Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 november 2018
Hierbij bied ik u het evaluatierapport aan van de proefprojecten1 zoals deze de afgelopen jaren zijn georganiseerd in het kader van het wetsvoorstel
Kwaliteitsborging voor het bouwen. Het rapport geeft een beeld van de ervaringen van
72 respondenten – gemeenten, aannemers, kwaliteitsborgers en opdrachtgevers – met
de in de afgelopen jaren uitgevoerde proefprojecten. In aanvulling op deze ervaringen
zijn de deelnemers aan 19 projecten bevraagd over de concrete resultaten van hun projecten.
De rapporteurs geven aan dat hiermee een representatief beeld gegeven kan worden van
de ervaringen die met kwaliteitsborging zijn opgedaan in de proefprojecten.
De belangrijkste conclusies in het rapport zijn:
-
• Kwaliteitsborging vraagt om een andere manier van werken
-
• De kosten nemen niet of nauwelijks toe en zullen waarschijnlijk dalen
-
• Er is sprake van een duidelijk leereffect bij de deelnemers
-
• De kwaliteit neemt toe
-
• De positie van gemeenten is complex
-
• Het oordeel over de samenwerking is divers
-
• Meer duidelijkheid is nodig over de wettelijke eisen
De rapporteurs geven aan dat het beeld dat hieruit naar voren komt op hoofdlijnen
positief is. De samenwerking tussen kwaliteitsborgers en aannemers in de proefprojecten
is in bijna alle projecten inhoudelijk goed verlopen. Deelnemers zijn inhoudelijk
tevreden over de leerpunten en de kwaliteit van het eindresultaat. Naar de mening
van de meeste deelnemers is dan ook sprake van «meer waar voor je geld»
voor de opdrachtgever.
De rapporteurs merken op dat de resultaten van de proefprojecten evenwel niet een-op-een
kunnen worden vertaald naar conclusies over de werking van het beoogde wettelijke
stelsel. Dit omdat belangrijke elementen uit dit stelsel in de proefprojecten niet
van kracht zijn. Het gaat dan onder andere om de toelatingsorganisatie, het sanctie-instrumentarium en de aangescherpte aansprakelijkheid. Ook zijn de instrumenten voor kwaliteitsborging
niet aan de – op dit moment nog niet bekende – eisen voor toelating in het beoogde
stelsel getoetst. De leerervaringen en conclusies kunnen wel worden gebruikt voor
de verdere invulling en implementatie van kwaliteitsborging in de bouw.
Een punt van aandacht is de positie van de gemeenten en de onderlinge samenwerking.
Ik herken dat goede afspraken hierover cruciaal zijn. Ten aanzien van de rol van het
bevoegd gezag werk ik daarom aan afspraken met de gemeenten in het kader van een breder
bestuursakkoord.
De belangrijkste aanbevelingen van de rapporteurs hebben betrekking op betere afspraken
bij het opzetten van nieuwe proefprojecten. Aandachtspunten daarbij zijn heldere afspraken
over de regels binnen een proefproject vooraf en een duidelijke afbakening van de
rollen van deelnemers. Een onafhankelijke partij, die in geval van discussie kan interveniëren,
bevelen de rapporteurs hierbij aan. Voordat met nieuwe projecten kan worden gestart
is volgens hen ook meer duidelijkheid nodig over de invoering van de Wet kwaliteitsborging,
de inhoudelijke eisen die aan toetsingsinstrumenten zullen worden en de financiering
van proefprojecten.
Ik deel de opvatting van de rapporteurs dat het voor de start van nieuwe proefprojecten
van groot belang is dat er op korte termijn helderheid komt over de invoering van
de Wet kwaliteitsborging. Aan de genoemde randvoorwaarden van financiële ondersteuning
en meer duidelijkheid over de eisen die worden gesteld aan de toetsingsinstrumenten,
kan door mij worden voldaan. Ik zal samen met de betrokken partijen afspraken maken
over hoe de leerervaringen in de proeftuinen tot nu toe en de aanbevelingen van de
rapporteurs hierbij het beste kunnen worden betrokken.
Zowel particuliere als zakelijke consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat de
invoering van het nieuwe stelsel tot verbetering gaat leiden. Tot aan de inwerkingtreding
wil ik samen met marktpartijen lopende en nieuwe proefprojecten benutten om voldoende
zekerheid te verkrijgen dat het stelsel leidt tot een betere bouwkwaliteit tegen aanvaardbare
kosten. Zoals ik ook eerder heb aangegeven is dit voor mij een belangrijke voorwaarde
voor invoering.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren