28 336
Raming der voor de Tweede Kamer in 2003 benodige uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES INZAKE ZELFSTANDIGE BEGROTINGSAUTORITEIT (BIJLAGE 5)

Den Haag, 8 februari 2002

In uw brief van 11 juli 2001 hebt u te kennen gegeven dat de Tweede Kamer het bijzonder op prijs zal stellen indien de regering een wijziging van de Grondwet en een of meer wetten (tenminste de Comptabiliteitswet) wil voorstellen, waarbij een zelfstandige begrotingsautoriteit van de Staten-Generaal in het leven wordt geroepen. Mede namens de Minister van Financiën bericht ik u hierover het volgende.

Het kabinet meent dat – met name om redenen van staatsrechtelijke aard – wetgeving voor dit doel niet de goede weg is, maar dat er wel een mogelijkheid is om aan uw wensen tegemoet te komen, namelijk door af te spreken dat de ramingen van de beide kamers door de kamers geheel zelfstandig worden vastgesteld. Materieel gebeurt dat dan op dezelfde wijze als bij het aannemen van een (begrotings)wet in de kamers, met dien verstande dat de regering er niet aan deelneemt. De regering zal deze raming dan zonder meer overnemen en dus ongewijzigd opnemen in hoofdstuk II van de rijksbegroting, tenzij dit in strijd is met het algemeen belang.

Strijd met het algemeen belang wordt voorkomen indien de regering de kamervoorzitter vóór de behandeling laat weten of er naar haar oordeel bijzondere overwegingen zijn met betrekking tot het algemene financiële beleid of het doelmatige beheer van 's Rijks gelden, welke de Kamer bij de overwegingen zou moeten betrekken.

Op deze wijze is de zelfstandige positie van het parlement, ook in begrotingsopzicht, gegarandeerd. Tevens is daarmee, uitgaande van de rapportage van de werkgroep zelfstandige begrotingsautoriteit Staten-Generaal (Kamerstukken II 2000/2001, 27 677, nr. 12, blz. 3), de positie van het Nederlandse parlement vergelijkbaar met die van de meeste andere parlementen in Europa.

Voor de goede orde heb ik van deze brief een afschrift gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Den Haag, 13 maart 2002

Onderwerp: Zelfstandige begrotingsautoriteit Staten-Generaal

Geachte heer De Vries,

Ik ben u nog een antwoord schuldig op uw brief van 8 februari jl. (kenmerk: CW02/U54796) in reactie op de voorstellen van de Tweede Kamer om te komen tot een zelfstandige begrotingsautoriteit Staten-Generaal. Op de argumentatie van het kabinet dat met name op reden van staatsrechtelijke aard wetgeving voor dit doel niet de goede weg zou zijn, valt wel het een en ander af te dingen. Dat mag ook blijken uit een advies ter zake dat prof. Kummeling, hoogleraar staatsrecht aan de universiteit van Utrecht, op verzoek van de Eerste Kamer, heeft uitgebracht. Het Presidium is evenwel uit praktische overwegingen, waarbij ook het tijdsaspect een rol speelt, bereid akkoord te gaan met uw voorstel. Ik ga ervan uit dat dat in de de praktijk betekent, dat de Ramingen van beide Kamers van de Staten-Generaal zondermeer en ongewijzigd in hoofdstuk II van de Rijksbegroting worden opgenomen, ook als een of beide kamers bijzondere overwegingen van uw kant met betrekking tot het algemene financiële beleid of het doelmatig beheer van 's Rijks gelden bij haar besluitvorming heeft betrokken, maar daarin geen aanleiding heeft gezien de Raming bij te stellen.

Voor de goede orde stuur ik een afschrift van deze brief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Met vriendelijke groet,

Jeltje van Nieuwenhoven

Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar boven