28 286 Dierenwelzijn

Nr. 810 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2015

Op 1 april 2015 heeft uw vaste commissie voor Economische Zaken mij verzocht om een reactie te geven op het artikel over een uitbraak van hazenpest (tularemie). Hieronder ga ik in op diverse aspecten die hierbij aan de orde zijn.

Hiervoor heb ik uit diverse bronnen informatie ontvangen: de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) (inclusief het Centrum Monitoring Vectoren), het Centraal Veterinair Instituut (CVI, onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centre), het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (CIb/RIVM), het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) en de afdeling Pathobiologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht (UU).

Feitelijke situatie

Tot nu toe is dit jaar door het CVI bij elf dood gevonden hazen de verwekker van tularemie (de bacterie Francisella tularensis) aangetroffen. Het totale aantal gestorven hazen is waarschijnlijk hoger. De besmette dode dieren zijn vooral in Friesland gevonden en één in Overijssel. Het is nog niet duidelijk hoe de besmetting van de hazen heeft plaatsgevonden.

Gevaren voor de volksgezondheid

Tularemie is een zoönose, een ziekte die van dieren kan worden overgebracht op mensen. In Nederland functioneert een signaleringsoverleg voor zoönosen (SO-Z). Experts uit het veterinaire en humane domein overleggen maandelijks om signalen uit binnen- en buitenland bij mens en dier (die bijvoorbeeld komen uit verschillende monitoringsystemen) uit te wisselen. De kerngroep bestaat uit een aantal vaste experts vanuit het CIb/RIVM, het CVI, de Gezondheidsdienst voor Dieren, het DWHC, de Faculteit Diergeneeskunde en de NVWA. Deze structuur is ingesteld voor de vroegtijdige signalering en bestrijding van opkomende zoönosen. Op basis van deze signalen wordt een eerste risicobeoordeling gedaan van mogelijke zoönotische infecties. Ik verwijs voor een nadere omschrijving van deze structuur naar Kamerstuk 28 286, nr. 505 van 18 mei 2011.

Ook de signalen over de aanwezigheid van tularemie bij hazen zijn in dit overleg besproken. Tularemie is in Nederland tussen 1953 en 2011 nooit aangetoond. In Nederland zijn echter sinds 2011 enkele gevallen van deze ziekte geconstateerd bij mensen (oktober 2011, juli 2013, januari 2014). Dit jaar zijn nog geen humane gevallen gemeld. Tularemie vormt tot nu toe een beperkt gevaar voor de volksgezondheid.

Onderzoek

Naar aanleiding van de signalen van begin vorig jaar is een risicobeoordeling opgesteld voor het SO-Z, inclusief adviezen hoe om te gaan met nieuwe humane of dierlijke gevallen. Vervolgens is een projectgroep opgericht, waarin het CIb/RIVM, CVI, DWHC en NVWA vertegenwoordigd zijn, om de adviezen in de risicobeoordeling op te volgen, en nieuwe signalen snel te kunnen oppakken. Nederlandse artsen en ziekenhuizen zijn door het CIb/RIVM meerdere malen geïnformeerd over tularemie in Nederland.

Verder heeft op advies van de projectgroep de GGD, de lokale huisartsen en arts-microbiologen in Friesland ingelicht. Tevens heeft de GGD contact opgenomen met de vinders van de dode hazen om hen te alerteren op de ziekteverschijnselen van tularemie. Verder is door het CIb/RIVM geadviseerd om een meldingsplicht voor humane gevallen met tularemie in te stellen. Dit advies wordt door het Ministerie van VWS opgevolgd.

De projectgroep is van mening dat dit een unieke situatie in Nederland lijkt te zijn waarvan niet goed kan worden ingeschat of dit meer consequenties voor de volksgezondheid heeft in de nabije toekomst. Daarom wordt op korte termijn nader onderzoek gestart, o.a. naar een eventuele relatie met de veldmuizenplaag in Friesland en of de besmetting mogelijk ook via het water kan verlopen (met name rond Akkrum in Friesland). Tevens zal worden onderzocht of vectoren als teken, muggen en dazen in dit gebied besmet zijn.

Tenslotte zal worden geïnventariseerd of zich meer ziektegevallen onder mensen hebben voorgedaan en onder welke risicogroepen. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek worden eventuele aanvullende maatregelen besproken door de bovengenoemde betrokken organisaties.

Gevaren voor wilde diersoorten

De bacterie die de besmetting veroorzaakt, komt vrij algemeen in de wereld voor. Knaagdieren (vooral woelmuizen en hazen) kunnen besmet raken. Met name hazen zijn gevoelig voor de bacterie en kunnen na infectie ziekteverschijnselen vertonen. Soms treedt er sterfte op. Ook op het oog gezonde dieren kunnen de ziekte onder de leden hebben. Zieke en dode hazen, kunnen voor onderzoek worden opgestuurd naar het DWHC. Bij een verdenking doet het CVI bevestigingsonderzoek en neemt bij een positieve uitslag contact op met de NVWA.

Voor de stand van hazen in het wild vormt deze ziekte geen bedreiging: de stand van de haas is in Nederland goed. Wel is het belangrijk dat jagers rekening houden met een mogelijke besmetting bij dood aangetroffen of geschoten hazen en de nodige voorzorgmaatregelen treffen. Een besmette haas is overigens ongeschikt voor consumptie.

Gevaren voor gehouden dieren

Tularemie is volgens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD, in de toekomst de nieuwe «Wet Dieren») meldplichtig voor dierenartsen, onderzoeksinstellingen en dierhouders. Wettelijk gezien moet alleen gemeld worden voor dieren «niet zijnde vee» (zoals gezelschapsdieren, paarden of wilde dieren).

Het is van belang dat dierenartsen alert zijn op het optreden van tularemie bij schapen, knaagdieren en huisdieren. Zo zijn schapen gevoelig voor tularemie en kunnen ook huisdieren, zoals honden en katten, besmet raken met de bacterie en tularemie krijgen. Runderen zijn daarentegen minder gevoelig voor deze ziekte en er zijn geen aanwijzingen dat tularemie bij paarden voorkomt. Een mogelijke besmetting kan gemeld worden bij het landelijk meldpunt voor dierziekten van het CVI.

Informatieverstrekking aan risicogroepen

De rijksoverheid (RIVM, NVWA, DWHC) verstrekt via de reguliere kanalen uitgebreide informatie over tularemie. Daarnaast is via artikelen in gespecialiseerde bladen voor bepaalde doelgroepen aandacht gegeven aan de aanwezigheid van deze ziekte bij hazen, de mogelijke transmissieroutes naar mensen en preventieve maatregelen hoe overdracht te voorkomen. De belangrijkste doelgroepen zijn jagers en wildbeheerders, natuurbeheerders, dierenartsen en mensen die met besmette dieren in aanraking kunnen komen, zoals poeliers en natuurbeschermers.

Zo zijn in «De Nederlandse Jager» artikelen gepubliceerd en heeft de Koninklijke Jagers Vereniging haar leden per mail over de situatie geïnformeerd. Verder zijn in het blad «Jacht en Wildbeheer» vergelijkbare artikelen geplaatst. In maart 2015 is een artikel verschenen in het Vakblad Bos, Natuur en Landschap, dat onder meer gelezen wordt door natuurbeheerders. Ook heeft de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) aandacht besteed aan tularemie. Vereniging voor Zoogdierbescherming (VZZ) heeft hierover op haar website berichten geplaatst en eind 2014 een artikel gepubliceerd in het VZZ-blad «Zoogdier».

DWHC heeft contact gezocht met Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en natuurbeheerders in Friesland en Overijssel alsook met de Unie van Waterschappen om hen te informeren over deze zoönose. Tevens zijn poeliers in Nederland via de Nederlandse Bond van Poeliers en Wildhandelaren geïnformeerd over tularemie en het nemen van preventieve maatregelen om besmetting te voorkomen. Daarnaast zijn dierenartsen via Vetinf@ct geïnformeerd over de aanwezigheid van tularemie bij hazen. Ook via kranten, radio en tv is informatie verstrekt, met name in Noord-Nederland.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven