28 294
Hoofdlijnen voor een nieuwe Pensioenwet

nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2007

1. Inleiding

Met mijn brief van 19 oktober jl. (Kamerstukken II 2007/08, 28 294, nr. 31) heb ik u toegezegd meer inzicht te geven over de gang van zaken bij de verkoop van Optas NV aan AEGON Nederland NV. Uw Kamer heeft verzocht om voor 15 december a.s. met een brief te komen. Met deze brief voldoe ik aan de toezegging.

In deze brief staat de beantwoording van de volgende vragen centraal: welke keuzes zijn er gemaakt, hoe had de situatie voorkomen kunnen worden, en wat kan er eventueel worden gedaan? Vervolgens zal ik ingaan op de vraag hoe in de praktijk een pensioenfonds beëindigd wordt en hoe de eigendomsverhoudingen bij pensioenuitvoerders liggen. Dit laatste naar aanleiding van vragen van de heer Omtzigt (CDA) en mevrouw Hamer (PvdA) bij de behandeling van de Veegwet pensioenen. Ook zal ik ingaan op de vraag wat de fiscale consequenties zijn van een eventuele vrijval van de beklemde reserve. Voorts zal ik aandacht besteden aan de vraag of en zo ja, welke maatregelen er nodig zijn om toekomstige ongewenste uitkomsten te voorkomen.

Voordat ik de vragen beantwoord, vind ik het belangrijk te benadrukken dat ik goed kan begrijpen dat door veranderingen die er de afgelopen jaren zijn geweest in de uitvoering van de pensioenregelingen in de haven, met als recente stap de verkoop van de aandelen van Optas NV door de Stichting Optas aan AEGON Nederland NV, er bij de (gewezen) deelnemers de nodige emoties leven, temeer waar de pensioenregeling een beperkte indexatie kent.

Bij beschouwing van de feiten en het verloop ervan kan echter ook worden vastgesteld – voor zover het zich thans laat aanzien – dat steeds binnen de grenzen van de wet is gehandeld. Daarbij kan ook worden geconstateerd dat in het licht van de omstandigheden en de ervaringen van dat moment het besluit om de uitvoering op afstand van sociale partners bij een verzekeraar onder te brengen, begrijpelijk en niet kennelijk onverantwoord is geweest. Dat neemt niet weg dat er door latere ontwikkelingen onvrede is ontstaan met de uitkomst van die beslissingen.

Het is echter niet zo dat ik in de huidige situatie – zo dat al wenselijk zou zijn – bevoegdheden heb om in te grijpen. Het is alleen de rechter die mogelijkheden heeft om de uitkomst te beïnvloeden door de eerdere besluitvorming ongedaan te maken of de verplichtingen die daaruit voortvloeien anders in te vullen, voor zover partijen besluiten de zaak aanhangig te maken bij de rechter. Dat laat onverlet dat het wellicht mogelijk zou kunnen zijn dat in onderling overleg tussen betrokken partijen ten dele tegemoet kan worden gekomen aan de gevoelde onvrede. Waar zulks nuttig zou kunnen blijken te zijn, zal ik dit bevorderen.

Voor toekomstige omzettingen van pensioenfondsen ben ik voornemens de pensioenwetgeving aan te scherpen. De wijze waarop ik voornemens ben de aanscherping vorm te geven, beschrijf ik in de conclusie in paragraaf 4 van deze brief.

2. Feitenrelaas

Wat is er gebeurd?

Ten behoeve van het inwinnen van nadere informatie is op ambtelijk niveau gesproken met bestuursleden van de Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven (Stichting BPVH), Stichting Optas, AEGON Nederland NV/Optas Pensioenen NV en De Nederlandsche Bank (DNB). Tijdens deze gesprekken heeft de feitelijke gang van zaken centraal gestaan. De relevante feiten op een rij:

– Tot 1998 waren de pensioenaanspraken van de havenarbeiders ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds voor de Vervoer- en Havenbedrijven (Stichting PVH). Dit pensioenfonds kende een verplichte deelname op basis van een verplichtstellingsregeling. Het bestuur van het pensioenfonds was paritair samengesteld;

– Als gevolg van maatschappelijke en specifieke ontwikkelingen in de haven is de wens ontstaan om de pensioenaanspraken van de havenarbeiders op een andere wijze dan via een pensioenfonds veilig te stellen. De belangrijkste redenen waren vergrijzing en afnemende werkgelegenheid in de havensector en het gegeven dat er meerdere malen geld aan de reserves van het pensioenfonds onttrokken was ter financiering van reorganisaties in de haven. Met het oog op het waarborgen van de verzekerde aanspraken en continuïteit wilden de paritair samengestelde organen van de Stichting PVH deze gang van zaken in de toekomst voorkomen;

– Het omzetten van het pensioenfonds naar een (enkele jaren eerder door de Stichting PVH zelf) opgerichte verzekeraar, Optas Pensioenen NV, was daartoe een logische keuze. Een verzekeraar kon in tegenstelling tot het pensioenfonds bredere marktactiviteiten ontplooien en zo voor een groter draagvlak zorgen.

– Per 1 januari 1998 werd daartoe de Stichting PVH omgezet in Optas Pensioenen II NV, die op 1 juli 1998 fuseerde tot Optas Pensioenen NV. De verplichte deelname in het fonds werd met ingang van 1 januari 1998 ingetrokken. De onder de verplichtstelling opgebouwde pensioenaanspraken en de daarbij behorende technische voorzieningen werden overgedragen aan Optas Pensioenen NV. De pensioenaanspraken werden met instemming van partijen opgenomen in nieuwe pensioenreglementen met onder andere winstdelingsregelingen op basis waarvan de aanspraken worden geïndexeerd. Die indexatie geschiedde op basis van het u-rendement. Het u-rendement is een rendementsmaatstaf welke maandelijks wordt gepubliceerd door het Verbond van Verzekeraars c.q. het Centrum voor Verzekeringstatistiek. De hoogte van het u-rendement is gebaseerd op het effectief rendement van alle staatsleningen (guldens- en euro-obligatieleningen) die voldoen aan een aantal specifieke criteria. Daarnaast was er nog een vrij vermogen dat bij de omzetting van de Stichting PVH (in overeenstemming met artikel 2:18, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek) werd beklemd. Dat wil zeggen dat het vermogen alleen aangewend kan worden in overeenstemming met de op dat moment bestaande doelstelling van de Stichting PVH. Die doelstelling luidde: «het treffen van voorzieningen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden ten behoeve van werknemers in en gewezen werknemers uit de vervoer-, haven- en aanverwante bedrijven en instellingen, alsmede ten behoeve van de nagelaten betrekkingen van deze (gewezen) werknemers». Het beklemde vermogen mag alleen in overeenstemming met dat doel worden aangewend, maar er is geen verplichting tot aanwending. Alleen na toestemming van de rechter kan de beklemming ongedaan worden gemaakt. Het beklemde vermogen bedroeg op dat moment € 450 mln.;

– DNB heeft bij de omzetting getoetst of de opgebouwde rechten op een zodanige wijze zijn overgedragen dat aan alle wettelijke zekerheidseisen was voldaan;

– De aandelen van Optas Pensioenen NV werden gehouden door Optas NV, waarvan de aandelen op haar beurt werden gehouden door de Stichting Optas. Sociale partners hebben destijds bewust afgezien van bestuursdeelname in deze stichting, omdat men met het oog op het verleden een zekere afstand wilde creëren tussen sociale partners en de pensioenuitvoerder;

– Na intrekking van de verplichtstelling sloot het overgrote deel van de werkgevers op vrijwillige basis verzekeringsovereenkomsten (in de vorm van beschikbare premieregelingen) af met Optas Pensioenen NV;

– Het bestuur van de Stichting Optas was van mening dat door de ontwikkelingen in de verzekeringswereld de continuïteit het beste kon worden veiliggesteld door op te gaan in een sterke marktpartij. Uiteindelijk zijn de aandelen van Optas Pensioenen NV op 28 juni 2007 voor € 1,3 miljard verkocht aan AEGON Nederland NV;

– DNB heeft voor deze verkoop een verklaring van geen bezwaar afgegeven;

– Met de overname van de aandelen door AEGON Nederland NV is er geen wijziging opgetreden in de aard of omvang van het beklemd vermogen. De wettelijke bepalingen rondom het beklemd vermogen blijven onverkort van toepassing. Alle verplichtingen die Optas Pensioenen NV heeft naar haar verzekerden liggen vast in reglementen en overeenkomsten. Ook die blijven na de overname ongewijzigd;

– De Stichting Optas beschikt nu over € 1,3 miljard. Sinds 1996 zijn de statuten gewijzigd. Op grond van de statuten van de Stichting Optas zoals die thans luiden, kan de Stichting het vermogen onder meer aanwenden door het realiseren van projecten van algemeen maatschappelijk belang met een culturele, ideële of sociale strekking. De Stichting denkt nog na over concrete voorstellen hiertoe.

De feiten zoals uit de gesprekken met de Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven (Stichting BPVH), de Stichting Optas, AEGON Nederland NV/Optas Pensioenen NV en DNB naar voren zijn gekomen, komen overeen met de beantwoording van de eerdere kamervragen van de heer Omtzigt (CDA) (Kamervragen met antwoord, 2007/08, nr. 3). Wel is er nadere informatie verkregen over specifieke zaken, zoals over de aard van de indexatieafspraken en de percepties bij partijen over wat er destijds met de gemaakte afspraken is beoogd.

Voordat ik in ga op de in de kwestie Optas gemaakte keuzes wil ik kort stilstaan bij de situatie bij AZL. Daaraan is tijdens het algemeen overleg op 27 september jl. gerefereerd. In de kwestie AZL gaat het om de verkoop van een uitvoeringsbedrijf, waarbij de verplichtingen gewoon bij het desbetreffende pensioenfonds zijn gebleven. Dat is een volstrekt andere situatie dan de kwestie Optas, waarin de verplichtingen zijn overgedragen op een andere pensioenuitvoerder. Voor nadere informatie over de situatie bij AZL verwijs ik volledigheidshalve naar de antwoorden op de kamervragen van de leden Knops, Koopmans en Omtzigt (allen CDA; Kamervraag met antwoord, 2006/07, nr. 1381).

Welke keuzes zijn gemaakt?

Het feitenrelaas laat zien dat op verschillende momenten keuzes zijn gemaakt. Ik wil mij richten op een tweetal onderwerpen waarover in het bijzonder de percepties uiteenlopen over wat destijds is beoogd, te weten (1) de zeggenschap in de Stichting Optas en (2) de rol van het beklemde vermogen.

Ad. 1. Zeggenschap in de Stichting Optas

De verzekeraar Optas pensioenen NV is, zoals gezegd, opgericht om de pensioenaanspraken van de havenarbeiders op een andere manier veilig te stellen dan via een pensioenfonds. Het bestuur en de Stichtingsraad PVH hebben daarom besloten de nieuwe verzekeraar, in termen van governance structuur, op afstand te brengen van de werkgevers en werknemers in de haven. Achteraf wordt door partijen verschillend aangekeken tegen het begrip «op afstand».

De omzetting van een pensioenfonds in een verzekeraar en de gevolgen van de omzetting (voor de governance structuur) is een langjarig traject en een bewuste keuze van partijen geweest. Het «op afstand» zetten van sociale partners is dus niet per ongeluk gebeurd.

Ad. 2. De rol van het beklemde vermogen

Het beklemde vermogen ontstond van rechtswege bij de omzetting van de Stichting PVH in de verzekeraar Optas. Beklemd wil zeggen dat het vermogen alleen aangewend kan worden overeenkomstig de op dat moment bestaande doelstelling van PVH. Het beklemde vermogen mag voor niets anders worden aangewend dan het oorspronkelijke doel, er bestaat echter geen verplichting tot aanwending voor dat doel.

Voor Optas Pensioenen NV is het beklemde vermogen eigen vermogen. Dat wil zeggen dat het beklemde vermogen, net als het niet beklemde deel van het eigen vermogen, dient tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen van Optas Pensioenen NV, zowel nu als in de toekomst. De enige beperking is dat het niet aan de aandeelhouders uitgekeerd mag worden. AEGON Nederland NV heeft als onderdeel van de € 1,3 miljard een prijs betaald aan de Stichting Optas voor de waarde van de beklemde reserve van Optas Pensioenen NV. De omvang van de beklemde reserve bedraagt thans ruim € 750 mln. Met de overname door AEGON Nederland NV is er geen wijziging opgetreden in de aard of omvang van het beklemde vermogen. Ook in de nieuwe situatie is het beklemde vermogen eigen vermogen. De beklemming rust ook na de overname nog steeds op dit deel van het vermogen van Optas Pensioenen NV.

De Stichting BPVH is van mening dat de beklemde reserve (deels) aangewend moet worden ten behoeve van verbetering van de aanspraken van de deelnemers van het voormalige pensioenfonds. Dat is naar hun mening ook in overeenstemming met de omschrijving die op het beklemde vermogen van toepassing is. Nu wordt er geïndexeerd op basis van u-rendement, zoals bij de overgang naar Optas Pensioenen NV door partijen is afgesproken. Het u-rendement lag de afgelopen 10 jaar gemiddeld iets boven de 4% en was laag in verhouding tot het rendement op aandelen. De indexatie in de afgelopen jaren lag daardoor lager dan de loon- en prijsstijging. AEGON Nederland NV/Optas Pensioenen NV stelt zich op het standpunt dat op het beklemde vermogen geen aanspraken van verzekerden rusten.

Volledigheidshalve merk ik wat betreft de fiscale consequenties van een eventuele vrijval van het beklemde vermogen op dat wanneer (een deel van) het beklemde vermogen wordt aangewend voor pensioenuitkeringen, deze uitkeringen op de gebruikelijke wijze belast zullen worden. Over de vraag hoe de belastingheffing bij Stichting Optas en/of AEGON Nederland NV/Optas Pensioenen NV plaatsvindt, kunnen geen uitspraken worden gedaan, omdat het gaat om individuele gevalsbehandeling door de belastingdienst.

Hoe is de € 1,3 miljard totstandgekomen?

Een belangrijk gegeven is het bedrag waar de Stichting Optas thans over beschikt, te weten € 1,3 miljard. Om te kunnen beoordelen hoe dat bedrag tot stand is gekomen is relevant wat de waarde was in 1998, vlak na de omzetting. Het verschil tussen de huidige waarde en de marktwaarde vlak na de omzetting, bestaat uit waardestijging van de aandelen van Optas NV. Die waardestijging staat los van het verleden van het pensioenfonds. De marktwaarde toendertijd is echter moeilijk vast te stellen. Destijds golden er voor pensioenfondsen andere waarderingsregels en was waardering op marktwaarde nog geen gemeengoed.

Resumerend

Ik stel vast dat:

– de omzetting van het pensioenfonds in een verzekeraar en de gevolgen van de omzetting (voor de governance structuur) een langjarig traject is geweest en een bewuste keuze van partijen. Het is niet per ongeluk gebeurd;

– er een bedrag van € 1,3 miljard is waar sociale partners geen zeggenschap over hebben, maar dat deels samenhangt met de activiteiten van het voormalige pensioenfonds PVH;

– er is verschil van opvatting over de mogelijke bestemming van de beklemde reserve;

– er afspraken zijn gemaakt over de indexatie van de pensioenrechten, maar die was onvoldoende om de loon- of prijsstijging te compenseren.

Voorts stel ik vast dat er bij sociale partners onvrede is ontstaan over de huidige situatie. Aan de ene kant is er de Stichting Optas die over € 1,3 miljard beschikt en aan de andere kant zijn er de pensioenen van de havenwerknemers die – conform de eerder met sociale partners gemaakte afspraken – slechts beperkt geïndexeerd worden. Tegelijkertijd past de kanttekening dat het bedrag waarover de Stichting Optas beschikt, bij een andere marktontwikkeling veel lager dan nu had kunnen uitvallen.

3. De huidige situatie

Had de situatie voorkomen kunnen worden?

Het is achteraf altijd gemakkelijk om te stellen dat de situatie voorkomen had kunnen worden als er maar andere keuzes waren gemaakt. Ik wil zover niet gaan. Mijns inziens is deze vraag namelijk niet eenduidig te beantwoorden. Percepties van wat destijds werd beoogd zijn met de ogen en de kennis van nu moeilijk te beoordelen. Percepties kunnen zijn ingekleurd door de kennis van nu. Wat achteraf een slechte beslissing lijkt, was dat in het verleden met de kennis en achtergrond van toen wellicht niet. Ik wil dat illustreren aan de hand van een tweetal voorbeelden.

Als eerste, het niet-paritair samengestelde bestuur van de Stichting Optas. Sociale partners hadden destijds kunnen besluiten tot paritaire samenstelling van het bestuur van de Stichting Optas. Dat is niet gebeurd, omdat destijds bij de keuze om het pensioenfonds PVH om te zetten in een verzekeraar, bewust is besloten de werkgevers en werknemers in de haven op afstand te brengen. Dat is mede gedaan omdat de invloed van sociale partners in een markt, waarin een verzekeraar moet concurreren niet compatibel is. Over de wijze waarop het vermogen zou moeten worden ingezet en de afspraken die daarover destijds zijn gemaakt, bestaan verschillende beelden.

Het tweede voorbeeld betreft de gemaakte indexatieafspraak over de pensioenaanspraken. Sociale partners hadden destijds een volledig waarde- of welvaartsvaste indexatie kunnen afspreken. Dat is niet gebeurd. Geconstateerd kan worden dat de destijds overeengekomen indexatie op basis van u-rendement niet ongebruikelijk is bij verzekeraars.

En nu?

Uw Kamer heeft gevraagd om een oplossing voor de huidige situatie. Dat is niet eenvoudig aan te geven. Rond de kwestie Optas ligt het conflict tussen bepaalde partijen niet zozeer in de feiten, maar vooral in divergerende percepties. Zo heeft de Stichting BPVH inmiddels een procedure bij de rechtbank gestart om te komen tot een voorlopig getuigenverhoor. Op 29 november jl. heeft het verzoek tot het voorlopige getuigenverhoor bij de rechtbank Rotterdam gediend. Met dit getuigenverhoor wenst de Stichting BPHV de feiten waaronder de herstructurering van PVH en de Optas-groep hebben plaatsgevonden, te kunnen vaststellen ter bepaling van haar kansen in een eventuele procedure. Het is niet aan mij om hierover een oordeel te vellen; afgewacht zal moeten worden tot de rechter een uitspraak heeft gedaan. De president van de rechtbank heeft aangegeven dat een uitspraak 10 januari a.s. valt te verwachten.

Zoals eerder aangegeven heb ik in de huidige situatie geen bevoegdheden om in te grijpen, zo dat al wenselijk zou zijn. Dat laat onverlet dat – gegeven de onvrede die is ontstaan – het wellicht mogelijk zou kunnen zijn dat in onderling overleg tussen betrokken partijen ten dele tegemoet kan worden gekomen aan de gevoelde onvrede. Waar zulks nuttig zou kunnen blijken te zijn, zal ik dit bevorderen.

4. De toekomst

Kunnen dergelijke situaties in de toekomst voorkomen worden?

Bij de beantwoording van deze vraag spelen verschillende aspecten een rol, te weten (1) de eigendomverhoudingen bij pensioenuitvoerders, (2) de beëindiging van pensioenfondsen, en (3) de ontwikkelingen van de pensioensector en van wetgeving sinds medio jaren negentig.

Ad. 1. Eigendomsverhoudingen bij pensioenuitvoerders

In dit verband is het belangrijk eerst in te gaan op de eigendomsverhoudingen bij pensioenuitvoerders. De heer Omtzigt (CDA) en mevrouw Hamer (PvdA) hebben daar ook bij de behandeling van de Veegwet pensioenen om gevraagd. Het eigendom ligt bij de pensioenuitvoerder waar de pensioenregeling is ondergebracht. Dat kan op grond van de Pensioenwet een pensioenfonds, een verzekeraar of een pensioeninstelling in een andere lidstaat zijn. Tegenover dat eigendom staan contractuele verplichtingen tot het doen van uitkeringen aan de deelnemers van die pensioenregelingen. Bij een verzekeraar geldt dat eventuele winsten die worden gemaakt op de uitvoering van pensioenregeling voor de verzekeraar zijn, tenzij anders is afgesproken (bijvoorbeeld winstdelingsuitkeringen). Bij een pensioenfonds wordt geen winst gemaakt en zijn buffers eigendom van het fonds. Bij een pensioenfonds is in die zin een bijzondere situatie dat contractpartijen dezelfde zijn als de eigenaren van het pensioenfonds en het pensioenvermogen. In de uitvoeringsovereenkomst moet de werkgever met de pensioenuitvoerder– in dit geval een pensioenfonds – afspraken vastleggen over de eventuele bestemming van overtollige middelen.

Sociale partners kunnen besluiten of zij de regeling onderbrengen bij een pensioenfonds, een verzekeraar of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Dat impliceert ook dat zij kunnen besluiten om een bestaand pensioenfonds om te zetten in een verzekeraar. Zij hoeven daarvoor geen toestemming te vragen aan DNB. Wel toetst de bank in dat geval of de opgebouwde rechten op een zodanige wijze worden overgedragen dat aan alle wettelijke zekerheidseisen is voldaan. Een dergelijke toetsing heeft ook bij Optas plaatsgevonden. Is aan de genoemde vereisten voldaan, dan kan DNB binnen het toenmalige en het huidige wettelijke kader de omzetting niet tegenhouden.

Ad. 2. Beëindiging van pensioenfonds

Beëindiging van een pensioenfonds kan door middel van liquidatie of omzetting. De situatie waarbij een pensioenfonds is omgezet in een verzekeraar heeft tot dusverre in twee gevallen plaatsgevonden. Met de introductie van de Algemene pensioeninstelling verwacht ik evenwel dat omzettingen van pensioenfondsen in de toekomst vaker (kunnen) voorkomen dan tot nu toe het geval was.

Naast Optas is er de omzetting geweest van Stichting Pensioenfonds De Eendragt in Eendragt Pensioen NV (een verzekeraar). In dit geval is gekozen voor de figuur van splitsing van de stichting in de zin van artikel 2:33a, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Bij de splitsing zijn alle verplichtingen en bezittingen geruisloos overgegaan naar de eerder opgerichte NV (Eendragt Pensioen NV) waarna het oude pensioenfonds jaar naam(Stichting De Eendragt Pensioen) en doelstelling veranderde. Het pensioenfonds werd aandeelhoudster van de NV. Het bestuur hiervan bestaat uit 32 leden, 15 leden worden benoemd door de directies van de aangesloten ondernemingen, 15 leden worden benoemd door de ondernemingsraden van aangesloten ondernemingen en 2 leden worden benoemd door gepensioneerden. Cruciaal verschil met de constructie waartoe bij Optas was besloten, is dat bij De Eendragt sociale partners zeggenschap hebben gehouden via de aandeelhouder.

In andere gevallen vindt beëindiging van een pensioenfonds altijd plaats door middel van liquidatie van het fonds. In geval van liquidatie houdt DNB toezicht en kijkt daarbij vooral naar de statutaire bepalingen over liquidatie, de overdracht van de verplichtingen, afwikkeling van de bezittingen en de schulden en de besteding van het liquidatiesaldo. De toetsing van DNB is zowel formeel (is er voldaan aan de wettelijke en statutaire bepalingen) als materieel. Dat laatste ziet onder meer op het liquidatiesaldo. Niet alleen de verdeling over de betrokken belanghebbenden wordt beoordeeld. Maar ook de totstandkoming van het saldo kan voor DNB een aandachtpunt zijn.

Ad. 3. Veranderingen in de pensioensector en de wetgeving sinds medio jaren negentig

Een ander relevant uitgangspunt bij de beantwoording van deze vraag is dat het binnen ons pensioenstelsel primair de sociale partners zijn die afspraken maken over pensioenen en dat die afspraken niet inhoudelijk worden getoetst. In de kwestie Optas is door het bestuur gekozen voor omzetting van een pensioenfonds in een verzekeraar. Dat deze afspraken achteraf gezien niet door alle betrokken partijen als goede afspraken worden gezien, laat onverlet dat deze afspraken zijn gemaakt binnen de wettelijke randvoorwaarden. De vraag kan wel worden gesteld of het verschil in beeldvorming dat bij de kwestie Optas tot conflicten heeft geleid, niet mede ook is ontstaan door de niet altijd expliciet en transparant vastgelegde afspraken. Juist wat betreft transparantie en heldere verhoudingen hebben zich in de pensioensector de afgelopen jaren positieve ontwikkelingen voorgedaan. De weerslag daarvan is nadrukkelijk in de Pensioenwet terug te vinden. In de eerste plaats dienen partijen allerlei zaken helder vast te leggen in de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst en het pensioenreglement. De wet stelt aan elk van deze instrumenten bepaalde eisen of noemt punt die in ieder geval geregeld moeten worden. Zo moet in de uitvoeringsovereenkomst met de pensioenuitvoerder duidelijk worden vastgelegd onder welke voorwaarden de toeslagverlening (indexatie) plaatsvindt. Ook moet worden vermeld welke uitgangspunten en procedures gelden ten aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en vermogensoverschotten, en winstdeling. Dat is een belangrijke verheldering ten opzichte van de Pensioen- en spaarfondsenwet die van toepassing was ten tijde van de omzetting van het pensioenfonds PVH in Optas Pensioenen NV. In de tweede plaats worden er nu meer uitgebreide eisen gesteld aan medezeggenschap en zijn pensioenuitvoerders gehouden aan de principes van goed pensioenfondsbestuur. In de principes is vastgelegd dat het bestuur verantwoording dient af te leggen over het gevoerde beleid en de genomen besluiten. Hierbij is het van belang dat er op evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening wordt gehouden. Met de verankering van het medezeggenschapsconvenant is bewerkstelligd dat bij er bedrijfstakpensioenfondsen een deelnemersraad moet worden ingesteld en bij ondernemingspensioenfondsen de keuze kan worden gemaakt tussen bestuursparticipatie van pensioengerechtigden en het instellen van een deelnemersraad. Deze deelnemersraden hebben een adviesrecht waardoor zij gevraagd en ongevraagd advies mogen geven over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen. In dit geval is het bijvoorbeeld van belang dat zij advies kunnen geven over een voorgenomen besluit tot liquidatie.

Voorts moeten afspraken over indexatie duidelijk aan de deelnemers gecommuniceerd worden en geeft het indexatielabel (vanaf 1 januari 2009) ook aan wat de verwachtingen voor toekomstige indexaties zijn. Was dit destijds ook al de praktijk geweest dan waren de gemaakte keuzes veel duidelijker in beeld gekomen.

Ook wil ik het Referentiekader naar aanleiding van de Commissie Conglomeraatvorming Pensioenfondsen niet onvermeld laten. Vanuit een goed pensioenfondsbestuur kan op directieniveau geen sprake zijn van een personele unie tussen het pensioenfonds en de bedoelde rechtspersoon. Ook op bestuursniveau dient terughoudend om te worden gegaan met personele unies. Aldus dragen deze principes bij tot een verhoging van de transparantie en zorgvuldigheid van pensioenuitvoerders.

Een ander in dit verband belangrijk element uit de Pensioenwet is de verplichting die in het financieel toetsingkader is opgenomen om de bezittingen en de verplichtingen op marktwaarde te waarderen. Dat betekent dat er op moment van omzetting scherper in beeld is wat de waarde is die in het kader van een omzetting bij een andere pensioenuitvoerder terecht komt.

Aanscherping van wetgeving

Tegen bovengeschetste achtergrond concludeer ik al met al dat de genoemde ontwikkelingen in de pensioensector en in de wetgeving ertoe zullen bijdragen dat er nu meer waarborgen zijn voor een blijvend draagvlak bij beslissingen over pensioenregelingen, zoals over omzetting van een pensioenfonds. Niettemin ben ik van mening dat de pensioenwetgeving met het oog op mogelijk toekomstige omzettingen van pensioenfondsen nader kan worden toegespitst, mede tegen de achtergrond van de te verwachten toename van het aantal omzettingen door de introductie van de Algemene pensioeninstelling. In dat verband ben ik voornemens om wettelijk te verankeren dat een omzetting van een pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder uitsluitend mogelijk is nadat de DNB een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven. DNB zou daarbij vergelijkbare toetsingscriteria kunnen hanteren als in geval van liquidatie. Daarvoor zal een mogelijkheid tot het stellen van nadere regels worden gecreëerd. Voorts ben ik voornemens om de deelnemersraad bij een omzetting – net zoals dat nu al bij een liquidatie van een pensioenfonds is geregeld – in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over een voorgenomen besluit van een pensioenfonds tot omzetting.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven