28 339
Wijzing van de Waterleidingwet (eigendom waterleidingbedrijven)

nr. 8
NADER VERSLAG

Vastgesteld 18 maart 2003

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag. De leden constateren op grond van deze nota, dat bij de wijziging van de Waterleidingwet een uitzondering wordt gemaakt voor de productie en levering van industriewater door niet waterleidingbedrijven. De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat het voor de ontwikkeling en innovatie van bedrijven mogelijk moet blijven water te ontrekken en te leveren voor procesdoeleinden. Wanneer is een beleidsstandpunt over industriewater te verwachten?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Het door de regering aangekondigde brede onderzoek naar de gewenste toezichtstructuur op de doelmatigheid van waterleidingbedrijven kan op instemming van de leden van de VVD-fractie rekenen. De leden hechten veel belang aan een doelmatig functioneren van waterleidingbedrijven en achten daarom een behandeling van de wetsvoorstellen aangaande de watersector in onderlinge samenhang van groot belang.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af welke omstandigheden het op dit moment noodzakelijk maken om het eigendom van waterleidingbedrijven, voorafgaand aan de algehele herziening van de Waterleidingwet (eind 2003), vast te leggen. In hoeverre wordt met de aankondiging van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de staatscourant (200, nr. 166) over het waarborgen van het eigendom van waterleidingbedrijven in overheidshanden, tegemoet gekomen aan de motie Feenstra c.s. (26 700, nr. 8)?

Marktordening en toezicht op doelmatigheid van de drinkwatervoorziening

Het voorliggende wetsvoorstel bevat geen regels over borging (maatstafconcurrentie) en toezicht. De leden van de CDA-fractie vinden dat deze punten wettelijk moeten zijn vastgelegd, maar begrijpt evenwel, dat bij de voorliggende wijziging eigendom, borging en toezicht zijn ontkoppeld. Binnen een afzienbare termijn, zo snel mogelijk na het genoemde project over toezicht op doelmatigheid, moeten echter borging en toezicht wettelijk worden geregeld. Binnen welke termijn zijn resultaten van dit project te verwachten? Wanneer is de integrale herziening van de Waterleidingwet aan de orde?

De leden van de VVD-fractie vragen welke voor- en nadelen volgens de regering kleven aan een integrale behandeling van de wijzigingen van de Waterleidingwet, zodat het eigendom van en toezicht op waterleidingbedrijven gelijktijdig en samen worden behandeld.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennis genomen van de toelichting van de regering op de regeling van het toezicht op de doelmatigheid van de sector. De uitwerking van het toezicht vindt plaats via een project waarbij de sector nauw betrokken wordt. De leden van de SP-fractie gaan ervan uit dat de wettelijke inkadering definitief geregeld wordt bij de algehele herziening van de Waterleidingwet.

Internationale aspecten

De leden van de CDA-fractie missen in de nota naar aanleiding van het verslag de relatie met de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Nederland moet zelf kunnen kiezen om de productie en levering van drinkwater in publieke handen te houden. Het gaat om een primaire voorziening waar de overheid grip op moet kunnen houden. De WTO-onderhandelingen moeten hier geen obstakel voor vormen. Welke gevolgen kan de WTO hebben voor landen zoals Nederland, die kiezen voor bescherming van hun publieke drinkwatervoorziening en voor de wijziging van de Waterleidingwet in het bijzonder?

Schaalvergroting

De regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat dit wetsvoorstel de regionale monopoliepositie van de waterleidingbedrijven vastlegt. In dit verband hebben de leden van de SP-fractie nog een aantal nadere vragen.

Tot op heden opereren de Nederlandse waterleidingbedrijven voornamelijk op regionale schaal, waarbij provincies en gemeenten (meestal in combinatie) aandeelhouder zijn. Er is echter een tendens tot schaalvergroting merkbaar. Zo opereert NUON provinciegrens overschrijdend. Hetzelfde geldt voor het samenwerkingsverband Hydron, waarbij bedrijven in de provincies Utrecht, Zuid-Holland en Flevoland betrokken zijn. Het voorliggende wetsvoorstel sluit verdere schaalvergroting niet uit.

Indien deze schaalvergroting doorzet zou de controlerende taak van de provinciale en gemeentelijke aandeelhouders kunnen verwateren, omdat de afzonderlijke aandeelhouders het idee krijgen dat ze weinig in de melk te brokkelen hebben. Een soortgelijk verschijnsel heeft zich voorgedaan bij de schaalvergroting bij de energiedistributiebedrijven. De aandeelhouders fungeren daar nauwelijks nog als stakeholder, maar kijken uitsluitend naar het financiële rendement van het bedrijf en de potentiële opbrengst bij verkoop.

Overigens geldt ook in de huidige situatie dat de democratische controle op de bedrijven niet optimaal is, omdat het eigendom versnipperd is over vele lagere overheden.

De leden van de SP-fractie pleiten er daarom voor het eigendom van de waterleidingbedrijven niet alleen in publieke handen te houden – dat wordt al geregeld in dit wetsvoorstel – maar om de schaalgrootte te koppelen aan die van de provincie en het eigendom te concentreren bij de provincies. Op deze wijze heeft ieder waterleidingbedrijf één eigenaar, gecontroleerd door een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging.

Voor activiteiten waar dat meerwaarde oplevert zouden de provinciale waterleidingbedrijven zonder bezwaar kunnen samenwerken, zoals nu bijvoorbeeld al gebeurt binnen de Hydron-bedrijven. Ook moet het, waar dit financiële of organisatorische voordelen oplevert, mogelijk blijven dat bedrijven een klein verzorgingsgebied buiten de «thuisprovincie» bedienen.

Kan de regering aangeven of zij de potentiële meerwaarde van deze provinciale waterleidingbedrijven onderschrijft? Zo ja, is zij bereid om in het kader van de algehele herziening van de Waterleidingwet de uitwerking van deze optie te onderzoeken?

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De griffier van de commissie,

Van der Leeden


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Schultz van Haegen (VVD) en Samsom (PvdA).

Plv. leden: Crone (PvdA), Griffith, MPA (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Van den Brand (GL), Kamp (VVD), Terpstra (VVD), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Meijer (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Van Geel (CDA), Rietkerk (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Örgü (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Cornielje (VVD) en Wolfsen (PvdA).

Naar boven