28 295
Voorjaarsnota 2002

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2002

Naar aanleiding van vragen gesteld door de heer Crone tijdens het Kamerdebat over de Voorjaarsnota op 24 april 2002, heb ik de toezegging gedaan om een onderzoek te doen naar de prijsontwikkeling van respectievelijk het Bruto Binnenlands Product (pBBP) en de Nationale Bestedingen (pNB). Middels deze brief geef ik invulling aan deze toezegging.

De Studiegroep Begrotingsruimte beveelt in haar rapport Stabiel en Duurzaam Begroten aan om in een volgende kabinetsperiode de pNB te gebruiken als deflator voor het uitgavenkader in plaats van de pBBP. Dit advies is niet zozeer ingegeven door de hoogte van eventuele ruilvoetontwikkelingen, maar meer door de fluctuatie van de ruilvoet tussen verschillende ramingsmomenten. De pNB zou minder fluctuaties vertonen. Dit omdat bij de pNB geabstraheerd wordt van ontwikkelingen in de externe ruilvoet (ontwikkeling van de exporten importprijzen). Deze leidt tot aanzienlijke fluctuaties van moment tot moment in de pBBP, terwijl het in de rede ligt om te veronderstellen dat de ontwikkeling van de export- en importprijzen elkaar juist over een langere reeks van jaren in evenwicht houden.

In de analyse zijn twee deelvragen bekeken. Ten eerste: is het inderdaad zo dat het voor de hoogte van de ruilvoet over een reeks van jaren bezien niet uitmaakt of de pBBP of de pNB wordt gehanteerd? Ten tweede: is het waar dat in deze jaren de ramingsverschillen bij de pNB minder groot zijn dan bij de pBBP.

De analyse heeft betrekking op een relatief beperkte periode (10 jaar). Conclusies over de afgelopen jaren kunnen niet zonder meer worden geprojecteerd op de komende jaren. Desondanks geeft de analyse een goede indicatie van de ontwikkeling van de pBBP en de pNB.

De hoogte van de ruilvoet

Tabel 1 uit de bijlage geeft voor een periode van 10 jaar de ontwikkeling van de pBBP en de pNB weer. Tevens wordt het verschil tussen beide indicatoren weergegeven. Het gemiddelde verschil tussen beide indicatoren bedraagt in deze 10 jaar nul. Dit betekent dat de cumulatieve kaderaanpassing in beide gevallen gelijk zou zijn. Over een periode van 10 jaar bezien maakt het dus voor de hoogte van de ruilvoet niet uit of de pBBP of de pNB gebruikt wordt. Deze conclusie blijft gehandhaafd als de beschouwde periode wordt uitgebreid.

De mate van fluctuatie

Voor de bepaling van de mate van fluctuatie van de prijzen tussen verschillende ramingsmomenten is uitgegaan van de huidige systematiek van het begrotingsproces. Voor de begrotingsvoorbereiding wordt de raming uit het Centraal Economisch Plan uit het jaar voorafgaand aan het betreffende begrotingsjaar (CEP t-1) gebruikt, voor de begrotingsindiening (Miljoenennota) de raming uit de Macro Economische Verkenning van het begrotingsjaar (MEV t) en voor de definitieve vaststelling van het uitgavenkader (Voorjaarsnota) de raming uit het CEP van het begrotingsjaar (CEP t).

Tabel 2 en 3 uit de bijlage geven de ramingen voor respectievelijk de pBBP en de pNB voor de drie ramingsmomenten weer, voor dezelfde 10 jaar. Tevens is het absolute verschil tussen de maximum- en de minimumraming weergegeven. Dit geeft een indicatie van de mate van fluctuatie. Uit de tabellen blijkt dat het gemiddelde, absolute verschil tussen de maximum- en de minimumraming bij de pNB (1,0%-punt) kleiner is dan bij de pBBP (1,2%-punt). In nagenoeg alle jaren (negen van de tien) vertoont de pNB dan ook een kleinere fluctuatie dan de pBBP.

Daarnaast kan ook nog gekeken worden naar de richting waarin de ramingen zijn bijgesteld. Uit de tabellen blijkt dat de richting bij beide indicatoren steeds gelijk is. Wanneer de raming van pBBP neerwaarts dan wel opwaarts wordt bijgesteld, geldt dat ook voor de pNB.

Conclusie

Op basis van de analyse over een periode van 10 jaar blijkt dat het voor de cumulatieve ontwikkeling van de ruilvoet niet uitmaakt of de pBBP of de pNB als deflator gehanteerd wordt. Het gemiddelde verschil tussen beide indicatoren bedraagt nul. Overigens zij opgemerkt dat de keuze voor de pBBP of de pNB als deflator geen enkele invloed heeft op de budgettaire ruimte de beschikbaar is bij de start van het Regeerakkoord.

De fluctuatie in de raming is bij de pNB kleiner dan bij de pBBP. Het absolute verschil tussen de maximum- en de minimumraming is voor de pNB gemiddeld 0,2%-punt kleiner dan voor de pBBP. Deze analyse bevestigt de conclusies op basis waarvan de Studiegroep aanbeveelt de komende kabinetsperiode de pNB als deflator te gebruiken.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE

Tabel 1 (mutaties in % per jaar)

 1993199419951996199719981999200020012002 Gem.
pBBP1,61,91,81,52,52,01,63,04,93,52,4
pNB1,92,11,71,72,42,21,92,64,33,32,4
Verschil0,30,2– 0,10,2– 0,10,20,3– 0,4– 0,6– 0,20,0

Tabel 2: pBBP

 1993199419951996199719981999200020012002 Gem.
CEP t-14,12,82,21,62,42,22,00,63,21,9 
MEV t3,22,52,11,22,22,61,62,43,63,2 
CEP t1,61,91,81,52,52,01,33,04,93,5 
Max-Min2,50,90,40,40,30,60,72,41,71,61,2

Tabel 3: pNB

 1993199419951996199719981999200020012002 Gem.
CEP t-14,22,82,31,82,32,22,00,73,11,9 
MEV t3,62,52,21,62,22,61,92,03,62,9 
CEP t1,92,11,71,72,42,21,32,64,33,3 
Max-Min2,30,70,60,20,20,40,71,91,21,41,0
Naar boven