28 337
Regels met betrekking tot ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (Wet internationale misdrijven)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 oktober 2002

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel 3, tweede lid, wordt «plaatsvinden» vervangen door: plaatsvindt.

II

In artikel 4, tweede lid, onder b, vervalt het woordje «en».

III

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste en het tweede lid wordt «grove schendingen van» telkens vervangen door: ernstige inbreuken op.

b. In het tweede lid, onderdeel c, onder 6°, wordt «kenteken» vervangen door: embleem.

c. In het vijfde lid, onder n, komt het zinsdeel na «transport,» als volgt te luiden: alsmede personeel dat overeenkomstig internationaal recht gebruik maakt van de emblemen van de Verdragen van Genève;.

d. In het vijfde lid, onder o, wordt «burgerdoelen» vervangen door: burgerobjecten.

e. In het vijfde lid, onder t, wordt «oorlogsomstandigheden» vervangen door: omstandigheden van het conflict.

IV

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het derde lid, onder c, wordt «burgerdoelen» vervangen door: burgerobjecten.

b. In het derde lid, onder h en i, wordt «oorlogsomstandigheden» telkens vervangen door: omstandigheden van het conflict.

V

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

Van de misdrijven omschreven in deze wet neemt de rechtbank te 's-Gravenhage kennis, behoudens de bevoegdheid van de rechter, aangewezen bij de Wet militaire strafrechtspraak.

VI

Artikel 16, onderdeel b, komt te luiden:

b. personen die over immuniteit beschikken op grond van enig verdrag dat binnen het Koninkrijk voor Nederland geldt.

VII

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «A» geplaatst.

b. Een onderdeel wordt toegevoegd, dat luidt:

B

Artikel 364a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht komt te luiden:

Artikel 364a

1. Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 361, 362 en 363 gelijkgesteld personen in de openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie.

2. Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 362, onder 2° en 4°, en 363, onder 2° en 4°, voormalige ambtenaren gelijkgesteld.

VIII

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 18a

In artikel 1 van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven wordt «één der misdrijven, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht, de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet genocideverdrag of de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet folteringsverdrag,» vervangen door: één der misdrijven, omschreven in de artikelen 3, 5 tot en met 8 en, voor zover met de in die artikelen bedoelde feiten verband houdend, artikel 9 van de Wet internationale misdrijven,.

Toelichting

De voorgestelde wijzigingen zijn deels in de nota naar aanleiding van het verslag reeds besproken.

Onderdelen I tot en met IV betreffen kleine taalkundige correcties mede naar aanleiding van opmerkingen en suggesties in het verslag.

Onderdeel V betreft de overheveling van de rechtspraak ter zake van internationale misdrijven van de rechtbank te Arnhem naar de rechtbank te 's-Gravenhage. De redenen voor deze overheveling zijn in de nota naar aanleiding van het verslag reeds toegelicht. Bevoegd is de gewone, burgerlijke rechter. Een uitzondering wordt gemaakt voor de rechtspraak ter zake van strafbare feiten gepleegd door Nederlandse militairen en daarmee gelijk te stellen personen. Deze rechtspraak blijft – ook voor wat betreft internationale misdrijven door deze personen gepleegd – bij de op grond van de Wet militaire strafrechtpraak bevoegde rechter in Arnhem.

Onderdeel VI betreft een terminologische verbetering van artikel 16, onderdeel b, dat naar de zogenoemde verdragsimmuniteiten verwijst. Ten onrechte spreekt het oorspronkelijke voorstel van «enig verdrag waarbij Nederland partij is»: volkenrechtelijk is het het Koninkrijk dat zich verbindt aan verdragen en niet het land Nederland.

De wijziging in onderdeel VII betreft het herstel van een fout bij de Wet van 20 juni 2002 tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten aan de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof (Stb. 316). Deze wet breidt onder andere de reikwijdte van een aantal misdrijven tegen de rechtspleging zoals omschreven in het Wetboek van Strafrecht uit tot de rechtspleging van het Internationaal Strafhof. De in de aanpassingswet vervatte wijziging van artikel 364a Sr was zodanig geformuleerd dat onduidelijk was of zij alleen het eerste lid van artikel 364a betrof – wat inderdaad was beoogd – of ook het tweede lid. Voor de duidelijkheid wordt de tekst van beide leden thans opnieuw vastgesteld.

Onderdeel VIII betreft een noodzakelijke wijziging van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven uit 1954, welke in het oorspronkelijke voorstel over het hoofd was gezien. Deze wet, die voortvloeit uit de Verdragen van Genève, bevat de mogelijkheid – geen verplichting – om aan andere verdragspartijen personen over te leveren «ter zake van één der misdrijven, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht, de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet genocideverdrag of de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet folteringsverdrag, indien het feit een ernstige schending oplevert van één der (navolgende) Verdragen van Genève van 12 augustus 1949» (artikel 1 van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven). Door de overheveling van de in artikel 1 van die wet genoemde misdrijven van achtereenvolgens de Wet Oorlogsstrafrecht, de Uitvoeringswet genocideverdrag en de Uitvoeringswet folteringverdrag naar de Wet internationale misdrijven, dient artikel 1 dienovereenkomstig te worden aangepast (met verwijzingen naar de nieuwe strafbepalingen ter zake van de oorlogsmidrijven, genocide en foltering).

Deze nota van wijziging wordt ingediend mede namens de Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven