28 329 (R 1718)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de behandeling van octrooiaanvragen die zijn ingediend op grond van de Rijksoctrooiwet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Reeds bij de totstandkoming van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995) was duidelijk dat de instandhouding daarnaast van de Rijksoctrooiwet (hierna: ROW) slechts een tijdelijke zaak zou zijn.

Ten principale werd immers voor een nieuw systeem van octrooiverlening gekozen, waarbij octrooiaanvragen niet meer getoetst zouden worden. Weliswaar werd er tevens voor gekozen de bestaande ROW daarnaast in stand te houden, maar duidelijk was dat dit slechts bij wege van overgangsmaatregel zou zijn. Tegenover degenen die nog onder de oude wet een aanvrage hadden ingediend, werd het billijk geacht deze aanvrage te behandelen volgens het systeem waarvan zij hadden mogen verwachten dat dit gehanteerd zou worden.

Nu de meeste aanvragen volgens de regeling van de ROW behandeld zijn, dan wel naar verwachting op niet te lange termijn grotendeels afgehandeld kunnen worden, is het goed tot afrondende maatregelen te komen. Het geringe aantal overblijvende aanvragen volgens het systeem van de ROW rechtvaardigt niet de instandhouding van een apparaat dat in de volle breedte over de daartoe benodigde deskundigheid moet beschikken. Dat is ook in lijn met hetgeen bij de totstandkoming van de ROW 1995 werd voorzien. Ultimo 1998 was nog sprake van een kleine 4000 bij de Octrooiraad in behandeling zijnde aanvragen. Dat aantal was per ultimo 2001 gedaald tot circa 1150. Dat betekent dat per jaar circa 800 à 900 aanvragen worden afgehandeld. In de loop van 2002 zal de meerderheid van dit nog resterende aantal definitief afgehandeld zijn. Het in dit wetsvoorstel voorgestelde overgangsrecht is noodzakelijk om te voorkomen dat nog enkele jaren na de afhandeling van de meeste aanvragen onder de ROW de Octrooiraad in de volle omvang in stand moet worden gehouden, uitsluitend voor het afhandelen van eventuele oppositieprocedures. Immers, een aantal leden van de Octrooiraad zal als gevolg van natuurlijk verloop afvloeien. Reeds thans wordt van buitengewone leden gebruik gemaakt. Dit zijn veelal gepensioneerde oud-leden van de Octrooiraad. Hun aantal is te gering om op langere termijn nog te kunnen zorgen voor een adequate behandeling van octrooiaanvragen over het gehele gebied van de techniek. Gelet op de geringe werkvoorraad is het bovendien niet mogelijk voor de Octrooiraad om nieuwe leden of buitengewone leden aan te trekken. Immers, de leden en de buitengewone leden van de Octrooiraad moeten op hun vakgebied beschikken over zeer hoogwaardige kennis. Zonder enige zekerheid dat zich ook daadwerkelijk nog een enigermate kwantiteit aan aanvragen op hun terrein van deskundigheid te behandelen is, zullen deze personen niet bereid zijn (buitengewoon) lid van de Octrooiraad te worden.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt voorzien in maatregelen die er toe leiden dat de ROW kan worden ingetrokken. Het streven is om eerst alle artikelen van het wetsvoorstel met uitzondering van artikel 102a in werking te laten treden. Ongeveer een half tot één jaar daarna treedt dan ook artikel 102a in werking. Na inwerkingtreding van deze artikelen van het wetsvoorstel zal het nog enkele weken tot maximaal ongeveer een jaar duren voordat alle octrooiaanvragen volgens de ROW en het overgangsrecht zijn afgehandeld en de ROW kan worden ingetrokken. De termijn waarop de ROW kan worden ingetrokken, is namelijk afhankelijk van het aantal procedures dat nog loopt op het moment dat artikel 102a van voorliggend wetsvoorstel in werking treedt en de fase waarin deze procedures zich bevinden. Bij lopende procedures moet met name worden gedacht aan de behandeling van bezwaarschriften door de afdeling van beroep tegen besluiten tot niet-openbaarmaking en de behandeling van opposities ingesteld voor de inwerkingtreding van artikel 102b van dit wetsvoorstel. Het voordeel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel in twee delen is dat eerst een zo groot mogelijk deel van de aanvragen een volledige technische en juridische beoordeling krijgt tot en met het besluit tot (niet-)openbaarmaking. De aanvragen waarop een besluit tot openbaarmaking wordt genomen worden dan krachtens artikel 102b meteen verleend zonder dat derden de mogelijkheid hebben van het voeren van oppositie. Voor de aanvragen waarop een besluit tot niet-openbaarmaking wordt genomen staat het de aanvrager vrij om in beroep te gaan tegen deze eindbeslissing. Voor het beperkte aantal gevallen waarin er geen mogelijkheid meer zal zijn tot het aanspannen van een oppositieprocedure, blijft de mogelijkheid openstaan zich tot de rechter te wenden met de vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het octrooi. Het uitsluiten van de mogelijkheid een oppositieprocedure aan te spannen, geldt uitsluitend voor de aanvragen waarover ná de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een besluit tot openbaarmaking is genomen. Bovendien leert de ervaring dat het aantal gevallen waarin daadwerkelijk een oppositie wordt gevoerd tegen een openbaargemaakte octrooiaanvrage slechts een gering percentage van deze openbaarmakingen beslaat. Hierna worden de achtergrond en de procedures van de ROW en de ROW 1995 geschetst, wordt aangegeven welke maatregelen nodig zijn alvorens tot intrekking van de ROW over te kunnen gaan en wordt ingegaan op de gevolgen die dat zal hebben voor respectievelijk de nog openstaande aanvragen, de Octrooiraad en het Bureau voor de Industriële Eigendom (hierna: het bureau).

2. Het systeem van de ROW en van de ROW 1995

Bij de vaststelling van ROW was een belangrijk uitgangspunt dat er voor de uitvinder rechtszekerheid moest bestaan door een deskundige en aan vaste regels gebonden behandeling van de octrooiaanvragen. Daartoe voorzag de wettelijke regeling in een uitputtende inhoudelijke beoordeling van de ingediende octrooiaanvragen door een uit technische deskundigen samengestelde Octrooiraad. Samengevat komt het systeem van de ROW er op neer dat de aanvrage een beschrijving moet bevatten van de betrokken uitvinding, uitmondend in conclusies waarin datgene waarvoor bescherming wordt gevraagd nauwkeurig wordt beschreven. Na de indiening van een octrooiaanvrage wordt een nieuwheidsrapport opgesteld. Dat rapport wordt uitgebracht aan de aanvrager en bevat een overzicht van de stand der techniek op het terrein van de uitvinding ten tijde van de aanvrage. Aldus kan worden vastgesteld of de uitvinding op dat moment nieuw was.

Nadat de aanvrager op het nieuwheidsrapport heeft gereageerd, waarbij deze ook de mogelijkheid heeft aanpassingen aan te brengen, wordt de aanvrage in handen gesteld van een technisch lid van de aanvraagafdeling van de Octrooiraad, de zogenaamde enkelvoudige aanvraagafdeling. Bij de behandeling bestaat weer de mogelijkheid voor de aanvrager om zijn zienswijze uiteen te zetten en zo nodig aanpassingen in zijn aanvrage aan te brengen. Uiteindelijk zal een en ander leiden tot hetzij een besluit tot openbaarmaking van de aanvrage, hetzij tot een besluit tot niet-openbaarmaking, dat wil zeggen afwijzing van de aanvrage. De aanvrager heeft de mogelijkheid tegen dit besluit beroep in te stellen.

Na de openbaarmaking van een aanvrage kan een ieder – binnen vier maanden – een bezwaarschrift tegen de octrooiverlening indienen. Een dergelijk bezwaar wordt behandeld door een meervoudige aanvraagafdeling, bestaande uit twee technische leden en een juridisch lid. De aanvraagafdeling neemt vervolgens, en eventueel na verdere aanpassing van de beschrijving of de conclusies, een besluit tot het wel of niet verlenen van een octrooi. Ook daarbij is in een beroepsprocedure voorzien.

Al met al een met vele waarborgen omringde procedure, die jarenlang goed voldeed. Echter, de totstandkoming van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV), dat in 1977 in werking trad, had het – overigens voorziene – gevolg dat het aantal in Nederland bij de Octrooiraad ingediende octrooiaanvragen aanmerkelijk terugliep. Met name het internationaal werkende bedrijfsleven maakte graag gebruik van het EOV-systeem, waarbij met één aanvrage kan worden volstaan voor het verkrijgen van een octrooi in de daartoe aangewezen verdragslanden, hetgeen aanmerkelijke besparingen in tijd, moeite en geld oplevert.

Het – eveneens voorziene – gevolg voor de Octrooiraad was dat het voorhanden hebben van de vereiste deskundigheid op een breed terrein van technologie problematisch zou worden vanwege een in feite te gering aantal te behandelen aanvragen. Daarom werd besloten een nieuwe octrooiwet tot stand te brengen, die vooral toegespitst was op de behoeften van het midden- en kleinbedrijf en de individuele uitvinder. Gekozen werd voor een goedkoop en laagdrempelig systeem, zonder uitvoerige beoordeling van de gevraagde rechten. Het octrooi diende met een minimum aan formaliteiten snel te worden verleend.

De ROW 1995 kent dus, anders dan de ROW, geen materiële beoordeling voor octrooiverlening. Wel moet ook hier de aanvrage een beschrijving van de betrokken uitvinding bevatten, met conclusies van waarvoor bescherming wordt gezocht. Het bureau controleert de formaliteiten. Desgewenst kan een aanvrager een nieuwheidsonderzoek naar zijn octrooiaanvrage laten uitvoeren door het bureau. Het bestaan van een nieuwheidsrapport is een voorwaarde om een octrooibescherming voor ten hoogste twintig jaren te kunnen verkrijgen; zonder nieuwheidsonderzoek wordt het octrooi verleend voor zes jaren.

3. Voorgestelde maatregelen tot afbouw van de ROW

Bij de inwerkingtreding van de ROW 1995 werd er voor gekozen deze nieuwe octrooiwet en de «oude» ROW enige tijd naast elkaar te laten bestaan. Het huidige overgangsrecht houdt in dat aanvragen die zijn ingediend vóór 1 april 1995 worden behandeld op grond van de ROW en aanvragen die zijn ingediend na 1 april 1995 behandeld worden op grond van de ROW 1995. Dit overgangsrecht was van de aanvang af bedoeld als tijdelijke situatie. In artikel 101 van de ROW 1995 werd dan ook opgenomen dat de ROW met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip vervalt, waarbij de verwachting werd uitgesproken dat zich op termijn met name het probleem zou voordoen van het voorhanden hebben van voldoende technisch gekwalificeerde leden van de Octrooiraad. Het werd echter tegenover de aanvragers die onder de ROW hun aanvrage hadden ingediend, billijk geacht dat hun aanvrage ook volgens het systeem daarvan behandeld zou worden. Daar hadden zij immers op mogen rekenen. Tevens kon met de overgangssituatie een fasering worden bereikt in de inkrimping en uiteindelijke opheffing van het personeelsbestand van met name de Octrooiraad. Een aanvullend overgangsrecht is enerzijds noodzakelijk om te voorkomen dat er onvoldoende technisch gekwalificeerde (buitengewone) leden van de Octrooiraad zijn om de procedures volgens de voorschriften van de ROW af te ronden. Daarnaast is een aanvullend overgangsrecht noodzakelijk om de rechtsgevolgen te regelen van octrooien die zijn verleend op grond van de ROW voor de periode na intrekking van de ROW. Het huidige overgangsrecht voorziet niet in een dergelijke regeling.

Bij het voorliggende wetsvoorstel speelt een belangrijke rol dat de behandeling van alle nog resterende octrooiaanvragen volgens de geldende procedureregels van de ROW nog een aantal jaren in beslag zal kunnen nemen, terwijl in diezelfde periode het aantal (technische) leden van de Octrooiraad kleiner wordt dan nodig is voor het behandelen van de octrooiaanvragen op alle verschillende technische gebieden. Ook zou het volgen van de geldende procedures betekenen dat er bij beroep in oppositie drie leden, die weer anderen moeten zijn dan degenen die bij de eerste beoordeling betrokken zijn geweest, beschikbaar dienen te zijn. Het is echter niet wenselijk een volledige bezetting, met deskundigheid over de volle breedte van de terreinen waarover aanvragen kunnen zijn ingediend, te handhaven, terwijl er maar een beperkte hoeveelheid werk voor handen is. Het streven is er op gericht om binnen een termijn van ongeveer 2 jaar de ROW in te trekken. Dit houdt in dat, gelet op hetgeen in paragraaf 1 is opgemerkt over de termijn tussen inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel in twee stappen en de intrekking van de ROW, het wenselijk is dat het eerste deel van dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking treedt. Dit betreft dan alle artikelen behalve artikel 102a. Dit artikel treedt op een later tijdstip in werking.

Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de nog resterende octrooiaanvragen in korte tijd zoveel mogelijk conform de ROW op een passend technisch niveau kunnen worden behandeld, waardoor de gerechtvaardigde belangen van aanvragers en derden worden gerespecteerd.

Op grond van deze uitgangspunten is de slotregeling zodanig opgezet, dat enerzijds zoveel mogelijk octrooiaanvragen conform de regeling in de ROW zullen worden beoordeeld, ten minste tot een besluit tot wel- respectievelijk niet-openbaarmaking (op grond van artikel 24, respectievelijk 24A ROW), en anderzijds de behandeling van alle octrooiaanvragen zal zijn voltooid kort na de inwerkingtreding van artikel 102a van deze slotregeling.

Om deze doelstellingen te bereiken wordt de volgende regeling voorgesteld.

Op alle octrooiaanvragen waarvoor na de datum van inwerkingtreding van artikel 102b een besluit tot openbaarmaking wordt genomen, zal octrooi worden verleend, met dien verstande dat op aanvragen waarin de enkelvoudige aanvraagafdeling van de Octrooiraad vóór inwerkingtreding van artikel 102a van deze wet nog geen besluit tot (niet-) openbaarmaking heeft genomen, met ingang van de datum van inwerkingtreding van laatstgenoemd artikel octrooi wordt verleend.

Op aanvragen waarvoor de enkelvoudige aanvraagafdeling vóór inwerkingtreding van artikel 102a van het wetsvoorstel wel een besluit tot niet-openbaarmaking heeft genomen, zal het beroep nog worden behandeld door de afdeling van beroep (conform artikel 24A ROW).

Op aanvragen waarvoor vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet een besluit tot openbaarmaking is genomen, zal een tijdig ingediend bezwaarschrift nog in behandeling worden genomen, inclusief de behandeling in beroep (artikel 27 ROW).

Indien beroep is ingesteld tegen een vóór inwerkingtreding van artikel 102a genomen besluit tot niet- of gedeeltelijke openbaarmaking van een octrooiaanvrage (op grond van artikel 24A ROW), zal de behandeling bij de afdeling van beroep, met inbegrip van de mondelinge toelichting ter zitting, worden voortgezet tot en met de eindbeslissing (tot wel of niet – gedeeltelijke – openbaarmaking) van de octrooiaanvrage. Na een besluit tot (gedeeltelijke) openbaarmaking door de afdeling van beroep zal onmiddellijk octrooi worden verleend. Voorzien wordt dat voor slechts enkele zaken een dergelijk beroep zal worden ingesteld, zodat de behandeling daarvan zal kunnen worden voltooid binnen een afzienbaar korte periode na inwerkingtreding van het eerste deel van deze slotregeling.

Anderzijds zal het aantal aanvragen waarvoor op het moment van inwerkingtreding van het tweede deel van deze slotregeling, te weten artikel 102a, nog geen besluit tot (niet-) openbaarmaking is genomen, uiterst gering, zo niet nihil zijn

Het merendeel van de oppositieprocedures aangevangen voor inwerkingtreding van artikel 102b zal nog voor de datum van inwerkingtreding van het tweede deel van deze slotregeling zijn afgehandeld; voor slechts een beperkt aantal zullen de laatste procedurehandelingen daarna nog moeten plaatsvinden.

Voorts zullen praktisch alle octrooien zijn verleend na ten minste een eerste beoordeling door een technisch lid van de Octrooiraad, hetgeen voorkómt dat de Rechtbank Den Haag tengevolge van de intrekking van de ROW kan worden overstelpt met inbreukprocedures op grond van, respectievelijk vernietigingsprocedures tegen, niet onderzochte octrooien.

De voorgestelde slotregeling is uitgewerkt als een wijziging van de ROW 1995. De reden hiervan is dat in de artikelen 101 en volgende de verhouding tussen de ROW en de ROW 1995 is geregeld en met het onderhavige wetsvoorstel niet anders wordt beoogd dan een wijziging van deze regeling leidend tot de mogelijkheid de ROW in te trekken.

De organisaties van belanghebbenden, aan wie de opzet van de voorgestelde regeling is voorgelegd, konden zich vinden in de voorgelegde hoofdlijnen.

4. Gevolgen van de voorgestelde regeling

Gevolg van de voorgestelde regeling zal zijn dat praktisch alle aanvragers zoals hiervoor al aangegeven in ieder geval tot en met het besluit tot (niet-)openbaarmaking de beoordeling van hun octrooiaanvrage krijgen waar zij bij de indiening daarvan op mochten rekenen. Voorts zal voor de Octrooiraad en haar leden kort na inwerkingtreding van alle artikelen van deze slotregeling duidelijk zijn op welk moment de ROW zal kunnen worden ingetrokken en de Octrooiraad daadwerkelijk zal kunnen ophouden te bestaan. Daarbij is tevens duidelijk op hoeveel en welke van de (buitengewone) leden van de Octrooiraad gedurende deze laatste periode nog een beroep zal moeten worden gedaan. Om de aanwezigheid van een voldoende technische expertise tot het laatste moment te kunnen handhaven zal ernaar worden gestreefd alle voor de definitieve opheffing van de Octrooiraad vertrekkende leden in beginsel te benoemen tot buitengewoon lid, zodat zij tot het moment waarop de ROW ingetrokken wordt, inzetbaar blijven voor de afhandeling van de nog lopende octrooiaanvragen.

Voor het bureau betekent deze afbouw van de Octrooiraad dat het zich, naast het uitvoeren van haar registratietaak voor nationale en Europese octrooien, verder kan concentreren op haar taak als kennisinstituut inzake octrooien, door het geven van voorlichting en door advisering, ten dienste van innovatie en technologische vernieuwing.

II. ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel A

De voorgestelde wijziging van artikel 102, eerste lid, strekt er toe te regelen dat voor octrooiaanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de ROW 1995, te weten voor 1 april 1995, en van deze aanvragen afgesplitste octrooiaanvragen, de ROW én het hierna beschreven overgangsregime van toepassing zijn. Voor de nog lopende aanvragen hanteert het hieronder meer uitvoerig beschreven overgangsregime het uitgangspunt dat aanvragen zo veel mogelijk volgens het systeem van de ROW worden afgehandeld. Indien dit echter zou betekenen dat procedures te lang na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel door kunnen lopen, worden met dit wetsvoorstel bijzondere voorzieningen getroffen.

Onderdeel B en E

Artikel 102a

Dit artikel bepaalt dat voor de kleine restgroep octrooiaanvragen die voor 1 april 1995 zijn ingediend onder de ROW en waarover op het moment van inwerkingtreding van dit artikel nog geen definitief oordeel is gegeven, de technische beoordeling niet wordt voltooid. Van deze situatie is sprake indien nog geen definitief besluit tot al dan niet openbaarmaking als genoemd in artikel 24 van de ROW is genomen. Deze restgroep van octrooiaanvragen zal bestaan uit octrooiaanvragen waarover na het uitbrengen van het resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek met de aanvrager wordt overlegd over de mogelijkheid om de octrooiaanvrage in een vorm te brengen die geschikt wordt geoordeeld voor verlening. Ook kan het octrooiaanvragen betreffen die naar aanleiding van het onderzoek naar de stand van de techniek zijn afgesplitst van de oorspronkelijke octrooiaanvraag. Deze octrooiaanvragen zijn weliswaar na 1 april 1995 ingediend, maar moeten ingevolge artikel 8A van de ROW volgens de regels van de ROW worden behandeld.

Voor octrooiaanvragen die volgens de ROW moeten worden behandeld en waarvan het onderzoek naar de stand van de techniek is afgerond, maar nog geen besluit omtrent openbaarmaking is genomen, wordt ingevolge het voorgestelde artikel 102a, eerste lid, op het moment van inwerkingtreding van dit artikel op deze octrooiaanvrage octrooi verleend in de vorm van de beschrijving, conclusies en tekeningen die als laatste door de aanvrager zijn ingediend. Dit octrooi zal, overeenkomstig artikel 36 van de ROW 1995, voor een duur van twintig jaren worden verleend. Aan het verleningsdossier is veelal een indicatie te ontlenen van de kracht van (eventuele) bezwaren die tijdens de niet voltooide beoordeling zijn gerezen. Uiteraard hangt een en ander samen met de mate waarin de beoordeling zijn voltooiing was genaderd.

Het tweede lid van artikel 102a regelt de procedure indien het onderzoek naar de stand van de techniek voor een octrooiaanvraag die ingevolge de ROW moet worden beoordeeld, nog niet is afgerond. In de praktijk zullen het hier afgesplitste aanvragen betreffen. Voor een dergelijke afgesplitste aanvrage zal direct (uiterlijk één maand na de indiening) om een onderzoek naar de stand van de techniek moeten worden gevraagd op straffe van verval van de octrooiaanvrage (zie artikel 22K, eerste en vierde lid, ROW). Het is dan mogelijk dat het resultaat van het nieuwheidsonderzoek eerst na inwerkingtreding van dit artikel zal kunnen worden uitgebracht. Aangezien het hier een octrooi voor de duur van twintig jaar betreft, is het wenselijk dat het onderzoek naar de stand van de techniek wordt afgerond alvorens een octrooi wordt verleend. Daarom wordt in artikel 102a, tweede lid, bepaald dat het octrooi eerst wordt verleend twee maanden na het uitbrengen van het nieuwheidsrapport. Deze termijn kan op verzoek van de aanvrager met twee maanden worden verlengd. Hierdoor heeft de aanvrager voldoende gelegenheid heeft om desgewenst zijn aanvrage te herzien. Met deze bepaling wordt de facto aangesloten bij het systeem van artikel 28, vierde lid, van de ROW 1995.

Door dit artikel later in werking te laten treden dan de resterende artikelen van dit wetsvoorstel is beoogd het aantal aanvragen dat onder de werkingssfeer van dit artikel valt tot een minimum te beperken.

Artikel 102b

In artikel 102b wordt geregeld wat er gebeurt als er na inwerkingtreding van dit artikel een besluit tot openbaarmaking wordt genomen. In de eerste plaats bepaalt het voorgestelde artikel 102b dat indien een besluit omtrent de openbaarmaking wordt genomen door de aanvraagafdeling of de afdeling van beroep van de Octrooiraad, octrooi wordt verleend met ingang van de datum van het besluit tot openbaarmaking. Dit wijkt af van de procedure van de ROW omdat ingevolge de ROW na het besluit tot openbaarmaking nog de mogelijkheid bestaat een oppositieprocedure te voeren alvorens het octrooi wordt verleend. Met het voorgestelde artikel 102b wordt voorkomen dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel nog oppositieprocedures op grond van artikel 25 van de ROW kunnen worden aangespannen tegen in die periode openbaargemaakte octrooiaanvragen. Dergelijke oppositieprocedures zouden de verleningsprocedure nog te lang na inwerkingtreding van dit artikel kunnen laten voortduren, hetgeen wij gezien het afnemende aantal (technische) leden van de Octrooiraad ongewenst achten. Het gevolg is dat deze octrooien worden verleend na een afgeronde technische beoordeling, doch zonder dat derden bezwaren tegen de octrooiverlening naar voren hebben kunnen brengen. Dit nadeel zal worden ondervangen door de bestaande mogelijkheid voor derden om een nietigheidsprocedure aan te spannen bij de Rechtbank te 's-Gravenhage op grond van artikel 75 van de ROW 1995. Ook kunnen derden gebruik maken van de adviesprocedure die artikel 84 van de ROW 1995 biedt. Overigens zij opgemerkt dat uiteraard het streven is om zo veel mogelijk octrooiaanvragen die volgens de ROW moeten worden afgehandeld, voor de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel af te handelen. De bovengenoemde beperking van de mogelijkheid een oppositieprocedure in te stellen zal waarschijnlijk slechts een gering aantal aanvragen raken.

Artikel 102c

Het kan wenselijk zijn dat de inhoud van een octrooiaanvraag geheim blijft in het belang van de verdediging van het Koninkrijk of zijn bondgenoten. De ROW kent hiervoor, evenals de ROW 1995, een procedure. Deze is neergelegd in de artikelen 29A tot en met 29F van de ROW en in de artikelen 40 tot en met 45 van de ROW 1995. Deze procedure komt er, zowel onder de ROW als onder de ROW 1995, kort samengevat op neer dat de terinzagelegging en openbaarmaking van de octrooiaanvraag wordt opgeschort en dat dus geen octrooi wordt verleend. De aanvrager kan hiervoor een schadevergoeding krijgen. Er kan derhalve sprake zijn van octrooiaanvragen die onder de ROW zijn ingediend en waarvoor weliswaar een besluit tot openbaarmaking is genomen, maar waarop nog geen octrooi kan worden verleend omdat de inhoud geheim moet blijven. Het betreft hier echter octrooiaanvragen die, vanwege de wenselijkheid van geheimhouding, ook niet definitief afgehandeld kunnen worden overeenkomstig artikel 102a of artikel 102b. Dit zou immers betekenen dat de inhoud van de octrooiaanvraag niet langer geheim is.

In artikel 102c wordt een bepaling voorgesteld die is toegesneden op geheime octrooiaanvragen. In artikel 102c, eerste lid, wordt geregeld dat met de inwerkingtreding van artikel 102a, voor een geheime octrooiaanvrage ingevolge artikel 102a wordt besloten tot de verlening van een octrooi, maar dat de inschrijving van de octrooiaanvraag in het octrooiregister en de verlening van het octrooi worden opgeschort. In het tweede lid wordt een vergelijkbare regeling getroffen voor geheime octrooiaanvragen die onder de procedure van artikel 102b vallen. Dit lid krijgt betekenis op het moment dat artikel 102b in werking treedt. Hiermee wordt enerzijds voorkomen dat in de periode na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel nog octrooiaanvragen volgens de voorschriften van de ROW zouden moeten worden afgehandeld, en anderzijds wordt voorkomen dat octrooiaanvragen openbaar worden. Voorts wordt geregeld dat na inwerkingtreding van dit artikel de bepalingen van de ROW 1995 zullen gelden voor deze octrooiaanvragen. Dit is onder meer van belang voor de vraag wanneer en op welke wijze de opschorting van de inschrijving wordt beëindigd. Dit is thans geregeld in artikel 41 van de ROW 1995.

Artikel 102d

Naast de procedure voor het verlenen van octrooi, moet ook worden geregeld wat de rechtsgevolgen zijn van octrooien die zijn verleend onder de ROW of op basis van de artikelen 102a, 102b en 102c. De artikelen 102d en 102e strekken hiertoe. De hoofdregel is dat na inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 102d, de rechtsgevolgen van alle octrooien worden geregeld door de ROW 1995. In het voorgestelde artikel 102d, eerste lid, wordt dan ook bepaald dat op alle op het moment van inwerkingtreding van dit artikel, reeds onder de ROW verleende octrooien, per die datum zullen worden beschouwd als octrooien verleend op grond van artikel 36 van ROW 1995, dat wil zeggen als octrooien die voor twintig jaren zijn verleend. De rechtsgevolgen van deze octrooien zijn onder meer geregeld in de artikelen 53 tot en met 60 van de ROW 1995. Hiermee wordt tevens bereikt dat ten aanzien van de betaling van de jaartaksen geen onduidelijkheden kunnen ontstaan: de voor deze octrooien voor de eerste keer na inwerkingtreding van dit artikel verschuldigde jaartakse volgt in nummer op de jaartakse die het voorgaande jaar is betaald, dan wel is de voor de eerste keer verschuldigde jaartakse.

Voor octrooien die zijn verleend onder de ROW kan ingevolge het voorgestelde artikel 102d, eerste lid, onderdeel b, geen advies omtrent de nietigheid worden gevraagd (artikel 84 van de ROW 1995). Reden hiervoor is enerzijds dat het gaat om octrooien die reeds volledig door de Octrooiraad zijn beoordeeld alvorens het octrooi werd verleend. Een advies van het bureau over de nietigheid van deze octrooien zou derhalve weinig toevoegen aan de reeds eerder bij de verlening van het octrooi ingenomen standpunten. Een dergelijke mogelijkheid bestaat dan ook niet ingevolge de ROW.

Artikel 76 van de ROW 1995 regelt dat indien een procedure wordt gestart voor de rechter in verband met de nietigheid van een octrooi, de vordering tot nietigheid vergezeld moet gaan van een advies van het bureau over de nietigheid. Indien in kort geding vernietiging van een octrooi wordt vereist, kan de president van de arrondissementsrechtbank van degene die stelt dat een octrooi vernietigd hoort te worden, een dergelijk advies verlangen. Aangezien, zoals hierboven is uiteengezet, het bureau geen nietigheidsadviezen voor octrooien die zijn verleend onder de ROW zal geven, is het niet mogelijk deze adviezen een rol te laten spelen in gerechtelijke procedures. Om deze reden is de toepassing van artikel 76 ook uitgezonderd voor octrooien die onder de ROW zijn verleend. Aangezien voor octrooien, verleend onder artikel 102a van het overgangsrecht, geen volledig afgeronde beoordeling aanwezig is, is het opstellen van een nietigheidsadvies voor deze octrooien wel zinvol en, ingevolge artikel 102d, ook mogelijk. Daarnaast staat het de rechter uiteraard altijd vrij om op grond van artikel 87 ROW 1995 een technisch advies te vragen aan het bureau.

Bij artikel 102d en artikel I, onderdeel E, verdient nog speciale aandacht de positie van de Nederlandse Antillen en van Aruba. De ROW geldt voor Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. De ROW 1995 geldt uitsluitend voor Nederland en de Nederlandse Antillen. Met het intrekken van de ROW zouden octrooien die in Aruba zijn verleend, hun gelding verliezen. Om dit te voorkomen, wordt in artikel 102d, tweede lid, geregeld dat octrooien die onder de ROW in Aruba zijn verleend, hun gelding behouden. In artikel I, onderdeel E, is, om dezelfde reden, het overgangsrecht ook van toepassing verklaard voor Aruba. Hiermee wordt gewaarborgd dat de gevolgen van de intrekking van de ROW ook voor Aruba op een goede manier worden geregeld.

Artikel 102e

De ROW (artikel 17A) en de ROW 1995 (artikel 23) kennen een soortgelijke mogelijkheid een verzoek tot herstel in te dienen. Een verzoek tot herstel is aan de orde indien de aanvrager of de houder van een octrooi niet in staat is geweest een wettelijk voorgeschreven termijn in acht te nemen. Hierbij valt te denken aan een termijn voor het reageren op stukken of voor het betalen van een taks. Het niet halen van een dergelijke termijn kan leiden tot verlies van een recht of een rechtsmiddel. Het is mogelijk om, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een jaar na het verlopen van deze termijn, een verzoek tot herstel in te dienen. Dit verzoek zal door de Octrooiraad of het bureau beoordeeld worden en kunnen leiden tot herstel in de vorige toestand.

In het kader van het overgangsrecht ingevolge de voorgenomen intrekking van de ROW doet zich de vraag voor op welke wijze wordt omgegaan met een verzoek tot herstel. Hierbij zijn verschillende situaties te onderscheiden. Ingevolge artikel 102e wordt het volgende overgangsrecht voorgesteld.

In artikel 102e, eerste lid, wordt geregeld dat op een verzoek tot herstel dat is ingediend na de inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 102e, artikel 23 van de ROW van toepassing is. Dit betekent dat het bureau dit verzoek zal afhandelen in plaats van de Octrooiraad, met de mogelijkheid van bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Het tweede lid bepaalt dat, indien tot een herstel wordt besloten op een octrooiaanvrage, direct een octrooi wordt verleend. Hiermee wordt voorkomen dat na een besluit tot herstel nog een verleningsprocedure onder de ROW moet worden voltooid.

Overigens is in de praktijk van de afgelopen jaren gebleken dat verzoeken om herstel in meerderheid een vervallen octrooi betreffen. Verzoeken tot herstel van een octrooiaanvrage waarop de bepalingen van dit artikel van toepassing zijn, zullen derhalve zeer gering in aantal zijn.

Artikel 102f

Vanaf de datum van intrekking van de ROW zal het beheer van het octrooiregister worden overgenomen door het bureau. Dit geschiedt door het openbare deel van het octrooiregister en de overige registers van de Octrooiraad vanaf de datum van intrekking van de ROW te beschouwen als (deel van) het register dat het bureau op grond van artikel 19 van de ROW 1995 houdt.

Onderdeel C

Op basis van de ROW zijn ook Europese octrooien verleend, waarvoor eveneens de rechtsgevolgen moeten worden geregeld. In onderdeel C is daarom een vergelijkbare bepaling voorgesteld voor Europese octrooien als in artikel I, onderdeel A, is opgenomen voor Nederlandse octrooien. Met artikel I, onderdeel C, wordt voorgesteld de Europese octrooien, waarop conform artikel 103, eerste lid de ROW nog van toepassing is, onder de werking van de ROW 1995 te brengen.

Onderdeel D

In onderdeel D wordt een overgangsmaatregel getroffen voor dwanglicenties die zijn verleend voor octrooien onder de ROW. Om zeker te stellen dat deze dwanglicenties blijven bestaan, wordt in onderdeel D geregeld dat de artikelen 57 tot en met 58a van de ROW 1995 van toepassing zijn op dwanglicenties die zijn verleend voor octrooien die zijn verleend op grond van de ROW of die worden verleend op grond van de artikelen 102a tot en met 102c. Overigens zij opgemerkt dat van het instrument dwanglicentie slechts bij hoge uitzondering gebruik wordt gemaakt en dat deze bepaling uitsluitend is opgenomen om een volledig overgangsregime te bewerkstelligen. Naar verwachting zal deze bepaling in de praktijk geen betekenis hebben.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven