nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2007
Hierbij zend ik u mede namens de minister van Financiën de antwoorden
op de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA), Hamer (PvdA) en Blok (VVD) over
verplaatsing van pensioenfondsen naar België (Aanhangsel der Handelingen,
nr. 1182, vergaderjaar 2006–2007).
Naar aanleiding van de vrees van uw Kamer dat pensioenfondsen gemakkelijk
de Nederlandse toezichteisen kunnen ontlopen door zich in België te vestigen
wil ik nog het volgende opmerken, in aanvulling op de beantwoording van de
gestelde vragen.
Ten eerste is het verplaatsen van de statutaire zetel geen kwestie van één
pennenstreek. Op grond van het door Nederland gehanteerde «incorporatiestelsel»
bij het rechtspersonenrecht (Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) is het niet
mogelijk om de statutaire zetel van een vennootschap, stichting of corporatie
te verplaatsen naar een andere lidstaat zonder de rechtspersoon eerst te ontbinden.
In het geval van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen, waar het grootste
deel van de werknemers bij aangesloten is, betekent dit dat de verplichtstelling
op grond van de Wet Bpf 2000 vervalt. Het oorspronkelijke pensioenfonds
houdt immers op te bestaan. Dit betekent dat sociale partners een hoge prijs
betalen als ze de uitvoering van de regeling naar een andere lidstaat zouden
verplaatsen.
Ten tweede is van belang dat een pensioeninstelling uit een andere lidstaat,
die een Nederlandse regeling uitvoert, gebonden is aan twee cruciale onderdelen
van de Pensioenwet. Ten eerste is de consistentie-eis (art. 95 Pensioenwet)
op de betreffende regeling van toepassing. Deze eis houdt in dat er sprake
moet zijn van consistentie tussen gewekte verwachtingen, financiering en het
realiseren van voorwaardelijke toeslagen. Concreet betekent dit dat de pensioensinstelling
ook te maken heeft met de indexatiematrix en dat het niet zo kan zijn dat
de premie die bij de regeling hoort bij ongewijzigde gewekte verwachtingen
lager zal uitvallen. Ten tweede blijven de informatiebepalingen van de Pensioenwet
van toepassing. Deze behoren, net als de consistentie-eis, tot
het sociaal- en arbeidsrecht. Ook buitenlandse pensioeninstellingen die een
Nederlandse regeling uitvoeren dienen de deelnemers te informeren over onder
meer de hoogte van de te verwachten indexatie en onzekerheid daaromtrent.
Het toekomstige indexatielabel zal ook van toepassing zijn op deze pensioeninstellingen.
Kortom: verplaatsing van de statutaire zetel van een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds leidt tot verlies van de verplichtstelling. Hierdoor
zullen deze fondsen, waar het merendeel van de Nederlandse werknemers bij
aangesloten is, niet snel deze keuze maken. Daarnaast blijft de kern van de
Pensioenwet – wat men belooft, moet men ook nakomen – ook van
toepassing op buitenlandse pensioeninstellingen die een Nederlandse regeling
uitvoeren. Dit biedt mijns inziens voldoende bescherming aan de deelnemers.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner