28 291 (R 1716)
Verdrag inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Honduras; 's-Gravenhage, 15 januari 2001

nr. 293
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 maart 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 3 april 2002.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 mei 2002.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 15 januari 2001 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Honduras (Trb. 2001, 60).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 3 april 2002 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Het advies van de Raad van State (van het Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

In deze nota wordt mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën het op 15 januari 2001 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Honduras toegelicht.

Een verdrag inzake de bevordering en de bescherming van investeringen heeft tot doel investeringen over en weer bescherming te bieden bovenop en ter aanvulling van de bescherming op grond van de wetten en regelingen van de verdragspartijen en onder andere daarmee zulke investeringen te bevorderen.

Het overleg inzake het onderhavige verdrag heeft plaatsgevonden op initiatief van Nederland.

Het verdrag, dat grotendeels overeenkomt met het Nederlandse modelverdrag, garandeert aan investeerders non-discriminatoire behandeling van investeringen door investeerders van de ene verdragspartij op het grondgebied van de andere verdragspartij. Investeerders hebben met betrekking tot hun investering recht op een behandeling die niet slechter is dan de behandeling die investeerders uit het land zelf krijgen (nationale behandeling), alsmede op een behandeling die niet slechter is dan de behandeling die aan investeerders uit derde landen wordt gegeven. Investeerders hebben recht op de beste behandeling van deze twee.

Het verdrag voorziet verder onder meer in een vrije transfer van betalingen verband houdend met een investering. Er worden tevens regels gesteld omtrent onteigening van een investering. Eventuele geschillen met overheden van het gastland kunnen door de investeerder aan onpartijdige internationale arbitrage worden onderworpen.

Het belang van het verdrag

Het belang van het investeringsbeschermingsverdrag voor Nederlandse investeerders is gelegen in het feit dat het verdrag regels bevat die aan hen voor langere tijd zekerheid verschaffen over de behandeling van hun investeringen. Zij hebben in ieder geval recht op de meest gunstige van de behandeling die investeerders van het eigen land of die uit een derde land genieten. De bescherming die het verdrag verder biedt, zoals het recht op vrije transfer en de regels bij onteigening, blijft bestaan ook als de nationale wetgeving gewijzigd zou worden.

Alle investeringsbeschermingsverdragen die Nederland sluit, zijn gebaseerd op de Nederlandse modelovereenkomst. Deze is in nauw overleg met het bedrijfsleven ontwikkeld en biedt het bedrijfsleven een toezegging tot bescherming van de investeringen in het andere land. Een investeringsbeschermingsverdrag vormt een kader waar het bedrijfsleven in het buitenland een beroep op kan doen als er bijvoorbeeld een investeringsgeschil is of dreigt.

Economie en bilaterale economische betrekkingen met Honduras

De economische situatie in Honduras wordt nog steeds sterk beïnvloed door de gevolgen van de orkaan Mitch in 1998. De schade die de orkaan heeft veroorzaakt, wordt geraamd op ruim US $ 3 miljard. Sindsdien verkeert het land in een fase van wederopbouw. De gevolgen van de orkaan voor de economie zijn echter minder groot gebleken dan gevreesd. In 1999 was er sprake van een negatieve economische groei van 1,9%. In 2000 herstelde de economie zich zeer goed en was er sprake van een economische groei van 4,9%. De economische groei in 2001 zal als gevolg van de groeivertraging in de Verenigde Staten (VS) en de historisch lage koffieprijs (het belangrijkste exportproduct van Honduras) vertragen naar 2,5%. De inflatie blijft aan de hoge kant, maar blijft eveneens redelijk stabiel rond de 10%. De monetaire autoriteiten blijven echter aandringen op verlaging van het inflatiecijfer.

Dit jaar vinden er in Honduras verkiezingen plaats. De zittende regering Facussé heeft als belangrijkste doel om aan de verplichtingen met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) te voldoen, waarmee een nieuwe tranche in het kader van de Armoede Reductie en Groei Faciliteit (Poverty Reduction and Growth Framework (PRGF)) is overeengekomen. Ondanks het overeengekomen PRGF en het daarmee samenhangende strakke monetaire beleid blijft het groeiende begrotingstekort zorgwekkend. Het handelstekort zal in 2001 naar verwachting verder toenemen. De export neemt af als gevolg van de groeivertraging in de VS en de lage koffieprijzen. De import zal daarentegen stijgen als gevolg van de voortdurende herstelwerkzaamheden en een toenemende binnenlandse vraag.

De bilaterale economische betrekkingen tussen Nederland en Honduras zijn vooralsnog beperkt. De bilaterale handel is het afgelopen jaar aanzienlijk toegenomen, ondanks een afname van de Nederlandse uitvoer naar Honduras in 2000. De Nederlandse export naar Honduras nam in 2000 af tot f 35 miljoen (1999: f 40 miljoen) en bestond vooral uit chemische producten en machines en vervoersmaterieel. De Nederlandse import uit Honduras steeg daarentegen in 2000 naar f 79 miljoen (1999: f 46 miljoen) en bestond vooral uit landbouwproducten. Het Nederlands bedrijfsleven is op beperkte schaal aanwezig in Honduras en is hoofdzakelijk in de landbouwsector actief. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totaal van de uitstaande investeringen. De landbouw, het toerisme en de infrastructurele werken bieden de meeste mogelijkheden voor investeerders in Honduras.

Koninkrijkspositie

De regeringen van de Nederlandse Antillen en van Aruba hebben te kennen gegeven medegelding van dit verdrag te wensen.

De regering van de Nederlandse Antillen beschouwt Honduras als een potentiële markt voor export en dienstverlening door bedrijven in de Nederlandse Antillen.

Investeringsbeschermingsverdragen kunnen een stimulans betekenen voor de totstandkoming van buitenlandse investeringen en joint-ventures.

De regering van Aruba streeft naar diversificatie van de economie en ziet daarbij het aantrekken van buitenlandse investeringen en het bevorderen van de handelsbetrekkingen van Aruba als belangrijke instrumenten. Het vastleggen van bindende normen inzake de behandeling van de investeringen in een investeringsbeschermingsverdrag wordt gezien als een van de middelen ter verbetering van de concurrentiepositie van Aruba.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 geeft een omschrijving van diverse in het verdrag voorkomende begrippen. De omschrijving van de term investeringen (onderdeel a) is niet limitatief. Het verdrag dekt zowel directe als indirecte investeringen (investeringen gedaan door een in het gastland opgerichte rechtspersoon of door een in een derde land opgerichte rechtspersoon die onder toezicht staat van een onderdaan van de andere verdragspartij), met dien verstande dat het bij rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van een derde land, moet gaan om dochtermaatschappijen (onderdeel b). In de definitie van grondgebied is expliciet opgenomen dat naast de internationale wateren het luchtruim daaronder valt (onderdeel c).

Artikel 2 bevestigt de bevoegdheid van de verdragspartijen om over de toelating van investeringen te beslissen en om voorwaarden aan investeerders op te leggen.

Artikel 3 gaat over de behandeling die investeringen na toelating op het grondgebied van de andere partij zullen krijgen. Er wordt voorzien in eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen en in een verbod tot het nemen van onredelijke of discriminatoire maatregelen jegens de investeerder. Dit wordt nader gespecificeerd als de meest gunstige van de behandeling die investeringen van eigen onderdanen of die van derde landen genieten. De voordelen die aan onderdanen van derde landen worden gegeven in het kader van een douane-unie, een economische unie, monetaire unie of een vergelijkbare instelling, behoeven niet aan onderdanen van de andere verdragspartij gegeven te worden.

Artikel 4 voorziet met betrekking tot belastingen, heffingen en dergelijke en fiscale voordelen in een behandeling van de investeringen die niet minder gunstig is dan de meest gunstige van de behandeling die investeringen van eigen onderdanen of die van derde landen in gelijke omstandigheden genieten, alsmede in een aantal uitzonderingen op dit beginsel.

Artikel 5 garandeert dat alle betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt in convertibele valuta zonder beperking of vertraging. De opsomming van categorieën betalingen is niet limitatief. Dit artikel garandeert eveneens vrije transfer van de in artikel 7 bedoelde compensatie voor verliezen als gevolg van bijvoorbeeld oorlog of revolutie en van betalingen in het kader van de beslechting van geschillen onder artikel 9 en artikel 12 (artikel 5, eerste lid). In het tweede lid staan limitatief de redenen opgesomd, waarom transfer mag worden opgehouden. Dat dient steeds te geschieden op non-discriminatoire basis en de uitzonderingen mogen niet worden aangewend om de verplichtingen van het verdrag opzij te zetten. In het derde lid staat dat de bepalingen van het onderhavige verdrag de rechten en plichten van de verdragspartijen als lid van het IMF onverlet laten.

