28 294
Hoofdlijnen voor een nieuwe Pensioenwet

nr. 36
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 februari 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij verzocht (2009Z00952/2009D02273) een reactie te geven op het artikel uit het Parool van 20 januari 2009, waarin wordt gesteld dat ik de door de kredietcrisis geteisterde pensioenfondsen wil helpen, in ruil voor een verhoging van de pensioenleeftijd. Tevens ga ik, voorzover op dit moment mogelijk, in op uw aanvullende verzoek om de vaste commissie te informeren over berichten omtrent de problemen bij pensioenfondsen, de noodzaak voor verlenging van de termijnen voor herstel van de buffers en het toezicht van DNB. Zoals eerder aangegeven in mijn brief van 14 januari jongstleden aan uw Kamer (Kamerstukken II 2008/09, 28 294, nr. 35) zal pas medio februari 2009 een duidelijk beeld ten aanzien van deze onderwerpen gevormd kunnen worden. Ik zal uw Kamer dan nader informeren.

De financiële positie van pensioenfondsen is de afgelopen maanden verzwakt. De dekking van de pensioenverplichtingen van veel pensioenfondsen is onder het wettelijk vereiste minimumniveau gedaald. De meeste pensioenfondsen zullen in ieder geval dit jaar de opgebouwde pensioenrechten van werknemers en de pensioenuitkeringen van gepensioneerden niet indexeren.

Ingevolge de Pensioenwet moeten pensioenfondsen met een dekkingstekort, een dekking beneden de 105% van de uitstaande verplichtingen, een kortetermijnherstelplan bij De Nederlandsche Bank (DNB) indienen, waarin maatregelen zijn opgenomen met welke zij binnen drie jaar opnieuw de minimale dekking van 105% kunnen bereiken. Daarnaast moeten pensioenfondsen met een dekkings- of reservetekort een langetermijnherstelplan bij DNB indienen, waarmee zij moeten aantonen op welke wijze zij binnen 15 jaar hun dekking weer op het niveau van het wettelijk vereist eigen vermogen hebben gebracht (gemiddeld ongeveer 127% van de pensioenverplichtingen). Eerder heb ik meegedeeld dat DNB de pensioenfondsen tot 1 april 2009 de tijd heeft gegeven om beide herstelplannen op te stellen en in te dienen. DNB verricht daarnaast zelf ook een onderzoek bij een geselecteerd aantal pensioenfondsen om een beeld te krijgen van de algemene situatie en de mogelijkheden van herstel.

Uiteraard ligt de verantwoordelijkheid voor maatregelen op het terrein van de arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen bij sociale partners. Pensioenfondsen zullen dan ook zelf met voorstellen moeten komen op welke wijze zij tot een herstel van hun dekking willen komen. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de financiële problematiek van pensioenfondsen op de korte en de lange termijn.

Voor de korte termijn gaat het om een herstel van de pensioenfondsen naar het wettelijk minimum vereist eigen vermogen, dat wil zeggen een dekking van ten minste 105% van hun pensioenverplichtingen. Zoals reeds aangegeven in mijn brief van 14 januari jongstleden aan uw Kamer (Kamerstukken II 2008/09, 28 294, nr. 35) zal vóór 1 maart 2009 een afstemmend overleg tussen DNB, de pensioensector en mij plaatsvinden. Op basis van de uitkomsten van dit overleg zal, in onderlinge afstemming, besloten worden of aanvullende maatregelen van DNB of van mij noodzakelijk zijn op het terrein van het financiële toezicht, zodat pensioenfondsen mogelijk beter in staat zijn om tot herstel van hun dekkingsgraden te komen.

Herstel zal moeten komen van premieverhoging, een geleidelijke verbetering van de economische vooruitzichten dan wel een aanpassing van de pensioenen. Het achterwege laten van voorwaardelijke indexatie leidt niet tot een daling van de huidige pensioenverplichtingen.

Naast de uiterlijk per 1 april 2009 in te dienen kortetermijnherstelplannen zullen de fondsen met een dekkings- en reservetekort op datzelfde moment ook een langetermijnherstelplan bij DNB moeten indienen om de wettelijk vereiste buffers weer op peil te brengen. Aangezien de pensioenpremies inmiddels een niveau hebben bereikt, waarbij vaak weinig ruimte meer aanwezig is voor verdere verhogingen van de premie, heeft dit tot gevolg dat de indexatie in veel pensioenregelingen voor langere tijd achterwege zal moeten blijven.

Het langdurig achterwege laten van indexatie is geen gemakkelijke maatregel, die grote financiële gevolgen voor deelnemers en gepensioneerden kan hebben. Sociale partners zullen op dit punt hun verantwoordelijkheid moeten nemen door zelf maatregelen te treffen die nodig zijn om de arbeidsvoorwaardelijke pensioenen op de lange termijn houdbaar te laten blijven. Ik wacht dan ook voorstellen van sociale partners ter oplossing van deze problematiek met belangstelling af.

Eén en ander laat overigens onverlet dat het in het licht van deze lange termijn problematiek ook verstandig kan zijn om op een later moment te kijken naar elementen in het financieel toetsingskader pensioenfondsen (ftk), bijvoorbeeld in het kader van een evaluatie van het ftk.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven