28 294
Hoofdlijnen voor een nieuwe Pensioenwet

nr. 35
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 januari 2009

Tijdens het debat over de najaarsnota 2008 op 17 december jongstleden (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2008–2009, nr. 38) heeft de minister van Financiën toegezegd de opmerkingen die over pensioenfondsen zijn gemaakt door te zullen spelen naar mij als eerstverantwoordelijk bewindspersoon voor dit beleidsterrein. Mijn reactie treft u hieronder aan.

Het lid De Nerée tot Babberich heeft het kabinet gevraagd te bezien of het mogelijk is om eventueel tijdelijk over te gaan op een rentecurve gebaseerd op Nederlandse staatsobligaties of voor een beperkte vaste tijd renteniveaus te veronderstellen die hoger of minimaal gelijk zijn naarmate de daarbij behorende looptijd langer is. De verantwoordelijkheid voor de vaststelling van deze rentecurve ligt op grond van artikel 2, tweede lid, Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen bij De Nederlandsche Bank (DNB). Op grond van dit artikel moet DNB een actuele rentetermijnstructuur publiceren. Het kabinet acht het van groot belang dat de verantwoordelijkheid voor beslissingen over dit soort onderwerpen aan een onafhankelijke toezichthouder is gegeven en geen onderdeel van politieke besluitvorming vormt.

Uiteraard zijn de negatieve gevolgen voor pensioenfondsen van de hoge volatiliteit die de interbancaire markt voor met name langlopende swaps in de afgelopen maanden heeft gekenmerkt ook DNB niet ontgaan. Zoals aangegeven in haar persbericht van 18 december jongstleden heeft DNB daarom de rentetermijnstructuur per jaarultimo 2008 beoordeeld. Daaruit is naar voren gekomen dat de vertekeningen op de interbancaire swapmarkt, zoals die rond begin december 2008 nog zichtbaar waren, de laatste weken van 2008 duidelijk zijn afgenomen. Vanwege het herstel van de stabiliteit op de swapmarkt heeft DNB geconcludeerd dat er geen aanleiding bestond om correcties op de rentetermijnstructuur per 31 december 2008 te overwegen. DNB heeft overigens aangegeven de ontwikkelingen op de swapmarkt nauwkeurig te zullen blijven monitoren.

Wat betreft de vraag of andere aanvullende maatregelen van de zijde van DNB of de overheid nodig zijn om de financiële problematiek van pensioenfondsen als gevolg van de extreme omstandigheden op de financiële markten te verlichten, zal vanaf medio februari 2009 een beter beeld gevormd kunnen worden. Eind januari 2009 zal DNB via een uitvraag bij een twintigtal fondsen in kaart brengen hoe zij invulling (kunnen) geven aan het herstelplan. Deze informatie, gecombineerd met informatie ontleend aan de kwartaalstaten per december 2008 en informatie over de op dat moment actuele marktomstandigheden, zal worden gebruikt om zowel op fondsniveau als op macroniveau een beeld te vormen over de stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de herstelplannen. Medio februari 2009 zal vervolgens een afstemmend overleg tussen DNB, de pensioensector en mijn departement plaatsvinden. Op basis hiervan kan in de tweede helft van februari 2009 worden besloten over de vraag of aanvullende maatregelen, zoals bijvoorbeeld van de zijde van DNB en/of mijn zijde noodzakelijk zijn.

De heer De Nerée tot Babberich heeft tevens gevraagd naar een overzicht van de regelgeving met betrekking tot pensioenfondsen in andere landen, met name op het vlak van rente en indexatie. Hiervoor wil ik verwijzen naar een publicatie van het «Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors» (CEIOPS) van 31 maart 2008. Deze publicatie («Survey on fully funded, technical provisions and security mechanisms in the European occupational pension sector») bevat een uitgebreide inventarisatie van de stelsels van aanvullende pensioenen in alle lidstaten van de Europese Economische Ruimte. Op pagina 15 van dit rapport is een tabel opgenomen (als bijlage bijgevoegd), waarin onder andere een overzicht wordt gegeven van de verschillende disconteringsvoeten voor de berekening van pensioenverplichtingen in alle lidstaten en van de wijze van financiering van de indexatie. Ik wil daarbij benadrukken dat de pensioenstelsels van de verschillende lidstaten sterk verschillen. Zo kennen veel lidstaten een veel omvangrijker omslaggefinancierd stelsel dan Nederland, waardoor het belang van kapitaalgedekte aanvullende pensioenen in veel landen veel kleiner is dan in Nederland. Bovendien zijn deze kapitaalgedekte pensioenen veelal individuele beschikbare premieregelingen, waarbij het rendements/rente-, inflatie- en langlevenrisico bij de individuele deelnemer ligt in plaats van bij het pensioenfonds. Er is dus geen sprake van vergelijkbare omstandigheden. De genoemde CEIOPS-publicatie is als bijlage bij deze brief gevoegd.1

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven