28 339
Wijziging van de Waterleidingwet (eigendom waterleidingbedrijven)

nr. 10
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 mei 2003

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel A, wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, onder 3e , wordt «coöperatieve vereniging» vervangen door: coöperatie.

2. In artikel 1, vierde lid, vervalt «, onderdeel A».

B

Artikel I, onderdeel C, artikel 3j, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «voor het produceren ten behoeve van verbruikers binnen die inrichting» vervangen door:

1e voor het produceren ten behoeve van verbruikers binnen die inrichting, alsmede ten behoeve van verbruikers in een dergelijke inrichting die eerder onderdeel uitmaakte van de eerstbedoelde inrichting;

2e voor het produceren ten behoeve van verbruikers in een dergelijke inrichting, die voor het tijdstip van ingang van het in dit lid bedoelde verbod was aangesloten op de collectieve watervoorziening van de in de aanhef bedoelde inrichting.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «in het voor dat bedrijf aangegeven distributiegebied, voor zover dat is aangegeven in de bij deze wet behorende bijlage, onderdeel B» vervangen door: in het bij ministeriële regeling per bedrijf vast te stellen distributiegebied.

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «voor het leveren aan verbruikers binnen die inrichting» vervangen door:

1e voor het leveren aan verbruikers binnen die inrichting, alsmede voor het leveren aan verbruikers in een dergelijke inrichting die eerder onderdeel uitmaakte van de eerstbedoelde inrichting;

2e voor het leveren aan verbruikers in een dergelijke inrichting, die voor het tijdstip van ingang van het in dit lid bedoelde verbod was aangesloten op de collectieve watervoorziening van de in de aanhef bedoelde inrichting;.

C

Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:

E

Er wordt een bijlage toegevoegd, die luidt:

Bijlage, behorend bij artikel 1, vierde lid, van de Waterleidingwet.

Lijst van bedrijven die gelijkgesteld worden met een bestaand waterleidingbedrijf respectievelijk een waterleidingbedrijf.

NV Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch

NV Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland.

Toelichting

Onderdeel A

In de voorgestelde wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel f, wordt de term coöperatieve vereniging gebruikt. Teneinde beter aan te sluiten bij de in het rechtspersonenrecht gehanteerde terminologie wordt deze term vervangen door de in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gebruikte term coöperatie. De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging (artikel 2:53 BW).

Onderdeel B

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de publieke eigendom van waterleidingbedrijven te verzekeren, onder meer door het recht om drinkwater te produceren en te leveren voor te behouden aan waterleidingbedrijven in publieke eigendom. Niettemin eerbiedigt het wetsvoorstel situaties waarin anderen dan waterleidingbedrijven voor eigen gebruik drinkwater produceren en leveren. Daartoe is in het voorgestelde artikel 3j reeds een uitzondering op het verbod op productie en levering van drinkwater gemaakt voor leidingnetten binnen één inrichting.

Uit overleg met belangenorganisaties is gebleken dat tevens de situatie voorkomt dat bedrijven voor de levering van drinkwater afhankelijk zijn van de collectieve watervoorziening (eigen winning) van een ander bedrijf in de onmiddellijke nabijheid. Dergelijke situaties kunnen zijn ontstaan als gevolg van afsplitsing van onderdelen van een inrichting. Bovendien komt het voor dat de bestaande collectieve watervoorziening op een bedrijventerrein wordt ondergebracht in een aparte BV. Indien de hierop aangesloten bedrijven niet als één inrichting zijn te beschouwen, kan geen beroep worden gedaan op de uitzondering die is opgenomen in het voorgestelde artikel 3j, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b. Dat zou betekenen dat deze reeds in de praktijk bestaande productie en levering van drinkwater niet meer toegestaan is, en dat een aansluiting op het leidingnet van een waterleidingbedrijf moet worden aangelegd. De hoge kosten die dit met zich meebrengt, zijn onevenredig in relatie tot het doel van het wetsvoorstel.

Onderdeel B voorziet daarom in een uitbreiding van artikel 3j met twee nieuwe uitzonderingssituaties op het productie-, en leveringsverbod (onderdelen 1 en 3).

De eerste uitzondering betreft mogelijke toekomstige situaties, waarin sprake is van afsplitsing van onderdelen van een inrichting met een eigen winning, maar waarin het desalniettemin gewenst is dat de productie en levering ten behoeve van verbruikers in die afgesplitste inrichtingen via de bestaande aansluiting op die eigen winning gecontinueerd kan worden (artikel 3j, eerste en tweede lid, onderdelen b, onder 1e ).

De tweede uitzondering beoogt in de praktijk reeds bestaande situaties, waarin drinkwater dat afkomstig is uit een eigen winning niet alleen bestemd is voor de eigen verbruikers, maar tevens geleverd wordt aan verbruikers in andere, nabijgelegen inrichtingen. Door de voorgestelde wijziging blijven deze – vaak historisch zo gegroeide – situaties mogelijk (artikel 3j, eerste en tweede lid, onderdelen b, onder 2e ).

In het wetsvoorstel is in artikel 3j, tweede lid, onder a, bepaald dat het verbod op levering van drinkwater niet geldt voor een bestaand waterleidingbedrijf waarover de zeggenschap uitsluitend wordt uitgeoefend door gekwalificeerde rechtspersonen: in het voor dat bedrijf aangegeven distributiegebied, voor zover dat is aangegeven in de bij de Waterleidingwet behorende bijlage, onderdeel B.

Deze formulering leidt ertoe dat, vanaf het moment waarop dit wetsvoorstel tot wet is verheven en de wet in werking treedt, een wijziging van het distributiegebied van een bepaald waterleidingbedrijf, bijvoorbeeld als gevolg van gemeentelijke herindelingen, of als gevolg van het overgaan van bepaalde delen van een distributiegebied naar het distributiegebied van een ander waterleidingbedrijf, noodzaakt tot wijziging van de bijlage bij de Waterleidingwet.

Wijziging van de grenzen van distributiegebieden zal in de toekomst regelmatig kunnen plaatsvinden en het is een ongewenste situatie dat om die reden steeds de wet zou moeten worden gewijzigd.

Daarom wordt thans voorgesteld voor elk bestaand waterleidingbedrijf (zie definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel g) de vaststelling van het daarbij behorende distributiegebied bij ministeriële regeling te laten plaatsvinden. Deze regeling die, indien dit voorstel van wet tot wet wordt verheven, gelijktijdig met de wet in werking zal treden, zal derhalve bevatten hetgeen eerder in onderdeel B van de bijlage was vastgelegd: de weergave van de waterleidingbedrijven die ingevolge artikel 3i juncto 3j bevoegd zijn tot levering van drinkwater en de vaststelling van de daarbij behorende distributiegebieden waarvoor die bevoegdheid geldt. Onderdeel B van de bijlage komt daarmee te vervallen. Ingeval van wijziging van een distributiegebied van een waterleidingbedrijf kan de regeling eenvoudig worden gewijzigd.

Overigens wordt nog opgemerkt dat een overgang van de bevoegdheid tot levering sec naar een ander waterleidingbedrijf (bijvoorbeeld als gevolg van een fusie) reeds is geregeld in het wetsvoorstel: de definitie van bestaand waterleidingbedrijf (in artikel 1, eerste lid, onder g) is zodanig dat ook rechtsopvolgers van bestaande waterleidingbedrijven daaronder worden begrepen. Aanpassing van de ministeriële regeling is in die situaties dan ook niet noodzakelijk. Wel kan, in voorkomend geval, een dergelijke actualisatie bij een reeds voorgenomen aanpassing van de regeling worden meegenomen.

Onderdeel C

In verband met de in onderdeel B voorgestelde wijziging van artikel 3j, tweede lid, onderdeel a, waarmee onderdeel B van de bijlage komt te vervallen (zie hiervoor de toelichting op onderdeel B van deze nota van wijziging), verandert ook de voorgestelde bijlage bij de Waterleidingwet. De bijlage bevat nu alleen nog een lijst van bedrijven die gelijkgesteld worden met een bestaand waterleidingbedrijf respectievelijk een waterleidingbedrijf.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven