nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2009
Met de bekendmaking van de wet van 25 februari 2009, houdende verklaring
dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in
de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing van
wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter (Stb. 120)
is de eerste lezing van dit grondwetsvoorstel afgerond.
De Grondwet schrijft voor dat na de bekendmaking van een dergelijke verklaringswet –
en ontbinding van de Tweede Kamer – een tweede lezing van het grondwetsvoorstel
plaatsvindt. Als de eerste lezing als initiatiefwetsvoorstel aanhangig is
gemaakt – zoals in dit geval – is het sinds de jaren ’70
van de vorige eeuw gebruikelijk dat ook het wetsvoorstel in tweede lezing
door één of meer leden van de Tweede Kamer in procedure wordt
gebracht1.
De tweede lezing vindt weliswaar pas na de volgende Kamerverkiezingen
plaats, maar daarvóór moeten al de nodige stappen worden gezet.
In geval van initiatiefwetsvoorstellen zullen per geval de initiatiefnemer(s)
en regering onderling afspraken dienen te maken over de wijze van indiening,
zodat het wetsvoorstel tijdig aanhangig wordt gemaakt2. Bij deze informeer ik u over de afspraken die ik ter zake heb gemaakt
met het lid van uw Kamer dat het hiervoor genoemde grondwetsvoorstel in eerste
lezing bij uw Kamer aanhangig heeft gemaakt, mevrouw Halsema:
– Ten behoeve van de tweede lezing wordt door mevrouw Halsema en/of één
of meer andere van de huidige leden van de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel
bij uw Kamer aanhangig gemaakt;
– Het initiatiefwetsvoorstel wordt zo spoedig mogelijk na het besluit
tot ontbinding van de huidige Tweede Kamer aanhangig gemaakt;
– De initiatiefnemer(s) streven ernaar de reactie op het advies
dat de Raad van State ingevolge artikel 15a, eerste lid, van de Wet op de
Raad van State na het aanhangig maken van het initiatiefwetsvoorstel
uitbrengt, zo mogelijk op de dag van eerste samenkomst van de nieuwgekozen
Tweede Kamer te versturen. Dit om de nieuwe Tweede Kamer in de gelegenheid
te stellen de inhoudelijke behandeling onverwijld ter hand te nemen.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
XNoot
1Zie Bijl. Handelingen I 1971/72, 11 302, nr. 7a en Kamerstukken II
1976/77, 14 213, nr. 3, blz. 7.
XNoot
2Zie in dit verband Kamerstukken I 2008/09, 28 331, I, blz. 5.