Artikel 6 omschrijft de voorwaarden waaronder maatregelen, zoals onteigening en nationalisatie, die leiden tot onvrijwillig bezitsverlies van een investering, mogen plaatsvinden. Er wordt vereist dat betaling plaatsvindt van een rechtvaardige schadeloosstelling, waarbij de werkelijke marktwaarde of bij afwezigheid daarvan de werkelijke waarde van de investering, direct voorafgaand aan de onteigening of het bekend worden van de onteigeningsmaatregelen, bepalend is en waarbij een vertraging in de betaling daarvan tot compensatie leidt. Tijdens de onderhandelingen met Honduras stelde dat land de term «werkelijke marktwaarde» voor als criterium voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding bij onteigening. Nederland hanteert gewoonlijk de term «werkelijke waarde». Uiteindelijk werd overeenstemming bereikt over het opnemen van beide begrippen, waarbij in eerste instantie de werkelijke marktwaarde als basis voor het vaststellen van de vergoeding voor het te onteigenen eigendom zal worden gehanteerd. Indien deze niet vast te stellen is, zal uitgegaan worden van de werkelijke waarde voorafgaand aan het moment dat de onteigeningsmaatregelen publiekelijk bekend werden. Een (werkelijke) marktwaarde, gebaseerd op vraag en aanbod, zal echter doorgaans bekend of vast te stellen zijn en gewoonlijk te toetsen zijn aan de waarde van vergelijkbare investeringen waardoor deze waarde vrijwel overeen zal komen met de werkelijke waarde.

Artikel 8 bevat de erkenning van subrogatie met het oog op een uitkering wegens niet-commerciële schade uit hoofde van een investeringsverzekering, zoals op grond van de Regeling herverzekering investeringen.

Artikel 9 behandelt de geschillenbeslechting tussen de investeerder en het gastland, ook wel «diagonale arbitrage» genoemd. Voorzien is in een vriendschappelijke oplossing van een geschil (artikel 9, eerste lid). De verdragspartijen stemmen er op voorhand mee in dat, indien niet binnen zes maanden een vriendschappelijke oplossing gevonden kan worden, het geschil op verzoek van de investeerder kan worden onderworpen aan een nationaal rechtscollege of aan internationale arbitrage (artikel 9, tweede lid). Een geschil kan dan worden voorgelegd aan het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID), op grond van het op 18 maart 1965 te Washington tot stand gekomen Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten (Trb. 1966, 152, laatstelijk Trb. 1994, 126), hierna ICSID-verdrag (artikel 9, tweede lid, onderdeel b). Nederland en Honduras zijn beide partij bij het ICSID-verdrag. Het geschil kan ook worden voorgelegd aan een ad hoc tribunaal onder de arbitrageregels van UNCITRAL (Commissie voor Internationaal Handelsrecht van de Verenigde Naties) (artikel 9, tweede lid, onderdeel c). Rechtspersonen, die onderdaan zijn van een verdragspartij en die voordat het geschil optreedt onder toezicht stonden van een onderdaan van de andere verdragspartij, worden in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, onder b, van het ICSID-verdrag beschouwd als onderdaan van de andere verdragspartij (artikel 9, derde lid). Arbitrageuitspraken in een geschil zijn definitief en bindend voor de partijen bij het geschil (artikel 9, vierde lid). De verdragspartijen stemmen er op voorhand mee in dat een geschil kan worden voorgelegd aan elk van de fora voor geschillenbeslechting die zijn genoemd in het tweede lid (artikel 9, vijfde lid).

Artikel 10 bepaalt dat het verdrag ook van toepassing is op investeringen gedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het verdrag. De bepalingen van het verdrag zijn echter niet van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan vóór de inwerkingtreding van het verdrag.

Artikel 12 omschrijft de behandeling van een geschil tussen verdragspartijen. De voorzitter van het arbitragetribunaal, bedoeld in dit artikel, moet een onderdaan zijn van een derde land (eerste lid).

Artikel 14 geeft aan dat het verdrag een looptijd heeft van 15 jaar, waarna het stilzwijgend wordt verlengd met periodes van telkens 10 jaar, behoudens opzegging met een termijn van zes maanden. In het laatste geval zal een investering nog 15 jaar onder de beschermende werking van het verdrag vallen (derde lid).

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven