28 325 Bouwregelgeving

Nr. 145 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2011

Tijdens het Algemeen Overleg over de bouwregelgeving is begin dit jaar een motie van de leden Jansen, Bochove en Monasch aangenomen betreffende de oprichting van een «Kenniscentrum Funderingen» (Vergaderjaar 2010–2011, 28 325, nr. 134). In deze motie wordt de regering verzocht om in overleg met de stichting Platform Fundering Nederland en de VNG een voorstel uit te werken voor de opzet van een kenniscentrum, met inbegrip van cofinanciering door de overheid voor een periode van vier jaar.

Graag informeer ik u met de voorliggende brief over de wijze waarop ik invulling heb gegeven aan deze motie.

Met uw Kamer ben ik van mening dat het ten eerste van belang is de opgedane kennis met betrekking tot funderingen en funderingsherstel zo veel mogelijk te behouden alsmede beter te ontsluiten. En het in de tweede plaats ook relevant is om deze kennis actueel te houden en waar nodig uit te breiden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in mijn ogen overigens primair bij het maatschappelijke initiatief. Een privaat kenniscentrum dat kan rekenen op ondersteuning door maatschappelijke partners, past hier dus goed in. De rijksoverheid kan hierbij wel een faciliterende rol spelen en bevorderen dat betreffende kennis tegen zo laag mogelijke kosten beschikbaar komt voor gemeenten en eigenaren.

Bij de bespreking van genoemde motie heb ik aangegeven nauwelijks financiële middelen beschikbaar te hebben om invulling te geven aan de gevraagde cofinanciering door de (rijks)overheid. En dat daar gelet op de bezuinigingstaakstelling ook in de BZK-begroting voor 2012 niet makkelijk financiële middelen vrij voor te maken zijn. Desalniettemin is er de afgelopen tijd, conform de wens van de motie, onderzocht hoe een kenniscentrum funderingen vorm zou kunnen krijgen en hoe daarbij gekomen kan worden tot serieuze cofinanciering door lagere overheden en de markt.

Daartoe is overlegd met de VNG en is door het Platform Funderingen (met externe ondersteuning, betaald door BZK) geïnventariseerd hoe gemeenten, bestaande kennisinstellingen en andere partijen staan tegenover een dergelijk Kenniscentrum en in hoeverre zij bereid zijn financieel dan wel anderszins hierin te participeren. Ook is het bedrijfsplan van het (nog op te richten) Kenniscentrum verder uitgewerkt. Recentelijk is dit traject afgerond.

Ik ben – in samenspraak met het Platform Funderingen – tot de conclusie gekomen dat de nodige partijen het belang van een onafhankelijk Kenniscentrum Funderingen onderschrijven en er ook voldoende zicht is op co-financiering. Voor wat betreft de VNG geldt overigens dat zij de oprichting van een Kenniscentrum Funderingen bestuurlijk steunt, maar geen middelen heeft om hierin te participeren en dat overlaat aan individuele gemeenten.

Gezien het inhoudelijke belang, het draagvlak dat er is gecombineerd met het serieuze zicht op cofinanciering, acht ik het gepast het (op te richten) kenniscentrum funderingen financieel te steunen met een eenmalige bijdrage van € 125 000 (die aangewend mag worden over een periode van 2 jaar). Aangezien het kenniscentrum nog moet worden opgericht zal ik de beschikbaarstelling van mijn bijdrage wel aan een aantal voorwaarden verbinden, om zeker te stellen dat de bijdrage ook daadwerkelijk het beoogde effect heeft. Deze voorwaarden betreffen:

  • er dient daadwerkelijk een substantieel bedrag aan cofinanciering gerealiseerd te worden; zonder cofinanciering dus ook geen rijksbijdrage;

  • de rijksbijdrage wordt in tranches uitbetaald op basis van concrete voortgang ten aanzien van de voorgenomen activiteiten. Daarvan vormt het ontsluiten van de aanwezige papieren kennis («digitalisering») een belangrijk element;

  • samenwerking met andere kennisinstellingen dient concreet vorm te krijgen.

Met deze voorwaarden wordt bovendien bewerkstelligd dat de financiële bijdrage van het ministerie van BZK eenmalig van aard zal kunnen zijn.

Want ook indien -onverhoopt- na 2 jaar mocht blijken dat een zelfstandig kenniscentrum onvoldoende levensvatbaar is, betekent dit dat de aanwezige kennis wel digitaal ontsloten is. En dat dan vrij eenvoudig deze kennis verder benut kan worden door bestaande kennisinstellingen. Het bestuur van de stichting Platform Funderingen Nederland heeft aangegeven content te zijn met deze bijdrage en hiermee voldoende perspectief te zien om nu verder te gaan met de oprichting van het kenniscentrum. Ook is men thans bezig met invulling te geven aan de genoemde voorwaarden.

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven