nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 16 oktober 2002
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
In artikel 3, tweede lid, wordt «plaatsvinden» vervangen door:
plaatsvindt.
II
In artikel 4, tweede lid, onder b, vervalt het woordje «en».
III
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste en het tweede lid wordt «grove schendingen van»
telkens vervangen door: ernstige inbreuken op.
b. In het tweede lid, onderdeel c, onder 6°, wordt «kenteken»
vervangen door: embleem.
c. In het vijfde lid, onder n, komt het zinsdeel na «transport,»
als volgt te luiden: alsmede personeel dat overeenkomstig internationaal recht
gebruik maakt van de emblemen van de Verdragen van Genève;.
d. In het vijfde lid, onder o, wordt «burgerdoelen» vervangen
door: burgerobjecten.
e. In het vijfde lid, onder t, wordt «oorlogsomstandigheden»
vervangen door: omstandigheden van het conflict.
IV
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid, onder c, wordt «burgerdoelen» vervangen
door: burgerobjecten.
b. In het derde lid, onder h en i, wordt «oorlogsomstandigheden»
telkens vervangen door: omstandigheden van het conflict.
V
Artikel 15 komt te luiden:
Artikel 15
Van de misdrijven omschreven in deze wet neemt de rechtbank te 's-Gravenhage
kennis, behoudens de bevoegdheid van de rechter, aangewezen bij de Wet militaire
strafrechtspraak.
VI
Artikel 16, onderdeel b, komt te luiden:
b. personen die over immuniteit beschikken op grond van enig verdrag dat
binnen het Koninkrijk voor Nederland geldt.
VII
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «A» geplaatst.
b. Een onderdeel wordt toegevoegd, dat luidt:
B
Artikel 364a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht komt
te luiden:
Artikel 364a
1. Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 361, 362 en 363
gelijkgesteld personen in de openbare dienst van een vreemde staat of van
een volkenrechtelijke organisatie.
2. Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 362, onder 2°
en 4°, en 363, onder 2° en 4°, voormalige ambtenaren gelijkgesteld.
VIII
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 18a
In artikel 1 van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven wordt «één
der misdrijven, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht,
de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet genocideverdrag of de artikelen
1 en 2 van de Uitvoeringswet folteringsverdrag,» vervangen door: één
der misdrijven, omschreven in de artikelen 3, 5 tot en met 8 en, voor
zover met de in die artikelen bedoelde feiten verband houdend, artikel 9 van
de Wet internationale misdrijven,.
Toelichting
De voorgestelde wijzigingen zijn deels in de nota naar aanleiding van
het verslag reeds besproken.
Onderdelen I tot en met IV betreffen kleine
taalkundige correcties mede naar aanleiding van opmerkingen en suggesties
in het verslag.
Onderdeel V betreft de overheveling van de
rechtspraak ter zake van internationale misdrijven van de rechtbank te Arnhem
naar de rechtbank te 's-Gravenhage. De redenen voor deze overheveling zijn
in de nota naar aanleiding van het verslag reeds toegelicht. Bevoegd is de
gewone, burgerlijke rechter. Een uitzondering wordt gemaakt voor de rechtspraak
ter zake van strafbare feiten gepleegd door Nederlandse militairen en daarmee
gelijk te stellen personen. Deze rechtspraak blijft – ook voor wat betreft
internationale misdrijven door deze personen gepleegd – bij de op grond
van de Wet militaire strafrechtpraak bevoegde rechter in Arnhem.
Onderdeel VI betreft een terminologische verbetering
van artikel 16, onderdeel b, dat naar de zogenoemde verdragsimmuniteiten verwijst.
Ten onrechte spreekt het oorspronkelijke voorstel van «enig verdrag
waarbij Nederland partij is»: volkenrechtelijk is het het Koninkrijk
dat zich verbindt aan verdragen en niet het land Nederland.
De wijziging in onderdeel VII betreft het
herstel van een fout bij de Wet van 20 juni 2002 tot aanpassing van het Wetboek
van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten aan
de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof (Stb. 316). Deze wet breidt onder
andere de reikwijdte van een aantal misdrijven tegen de rechtspleging zoals
omschreven in het Wetboek van Strafrecht uit tot de rechtspleging van het
Internationaal Strafhof. De in de aanpassingswet vervatte wijziging van artikel
364a Sr was zodanig geformuleerd dat onduidelijk was of zij alleen het eerste
lid van artikel 364a betrof – wat inderdaad was beoogd – of ook
het tweede lid. Voor de duidelijkheid wordt de tekst van beide leden thans
opnieuw vastgesteld.
Onderdeel VIII betreft een noodzakelijke wijziging
van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven uit 1954, welke in het oorspronkelijke
voorstel over het hoofd was gezien. Deze wet, die voortvloeit uit de Verdragen
van Genève, bevat de mogelijkheid – geen verplichting –
om aan andere verdragspartijen personen over te leveren «ter zake van
één der misdrijven, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Wet
Oorlogsstrafrecht, de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet genocideverdrag
of de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet folteringsverdrag, indien het
feit een ernstige schending oplevert van één der (navolgende)
Verdragen van Genève van 12 augustus 1949» (artikel 1 van
de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven). Door de overheveling van de
in artikel 1 van die wet genoemde misdrijven van achtereenvolgens de Wet Oorlogsstrafrecht,
de Uitvoeringswet genocideverdrag en de Uitvoeringswet folteringverdrag naar
de Wet internationale misdrijven, dient artikel 1 dienovereenkomstig te worden
aangepast (met verwijzingen naar de nieuwe strafbepalingen ter zake van de
oorlogsmidrijven, genocide en foltering).
Deze nota van wijziging wordt ingediend mede namens de Ministers van Defensie
en Buitenlandse Zaken.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner