaamheden van inhoudingsplichtigen bij de vormgeving en toepassing van werknemersspaarregelingen vereenvoudigd kunnen worden, bijvoorbeeld in geval van deblokkering.

Aan de werknemersspaarregelingen is in de recent gepubliceerde fiscale verkenningen al ruime aandacht besteed. In de praktijk blijkt ook dat inhoudingsplichtigen relatief veel administratieve lasten ondervinden om de regeling adequaat uit te voeren. Ik zal daarom op deze plaats met name ingaan op enkele administratief-technische en procedurele aspecten van de werknemersspaarregelingen. Overigens wil ik opmerken dat de betekenis van de volgende gedachten mede afhankelijk zijn van de algemene voornemens van een volgend kabinet inzake de werknemersspaarregelingen.

Artikel 31a en 32 Wet LB regelen wat onder een premiespaarregeling en een spaarloonregeling moeten worden verstaan. De besparingen en de premies mogen gedurende ten minste vier jaar niet worden opgenomen of ter beschikking zijn gesteld van de werknemer. Voor met name genoemde bestedings-doeleinden mag het geld wel tussentijds worden opgenomen. Het betreft: de verwerving van een eigen woning als hoofdverblijf, aflossingen op hypothecaire leningen (alleen premiespaarregeling), aankoop van effecten, de voldoening van premies voor fiscaal gefacilieerde lijfrenten, de voldoening van premies voor kapitaalverzekeringen, vrijwillig betaalde premies ingevolge een pensioenregeling, de start van een voor eigen rekening gedreven onderneming, de opname van verlof, de financiering van scholingsuitgaven of bij beëindiging van de dienstbetrekking. De werkgever moet toetsen of het geld inderdaad wordt besteed aan de genoemde doelen en moet bijvoorbeeld ook beoordelen of de lijfrente inderdaad fiscaal voldoet aan de eisen van box 1 en of er sprake is van een kapitaalverzekering. Faalt de werkgever bij de toetsing, dan loopt hij het risico van een naheffingsaanslag met boete. Dit alles betekent dit een relatief zware last voor de werkgever. Ik zal daarom laten onderzoeken of het mogelijk is dat de werkgever nog slechts marginaal toetst (is er een woning gekocht, is er een lijfrenteverzekering afgesloten) en dat de inhoudelijke toets (is het een hoofdverblijf, voldoet de lijfrenteverzekering aan de fiscale voorwaarden) wordt verlegd naar de Belastingdienst. Richting de Belastingdienst zal dan wel moeten worden gemeld dat er is gedeblokkeerd. Als blijkt dat niet aan de voorwaarden is voldaan, kan dat bij de werknemer worden gecorrigeerd of nagevorderd. In het verlengde hiervan is het wellicht mogelijk om alle deblokkeringsverzoeken door de Belastingdienst te laten beoordelen. Ik zal ook hiernaar onderzoek laten verrichten, met name naar de vraag of dit vanuit controleoogpunt werkbaar is.

Vanuit het oogpunt van kenbaarheid zou tevens overwogen kunnen worden om de Belastingdienst standaardregelingen te laten publiceren, zodat een werkgever niet zelf een regeling behoeft te (laten) ontwerpen en niet het risico loopt dat de inhoud van de regeling fiscaal niet acceptabel is. Eventueel kan zelfs worden overwogen de regeling zo om te bouwen dat de faciliteit rechtstreeks uit de wettelijke regeling voortvloeit, zodat de inhoudingsplichtige niet verplicht is zelf een regeling op te stellen. Ook naar deze gedachten zal ik onderzoek laten verrichten.

Vaste kostenvergoedingen

• Onderzocht zal worden of er behoefte bestaat aan het formuleren van een beleidsbesluit over de eisen die de inspecteur kan stellen aan het steekproefsgewijze onderzoek.

Artikel 15d Wet LB jo artikel 47 URLB bepalen dat vaste vergoedingen geen vrije vergoedingen zijn voor zover deze per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd en daaraan op verzoek van de inspecteur een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk gemaakte kosten ten grondslag ligt.

Gelet op de huidige praktijk, waarbij vooral de inspecteur leidend is bij de vormgeving van het steekproefsgewijze onderzoek, komt het mij voor dat meer duidelijkheid kan worden geschapen over de eisen die de inspecteur kan stellen aan het genoemde steekproefsgewijze onderzoek. Een beleidsbesluit hierover kan de thans (bij inhoudingsplichtige en inspecteur) bestaande onzekerheid wegnemen en daarmee mogelijke risico's met betrekking tot al te stringente voorschriften uitsluiten. De vraag is evenwel of hieraan bij werkgevers sterke behoefte bestaat met het oog op de uiteenlopende situaties in de praktijk bij werkgevers. Dan ligt het minder voor de hand hierin via een beleidsbesluit uniformiteit aan te brengen omdat dit juist onnodig verstarrend en daardoor kostenverhogend kan werken. Het aansluiten bij de praktijk door middel van maatwerk in de eisen is dan meer efficiënt. Ik zal daarom laten onderzoeken of er behoefte bestaat aan het formuleren van een beleidsbesluit.

Resultaat uit overige werkzaamheden

• Met betrekking tot de bepalingen inzake resultaat uit overige werkzaamheden wordt verwezen naar het hierna volgende hoofdstuk over de verplichtingen in de vennootschapsbelasting, dividendbelasting en inkomstenbelasting-winstsfeer.

2.6. Verplichtingen Wet afdrachtverminderingen loonbelasting (WVA)

WVA Algemeen

• Onderzocht zal worden of een hergroepering van de algemene administratieve verplichtingen op basis van de Wet afdrachtverminderingen loonbelasting mogelijk is.

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) geeft de inhoudingsplichtige een vermindering van de af te dragen loonbelasting in negen gevallen, bijvoorbeeld wanneer langdurig werklozen in dienst worden genomen of speur- en ontwikkelingswerk wordt verricht.

De administratieve verplichtingen van genoemde afdrachtverminderingen zijn nogal divers en deels opgenomen in de betreffende wettelijke bepalingen en de uitvoeringsregeling. Daarbij gaat het om het bijhouden van gegevens en het in de administratie bewaren van verklaringen of afschriften hiervan. De verplichtingen zijn gekoppeld aan de inhoud van de betreffende regeling en zijn voornamelijk gericht op het kunnen bepalen van het bedrag van de afdrachtvermindering. De verklaringen waarover de inhoudingsplichtige moet beschikken zijn gericht op de uitgangspunten van de individuele regeling en geven zekerheid over de toepassing van de betreffende regeling. Het beschikken over die verklaring voorkomt daarnaast problemen bij een eventuele controle. Zo is het bijhouden van de uren bij de afdrachtvermindering lage lonen en het hebben van een verklaring van de Arbeidsvoorziening bij de afdrachtvermindering langdurig werklozen van belang voor het op juiste wijze toepassen van de regeling door de inhoudingsplichtige. Naar mijn mening kunnen deze verplichtingen (zowel het bijhouden van de gegevens als de verklaringen) voor een goede uitvoering van de regelingen niet worden gemist. Wel zou kunnen worden bezien of de bepalingen inzake de administratieve verplichtingen meer bijeen kunnen worden gebracht, waarmee de transparantie van deze verplichtingen voor de inhoudingsplichtige wordt vergroot. Ik zal hiernaar onderzoek laten verrichten.

Afdrachtvermindering zeevaart en S&O

• Onderzocht zal worden of de stroomlijning van deze regelingen mogelijk is alsmede de invoering van een één-loket-benadering.

Bij een tweetal afdrachtverminderingen, namelijk die inzake speur- en ontwikkelingswerk (S&O) en de afdrachtvermindering zeevaart, is naast de Belastingdienst een andere partij betrokken. Het gaat hier om EZ/Senter inzake S&O en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat inzake de regeling voor zeevaart. Betrokkenheid van meer partijen kan als zodanig vertragend werken en creëert het risico dat daardoor dezelfde informatie meer dan één keer wordt uitgevraagd en verschillen van inzicht bestaan inzake bijvoorbeeld controle of uitleg van begrippen. Ik zal daarom de regelingen voor de afdrachtvermindering zeevaart en S&O nader laten onderzoeken op de mogelijkheden van stroomlijning. In dat kader kan worden gedacht aan het creëren van één (fiscaal) loket voor de desbetreffende inhoudingsplichtige en het heroverwegen van de rol van de verschillende partijen. Inmiddels is met ingang van 2002 voor de afdrachtvermindering zeevaart een stroomlijning aangebracht door het vervangen van de separate meldingen (vooraf en achteraf) inzake toepassing van de afdrachtvermindering zeevaart door vermelding op het reguliere aangiftebiljet loonbelasting, zoals ook voor het de andere afdrachtkortingen het geval is. Dit vereenvoudigt de toepassing van deze regeling.

Afdrachtvermindering scholing non-profit

• Er zullen door de Belastingdienst stroomschema's worden gemaakt om de inhoudingsplichtige te helpen om de afdrachtvermindering scholing non-profit te bepalen.

Geregeld zal worden dat een onderwijsinstelling één verklaring kan afgeven.

De regelingen voor de bepaling van de omvang van scholingskosten zijn relatief ingewikkeld, bijvoorbeeld waar het gaat om bijdragen aan en ontvangsten uit zogenoemde scholings- en sectorfondsen. Ik zal de Belastingdienst vragen stroomschema's te maken die de inhoudingsplichtige kunnen helpen bij de bepaling van de het bedrag aan kosten dat uitgangspunt is voor deze afdrachtvermindering voor de inhoudingsplichtige. Daarmee wordt de regeling meer transparant gemaakt.

De inhoudingsplichtige moet bij de afdrachtvermindering scholing non-profit voor onderwijs tot het startkwalificatieniveau zowel over een (kopie van een) licentie van OC&W beschikken als een verklaring dat bepaald onderwijs is genoten. Deze verklaringen komen in het algemeen van dezelfde onderwijsinstelling; dit lijkt mij enigermate dubbelop. Ik zal daarom regelen dat beide verklaringen ineen geschoven kunnen worden en volstaan kan worden met één (vormvrije) verklaring van de onderwijs-instelling dat men over een licentie beschikt en dat het betreffende onderwijs door de werknemer is genoten.

Afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof

• Er zal door de Belastingdienst een standaardformulier worden ontworpen voor de overeenkomst tussen de werkgever en werknemer inzake betaald ouderschapsverlof.

De afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof is een relatief nieuwe regeling. Daardoor bestaat in de praktijk zo nu en dan onzekerheid over de precieze invulling van een overeenkomst tussen werknemer en werkgever. Ik ben van mening dat de praktijk geholpen zou kunnen worden met een gestandaardiseerd formulier voor de verplichte overeenkomst tussen werkgever en werknemer voor de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof. Ik zal de Belastingdienst opdragen een dergelijk formulier te ontwerpen.

3. Vennootschapsbelasting, dividendbelasting en inkomstenbelasting-winst

3.1. Algemeen

In de sfeer van de vennootschapsbelasting (VpB) en inkomstenbelasting-winst (IB-winst) is met name gekeken naar complicerende elementen in de winstbepaling en naar administratief complicerende onderdelen in de fiscale regelingen voor ondernemers.

De afweging inzake fiscale faciliteiten kan overigens theoretisch breder en meer integraal zijn. Voor dergelijke regelingen, bijvoorbeeld bij de willekeurige afschrijving, kan ook telkens de vraag worden gesteld of de regeling wel voldoende bestaansrecht heeft en of een rechtstreekse subsidie in termen van stimulering een groter effect zou hebben. Die vragen worden echter niet in deze notitie beantwoord omdat zij buiten het bestek van de administratieve lasten vallen. Overigens kunnen eventuele voornemens van een volgend kabinet met betrekking tot belastinguitgaven de betekenis van de hierna volgende gedachten beïnvloeden.

Bij het doorlopen van de vennootschapsbelasting is de winstbepaling, voor zover deze voortvloeit uit de toepassing van de inkomstenbelasting, buiten beschouwing gelaten; dit onderwerp wordt in het onderdeel «verplichtingen winstbepaling inkomstenbelasting-winst» behandeld. De aandacht is vooral gericht geweest op specifieke vennootschapsbelastingregelingen. Tevens is de dividendbelasting op mogelijkheden voor vereenvoudiging bezien. De dividendbelasting wordt geheven van de opbrengst uit aandelen e.a. Deze belasting fungeert als voorheffing bij de heffing van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting.

3.2. Generieke verplichtingen VpB, IB-winst en dividendbelasting

Aangifte IB en VPB

• In aansluiting op de lopende proef elektronische winstaangifte zal de mogelijkheid worden onderzocht van een modulaire opbouw van het biljet en een intensiever gebruik van informatietechnologie waardoor een betere aansluiting op de boekhouding mogelijk is.

De aangifte voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting vormt een centrale administratieve verplichting voor ondernemers binnen de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. In de inkomstenbelasting bestaat geen verplichting om de balans en verlies- en winstrekening op de aangifte te vermelden. Slechts het bedrag van de winst is relevant. Wel moeten jaarstukken met de aangifte worden meegezonden. Het biljet voor de vennootschapsbelasting bevat daarentegen een voorgeschreven vorm voor opname van de gehele balans en verlies- en winstrekening; tevens moet specifieke integrale informatie worden meegezonden in daarvoor bestemde bijlagen (bijvoorbeeld over deelnemingen).

Momenteel loopt in deze sfeer een proef voor een elektronische winstaangifte die voor een aantal aspecten een adequate invulling tracht te geven. In 2003 komen de resultaten van deze proef beschikbaar. Ik wil hier volstaan door daarnaar te verwijzen, maar ik ben wel van mening dat in dat kader een meer modulaire opbouw van het biljet en een intensiever gebruik van informatietechnologie waardoor een betere aansluiting op de boekhouding mogelijk is zeker aanbeveling verdienen. Met een modulaire benadering kan door belastingplichtigen de informatie worden aangereikt die op hun maat gesneden is. Met een intensiever gebruik van informatietechnologie kan een meer optimale integratie in de procesketen tussen bedrijfseconomische deel en het fiscale deel van de winstbepaling worden bereikt. Ik zal aan de Belastingdienst opdragen met name hieraan aandacht te besteden.

Aangiftebiljetten dividendbelasting

• Onderzocht zal worden of het huidig systeem van biljetten dividendbelasting vereenvoudigd kan worden en de voorlichting hierover kan worden verbeterd.

De dividendbelasting kent een gewoon en een vereenvoudigd aangiftebiljet. Hoewel in theorie het vereenvoudigde biljet in pakweg 90% van de gevallen afdoende zou zijn, is mij gebleken dat in de praktijk slechts zeer weinig inhoudingsplichtigen van dat biljet gebruik maken. Het lijkt erop dat men liever iets meer werk verricht (vier in plaats van drie pagina's invullen) dan het risico te lopen om het onjuiste biljet te gebruiken en geconfronteerd te worden met de daaraan verbonden consequenties. Daarbij moet worden bedacht dat aangiftebiljetten voor de dividendbelasting in overwegende mate door middelgrote tot zeer grote ondernemingen worden gebruikt. Bij dergelijke ondernemingen lijkt een relatief geringe beperking van administratieve lasten het niet te winnen van het streven naar zekerheid door volledigheid. Naar mijn mening is de praktijk is gediend met helderheid over de aangifteverplichtingen. Daarom zal ik onderzoek laten verrichten naar vereenvoudiging van het huidige systeem van twee biljetten en laten bezien of de voorlichting over de aangifteverplichtingen kan worden verbeterd.

3.3. Verplichtingen winstbepaling inkomstenbelasting-winst

Herinvesteringsreserve

• Onderzocht zal worden of de boekwaarde-eis kan worden herzien dan wel kan worden afgeschaft.

De herinvesteringsreserve is de opvolger van de vervangingsreserve. Het doel van de reserve is om de continuïteit van de onderneming te waarborgen door boekwinsten op bedrijfsmiddelen te kunnen aanwenden voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen. De uitwerking van de regeling is vrij ingewikkeld, onder meer omdat er verschillende categorieën bedrijfsmiddelen worden onderkend. Dit is naar mijn mening echter onvermijdelijk, omdat daarmee mogelijk oneigenlijk gebruik wordt voorkomen. Voorts is de zogenoemde boekwaarde-eis moeilijk uitvoerbaar. Deze eis moet voorkomen dat bedrijfsmiddelen te laag worden gewaardeerd. De regeling houdt in dat in een aantal gevallen per bedrijfsmiddel of soort bedrijfsmiddelen een boekwaarde-administratie moet worden bijgehouden. Gezien het doel van de boekwaarde-eis (het voorkomen dat een bedrijfsmiddel te laag wordt gewaardeerd) in vergelijking met het doel van de reserve (het doorschuiven van op bedrijfsmiddelen gemaakte winsten) kan worden betwijfeld of het nut van boekwaarde-eis de extra administratieve last rechtvaardigt. Ik zal daarom laten onderzoeken of de boekwaarde-eis kan worden herzien dan wel kan worden afgeschaft.

Maximum verliesbepaling

• Onderzocht zal worden of de regeling inzake maximumverliesbepaling transparanter kan.

De maximumverliesbepaling is opgenomen om te voorkomen dat vennoten in een commanditaire vennootschap fiscaal meer verlies kunnen nemen dan hun feitelijke deelname in de vennootschap. Deze bepaling is op jurisprudentie gebaseerd en in de praktijk bijzonder ingewikkeld. Ik ben daarom van oordeel dat het verstandig is om te onderzoeken of deze bepalingen door begeleidende informatie of beleidsstandpunten meer transparant gemaakt kunnen worden. Dat kan onnodige discussie tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst voorkomen.

Gemengde kosten

• Voor gemengde kosten zal de bestaande forfaitaire begrenzing van € 1500 hoofdregel worden; als alternatief moeten de opgevoerde kosten daadwerkelijk worden bewezen.

