28 294 Hoofdlijnen voor een nieuwe Pensioenwet

Nr. 41 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 augustus 2010

In mijn brief van 4 december 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 28 294, nr. 37) over de governance bij pensioenuitvoerders heb ik u laten weten dat het kabinet onderzoek liet uitvoeren naar de werking van de medezeggenschap bij rechtstreeks verzekerde regelingen (het zogenoemde hoorrecht). Het onderzoek is inmiddels afgerond. Bijgevoegd treft u het rapport aan.1

Voordat ik een overzicht geef van de onderzoeksresultaten en de mogelijke vervolgstappen die uit het onderzoek voortvloeien, ga ik eerst in op de keuze voor de huidige vormgeving van de medezeggenschap bij rechtstreeks verzekerde regelingen.

Medezeggenschap bij rechtstreeks verzekerde regelingen

Het karakter van de medezeggenschap bij verzekerde regelingen is uit de aard een andere dan de medezeggenschap bij een pensioenfonds. Een pensioenfonds voert een regeling in principe voor onbepaalde duur uit. Bij een verzekerde regeling sluit de werkgever een contract voor een bepaalde duur met een verzekeraar. Anders dan bij uitvoering door een fonds, waar in de pensioenregeling ook de nodige bevoegdheden aan het pensioenfondsbestuur worden toegekend, wordt in een uitvoeringsovereenkomst van een rechtstreeks verzekerde regeling precies omschreven wat de toezegging inhoudt en hoe deze zal worden uitgevoerd. Of en in welke vorm toeslagverlening plaatsvindt, wordt ook vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst.

Bij medezeggenschap van pensioengerechtigden gaat het om het beïnvloeden van de wijze van uitvoering van de pensioenregeling, alsmede om invloed op de besluitvorming over welke prioriteiten worden gesteld bij het toekennen van premiekorting respectievelijk toeslagenbeleid. Het gaat niet over de inhoud van de regeling, omdat het overleg daarover is voorbehouden aan (vertegenwoordigers van) werkgever en werknemers in het arbeidsvoorwaardenoverleg.

De medezeggenschap bij rechtstreeks verzekerde regelingen is vorm gegeven zodat pensioengerechtigden een kans hebben om de werkgever bij beslissingen te beïnvloeden (artikel 22 Pensioenwet). De medezeggenschap heeft hier altijd betrekking op de besluitvorming door de werkgever en niet door de verzekeraar en is toegekend aan een vereniging van pensioengerechtigden. Deze vereniging krijgt de gelegenheid haar oordeel uit te spreken over een voorgenomen besluit van de werkgever in het kader van een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar als dit besluit van invloed is op de uitvoering of de hoogte van pensioenrechten van gepensioneerden en de som van het aantal werknemers en het aantal gepensioneerden dat een pensioenovereenkomst heeft gesloten met de werkgever op dat moment gelijk is of meer bedraagt dan 250. De betreffende vereniging moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten, het statutaire doel hebben de belangenbehartiging van gepensioneerden die voorheen bij de werkgever in dienst waren, ten minste 10% van de gepensioneerden tot lid hebben en zich bij de werkgever kenbaar maken. Het vragen van een oordeel aan de vereniging moet tijdig worden gedaan en dient vergezeld te gaan van een overzicht van de beweegredenen voor het besluit en de gevolgen daarvan voor alle belanghebbenden. De werkgever zal vervolgens «aandacht» moeten schenken aan de visie van de vereniging bij het nemen van het besluit. De wet stelt geen sanctie op het niet toepassen van het hoorrecht.

Aanleiding en opzet onderzoek

De reden voor een onderzoek naar de werking van de medezeggenschap bij rechtstreeks verzekerde regelingen was dat met name vanuit de ouderenorganisaties signalen kwamen dat dit hoorrecht in de praktijk onvoldoende functioneerde. Gezien de op handen zijnde herziening van de governance en medezeggenschap bij de pensioenuitvoerders leek het wenselijk zicht te krijgen op het functioneren van deze vorm van medezeggenschap.

De probleemstelling die in dit onderzoek is onderzocht, luidde als volgt: In hoeverre wordt medezeggenschap van pensioengerechtigden bij rechtstreeks verzekerde regelingen (hoorrecht) toegepast, hoe verloopt de uitvoering daarvan en welke resultaten worden daarmee geboekt?

Ten behoeve van het onderzoek zijn de drie belangrijkste partijen die een rol spelen bij het hoorrecht bevraagd, te weten verzekeraars, verenigingen van pensioengerechtigden en werkgevers. Het bleek met name moeilijk om verenigingen van pensioengerechtigden te traceren. Uiteindelijk zijn 14 verenigingen geënquêteerd. Overigens voldoen die verenigingen niet allemaal aan de voorwaarden in artikel 22 Pensioenwet.

Belangrijkste conclusies

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden vastgesteld dat slechts bij een heel beperkt deel van de rechtstreeks verzekerde regelingen het hoorrecht toepasbaar is. Dit komt zowel door de strenge criteria (o.a. minimale grootte van de werkgever en representativiteit vereniging van pensioengerechtigden) als door het feit dat het hoorrecht alleen zinvol kan worden toegepast bij de rechtstreeks verzekerde regelingen met een defined benefit karakter (toegezegde uitkering). Bij een dergelijke regeling kan – in tegenstelling tot bij een beschikbare premieregeling waar het pensioenkapitaal op pensioendatum vaststaat – nog invloed worden uitgeoefend op de hoogte van de uitkering vanwege de toeslagverlening. Op basis hiervan is in het onderzoek de voorzichtige schatting gedaan, dat slechts in 3% tot 10% van de in totaal 46 000 rechtstreeks verzekerde regelingen het hoorrecht (zinvol) kan worden toegepast.

Verder blijkt dat verenigingen van pensioengerechtigden niet van de grond komen. Het hoorrecht is een recht dat is toegekend aan verenigingen van pensioengerechtigden. Er zijn echter maar zeer weinig van dergelijke verenigingen opgericht. Dit heeft te maken met onbekendheid bij pensioengerechtigden (en werkgevers), gebrek aan interesse voor pensioenzaken, de beperkte meerwaarde die het hoorrecht zou kunnen hebben en de ervaring van de verenigingen dat het lastig is om een vereniging op te richten die voldoet aan de wettelijke eisen. Ook het bestaan van alternatieve vormen van medezeggenschap van pensioengerechtigden zou een verklaring kunnen zijn dat het aantal verenigingen tot op heden beperkt is.

Verzekeraars en werkgevers zijn minder ontevreden over het hoorrecht dan de pensioengerechtigden. Zij zien de in de praktijk ook nauwelijks dat er interesse is bij pensioengerechtigden voor pensioenzaken en dat vrijwel nooit een beroep op het hoorrecht wordt gedaan. Ze hebben ook beduidend minder kritiek op de wijze waarop het hoorrecht in de Pensioenwet is geregeld. Maar er is ook weinig ervaring mee.

Hoe verder?

De resultaten worden besproken met het Verbond van Verzekeraars, VNO-NCW en de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties. De eerste gesprekken hierover hebben al plaatsgevonden. Gekeken zal worden waar mogelijkheden voor verbetering liggen, zodat deze kunnen worden meegenomen in het bredere traject van de herziening van de governance en medezeggenschap. Alle drie genoemde partijen hebben hun medewerking hierbij toegezegd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven