28 329 (R 1718)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de behandeling van octrooiaanvragen die zijn ingediend op grond van de Rijksoctrooiwet

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 oktober 2002

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken over het voorliggende wetsvoorstel. Het verheugt mij dat de leden van de fractie van het CDA positief staan tegenover dit wetsvoorstel. Graag zal ik op de in het verslag gestelde vragen ingaan.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de planning voor de afhandeling van octrooiaanvragen, die zijn ingediend ten tijde van de Rijksoctrooiwet uit 1910 (hierna: ROW). Op 1 augustus 2002 waren er nog 725 aanvragen, ingediend onder de ROW, waarover nog geen definitief besluit was genomen. Naar verwachting zullen in de periode van 1 augustus 2002 tot 1 januari 2003 ongeveer 275 aanvragen definitief kunnen worden afgehandeld, zodat er op 1 januari 2003 nog ongeveer 450 aanvragen zijn. Van deze aanvragen zullen ongeveer 175 aanvragen zich op dat moment bevinden in de fase van kort voor of kort na een besluit tot openbaarmaking. Ongeveer 135 aanvragen bevinden zich dan in de oppositietermijn na openbaarmaking. Ook zal, naar de ervaringen in het verleden, van deze 450 aanvragen een aantal komen te vervallen omdat het ingevolge artikel 22D van de ROW verschuldigde bedrag voor de behandeling van de aanvraag niet zal worden betaald. Het zal hier naar verwachting om ongeveer 70 aanvragen gaan. Dit alles leidt er toe dat er naar verwachting op 1 juli 2003 nog ongeveer 75 aanvragen zijn, waarop nog niet definitief is beslist.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de verhouding tussen de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995) en het TRIPs-verdrag. In artikel 33 van het TRIPs-verdrag is vastgelegd dat voor octrooien een minimum-beschermingsduur van 20 jaar geldt. Dit lijkt wellicht in strijd met het 6-jarige octrooi, dat ingevolge de ROW 1995 kan worden verkregen in plaats van een 20-jarig octrooi. Dit 6-jarig octrooi wordt verkregen indien de aanvrager niet verzoekt om een onderzoek naar de stand van de techniek. Indien de aanvrager wel verzoekt om een onderzoek naar de stand van de techniek, kan een 20-jarig octrooi worden verkregen.

In de literatuur (zie IER 2002, aflevering 2, p. 59 e.v. en IER 2002, aflevering 3, p. 125 v.) is een discussie ontstaan of deze keuzemogelijkheid in de ROW 1995 zou kunnen leiden tot een onbillijk voordeel voor buitenlandse houders van een 6-jarig octrooi ten opzichte van Nederlandse houders van ditzelfde octrooi. Dit voordeel zou kunnen ontstaan indien buitenlandse houders van een (snel en eenvoudig verkregen) 6-jarig octrooi met een beroep op het TRIPs-verdrag zouden kunnen claimen dat zij recht hebben op een octrooi voor 20 jaar. Voorwaarde voor het slagen van een dergelijk beroep is dat artikel 33 van het TRIPs-verdrag een regime van volledige harmonisatie bevat. Dit zou er immers toe leiden dat het TRIPs-verdrag zou verplichten om voor alle octrooien een minimum-beschermingsduur van 20 jaar te bieden.

Naar mijn mening kunnen buitenlandse houders van 6-jarige octrooien niet met een beroep op het TRIPs-verdrag eisen dat dit octrooi voor 20 jaar geldt. Reden hiervoor is dat het TRIPs-verdrag niet leidt tot volledige harmonisatie. Uit de eerste overweging van de preambule bij het TRIPs-verdrag en artikel 1 van dit verdrag is af te leiden dat het een stelsel van minimum-normen bevat: de lidstaten moeten in ieder geval de voorgeschreven bescherming bieden (in casu een octrooi voor 20 jaar), maar mogen daarnaast ook een alternatieve bescherming bieden (in casu een keuzemogelijkheid voor een octrooi voor 6 jaar). Dit leidt er toe dat Nederland, naast het 20-jarig octrooi, ook een 6-jarig octrooi mag bieden, zonder hiermee in strijd te komen met het TRIPs-verdrag.

De leden van de CDA-fractie vroegen om enkele vage omschrijvingen in de memorie van toelichting, met name waar het gaat om kwantitatieve gegevens, nader in te vullen. Graag kom ik aan dit verzoek tegemoet. In paragraaf 1 van het algemeen deel en in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 102b, wordt gesproken over het uitsluiten van de mogelijkheid oppositie te voeren. Naar verwachting zouden nog ten hoogste 150 tot 200 aanvragen via de procedure van artikel 102b worden afgehandeld indien dit artikel op 1 januari 2003 in werking zou treden. Naarmate het wetsvoorstel later in werking treedt, zijn dit uiteraard minder aanvragen. De procedure van artikel 102b houdt in dat na een besluit omtrent de openbaarmaking, onmiddellijk octrooi wordt verleend en geen oppositieprocedure mogelijk is. In de praktijk blijkt dat tegen ongeveer 5% van de openbaar gemaakte aanvragen oppositie wordt gevoerd. Voor maximaal 10 zaken zal dus, terwijl dit anders wellicht wel was gebeurd, geen oppositie kunnen worden ingesteld.

In paragraaf 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de voorgestelde maatregelen tot afbouw van de ROW. Indien beroep is ingesteld tegen een vóór de inwerkingtreding van artikel 102a genomen besluit tot niet- of gedeeltelijke openbaarmaking van een octrooiaanvrage, zal de behandeling worden voortgezet tot de eindbeslissing over de openbaarmaking. Indien de eindbeslissing een besluit tot openbaarmaking inhoudt, zal onmiddellijk octrooi worden verleend. Naar verwachting zal deze procedure gelden voor ongeveer 10 tot 15 zaken.

In paragraaf 3 en in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 102a komt aan de orde op hoeveel aanvragen er volgens de procedure van artikel 102a octrooi zal worden verleend. Naar verwachting zullen er maximaal 20 aanvragen zijn die ingevolge de procedure van artikel 102a zullen worden afgehandeld. Ook voor deze zaken is geen oppositie mogelijk, aangezien geen besluit omtrent openbaarmaking wordt genomen. Wel is voor deze aanvragen ten minste een nieuwheidsonderzoek uitgevoerd.

In paragraaf 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting komt eveneens aan de orde dat voor een beperkt aantal zaken de oppositieprocedure, aangevangen voor inwerkingtreding van artikel 102b, zal duren tot na de inwerkingtreding van dit artikel. Deze zaken zullen volgens de «normale» procedure van de ROW worden afgehandeld. Het zal hier gaan om ongeveer 5 zaken.

Artikel 102e van het wetsvoorstel gaat over het indienen van een verzoek om herstel voor een ingediende octrooiaanvrage. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 102e staat dat verzoeken tot herstel in het algemeen een vervallen octrooi, en niet herstel van een octrooiaanvrage betreffen. Op basis van ervaringen met dergelijke verzoeken in het verleden, kan worden verwacht dat maximaal 3 verzoeken tot herstel onder de werking van artikel 102e zullen vallen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen aan welke organisaties van belanghebbenden de opzet van de voorgestelde regeling is voorgelegd. Een eerdere versie van het wetsvoorstel is voorgelegd aan de zogenaamde Commissie van Acht Octrooi. Hierin zijn de Orde van Octrooigemachtigden, de Vereniging voor de Industriële Eigendom, de International Chamber of Commerce, VNO/NCW en de Contactgroep Vrije Octrooigemachtigden vertegenwoordigd, terwijl aan MKB Nederland als agendalid de stukken zijn toegezonden.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de overwegingen om het recht van derden om oppositie te voeren tegen een octrooiaanvraag, te beperken. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat alle onder de ROW ingediende aanvragen op zijn minst een nieuwheidsonderzoek, maar in het merendeel van de gevallen ook een technische beoordeling, moeten hebben ondergaan alvorens octrooi wordt verleend. Tegen octrooiaanvragen waarvoor een besluit tot openbaarmaking wordt genomen na inwerkingtreding van artikel 102b van het wetsvoorstel, is geen oppositieprocedure mogelijk. Ook is geen oppositieprocedure mogelijk als ingevolge artikel 102a van het wetsvoorstel geen besluit omtrent openbaarmaking is genomen. Reden hiervoor is dat door het afzien van de oppositieprocedure, aanvragen sneller kunnen worden afgehandeld, en zo op afzienbare termijn kan worden gekomen tot intrekking van de ROW. Dit is wenselijk omdat hiermee de Octrooiraad wordt opgeheven. Door het personele verloop van de Octrooiraad, in combinatie met de geringe werkvoorraad, is het niet opportuun de Octrooiraad nog lange tijd in stand te houden.

Het nadeel van het afzien van een oppositieprocedure wordt ondervangen door de bestaande mogelijkheid voor derden om een nietigheidsprocedure aan te spannen bij de Rechtbank te 's-Gravenhage op grond van artikel 75 van de ROW 1995. Ook kunnen derden, ingevolge artikel 102d, eerste lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel gebruik maken van de adviesprocedure die artikel 84 van de ROW 1995 biedt. Uit dit advies kan een indruk worden gekregen van de toepasselijkheid van de in artikel 75 van de ROW 1995 genoemde nietigheidsgronden. Dit advies kan een bijdrage leveren aan de beoordeling door de rechter van een vordering tot vernietiging.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de noodzaak van artikel I, onderdeel D, van het wetsvoorstel. Artikel I, onderdeel D, treft een overgangsmaatregel voor dwanglicenties, die onder de ROW zijn verleend of die zullen worden verleend voor op basis van de in het wetsvoorstel voorgestelde artikelen 102a, 102b of 102c verleende octrooien. Van de mogelijkheid een dwanglicentie te verlenen wordt in de praktijk niet tot nauwelijks gebruik gemaakt. Echter, niet uit te sluiten is dat dwanglicenties zullen worden verleend voor op basis van de artikelen 102a, 102b of 102c van de ROW 1995 nog te verlenen octrooien. Om deze reden is er voor gekozen om in het wetsvoorstel een overgangsbepaling op te nemen met de strekking dat de regels van de ROW 1995 gelden voor dwanglicenties die onder de ROW zijn verleend. Ondanks het feit dat deze bepaling in de praktijk naar verwachting geen betekenis zal hebben, meen ik dat in deze specifieke situatie de zorgvuldigheid moet prevaleren boven de wens tot deregulering. Het is onwenselijk als deze dwanglicenties, op het moment dat de ROW wordt ingetrokken, tussen wal en schip raken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Naar boven