In beginsel zijn alle zakelijke kosten van een onderneming aftrekbaar bij de winstbepaling. Sommige kosten van de onderneming die met name voor de ondernemer zelf worden gemaakt (zoals voedsel, representatie en congressen) zijn echter in aftrek beperkt. Deze kosten worden gemengde kosten genoemd. Deze aftrekbeperking vindt zijn oorsprong in de zg. Oort-wetgeving. De aftrekbeperkingen veroorzaken in voorkomende gevallen een administratieve last vanwege de noodzaak om de desbetreffende kosten afzonderlijk te specificeren. Sinds enkele jaren is het ook mogelijk om ervoor te kiezen een forfaitair bedrag van € 1500 niet in aftrek op de winst toe te laten; dan is er geen specifieke registratie noodzakelijk. De ondernemingskosten die boven deze € 1500 uitgaan, zijn vervolgens ongelimiteerd aftrekbaar. Vanuit het oogpunt van administratieve eenvoud zou er daarom aanbeveling verdienen om te volstaan met een dergelijke forfaitaire begrenzing. Anderzijds is het zo dat de administratieve lastendruk mede afhankelijk is van de keuze van de ondernemer om al dan niet de forfaitaire regeling toe te passen; hij kan immers ervoor kiezen om de werkelijke uitgaven te registreren. Om in dit regime een vereenvoudiging aan te brengen stel ik daarom een omkering van de huidige situatie voor: de forfaitaire benadering geldt als hoofdregel en als alternatief moeten de opgevoerde kosten daadwerkelijk worden bewezen. Om de praktijk op dit punt daadwerkelijk te vereenvoudigen zullen ondernemers expliciet op deze omkering gewezen moeten worden.

Willekeurige afschrijvingen

• De mogelijkheid van stroomlijning van de verschillende regelingen en een één-loket-benadering wordt onderzocht, tevens wordt onderzocht of de accountantsverklaringen bij de melding kunnen worden afgeschaft.

Met de verschillende regelingen voor willekeurige afschrijving is beoogd ondernemers een liquiditeits-voordeel te bieden bij investeringen in maatschappelijk gewenst geachte bedrijfsmiddelen. Een verzoek om willekeurige afschrijving gaat voor enkele regelingen gepaard met een melding(sformulier), bij andere regelingen weer niet. Daarbij wordt in een aantal gevallen een accountantsverklaring gevraagd. Bij enkele regelingen zijn ook andere uitvoeringsinstanties betrokken, hetgeen de regelingen compliceert. Het kan daarom waardevol zijn om te bezien of de regelingen kunnen worden gestroomlijnd op het punt van de meldingsprocedure en samenwerking tussen de betrokken uitvoeringsinstanties; tevens kan worden bezien of de ondernemer via een één-loket-benadering beter geholpen kan worden. Ook inzake de afdrachtverminderingen loonbelasting heb ik in paragraaf 2.4. een dergelijk voorstel gedaan. Overigens kunnen de eventuele voornemens van een kabinet van invloed zijn op de uitkomsten van een dergelijk onderzoek.

De melding en het daartoe opmaken van een accountantsverklaring levert administratieve kosten op voor de ondernemer. Doel van de accountantsverklaring is een waarborg voor de Belastingdienst omtrent de juistheid en de volledigheid van de gevraagde gegevens. In de praktijk heeft de accountantsverklaring deze betekenis niet waardoor de verklaring niet de gewenste meerwaarde heeft voor de controle door de Belastingdienst, terwijl ook accountants zelf moeite hebben om adequaat invulling te geven aan een dergelijke verklaring. Ik zal daarom laten onderzoeken of de accountantsverklaringen voor de willekeurige afschrijvingen kunnen vervallen.

3.4. Specifieke verplichtingen vennootschapsbelasting

Regeling functionele valuta

• Onderzocht zal worden of het mogelijk is om het huidige verzoek van de belastingplichtige voor afgifte van een beschikking voor het gebruik van functionele valuta bij de winstbepaling facultatief te maken.

Ondernemingen kunnen ervoor kiezen hun belastbare bedrag niet in euro's, maar in zogenoemde functionele valuta te berekenen. De voorwaarden voor toepassing zijn neergelegd in de Regeling functionele valuta. Deze regeling bepaalt dat ondernemingen daartoe voorafgaand aan het belastingjaar een verzoek moeten doen. De beschikking wordt in principe afgegeven voor een periode van 10 jaar. Het doel van deze regeling is tegemoet te komen aan ondernemingen die hun bedrijfsboekhouding in andere valuta dan de euro voeren. De regeling heeft daarmee in het algemeen een vermindering van administratieve lasten tot gevolg. De invoering van de euro heeft inmiddels de reikwijdte van de regeling beperkt. In het kielzog hiervan zou het verzoek wellicht facultatief kunnen worden gesteld. Dat betekent dat de belastingplichtige die zekerheid wil, de mogelijkheid wordt geboden om vooraf een verzoek in te dienen waarop een beschikking wordt afgegeven. Het vervallen van het verplichte karakter van het verzoek heeft echter als nadeel dat belastingplichtige na afloop van het belastingjaar alsnog de voor hem in fiscaal opzicht meest voordelige valuta kan kiezen, terwijl de regeling vooral beoogt een administratief-technisch ongemak te voorkomen. Indien geen verzoek is gedaan zou daarom een voorafgaande melding moeten plaatsvinden, zodat materieel bezien geen keuze met terugwerkende kracht om fiscale redenen optreedt. Onderzocht zal daarom worden of het mogelijk is om het huidige verzoek facultatief te stellen, en, in samenhang daarmee, een melding te introduceren die aan de aangifte voorafgaat.

Deelnemingsvrijstelling

• Het zal mogelijk worden gemaakt om alleen mutaties in deelnemingen bij de aangifte vennootschapsbelasting op te geven.

De deelnemingsvrijstelling is bedoeld om winsten of verliezen die zich in een deelnemingsverhouding voordoen, slechts één maal te belasten. Deze regeling is op onderdelen weliswaar relatief ingewikkeld maar zij brengt, mede gezien haar doel en het resultaat voor de onderneming, geen onoverkomelijke administratieve lasten met zich. Wel kan een vraagteken worden gesteld bij de verplichting om jaarlijks een overzicht van alle deelnemingen te verstrekken bij de aangifte vennootschapsbelasting. Ik meen dat op dit punt winst kan worden behaald door een andere, meer gerichte vorm van informatieverzameling door de Belastingdienst in het kader van de aangifte vennootschapsbelasting, bijvoorbeeld door een belastingplichtige alleen te verplichten de mutaties in de deelnemingen aan te geven.

Fiscale eenheid

• De mogelijkheid zal worden onderzocht van een facultatief verzoek om een beschikking inzake toepassing van de fiscale eenheid.

Indien lichamen een verzoek doen om een fiscale eenheid te vormen, wordt de winst van alle tot deze eenheid behorende lichamen belast bij de moedermaatschappij. Deze regeling vindt haar oorsprong onder meer in de wens om belasting te heffen op grond van de verzamelbalans van gelieerde ondernemingen. Belangrijke fiscale momenten zijn het aangaan en het verbreken van een fiscale eenheid. Een fiscale eenheid komt met een op verzoek afgegeven beschikking tot stand. In die beschikking worden nadere voorwaarden – de zogenoemde standaardvoorwaarden – gesteld.

Ter verkrijging van de beschikking moeten nadere gegevens worden overlegd. In de praktijk blijkt een verzoek om fiscale eenheid meestal te worden gehonoreerd. Met het oog hierop is bij mij de vraag opgekomen of – met name bij het aangaan van een fiscale eenheid – het verzoek kan vervallen en volstaan kan worden met een melding op het aangiftebiljet dat een aantal ondernemingen op een bepaalde datum een fiscale eenheid is aangegaan. Uit de aangifte van de moedermaatschappij valt immers af te lezen wat de consequenties voor de winstbepaling van de onderscheiden ondernemingen is. Hiertoe is wellicht noodzakelijk dat de standaardvoorwaarden niet meer individueel worden afgegeven, maar dat zij in de vorm van wet- of lagere regelgeving gelden voor een ieder die een fiscale eenheid aangaat. Aan de andere moet worden bedacht dat ondernemers graag zekerheid vooraf omtrent een fiscale behandeling willen. Dat pleit ervoor om een facultatief verzoek in het leven te roepen, zodat de belastingplichtige die daaraan behoefte heeft door middel van een verzoek rechtszekerheid kan verkrijgen.

Een bijkomend algemeen aandachtspunt is dat het niet wenselijk is dat een fiscale eenheid met terugwerkende kracht wordt aangaan met het oog op de fiscale effecten die op het feitelijke moment van aangaan nog niet bekend konden zijn. Mede met het oog op de genoemde aandachtspunten en vanuit de achtergrond van de recente wijzigingen in regime voor de fiscale eenheid zal ik eerst nader onderzoek naar de mogelijkheid van een facultatief verzoek laten verrichten. Hierbij geldt als een randvoorwaarde dat vermeden wordt dat aan de keuze inzake de fiscale eenheid terugwerkende kracht wordt verleend.

3.5. Specifieke verplichtingen dividendbelasting

Dividendnota

• Onderzocht zal worden of een herijking van de dividendnota kan plaatsvinden.

Volgens artikel 9 Dividendbelasting is de inhoudingsplichtige verplicht bij uitbetaling van dividend voor de rechthebbende een zogenoemde dividendnota op te stellen. Een dergelijke nota moet voldoen aan bij ministeriële regeling gestelde eisen. Zij wordt op naam gesteld en bevat onder andere het bedrag aan uitgekeerd dividend en de ingehouden dividendbelasting. De administratieve last is evident. Daarbij moet uiteraard niet worden vergeten dat de dividendnota ook voor de inhoudingsplichtige een fiscaal relevante functie heeft.

De eisen met betrekking tot de dividendnota stammen nog uit een tijd dat aandelen fysieke stukken waren, waarvan couponnetjes werden geknipt. In de praktijk is geconstateerd dat de huidige regelgeving met betrekking tot de dividendnota niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Het sterk toegenomen effectenverkeer, de internationalisering en automatisering vragen om een herijking van doel, strekking en vormgeving van de dividendnota. Het komt mij voor dat hier een aanzienlijke sprong voorwaarts op het vlak van de administratieve verplichtingen kan worden geboekt. Ik zal daarom nader onderzoek laten verrichten naar de dividendnota.

Verplichtingen bij teruggaaf

• Onderzocht zal worden of de verplichting tot bijvoegen van originele dividendnota's bij een verzoek om teruggaaf nog wel in stand moet blijven.

Bij een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting moeten de originele dividendnota's worden bijgevoegd. Dit staat op het formulier voor de teruggaaf. Over de wettelijke basis voor die verplichting bestaat in de praktijk discussie; zo wordt de verplichting als ouderwets gekenschetst en brengt zij administratieve lasten met zich. Ik zal daarom onderzoek laten verrichten naar de vraag of de verplichting tot het bijvoegen van orginele dividendnota's bij een verzoek om teruggaaf nog wel in stand moet blijven en eventuele voorstellen laten ontwikkelen voor verbetering van de thans gehanteerde systematiek. Dit zal plaatsvinden in het kader van het eerder genoemde onderzoek naar de dividendnota.

3.6. Specifieke verplichtingen inkomstenbelasting-winst buiten de winstbepaling

Energie/milieu-investeringaftrek (EIA/MIA)

• Onderzocht zal worden of stroomlijning en een één-loket-benadering bij de EIA en MIA mogelijk is en of de accountantsverklaringen bij de melding kunnen worden afgeschaft.

Met de energie- en de milieu-investeringsaftrek is beoogd investeringen in (energiezuinige of milieuvriendelijke) bedrijfsmiddelen te stimuleren. De tegemoetkoming is – met name bij de energie- en milieu-investeringsaftrek – aanzienlijk. Voor de milieu-investeringsaftrek is een melding en een accountantsverklaring vereist. Voor de technische boordeling of een bedrijfsmiddel onder de milieu-investeringsaftrek valt, kan de Belastingdienst advies vragen aan VROM. Voor de energie-investeringsaftrek moet eveneens een melding met accountantsverklaring worden gedaan en is een verklaring van EZ/Senter nodig. Senter past in beginsel een zelfde regime van controle toe als de Belastingdienst. In de praktijk blijkt dat vertragingen kunnen ontstaan doordat verschillende instanties op elkaars oordeel moeten wachten. Dit veroorzaakt onnodig oponthoud en mogelijke irritaties. Om dergelijke effecten tot een minimum te bepreken, acht ik het wenselijk om te onderzoeken of de regelingen kunnen worden gestroomlijnd op het punt van de meldingsprocedure en samenwerking tussen de betrokken uitvoeringsinstanties; tevens om de mogelijkheden van een één-loket-benadering te onderzoeken. Dit zou kunnen in samenhang met het onderzoek naar de stroomlijning van afdrachtverminderingen en de willekeurige afschrijvingen.

Met betrekking tot de energie- en milieu-investeringsaftrek constateer ik voorts dat ook hier aan het nut van de accountantsverklaring bij de melding kan worden getwijfeld. Ik zal laten onderzoeken of deze afgeschaft kunnen worden.

Scholingsaftrek

• Er zal een stroomschema worden gemaakt ten behoeve van ondernemers voor het berekenen van de omvang van de scholingsaftrek.

• Geregeld zal worden dat een onderwijsinstelling maar één verklaring hoeft af te geven.

Met de scholingsaftrek is beoogd investeringen in (extra) scholing te stimuleren. Daartoe kan een onderneming een extra percentage van de kosten aftrekken. Er bestaan vier percentages, afhankelijk van de omvang en de aard van de kosten. Daardoor kan de berekening van de scholingsaftrek ingewikkeld kan zijn. Dit geldt met name voor de toerekening van kosten van in de onderneming zelf verzorgde scholing en bijdragen aan en van scholings- en sectorfondsen. Dit is naar mijn mening evenwel inherent aan de tegemoetkoming. Wel zou het mijns inziens waardevol kunnen zijn om met betrekking tot de verscheidenheid aan percentages een stroomschema voor de berekening van de aftrek op te stellen. Met name kleinere bedrijven kunnen hiervan profiteren. In paragraaf 2.6. heb ik eenzelfde voorstel gedaan voor de afdrachtvermindering scholing non-profit.

De inhoudingsplichtige moet bij de scholingsaftrek voor onderwijs tot het startkwalificatieniveau zowel over een (kopie van een) licentie van OC&W als een verklaring dat bepaald onderwijs is genoten beschikken. De eis van een dubbele verklaring komt mij niet optimaal voor. Daarom zal ik regelen dat beide verklaringen ineen geschoven kunnen worden en volstaan kan worden met één (vormvrije) verklaring van de onderwijsinstelling dat men over een licentie beschikt en dat het betreffende onderwijs door de werknemer of ondernemer zelf is genoten.

Omzetting in BV of NV

• Onderzocht zal worden of de melding bij omzetting in een BV of NV facultatief kan worden gemaakt.

Een onderneming die wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak of een samenwerkingsverband, kan zonder belastingheffing over de meerwaarde worden omgezet in een BV of NV. Hiertoe moet een verzoek worden gedaan, waarop de inspecteur bij beschikking beslist en waarbij standaardvoorwaarden worden gesteld. De omzetting levert daarmee administratieve verplichtingen op.

Evenals bij de regeling van de fiscale eenheid kan gesteld worden dat op het fiscale moment – de omzetting – volstaan zou kunnen worden met de mededeling dat omzetting heeft plaatsgevonden volgens de gestelde voorwaarden. In de praktijk blijkt namelijk dat een verzoek om omzetting vrijwel altijd gehonoreerd wordt. Hiertoe zouden de voorwaarden zelf in de regelgeving moeten worden opgenomen. Vervolgens kan er in voorkomende gevallen worden getoetst of daadwerkelijk aan de voorwaarden is voldaan. Anders dan bij de fiscale eenheid speelt hier echter het element van de vaststelling van de overdrachts- en verkrijgingsprijs mee. Ondernemers verkrijgen op dat punt graag zekerheid vooraf. Ik zal daarom laten onderzoeken of de melding wel facultatief kan worden gemaakt.

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek)

– Onderzocht zal worden of de accountantsverklaring voor de S&O-aftrek kan worden afgeschaft.

De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is afhankelijk van de hoeveelheid van dit werk dat in de onderneming wordt verricht. Voorts moet de ondernemer voldoen aan het urencriterium. Een verdere eis is een accountantsverklaring omtrent de juistheid en de volledigheid van de in de aangifte opgenomen gegevens. Ook hier kan aan het nut van de accountantsverklaring worden getwijfeld. Daarbij speelt tevens een rol dat de accountantsverklaring bij de soortgelijke regeling in de sfeer van de loonbelasting, de afdrachtvermindering S&), inmiddels is vervallen. Ik zal daarom laten onderzoeken of de accountantsverklaring bij de S&O-aftrek afgeschaft kan worden.

Beleggingen in durfkapitaal en maatschappelijke beleggingen

• Onderzocht zal worden of de aanvraag van de beschikking van de inspecteur dat er sprake is van een startende ondernemer facultatief kan worden gemaakt.

De fiscale stimulering van beleggingen in bepaalde vormen van durfkapitaal en maatschappelijke beleggingen heeft als doel om het (startende) ondernemers makkelijker te maken aan kapitaal te komen. Met betrekking tot de beleggingen durfkapitaal (de voormalige Agaathleningen) bestaan eisen waaraan de ondernemer moet voldoen. Daaronder valt de eis dat de inspecteur bij beschikking bepaalt dat de ondernemer gedurende een bepaalde tijd de zelfstandigenaftrek heeft genoten of nog zal genieten. Met name deze beschikking staat of valt met de in de wet geformuleerde criteria.

Inmiddels is per 2001 het regime van kracht geworden voor het afgeven van een beschikking inzake de arbeidsrelatie; in dit kader wordt door de Belastingdienst een uitspraak gedaan over het ondernemerschap van de belastingplichtige. Mede met het oog op deze ontwikkeling heb ik het voornemen om te laten onderzoeken of de beschikking van de inspecteur facultatief kan worden gemaakt. Dit zou de omvang van de administratieve lasten kunnen beperken, omdat belanghebbenden uit de wet en in overleg zelf kunnen bepalen of al dan niet aan de criteria is voldaan en desgewenst een beschikking inzake de arbeidsrelatie kunnen aanvragen. Voorts zal ik laten onderzoeken of een toets door de Belastingdienst achteraf op basis van risicoanalyse mogelijk is. Daarbij dient te worden meegewogen dat belanghebbenden ook gebaat kunnen zijn bij het verstrekken van zekerheid vooraf.

3.7. Overige verplichtingen

Resultaat uit overige werkzaamheden

• In vervolg op het beleidsbesluit inzake de toepassing van het winstregime voor wat betreft de administratieve verplichtingen voor de categorie genieters van inkomen buiten dienstbetrekking zal het buiten werking stellen van het winstregime wettelijk worden geregeld.

Het «rest» regime van het resultaat uit overige werkzaamheden, kent twee categorieën genieters.

De eerste wordt gevormd door de voormalige groep van genieters van inkomen buiten dienstbetrekking: freelancers en dergelijke. De tweede groep betreft degenen die vermogensbestanddelen ter beschikking stellen aan onderneming of vennootschap, de zgn. terbeschikkingstellers. Alle genieters van resultaat zien hun inkomen behandeld als winst uit onderneming. Qua administratieve verplichtingen betekent dit in beginsel een boekhouding volgens het vorderingenstelsel (in tegenstelling tot het meer eenvoudige kasstelsel), en een administratie- en bewaarplicht. Over de freelancers is in de parlementaire geschiedenis opgemerkt dat niet een ieder nu ineens alle administratieve verplichtingen van de ondernemer dient na te komen. Dat geldt met name als het gaat om inkomsten van bescheiden omvang. Op dit punt is inmiddels beleid verschenen. Dit beleid komt er in praktijk op neer dat – evenals onder de Wet IB 1964 – de categorie genieters van inkomen buiten dienstbetrekking het kasstelsel mogen toepassen en in zoverre zijn vrijgesteld van de administratie- en bewaarplicht die gepaard gaat met het regime van winst uit onderneming.

Dit overziend ben ik tot de conclusie gekomen dat de transparantie van de wettelijke regeling voor genieters van resultaat uit overige werkzaamheden op het gebied van de administratieve verplichtingen te wensen over laat. Het lijkt mij daarom wenselijk een duidelijke tweedeling te maken, die op het volgende neerkomt. Voor de terbeschikkingstellers zal het winstregime op punt van de administratie en bewaarplicht ten volle dienen te gelden. De wettelijke regeling van het winstregime voor wat betreft de administratieve verplichtingen voor genieters van inkomen buiten dienstbetrekking zal echter overeenkomstig de uitwerking van het hiervoor genoemde besluit buiten werking worden gesteld.

4. Omzetbelasting

4.1. Algemeen

De verplichtingen waaruit de administratieve lasten voor de omzetbelasting (OB) voortvloeien, zijn onder te verdelen in vier categorieën: administratieverplichtingen, aangifteverplichtingen, controleverplichtingen en verplichtingen die voortvloeien uit bijzondere regelingen. Bij de bespreking van de algemene en specifieke verplichtingen zal op de genoemde categorieën worden ingegaan. Bijzonder aandachtspunt bij de omzetbelasting is de EU-regelgeving inzake de omzetbelasting. Deze regelgeving kan grenzen stellen aan de mogelijkheden om de administratieve verplichtingen te vereenvoudigen.

4.2. Generieke verplichtingen omzetbelasting

Informatievoorziening

• De voorlichting over de omzetbelasting zal verder worden verbeterd, onder meer door de uitgave van een handleiding en het meer volledig en actueel ter beschikking stellen van informatie via Internet.

Behalve door vermindering of vereenvoudiging van de administratieve verplichtingen kan ook een lastenverlichting worden gerealiseerd door verbetering van de voorlichting. In paragraaf 2.2. ben ik op deze mogelijkheid voor de loonbelasting reeds ingegaan. In het kader van de aangifteverplichtingen voor de omzetbelasting kan de mogelijkheid worden genoemd van toezending van een uitgebreidere toelichting bij het aangiftebiljet. Door toezending van een uitgebreidere toelichting bij het aangiftebiljet wordt het voor de ondernemers eenvoudiger het aangiftebiljet in te vullen. Wel moet daarbij worden bedacht dat ook het verstrekken van informatie op zichzelf kan leiden tot een administratieve last. Er dient op dit punt dus naar een evenwicht gezocht te worden. Zo kan worden gedacht aan het éénmaal per jaar toezenden van een uitgebreide handleiding omzetbelasting, zoals dat ook voor de loonbelasting gebeurt. Een handleiding kan fungeren als een naslagwerk waardoor belastingplichtigen jaarlijks minder moeite hoeven te doen om van de inhoud van de regels en wijzigingen daarin op de hoogte te komen. Een dergelijke handleiding is reeds aanwezig in de vorm van de CD-rom omzetbelasting. In aanvulling op de integratie en terbeschikkingstelling van CD-rom's voor de loonbelasting en de omzetbelasting acht ik het wenselijk om informatie over de omzetbelasting meer volledig en actueel via Internet ter beschikking te stellen.

Verrekening van OB en LB

• O nderzocht zal worden of een vereenvoudigde procedure mogelijk is voor de opschorting van betaling van loonbelasting, als over hetzelfde tijdvak een negatieve aangifte omzetbelasting wordt gedaan.

Voor een toelichting op dit onderwerp verwijs ik naar de gedachten zoals neergelegd in paragraaf 2.2. van het hoofdstuk over de loonbelasting.

Periodieke aangiften

• Het aangiftebiljet omzetbelasting zal zoveel mogelijk worden vereenvoudigd.

• De grenzen voor maandaangifte omzetbelasting zullen worden verhoogd.

• De grens voor jaaraangifte omzetbelasting zal worden verhoogd.

Met het doen van de periodieke aangiften omzetbelasting is op jaarbasis € 250 mln aan administratieve lasten gemoeid, inclusief de kosten van de vereiste achterliggende processen bij ondernemers.

Op zichzelf is aan de aangifteverplichting voor de omzetbelasting weinig te doen. Het doel van de aangifteverplichting is het verstrekken van informatie over de verschuldigde belasting, het bieden van controlemogelijkheden en het verkrijgen van eventuele signalen van belastingfraude. Het is niet mogelijk om dit doel op een andere wijze te realiseren. Wel zie ik mogelijkheden om de aangifteverplichting te verlichten zonder aan de genoemde kwaliteitseisen afbreuk te doen.

Dat kan door vereenvoudiging van het aangiftebiljet, bijvoorbeeld door vereenvoudiging van de indeling op het punt van de intracommunautaire transacties, en het laten vervallen van overbodig geachte vragen.

Een verlichting kan tevens optreden door verhoging van de grenzen voor maand- en jaaraangevers, waardoor meer ondernemers kunnen volstaan met kwartaalaangifte of jaaraangifte.

De grens voor het doen van maandaangifte bedraagt thans net als het geval is voor de loonbelasting ruim € 4000 maar is al ruim 25 jaar niet opgehoogd. Daardoor zijn steeds meer belastingplichtigen onder de grens van de maandaangifte komen te vallen zonder dat er noodzakelijkerwijs een wijziging van de economische activiteiten plaatsvindt die deze wijziging van de afdrachtsystematiek rechtvaardigt. Net zoals voor de loonbelasting ben ik daarom van mening dat deze grens verhoogd kan worden.

Mede met het oog op gevallen waar een behoefte bestaat aan een meer frequente aangifte omzetbelasting, bijvoorbeeld waar vanwege een hoge vooraftrek recht bestaat op teruggaaf van omzetbelasting, merk ik op dat het in acht nemen van de bovengrens niet wettelijk verplicht is; de ondernemer kan derhalve om een ander tijdvak met een hogere aangiftefrequentie vragen.

Tegenover de administratieve lastenverlichting en het financieringsvoordeel dat hiermee voor ondernemers kan worden bereikt, staat overigens wel een eenmalig nadelig kaseffect voor de belastingontvangsten, aangezien de belasting op een later tijdstip zal worden betaald. De omvang hiervan bedraagt naar schatting € 50 mln bij verhoging van de grens voor maandaangifte naar € 7000 conform het voornemen voor de loonbelasting. Hoewel het hier om het rechtzetten van een eerder opgetreden positief kaseffect gaat is naar mijn mening een ondervanging van dit effect op zijn plaats. Ik heb deze gevonden in de eenmalige positieve kaseffecten als gevolg van versnelling in het aangiftegedrag op basis van de nieuwe uitstelregeling voor de inkomstenbelasting en vennootsschapsbelasting per 2001.

Voor de jaaraangifte kan in dit verband worden gedacht aan een zodanige grens, dat alle ondernemers die aanspraak maken op een vermindering ingevolge de kleine-ondernemersregeling kunnen volstaan met een jaaraangifte. De grens moet dan met ongeveer € 900 worden opgetrokken. In dat kader wordt tevens bezien of gelijktijdige inzending van de jaaraangifte met de aangifte inkomstenbelasting tot de mogelijkheden behoort. Het eenmalige negatieve budgettaire effect van deze maatregel, geschat op circa € 5 mln, zal conform het bovenstaande worden ondervangen vanuit de eenmalige kasopbrengsten als gevolg van de nieuwe uitstelregeling.

Suppletie-aangifte

• Onderzocht zal worden of het wettelijk introduceren van een suppletieformulier mogelijk is, gekoppeld aan een normering of sanctionering die mogelijk oneigenlijk gedrag tegengaat.

• Op de internetsite van de Belastingdienst zal een standaard pdf-lay-out voor suppletie-aangifte beschikbaar worden gesteld.

Het doen van suppletie-aangifte is geen wettelijke verplichting, maar een vrijwillige verbetering op de aangiften omzetbelasting die tijdens het belastingjaar zijn gedaan. Toch is het in de praktijk gebruikelijk om na afloop van het betrokken boekjaar of kalenderjaar een suppletie-aangifte te doen ter betaling van belasting die te weinig is afgedragen, of om teruggaaf te krijgen van de omzetbelasting die te veel is voldaan. Achtergrond is dat het vaak nodig is om relatief kleine correcties aan te brengen. Het opmaken van de suppletie-aangifte pleegt te geschieden in het kader van de vaststelling van de jaarstukken, waarbij een dergelijke noodzaak veelal blijkt. Het zou naar mijn mening onderzoek verdienen of deze gewoonte wettelijk kan worden geregeld. Voor de suppletie-aangifte kan dan een afzonderlijk biljet worden vastgesteld, waarop tevens vragen gesteld kunnen worden die niet onmiddellijk betrekking hebben op de vaststelling van de verschuldigde belasting maar van belang kunnen zijn voor de controle, bijvoorbeeld voor de vaststelling van de aansluiting tussen de aangiften omzetbelasting en de balans van de onderneming. In het kielzog daarvan kan winst voor de ondernemer worden behaald door het reguliere biljet voor de periodieke aangiften omzetbelasting zonder groot verlies van controlemogelijkheden te vereenvoudigen Zo zouden bijvoorbeeld de vragen 1e, 3a en 3b op het aangiftebiljet kunnen vervallen, als bij de suppletie gevraagd wordt naar een volledige aansluiting tussen de totale omzet en de omzetten waarover omzetbelasting verschuldigd is. Een bijkomend voordeel voor de ondernemer is dat het boeteregime milder wordt. Met het oog hierop zou de invoering van een suppletie-aangifte zo vorm moeten krijgen dat niet ten onrechte met (een deel van) de belastingschuld kan worden geschoven. Ook zouden de periodieke aangiften voldoende gegevens moeten blijven bevatten om te kunnen dienen als tussentijdse signalen van belastingfraude. Tevens zou bezien kunnen worden of de af- en herrekeningen aan het eind van het jaar op deze aangifte kunnen plaatsvinden. Omdat op voorhand nog niet helder is of een dergelijke hervorming daadwerkelijk tot administratieve lastenverlichting kan leiden zal ik deze mogelijkheid eerst nader laten onderzoeken.

Op de internetsite van de Belastingdienst zal een standaard pdf-lay-out van een suppletie-aangifte ter beschikking worden gesteld. De suppletie-aangiften zijn thans vormvrij omdat er geen sprake is van een vast omschreven verplichting maar van een vrijwillige verbetering; dat hindert soms zowel de ondernemers als de Belastingdienst omdat er discussie of verwarring kan ontstaan als gevolg van de vormvrijheid. Van een dergelijke pdf-lay-out kan dan door ondernemers naar behoefte gebruik worden gemaakt.

BTW-nummers van afnemers

• Onderzocht zal worden of de logistiek rond de controle van het BTW-nummer van afnemers kan worden verbeterd.

Ondernemers die intracommunautaire transacties verrichten, zijn op grond van artikel 35 Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) verplicht op hun facturen het buitenlandse BTW-nummer van hun afnemers te vermelden. Aangezien het vermelden van de BTW-nummers van afnemers EU-verplichting is, kan daar weinig aan worden gedaan. Wel bereiken mij geluiden over een knelpunt in de verificatieprocedure. Soms leidt verificatie als gevolg van een relatief klein verschil, bijvoorbeeld een spelfout in de naam van de afnemer, tot een negatief antwoord. Hierdoor is de ondernemer genoodzaakt zijn afnemer opnieuw te raadplegen.Het zou naar mijn mening waardevol zijn om te onderzoeken of de procedure zodanig kan worden versoepeld dat kleine verschillen niet langer tot een negatief antwoord behoeven te leiden. Dat mag echter niet ten koste gaan van het doel van de verificatie, namelijk het verkrijgen van zekerheid dat de goederen inderdaad onder het opgegeven BTW-nummer worden verworven. Ik zal daarom laten nagaan of in de praktijk een invulling kan worden gevonden voor de beoogde versoepeling, bijvoorbeeld door codering van de soort fout in de terugmelding. Gelet op de Europese achtergrond van het verifiëren van BTW-nummers is daarover overleg in EU-verband noodzakelijk.

Aanvraag BTW-nummer

• De afgifte van het BTW-nummer zal worden versneld en waar mogelijk worden gecombineerd met de afgifte van een LB-nummer.

Het aanvragen van een BTW-nummer is een eenmalige handeling – formeel het indienen van een verzoek om een uitnodiging tot het doen van aangifte –, waarbij de Belastingdienst in de praktijk tevens gevraagd wordt om een oordeel ten aanzien van het ondernemerschap van de betrokkene. De procedure zou in theorie kunnen worden vereenvoudigd en versneld door de toetsing van het ondernemerschap achterwege te laten. De snelle afgifte van een BTW-nummer met een voorbehoud met betrekking tot het ondernemerschap hoeft echter niet in het belang van de betrokken ondernemer te zijn, aangezien deze dan mogelijk over zijn fiscale positie in onzekerheid zou blijven verkeren. Daarom zal ik de Belastingdienst opdragen de afgifte van BTW-nummers te versnellen met inbegrip van de toets op ondernemerschap. Daarnaast meen ik dat het verlichtend kan werken om de procedure voor de aanvraag van een BTW-nummer in voorkomend geval te integreren met de aanvraag van een loonbelastingnummer. Op de afgifte van een LB-nummer ben ik reeds in paragraaf 2.2. ingegaan.

Intracommunautaire transacties (ICT's)

• De periodieke opgave van intracommunautaire transactie zal worden gestroomlijnd in samenhang met de algemene vereenvoudiging van het aangiftebiljet omzetbelasting.

Ondernemers die intracommunautair goederen leveren, zijn wettelijk verplicht per kwartaal een lijst in te dienen van hun intracommunautaire transacties (ICT's). Formeel is het indienen van een dergelijke opgaaf, een zg. ICT-lijst, geen aangifte. Toch is de analogie en het verband met de periodieke aangifte zo sterk, dat de verplichting om ICT-lijsten in te dienen kan worden beschouwd als aangifteverplichting in ruime zin. Het doel van deze verplichting is te waarborgen dat de wederpartij in de andere lidstaat belasting voldoet over zijn intracommunautaire verwerving. Aangezien het hier om een verplichting in EU-verband gaat kan daar weinig aan worden gedaan. Wel zie ik voor de onderhavige verplichting mogelijkheden tot lastenverlichting in de vorm van een stroomlijning van de opgaaf in samenhang met de vereenvoudiging van het aangiftebiljet omzetbelasting. Als de intracommunautaire transacties al op de ICT-lijsten worden opgegeven, lijkt vraag 3b op het aangiftebiljet overbodig. Een nadeel is dat daarmee ook een controlemogelijkheid op de juistheid van de ICT-lijsten zou komen te vervallen. Ik zal dit aandachtspunt laten meenemen bij een algehele vereenvoudiging van het aangiftebiljet omzetbelasting.

4.3. Specifieke verplichtingen omzetbelasting

Artikel 29 Wet OB'68

• Onderzocht zal worden of het mogelijk is de verzoekprocedure voor artikel 29 OB af te schaffen en een directe aftrek van een oninbare vordering in te voeren.

Op grond van artikel 29, lid 1, onderdeel a Wet OB kan de ondernemer teruggaaf van belasting verkrijgen ingeval vorderingen oninbaar zijn. Volgens de huidige wettelijke regeling moet daarvoor een verzoek worden gedaan. Daarvoor is op het aangiftebiljet een aparte vraag gereserveerd. Een ondernemer die een verzoek op basis van artikel 29 doet, moet stukken overleggen waaruit de aanspraak op teruggaaf blijkt. Deze verplichtingen dient voornamelijk een controledoel. Ten eerste kan de Belastingdienst dan onmiddellijk, en niet pas bij een boekenonderzoek, de oninbaarheid (de basis van het verzoek) van de vorderingen toetsen. Ten tweede biedt de procedure de Belastingdienst de mogelijkheid tot gegevensvergaring over de desbetreffende afnemer. Daartegenover bereiken mij geluiden dat de regeling in de praktijk moeilijk toepasbaar is. Zo is het lang niet altijd duidelijk, wanneer een vordering oninbaar is. Als een vordering naderhand toch nog geïnd wordt, herleeft de belastingschuld niet. Om deze reden bestaat de neiging de ondernemer een relatief zware bewijslast op te leggen. Naar mijn mening verdient het daarom aanbeveling om te onderzoeken of de regeling kan worden aangepast. Ik zie de volgende mogelijkheden om de administratieve last, die aan de verzoeken ex artikel 29 verbonden is, te verlichten. In plaats van een verzoekprocedure zou gedacht kunnen worden aan een regeling die de ondernemer het recht geeft de belasting rechtstreeks op de aangifte in mindering te brengen, bijvoorbeeld door de oninbare vorderingen in mindering te brengen op de omzet waarover belasting verschuldigd is. Te denken valt aan het Engelse systeem waarbij teruggaaf is voorzien als na een bepaalde termijn de vordering niet is voldaan. Wel moet de wet dan tevens de mogelijkheid bevatten om de belastingvermindering weer ongedaan te maken, als de vordering naderhand alsnog wordt geïnd. Daarnaast zou bij de bepaling van het bedrag aan oninbare vorderingen zou wellicht aansluiting gezocht kunnen worden bij de balanswaardering voor de inkomsten/vennootschapsbelasting. Een probleem daarbij is wel, dat de regels voor de balanswaardering voor de debiteur en de crediteur verschillend zijn. Voorkomen moet worden, dat door een verschil in behandeling belasting verloren gaat.

Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA)

• Onderzocht zal worden of een herziening van het Besluit Uitsluiting Aftrek op specifieke onderdelen mogelijk is, bijvoorbeeld door introductie van collectieve grenzen inzake werknemers.

Het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA) houdt in dat voor bepaalde uitgaven geen aftrek van omzetbelasting verkregen kan worden, omdat in wezen sprake is van bestedingen voor privé-doeleinden waarop omzetbelasting behoort te drukken. In het verleden zijn door de Commissie Van Lunteren voorstellen gedaan tot aanpassing van het BUA ter verlichting van deze administratieve lasten. Deze voorstellen bleken bij uitwerking niet haalbaar, onder andere omdat sommige wensen bij nader inzien niet budgettair neutraal bleken uit te pakken. Dat laat echter onverlet dat het BUA in de praktijk leidt tot administratieve lasten, die wellicht in een iets andere wijze van heffing (bijvoorbeeld conform de eindheffing in de loonbelasting) omlaag gebracht kunnen worden. Ik zal daarom laten onderzoeken of het BUA, mede gelet op maatschappelijke ontwikkelingen, op een dergelijke wijze vereenvoudigd zou kunnen worden. Als een mogelijkheid in dat kader kan worden genoemd de aanpassing van het BUA aan het systeem van de 6e Richtlijn, met koppeling van de maatstaf van heffing aan de bedragen die voor de heffing van loonbelasting in aanmerking genomen worden. Daarnaast zou het grensbedrag van € 227, dat nu voor elke werknemer of relatie afzonderlijk geldt, vervangen kunnen worden door een bedrag voor alle werknemers en/of relaties van de betrokken ondernemer tezamen; wel zou daarbij een uitzondering gemaakt moeten worden voor de directeur-grootaandeelhouder.

Bij wijzigingen in het BUA moet wel worden bedacht dat de nieuwe regeling mogelijk moet zijn binnen het bepaalde van de zesde EU-richtlijn, met name wordt gebleven binnen de kader van de zogenoemde stand-still-bepaling van artikel 17 van die Richtlijn. Mede met het oog hierop meen ik daarnaast dat budgettaire neutralititeit het uitgangspunt moet zijn bij eventuele wijzigingen.

BIJLAGE 1

Overzicht van maatregelen voor verlichting van administratieve lasten

A. LB/IB-niet-winstVoorstelEffecten voor administratieve lasten (€ mln)Budgettaire aspecten (€ mln)Effecten voor uitvoerings-kosten (€ mln)
Onderwerp: Totaal: – 30Struct: 0 Eenmalig: – 70Totaal: – 2,5
1. Aanvraag loonbelasting-nummerHet LB-nummer zal sneller door de Belastingdienst worden afgegeven.– 0,2
2. Aanvraag loonbelasting-nummerDe inhoud van het formulier voor het aanvragen van een LB-nummer zal kritisch worden bezien.– 0,2
3. ControleDe Belastingdienst zal initiatief nemen voor afspraken over gebruik en uitwisseling van de in ontwikkeling zijnde applicaties auditfile en CLAIR in het kader van reeds bestaande samenwerking met het UWV.– 0,7+ 5– 0,5
4. LoonbelastingverklaringDe loonbelastingverklaring zal worden geherformuleerd tot een verplichting om de werknemer te vragen of hij elders loon geniet waarbij de heffingskorting in aanmerking wordt genomen. – 1– 0,5
5. LoonbelastingverklaringHoofdregel wordt dat de loonbelastingverklaring bij de inhoudings-plichtige moet worden bewaard. 0-0-
6. Loonbelastingkaarten en jaaropgavenHet bericht LB 91 (o.a. opgave van het totaal aantal LB-kaarten) zal vervallen. – 0,3+ 0,3
7. AangiftenDe grens voor het doen van maandaangiften wordt verhoogd naar € 7000. – 5– 20 eenmalig– 1
8. AangiftenOp termijn zal de mogelijkheid van een algemene jaaraangifte loonbelasting worden geïntroduceerd. – 2PM eenmalig– 0,5
9. AangiftenLaat de separate aangifte loonbelasting voor meewerkende kinderen vervallen. 0-0-
10. Informatievoorziening aan inhoudingsplichtigenDe wensen en gedachten van inhoudingsplichtigen en hun dienstverleners voor een betere en meer integrale informatie-voorziening over de verplichtingen i.h.k.v. de loonbelasting worden structureel gemonitord en verwerkt.– 2,5+ 0,5
11. Verklaring ten behoeve van achterwege laten inhouding loonbelastingDe verklaring op basis van artikel 27 lid 7 Wet LB zal facultatief worden gemaakt.0-0-
12. Woon-werkverkeer OVDe administratieplicht voor vervoerbewijzen inzake woon-werkverkeer per OV zal anders worden vormgegeven. 0-
13. Therapeutisch mee-etenAan CAO-partners zal worden meegegeven dat men expliciet aandacht besteedt aan opname van afspraken in CAO's over therapeutisch mee-eten. 0-
14. Personeelsfeesten en -activiteitenSpecifieke onduidelijkheden in de regeling zullen worden weggenomen via een vraag-en-antwoord-besluit. 0-
15. WerkkledingVia een beleidsbesluit zal meer helderheid worden gecreëerd over de toepassing van deze bepaling voor uniformen en verstrekking van overige dienstkleding aan werknemers met dezelfde soort functie. 0-– PM1
16. BedrijfsfitnessDe reikwijdte van de regeling zal worden geherformuleerd tot voorzieningen voor bedrijfsfitness die tijdens of aansluitend op het werk worden gebruikt.0-PM1
17. Afdrachtvermindering scholing non-profitEr zullen door de Belastingdienst stroomschema's worden gemaakt om de inhoudingsplichtige te helpen om de afdracht vermindering te bepalen. 0-
18. Afdrachtvermindering scholing non-profitGeregeld zal worden dat een onderwijsinstelling één verklaring kan afgeven. 0-
19. Afdrachtvermindering betaald ouderschaps-verlofEr zal door de Belastingdienst een standaardformulier worden ontworpen voor de overeenkomst tussen de werkgever en werknemer inzake betaald ouderschapsverlof.0-
B. VpB/DivB/IB-winst    
1. Gemengde kosten winstsfeerVoor gemengde kosten zal de bestaande forfaitaire begrenzing van € 1500 hoofdregel worden; als alternatief moeten de opgevoerde kosten daadwerkelijk worden bewezen. – 0,40
2. DeelnemingsvrijstellingHet zal mogelijk worden gemaakt om alleen mutaties in deelnemingen bij de aangifte vennootschapsbelasting op te geven. – 1,5+ 0,5
3. ScholingsaftrekEr zal een stroomschema worden gemaakt ten behoeve van ondernemers voor het berekenen van de omvang van de scholingsaftrek. 0-
4. ScholingsaftrekGeregeld zal worden dat een onderwijsinstelling één verklaring kan afgeven. 0-
5. Resultaat uit overige werkzaamhedenIn vervolg op het beleidsbesluit inzake de toepassing van het winstregime voor wat betreft de administratieve verplichtingen voor de categorie genieters van inkomen buiten dienstbetrekking zal het buiten werking stellen van het winstregime wettelijk worden geregeldPM
C. Omzetbelasting    
1. InformatievoorzieningDe voorlichting over de omzetbelasting zal verder worden verbeterd, onder meer door uitgave van een handleiding en het meer en actueel ter beschikking stellen van informatie via Internet. – 1+ 0,2
2. AangiftenHet aangiftebiljet omzetbelasting zal zoveel mogelijk worden vereenvoudigd.– 2
3. AangiftenDe grenzen voor maandaangifte omzetbelasting zullen worden verhoogd tot € 7000– 10– 40 eenmalig– 1
4. AangiftenDe grens voor jaaraangifte omzetbelasting zal worden verhoogd tot de grens van de kleine-ondernemersregeling omzetbelasting– 2– 10 eenmalig– 0,5
5. Suppletie-aangifteOp de Internetsite van de Belastingdienst zal een standaard pdf-lay-out voor suppletie-aangifte beschikbaar worden gesteld. 0-
6. Aanvraag BTW-nummerDe afgifte van het BTW-nummer zal worden versneld en waar mogelijk worden gecombineerd met de afgifte van een LB-nummer. – 0,5
7. Opgave intracommunautaire transactiesDe periodieke opgave van intracommunautaire transacties zal worden gestroomlijnd in samenhang met de algemene vereenvoudiging van het aangiftebiljet omzetbelasting. – 0,3

1 Gering budgettair effect van individuele maatregel; tezamen met andere relevante voorstellen wordt de structurele budgettaire derving geraamd op € 5 mln.

BIJLAGE 2

Overzicht van onderwerpen voor onderzoek

A. LB/IB-niet-winstOnderzoeksvoornemenVerwachte effecten administratieve lasten (€ mln)
1. Inhoudingplicht fiscale eenheidOnderzocht zal woden of introductie van een verleggingsregeling voor inhouding en afdracht van loonbelasting mogelijk is.– 2
2. Algemene bewaarplichtOnderzocht zal worden of waar mogelijk en wenselijk de algemene bewaartermijn voor bescheiden die bewaard moeten worden maar niet elektronisch opgeslagen kunnen worden, zoveel mogelijk terug kan worden gebracht of alternatief vorm kan worden gegeven.– PM
3. LoonstaatDe mogelijkheid van een mutatiebenadering voor de loonstaat zal worden onderzocht.0-
4. Loonbelastingkaarten/ jaaropgaven/loonstrookjesDe mogelijkheid van vereenvoudiging van de loonbelastingkaart zal worden onderzocht alsmede de mogelijkheid om deze loonbelastingkaart te laten fungeren als jaaropgaaf voor de werknemer. – 15
5. Verrekening van belastingschuldenDe mogelijkheid zal worden onderzocht om te ontvangen omzetbelasting en te betalen loonbelasting eenvoudiger met elkaar te verrekenen.– 2,5
6. Begrip werknemer en dienstbetrekkingDe mogelijkheid van een vereenvoudigd regime voor zeer kortdurende dienstverbanden of dienstverbanden met een gering loon zal worden onderzocht.– 0,5
7. ReisaftrekOnderzocht zal worden of de eis van een verklaring van de inhoudingsplichtige kan vervallen.– 1
8. FietsaftrekOnderzocht zal worden of de verklaring van de werkgever kan vervallen dan wel of de verklaring alleen op verzoek kan worden afgegeven.– PM
9. Maaltijden in bedrijfskantinesOnderzocht zal worden of (al dan niet via een collectieve heffing) een koppeling met de regeling voor de omzetbelasting mogelijk is. – PM
10. Verstrekt genot van een woning Onderzocht zal worden of het mogelijk is in een uitvoeringsregeling een normering op te nemen die erop neerkomt dat niets tot het loon te worden gerekend als de huur niet lager is dan een bepaald percentage van het loon dat genoten zou zijn bij een volledige dienstbetrekking.– 0,8
11. Werkruimte, telewerken en pc'sOnderzocht zal worden of het mogelijk is om de regelingen voor werkruimte, pc's thuis en telewerken in elkaar te schuiven.0-
12. TelefoonvoorzieningenOnderzocht zal worden of er behoefte bestaat aan verdere regels voor vergoeding voor of verstrekking van de tweede of volgende telefoon.– 0,9
13. 30%-regelingOnderzocht zal worden of het verzoek om toepassing van de 30%-regeling facultatief kan worden gemaakt.– 1,5
14. Producten uit het eigen bedrijfOnderzocht zal worden of vereenvoudiging van deze regeling mogelijk is, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een alternatieve grens gekoppeld aan een percentage van de verkoopprijs. – 1,2
15. Werknemersspaar-regelingen en winst-delingsregelingen Onderzocht zal worden of de werkzaamheden van inhoudingsplichtigen bij de vormgeving en toepassing van werknemersspaarregelingen vereenvoudigd kunnen worden, bijvoorbeeld in het geval van deblokkering.PM
16. Vaste kostenvergoedingenOnderzocht zal worden of er behoefte bestaat aan het formuleren van een beleidsbesluit over de eisen die de inspecteur kan stellen aan het steekproefsgewijze onderzoek.0-
17. Afdrachtvermindering loonbelasting algemeen Onderzocht zal worden of een hergroepering van de algemene administratieve verplichtingen op basis van de Wet afdrachtverminderingen loonbelasting mogelijk is. 0-
18. Afdrachtvermindering S&O en zeevaartOnderzocht zal worden of stroomlijning van deze regelingen mogelijk is alsmede de invoering van een één-loket-benadering.– 0,5
B. VPB/IB-winst  
1. Aangifte IB en VpBIn aansluiting op de proef elektronische winstaangifte zal de mogelijkheid worden onderzocht van een modulaire opbouw van het biljet en een intensiever gebruik van informatietechnologie waardoor een betere aansluiting op de boekhouding mogelijk is.– PM
2. Aangiftebiljet dividendbelastingOnderzocht zal worden of het huidige systeem van biljetten dividendbelasting vereenvoudigd kan worden en de voorlichting hierover kan worden verbeterd.– 0,5
3. HerinvesteringsreserveOnderzocht zal worden of de boekwaarde-eis kan worden herzien dan wel kan worden afgeschaft.– 0,1
4. Maximum verliesbepaling Onderzocht zal worden of de regeling inzake maximumverliesbepaling transparanter kan.0-
5. Willekeurige afschrijvingenDe mogelijkheid van stroomlijning van de verschillende regelingen en een één-loket benadering wordt onderzocht, alsmede of het mogelijk is de accountantsverklaringen bij de melding af te schaffen.– 0,5
6. Regeling functionele valutaOnderzocht zal worden of het mogelijk is om het huidige verzoek van de belastingplichtige voor afgifte van een beschikking voor het gebruik van functionele valuta bij de winstbepaling facultatief te maken.– 0,1
7. Fiscale eenheidDe mogelijkheid zal worden onderzocht van een facultatief verzoek om een beschikking inzake toepassing van de fiscale eenheid.– 1
8. DividendnotaOnderzocht zal worden of een herijking van de dividendnota kan plaatsvinden.– PM
9. Verplichtingen bij teruggaaf Onderzocht zal worden of de verplichting tot bijvoegen van originele dividendnota's bij een verzoek om teruggaaf nog wel in stand moet blijven.– 0,1
10. Energie/milieu-investeringaftrek (EIA/MIA) Onderzocht zal worden of stroomlijning en een één-loket-benadering ook bij de EIA en MIA mogelijk is en of de accountantsverklaringen bij de melding kunnen worden afgeschaft.– 7,5
11. Omzetting in BV of NVOnderzocht zal worden of de melding bij omzetting facultatief kan worden gemaakt.– 0,2
12. Durfkapitaal en maat-schappelijke beleggingenOnderzocht zal worden of de aanvraag om een beschikking van de inspecteur dat er sprake is van een startende ondernemer facultatief kan worden gemaakt.– 0,2
C. Omzetbelasting  
1. Verrekening van OB en LBOnderzocht zal worden of een vereenvoudigde procedure mogelijk is voor de opschorting van betaling van loonbelasting als tegelijkertijd een negatieve aangifte omzetbelasting wordt gedaan.Zie bij LB/IB-niet-winst
2. Suppletie-aangifteOnderzocht zal worden of het wettelijk verstrekken van een suppletieformulier mogelijk is, gekoppeld aan een normering of sanctionering die mogelijk oneigenlijk gedrag tegengaat.PM
3. BTW-nummers van afnemersOnderzocht zal worden of de logistiek rond de afgifte en controle van het BTW-nummer van afnemers kan worden verbeterd.– 0,4
4. Artikel 29 Wet OB'68Onderzocht zal worden of het mogelijk is de verzoekprocedure voor artikel 29 OB af te schaffen en een directe aftrek van een oninbare vordering in te voeren.– 0,5
5. Besluit Uitsluiting Aftrek (BUA)Onderzocht zal worden of een herziening van het BUA op specifieke onderdelen mogelijk is, bijvoorbeeld door introductie van collectieve grenzen inzake werknemers.PM

XNoot
1

In het project Elektronische Heerendiensten zijn de mogelijkheden ontwikkeld om het verplichte berichtenverkeer (o.a. aangiften) van bedrijven naar uitvoeringsinstellingen via volledig geautomatiseerde slagen te laten plaatsvinden. Thans wordt een applicatie-ontwikkeling voorbereid, o.a. op het vlak van de loon- en omzetbelasting.

Naar boven