nr. 98
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2007
Op 26 april jl. heeft uw Kamer een motie1
aanvaard waarin de regering wordt verzocht de WAO zodanig aan te passen dat
werken aantrekkelijker wordt voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten die zijn
uitgezonderd van de herbeoordelingen met het aangescherpte Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit). In de motie wordt
de regering verzocht de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling te informeren
over voorstellen daartoe. Bij de stemming over de motie heb ik aangegeven
graag aan het verzoek van de Kamer te willen voldoen.
De motie ligt in het verlengde van het kabinetsbeleid. In het coalitieakkoord
zijn verschillende maatregelen opgenomen die zijn gericht op het vergroten
van de arbeidsparticipatie. Daarbij is het noodzakelijk om eventuele belemmeringen
die gedeeltelijk arbeidsgeschikten ervaren om het werk te hervatten weg te
nemen. Daarnaast worden werkgevers via onder meer re-integratie-instrumenten,
de beeldvormingscampagne en brugbanen voor herbeoordeelden gestimuleerd om
gedeeltelijk arbeidsgeschikten in dienst te nemen. Ook worden de uitvoerende
instanties gefaciliteerd om uitkeringsgerechtigden te ondersteunen bij werkhervatting.
De motie noemt een drietal punten waarop de WAO kan worden aangepast zodat:
– werken aantrekkelijker wordt;
– WAO’ers die gaan werken, geen directe herbeoordeling hoeven
te vrezen;
– WAO’ers jaarlijks op de dag van de arbeid van het UWV informatie
krijgen toegestuurd over de gevolgen van arbeidshervatting.
Ik sta positief ten opzichte van deze voorstellen. Onderstaand licht ik
nader toe op welke wijze ik aan deze voorstellen nader invulling wens te geven.
Ik beperk mij hierbij overigens tot de WAO en Waz. Ten aanzien van de Wajong
is sprake van een apart traject in vervolg op het SER-advies en het kabinetsstandpunt.
Werken aantrekkelijker maken
In de huidige situatie wordt bij werkhervatting de hoogte van de WAO-uitkering
gedurende een periode van minimaal zes maanden en maximaal drie jaar aangepast
aan de feitelijke verdiensten uit arbeid voor zover die de resterende verdiencapaciteit
te boven gaan. Formeel blijft de mate van arbeidsongeschiktheid gedurende
die periode gelijk aan de mate van arbeidsongeschiktheid voordat sprake was
van werkhervatting. Indien betrokkene gedurende deze periode stopt met werken
vindt terugval in de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheidsklasse plaats.
Na minimaal zes maanden en maximaal drie jaar wordt via een nieuwe beoordeling
definitief de nieuwe mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld. In de motie
wordt gesteld dat WAO’ers deze beoordeling «vrezen». In
die zin kan sprake zijn van een belemmering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten
om het werk te hervatten. Hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat
momenteel circa 30% van de WAO’ers werkt. Voorts worden de inkomsten
uit arbeid tot aan het niveau van de resterende verdiencapaciteit niet in
mindering gebracht op de WAO. Anderzijds zijn er ook signalen dat het in de
motie geschetste effect daadwerkelijk optreedt.
Gezien het bovenstaande kan ik mij, conform de strekking van de motie,
vinden in een verruiming voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten die zijn uitgezonderd
van de herbeoordelingen met het aangescherpte Schattingsbesluit. De periode
waarin de hoogte van de uitkering wordt aangepast aan de feitelijke verdiensten
zal daartoe voor deze groep worden verlengd naar vijf jaar. Hiermee wordt
aangesloten bij de bestaande bepaling in de Wajong. Enerzijds mag worden aangenomen
dat na vijf jaar sprake is van stabiele werkhervatting. Anderzijds blijft
de duur gemaximeerd omdat het niet zo kan zijn dat iemand ongelimiteerd arbeid
verricht zonder daarop te worden geschat. Dat zou het karakter van de arbeidsongeschiktheidsverzekering
te zeer ondergraven.
Geen directe nieuwe beoordeling bij werkhervatting
De tweede maatregel uit de motie strekt er toe dat gedurende de genoemde
periode van vijf jaar in principe geen sprake is van een nieuwe beoordeling.
Ook in deze maatregel kan ik mij vinden. Dat betekent dat, zoals hiervoor
reeds is opgemerkt, gedurende een periode van vijf jaar na werkhervatting
betrokkene niet wordt herbeoordeeld, tenzij betrokkene daarom verzoekt. Gedurende
deze periode wordt fictief een nieuw arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld
aan de hand van de feitelijke verdiensten. In de situatie dat de inkomsten
uit arbeid wegvallen vindt terugval in de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheidsklasse
plaats.
Overigens behoudt UWV in algemene zin de mogelijkheid om, in geval daartoe
aanleiding is, bijvoorbeeld vanwege een wijziging in de medische situatie,
een uitkeringsgerechtigde op te roepen voor een professionele herbeoordeling.
Of betrokkene werkt doet hierbij niet ter zake.
Informatie over de gevolgen van werkhervatting
Ook de derde maatregel uit de motie ondersteun ik. Het is noodzakelijk
dat duidelijke informatie wordt verstrekt over de gevolgen van werkhervatting.
Door het voorgestelde algemene karakter zou deze maatregel echter zijn doel
missen. Dan zou ook voorlichting over de inkomensgevolgen bij werkhervatting
moeten worden verstrekt aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten die reeds (deels)
het werk hebben hervat of arbeidsongeschikten waarbij werkhervatting vanwege
de medische situatie geen optie meer is. Ik zal daarom het UWV
verzoeken gerichte voorlichting over de inkomenseffecten van werkhervatting
te verstrekken wanneer dit in concrete situaties aan de orde is. Daarnaast
kan UWV algemene informatie verstrekken via het periodiek «UWV-perspectief»
voor arbeidsongeschikten.
De eerste twee genoemde maatregelen vergen wijziging van de WAO. Omdat
de Waz op dit punt eenzelfde systematiek kent, ligt het in de rede dat de
Waz eveneens wordt gewijzigd.
Ik ben voornemens om hiertoe een wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig te
maken.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner