28 325
Bouwregelgeving 2002–2006

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 februari 2004

Naar aanleiding van de gasexplosies in 2003 in Den Haag op 28 juni en in Rotterdam enkele weken later heeft het toezicht op de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen in woningen flink in de publieke belangstelling gestaan, en daarmee op de politieke agenda. Het ging hier niet zozeer over de kwaliteit van gas- en elektravoorzieningen in woningen, maar over de vraag wie verantwoordelijk is voor het toezicht hierop. De gemiddelde kwaliteit van de gas- en elektravoorzieningen in Nederland is hoog en uit diverse landelijke ongevallenstatistieken blijkt dat het aantal ongevallen als gevolg van ondeugdelijke installaties stabiel is. De ongevallen in Den Haag en Rotterdam bleken na onderzoek ook geen verband te houden met een onveilige woninginstallatie in de betreffende woningen. In beide gevallen was niet de kwaliteit van gasvoorzieningen de oorzaak van de explosie.

Effectief toezicht acht ik zeer van belang, juist om de hoge kwaliteit van gas- en elektravoorzieningen te handhaven. Met het oog daarop ben ik met de VNG in overleg getreden inzake de invulling, reikwijdte en verantwoordelijkheden rond het toezicht op de kwaliteit van de gas- en elektravoorzieningen in woningen. Door de verhoogde politieke aandacht naar aanleiding van de ongevallen is in de tweede helft van 2003 dit overleg met de VNG geïntensiveerd, waarbij ook het ministerie van Economische Zaken (EZ) een belangrijke rol speelde vanwege het voorstel van de VNG aan de Tweede Kamer om de energiebedrijven (netbeheerders) verantwoordelijk te maken voor het toezicht op de gas en elektravoorzieningen in de woning1. De betrokkenheid van de minister van EZ vloeit voort uit zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het takenpakket van de netbeheerders.

Het intensieve overleg tussen deze drie partijen heeft uiteindelijk geleid tot afspraken over de inhoud en verantwoordelijkheden rond het toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in woningen. De verantwoordelijkheid van de burger voor de veiligheid van de eigen installaties, de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het toezicht daarop, en een periodieke keuring van «risicowoningen» vormen hierbij belangrijke ingrediënten. Daarnaast spelen de kosten en de vervolgacties die de uitwerking met zich meebrengt een belangrijke rol.

Zoals ik eerder in de beantwoording van kamervragen heb aangekondigd informeer ik u over deze bestuurlijke afspraken tussen mijn ministerie, het ministerie van EZ en de VNG. Ik ga in op de volgende punten:

1. De eigenaar van het pand is verantwoordelijk voor de eigen gas- en elektravoorziening;

2. De invoering van een verplichte keuring van de gas- en elektravoorzieningen, in eerste instantie voor risicowoningen;

3. De gemeenten houden eerstelijns toezicht op de veiligheid;

4. De VROM-Inspectie houdt tweedelijns toezicht op de veiligheid;

5. De uitvoeringskosten;

6. De vervolgacties.

1. De eigenaar van het pand is verantwoordelijk voor de eigen gas- en elektravoorziening

De woningeigenaar is op basis van het Burgerlijk Wetboek en de Woningwet primair verantwoordelijk voor naleving van de voorschriften uit de bouwregelgeving. De eigenaar van de woning heeft de taak ervoor te zorgen dat de woning over een veilige gas- en elektravoorziening beschikt. Omdat defecten hieraan aan de buitenkant van de woning niet vallen af te lezen, is die eigen verantwoordelijkheid van de burger juist zo van belang. Vanaf december vorig jaar is daarom door mij een massamediale campagne gestart, gericht op de bewustwording van burgers ten aanzien van hun verantwoordelijkheid voor veilig gebruik en goed onderhoud van gas- en elektravoorzieningen in woningen. De campagne richt zich vooral op huiseigenaren omdat zij primair verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de gas- en elektravoorzieningen in de door hun bewoonde of verhuurde woningen. Daarnaast behoren ook huurders en gebruikers van woningen tot de doelgroep. Ook voor deze doelgroep is bewustwording van het zorgvuldig omgaan met de woning van belang.

2. De invoering van een verplichte keuring van de gas- en elektravoorzieningen, in eerste instantie voor risicowoningen

Om de risico's met betrekking tot de kwaliteit van de gas- en elektravoorzieningen op de korte termijn te beperken, zal in eerste instantie een verplichte keuring van evidente risicowoningen worden ingevoerd. Het is hierbij van cruciaal belang om te komen tot een goede definitie van het begrip «risicowoningen». Deze definitie zal objectief worden vastgesteld en, behalve goed toetsbaar, voor de burger ook begrijpelijk en helder moeten zijn. Ligging en ouderdom van de woning zullen naast de aard van het gebruik, zoals bijvoorbeeld kamerverhuur, criteria vormen. Over de planning van wettelijke invoering zal ik u voor het zomerreces nader informeren.

De eigenaar van een risicowoning krijgt hiermee de verplichting om periodiek de gas- en elektravoorziening van zijn woning te laten keuren. De woningeigenaar dient hiervoor een keuringsinstantie in te schakelen. Nader onderzoek zal in 2004 plaatsvinden naar de wijze waarop de verplichte keuring moet worden vastgelegd, en welke normen voor de keuring zullen worden gehanteerd. Hierbij wordt ook gekeken naar wat er geleerd kan worden van de ervaringen met betrekking tot de implementatie van de Europese Richtlijn inzake energieprestaties van gebouwen (verplichting tot energieprestatiecertificaat vanaf 2006), alsmede de voorbereidingen om te komen tot een woningprofiel, zoals aangekondigd in de brief van 9 april 2002 van de Staatssecretaris van VROM aan de Tweede Kamer inzake de Agenda Bouwregelgeving 2002–20061. Voordat de nieuwe keuringsverplichting van kracht wordt zal ik deze middels een publiekscampagne communiceren met de burgers, waarin het belang van de zorg voor een veilige gas- en elektravoorziening wordt benadrukt. Daarnaast zal er ook aan worden gewerkt burgers te stimuleren vrijwillig de voorziening te laten keuren. Vanuit de markt zijn initiatieven ontwikkeld om deze keuringen aan te bieden.

Over de factoren die van invloed zijn op de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen, zoals onder andere het toezicht, de kwaliteit van de materialen, de kwaliteit van de installateurs en de omgang van de burger met de installaties, willen alle betrokkenen meer weten. In de komende periode wordt hier actief nader onderzoek naar gedaan. In het onderzoeksprogramma van mijn ministerie voor 2004 en verder is onderzoek voorzien naar de kwaliteitsaspecten van woningen (via woninginspecties), waaronder ook die van gas- en elektravoorzieningen. In 2004 zal, in het kader van het actieprogramma Gezondheid en Milieu, een onderzoek uitgevoerd worden naar de gezondheidsaspecten in de woning. Vanwege de huidige ontwikkelingen zijn de kwaliteitsaspecten van woninginstallaties recent in dit onderzoek toegevoegd. Bovendien is voorzien in onderzoek naar de attitude van de burger ten aanzien van de veiligheid van woninginstallaties. Verder zullen, zoals ook in de in 2003 door mijn ministerie uitgebrachte «Risicoanalyse van gas- en elektra-installaties in woningen», de landelijke ongevallenstatistieken nauwlettend worden gevolgd. Daarnaast kunnen analyses van gemeenten en netbeheerders op grond van bijvoorbeeld de onderzoeken zoals in Eindhoven ook waardevolle informatie opleveren. Een officiële eindrapportage over de uitkomsten van de steekproef in Eindhoven, voorzien van inhoudelijke gegevens zoals typologie van de onderzochte woningen en toegepaste onderzoeksmethodieken, is nog niet verschenen. Wanneer deze gegevens bekend zijn, en er op basis daarvan een uitspraak gedaan kan worden over de representativiteit van de uitkomsten van het NRE-onderzoek voor de situatie in Nederland, zullen deze, indien hiertoe aanleiding bestaat, betrokken worden in de beleidsvorming.

Op basis van de resultaten van onderzoeken en analyses kan een gezamenlijke risicoanalyse worden gemaakt waarmee de beleidsambitie voor het toezicht en het tempo waarmee het systeem van verplichte keuringen al dan niet verder wordt uitgebreid adequater worden vastgesteld.

3. De gemeenten houden eerstelijns toezicht op de veiligheid

Op grond van art. 100 Woningwet hebben de gemeenten formeel de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de gas- en elektravoorzieningen. De gemeenten voeren op dit moment voor dit deel van de bouwregelgeving feitelijk geen actief toezicht op de naleving uit, aangezien tot medio jaren '90 de energiebedrijven dit deden. Gemeenten hebben voor dit onderwerp dan ook geen eigen controleapparaat ingericht.

Met de VNG ben ik overeengekomen dat gemeenten de verantwoordelijkheid voor het toezicht op zich nemen, als feitelijk nieuwe taak op basis van artikel 100 van de Woningwet. De door de VNG gestelde voorwaarden hierbij zijn dat de onzekerheden van het toezicht sterk worden gereduceerd in een systeem waarin de eigenaar van het pand zelf zijn verantwoordelijkheid neemt, er een verplichte keuring zoals hierboven omschreven wordt ingevoerd en er een gecertificeerde keuring bestaat. Zodoende wordt de resterende taak van gemeenten op dit punt zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast moeten de normale bestuurlijke voorwaarden tussen Rijk en gemeenten van toepassing zijn, waarin de financiële consequenties van nieuwe taken worden gecompenseerd. De verwachting van zowel de VNG als mijn ministerie is dat in eerste instantie de financiële consequenties voor gemeenten, vanwege het voorgenomen flankerend beleid bij de toezichtstaak, niet groot zullen zijn.

