28 325 Bouwregelgeving 2002–2006

Nr. 139 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2011

Hierbij kom ik terug op drie toezeggingen die gedaan zijn in het Algemeen Overleg bouwregelgeving, funderingsproblematiek en brandveiligheid van 9 februari jl. (kamerstuk 28 325, nr. 138). Het betreft de beantwoording van vragen over EPC, portiekflats en het gebruik van redvoertuigen van de brandweer in relatie tot vergrijzing.

Onderstaand ga ik op deze vragen in.

Vraag over EPC

Waarom is de EPC voor de diverse soorten utiliteitsbouw zoveel lager dan voor woningen? Hoe verhoudt de EPC voor utiliteitsbouw zich met het energiebeleid van dit kabinet?

Waarschijnlijk wordt in de vraag met «lager» bedoeld: «minder scherp» (feitelijk zijn de EPC-waarden voor utiliteitsgebouwen hoger dan die voor woningen). De EPC-cijfers zijn gebaseerd op het karakteristieke energieverbruik van verschillende soorten gebouwen. Voor sommige gebouwtypen is het karakteristieke energieverbruik hoger dan voor andere. Factoren hierbij zijn bijvoorbeeld hoge bezettingsgraad, lange gebruiksduur, hoge ventilatiebehoefte. Utiliteitsgebouwen hebben een hoger karakteristiek energieverbruik dan woningen en dus een hogere EPC. Bij besluitvorming over aanscherping van de EPC voor utiliteitsgebouwen wordt ook gekeken naar de terugverdientijd. Dan wordt uitgegaan van de technisch-functionele levensduur als tijd waarbinnen een maatregel moet zijn terugverdiend. Voor installaties ligt die op gemiddeld 15 jaar, voor bouwkundige maatregelen op 20 tot 25 jaar.

Het Rijk heeft in het «Lente-akkoord Energiebesparing in de Nieuwbouw» afspraken gemaakt met de partijen in de nieuwbouw over de verbetering van de energieprestatie van nieuwbouw. Als de afgesproken verbetering van de energieprestatie niet door de markt wordt gerealiseerd, zal aanscherping van de EPC worden ingezet.

Dit past in het kabinetsbeleid dat in 2020 alle nieuwbouw energieneutraal is, conform de herziene Europese Richtlijn Energieprestatie Gebouwen.

Vraag over portiekflats

Uw Kamer heeft gevraagd geïnformeerd te worden of het mogelijk is te onderzoeken in hoeverre portiekflats die op de nominatie staan gesloopt te worden alsnog gerenoveerd worden.

Nederland kent ongeveer 1 miljoen portiekwoningen. Dit zijn ca. 650 000 portiekflats en ruim 350 000 overige portiekwoningen. Deze woningen zijn vooral in bezit van woningcorporaties en kleine particuliere verhuurders. Bij benadering wordt jaarlijks 0,5% van deze woningen gesloopt1. De beslissing om aan het einde van de levensduur van gebouwen te slopen of te renoveren ligt bij de eigenaar van het gebouw, eventueel in overleg met de gemeente. Deze beslissing is onder andere afhankelijk van lokale ambities in de woningbouw en de conjunctuur. Er is ook bij Aedes, branchevereniging van woningcorporaties, geen informatie voorhanden hoeveel woningen op de nominatie stonden gesloopt te worden, maar in plaats daarvan worden gerenoveerd. Onderzoek naar de keuze voor sloop of renovatie acht ik niet zinvol.

Vraag over redvoertuigen van de brandweer in relatie tot vergrijzing

Uw Kamer heeft gevraagd nader geïnformeerd te worden over de inzet van redvoertuigen van de brandweer en de discussie over het (causale) verband tussen het aantal ouderenwoningen in het kader van de vergrijzing en het aantal reddingen uit woningen met een redvoertuig van de brandweer.

In mijn brief van 31 januari jl. (TK 2010–2011, 28 325, nr. 131) heb ik aangegeven dat het niet alleen ouderen zijn die op dergelijke (horizontale) wijze uit de woning worden vervoerd, maar dat los daarvan ouderen er goed aan doen te kiezen voor een woning die aan hun behoeftes voldoet. In de brief werd gesteld «Mede rekening houdend met de groei van het aantal ouderenwoningen is het niet te verwachten dat de vergrijzing leidt tot een substantiële stijging van het aantal gevallen dat het redvoertuig van de brandweer assistentie moet verlenen aan de ambulance.» Naast het al genoemde gegeven dat uit informatie van de brandweer en de ambulancezorg is gebleken dat het niet alleen ouderen zijn die op deze wijze uit hun woning behoeven te worden gered (de ziektebeelden zijn divers en verspreid over leeftijden), kan deze stelling als volgt onderbouwd worden.

De afgelopen jaren is het beleid van de (rjjks)overheid gericht geweest op een toename van het aantal voor ouderen geschikte woningen. In 2009 waren er 1,8 mln. van deze woningen en dat aantal is in de afgelopen jaren met ca. 30 000 per jaar gestegen. Het tekort aan geschikte woningen is de afgelopen jaren gedaald met circa een derde. In het algemeen wordt het segment nultredenwoningen steeds vaker door ouderen bewoond1.

Ouderen bewonen dus steeds vaker woningen die voor hen geschikt zijn en van waaruit reddingen met hulp van de brandweer minder vaak noodzakelijk zijn. Om die reden heb ik de verwachting dat er niet per definitie sprake zal zijn van een substantiële stijging van het aantal reddingen door de brandweer door de vergrijzing.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Bron: CBS (bewerking) en WoON (2009).

Naar boven