In de uitgangspunten voor verplichte keuringen wordt een sterke nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor de veiligheid van de installatie. Voor gemeenten is het van belang zich ervan te kunnen vergewissen, dat het systeem ook feitelijk wordt nageleefd: laten burgers inderdaad hun gas- en elektravoorziening keuren, worden geïndiceerde reparaties ook daadwerkelijk uitgevoerd? Er bestaan hiervoor meerdere mogelijke vormen van toezicht, welke het komende jaar verder zullen worden uitgewerkt. Naast deze controle op het systeem reageren gemeenten uiteraard op signalen van niet-naleving, treden op in het kader van de openbare orde en veiligheid, ondersteunen energiebedrijven of de brandweer bij het binnentreden als dat nodig is en schrijven aan bij notoire weigering tot het uitvoeren van noodzakelijke reparaties. Daarnaast hebben gemeenten een beleidsmatige betrokkenheid bij het opstellen van risicoanalyses.

4. De VROM-Inspectie houdt tweedelijns toezicht op de veiligheid

De VROM-Inspectie behoudt, in lijn met de systematiek van de bouwregelgeving, het tweedelijns toezicht op de uitvoering van de gemeentelijke eerstelijns verantwoordelijkheid voor het toezicht op de gas- en elektravoorzieningen. Het voorstel van de VNG in de voornoemde brief aan de Tweede Kamer in juli vorig jaar om zowel het eerstelijns als het tweedelijns toezicht op een andere wijze in te richten beschouwen de VNG en ik hiermee als afgedaan.

5. De uitvoeringskosten

Voor de uitvoering van het toezichtsysteem is de volgende kostenverdeling gemaakt:

• Kosten voor verplichte keuring, registratie en herstelwerkzaamheden zijn voor rekening woningeigenaar;

• Kosten voor het toezicht op de uitvoering van de keuringen (administratief of via steekproeven) zijn voor rekening van de gemeente. Ook het maken van risicoanalyses in het kader van handhavingsbeleid neemt de gemeente voor zijn rekening. Daarbij is wel de basisafspraak dat gemeenten zich grotendeels kunnen baseren op de nationaal gemaakte risico-inschattingen vanuit mijn ministerie;

• Kosten voor de landelijke onderzoeken voor monitoring van de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen in de woningvoorraad en het naar aanleiding hiervan maken van (pilot-) risicoanalyses zijn voor rekening van VROM.

• Kosten voor (massamediale) voorlichtingscampagnes voor burgers neemt VROM voor zijn rekening.

• Kosten voor het opnemen in regelgeving van verplichte risicokeuringen en het tweedelijnstoezicht door de VROM-Inspectie zijn voor VROM.

6. De vervolgacties

VROM en de VNG nemen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de verdere uitwerking. Samenvattend zullen de komende periode de volgende acties op touw worden gezet:

• (Verder) uitvoeren van de risicoanalyses: er wordt een aantal landelijke en lokale onderzoeken en experimenten uitgevoerd. Het is van belang dat partijen het onderzoeksprogramma verder gezamenlijk opzetten en uitvoeren;

• De inrichting en invoering van een certificeringsysteem voor installateurs zal nader moeten worden uitgewerkt;

• De omvang van de financiële consequenties voor gemeenten zal preciezer worden bepaald op basis van de nadere keuzes die worden gemaakt in de uitwerking van de verplichte keuring;

• De kosten van de keuring voor de burger dienen in beeld gebracht te worden;

• Nader onderzoek zal moeten plaatsvinden naar de wijze waarop de verplichte keuring juridisch verankerd kan worden, op welke termijn, en welke normen voor de keuring zullen worden gehanteerd;

• Een keuze van de wijze waarop gemeenten het toezicht zullen uitvoeren op de verplichte keuringen: steekproefsgewijs of via administratieve controle op basis van nader onderzoek. Efficiency van de werkwijze geeft hier de doorslag.

Met deze brief heb ik u geïnformeerd over de gezamenlijke activiteiten die ondernomen zijn, en de maatregelen die daaruit voortvloeien. Mede namens de Minister van Economische zaken, de heer Brinkhorst, en de Voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de heer Deetman, spreek ik de overtuiging uit dat met de omschreven initiatieven het toezicht op de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen in woningen in Nederland de komende jaren voldoende gewaarborgd zal zijn.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

Brief VNG aan de Tweede Kamer inzake veiligheid gas- en elektriciteitsvoorzieningen d.d. 18 juli 2003.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 325, nr. 1.

Naar boven