28 286 Dierenwelzijn

Nr. 750 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2014

In deze brief informeer ik uw Kamer over de toezegging uit het Wetgevingsoverleg Jaarverslag van 24 juni jl. omtrent de aantallen rundveebedrijven waar dieren worden aangebonden en over het gebruik van elektrische koetrainers (Kamerstuk 33 930 XIII, nr. 20). Tijdens het Algemeen Overleg NVWA van 6 februari jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 4) heb ik uw Kamer toegezegd te kijken naar de wenselijkheid en mogelijkheden van herkenbare perceelsregistratie, waarbij voor de inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Politie en de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID) herkenbare contactgegevens aan de perceelsafscheiding aanwezig zijn. U vindt bij deze mijn bevindingen.

In deze brief zet ik tevens uiteen waarom ik overga tot een verlenging van de vrijstelling van een derde ingreep bij oudere fokvarkens tot 1 juli 2016 en informeer ik u over een wijziging van standpunt van de Europese Commissie over de maximale spleetbreedte bij roostervloeren waar vleesvarkens op gehouden worden. Tot slot bied ik uw Kamer als bijlage bij deze brief de rapportage van de entreemonitoring Vleeskuikenbesluit 2010 aan zoals deze door de toenmalige nVWA (nu NVVWA) is uitgevoerd. Aan uw Kamer is toegezegd dat over deze entreemonitoring gerapporteerd zou worden (Kamerstuk 32 423, nr. 2).

Toezeggingen WGO Jaarverslag omtrent aanbinden van koeien en gebruik koetrainers

Tijdens het WGO Jaarverslag van 24 juni jl. heb ik toegezegd u nader te informeren over aantallen rundveebedrijven waar dieren worden aangebonden en over elektrische koetrainers.

Het CBS inventariseert via de landbouwtelling periodiek, maar niet jaarlijks, gegevens over huisvesting. In de melkveehouderij werden volgens cijfers van het CBS in 2012 op 1801 bedrijven dieren nog aangebonden. Het gaat daarbij om 93.000 dierplaatsen voor melkkoeien en 66.000 dierplaatsen voor melkjongvee. Dit betreft zowel reguliere als biologische bedrijven. In de regel zijn dit kleinere meer traditionele bedrijven. Ik voorzie dat het aantal met de tijd zal afnemen. Ik ben niet voornemens deze vorm van houderij te verbieden.

Op dit moment zijn er nog circa 30 biologische bedrijven die melkvee aanbinden. Op grond van de EU-regelgeving voor biologische bedrijven is het in principe niet toegestaan om dieren aan te binden. Lidstaten hebben de mogelijkheid om een uitzondering te maken voor kleine stallen. In Nederland is tot en met 31 december 2015 op bedrijven met ten hoogste vijftig runderen het aanbinden van deze dieren toegestaan. Vanaf 1 januari 2016 is dit toegestaan voor bedrijven met ten hoogste 10 runderen. Zoals ook aangegeven in het Wetgevingsoverleg Jaarverslag van 24 juni jl. ontraad ik de motie van de leden Ouwehand en Thieme (Kamerstuk 33 930 XIII, nr. 11) waarin wordt verzocht een plan van aanpak op te stellen om het permanent aanbinden van koeien uit te faseren.

Een elektrische koetrainerinstallatie is een in een stal aangebrachte in hoogte verstelbare schrikdraadinstallatie op enkele centimeters boven de schoft van de koe. Bij het urineren en mesten kromt de koe haar rug, waardoor de rug tegen de stroominstallatie aankomt. Hierdoor leren de koeien iets naar achteren te gaan staan om dit contact te vermijden waardoor de mest en urine in de grup komt en de ligplaats schoon blijft. Dit wordt gedaan vanwege de hygiëne.

Nieuw te bouwen stallen bestaan voor het overgrote deel uit ligboxstallen waarin koetrainers niet worden toegepast. Er is geen registratie beschikbaar van het aantal (grup)stallen waarin koetrainers in het verleden geïnstalleerd zijn en/of nog toegepast worden.

In artikel 2.1 van de wet Dieren is het verbod op dierenmishandeling opgenomen. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Voorts is in dit artikel een aantal specifieke gedragingen omschreven die in elk geval als dierenmishandeling worden gekwalificeerd. Het derde lid van artikel 2.1 van de wet voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nog andere specifieke gedragingen te omschrijven die in ieder geval als dierenmishandeling gelden ter verduidelijking van de norm en ter bevordering van de handhaafbaarheid van het verbod. Op grond hiervan is in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren een aantal gedragingen opgenomen. Met een op korte termijn ter consultatie voor te leggen ontwerp-wijzigingsbesluit wordt ook het gebruik van apparatuur waarmee het dier door middel van stroomstoten, elektromagnetische signalen of straling pijn kan worden toegebracht opgenomen in het Besluit houders van dieren en daarmee expliciet aangemerkt als dierenmishandeling. Het gebruik van dergelijke apparatuur is volgens het voorgestelde wijzigingsbesluit alleen toegestaan indien gericht op het teweegbrengen van een gerechtvaardigde verandering in het gedrag van het dier ter voorkoming van gevaar voor mens of dier. Het gebruik van een elektrische koetrainer is daarop niet gericht en derhalve volgens het voorgestelde wijzigingsbesluit niet toegestaan. De NVWA ziet toe op de naleving van deze regelgeving. Ten aanzien van de motie van de leden Ouwehand en Thieme (Kamerstuk 33 930 XIII, nr. 12) waarin wordt verzocht een einde te maken aan het gebruik van koetrainers en de NVWA hierop te laten controleren, wil ik deze bezien in het licht van bovenstaande consultatie en beschouw ik derhalve als voorbarig.

Perceelsregistratie

In het Algemeen Overleg NVWA van 6 februari jl. heb ik uw Kamer toegezegd te kijken naar de wenselijkheid en mogelijkheden van herkenbare perceelsregistratie, waarbij voor de inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Politie en de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID) herkenbare contactgegevens aan de perceelsafscheiding aanwezig zijn. In het debat is naar voren gebracht dat handhavers van politie bij gevallen van dierverwaarlozing soms veel tijd nodig hebben om vast te stellen wie de eigenaar en/of houder van de verwaarloosde dieren is. Gedachte is dat hierdoor de inzetbaarheid en de effectiviteit van de politie voor dierenwelzijnszaken in negatieve zin wordt beïnvloed. Als mogelijk oplossing is gesuggereerd dat eigenaren, dan wel gebruikers van percelen landbouwgrond, worden verplicht om aan de grens van percelen herkenbaar contactgegevens aan te brengen.

Hoewel ik onderschrijf dat het bij noodhulp in het kader van dierverwaarlozing van belang is dat handhavers zo snel mogelijk over noodzakelijke contactgegevens kunnen beschikken, zitten er aan het voorstel echter een aantal nadelen. Er bestaat een reële kans dat de aangebrachte gegevens niet up to date blijken te zijn of door weersomstandigheden onvoldoende leesbaar zijn geworden. Ook bestaat de kans op diefstal en/of beschadiging. Ook zijn er privacy aspecten aan verbonden omdat een tot nu toe afgeschermd gegeven voor iedereen zichtbaar is geworden. Tot slot leidt dit extra lasten voor alle perceeleigenaren indien er een verplichting wordt opgelegd tot het aanbrengen van contactgegevens, waar dit voor een klein deel van de eigenaren van toepassing is.

Zoals aangegeven deel ik de opvatting dat het snel kunnen achterhalen van een perceeleigenaar relevant is in het kader van noodhulp bij dierverwaarlozing. De Landelijke Inspectie Dienst (LID), NVWA en de politie zijn alle drie ondertekenaars van het Convenant samenwerking Dierenhandhaving. De partijen zijn in gesprek om de samenwerking te optimaliseren en het convenant nog verder uit te werken in praktische samenwerkingsafspraken en concrete afspraken over informatie uitwisseling. Ik zeg u toe dat ook de verbetering van de onderlinge gegevensverstrekking op dit punt daarin meegenomen zal worden. Streven is dat de gegevens op korte termijn voor de betrokken diensten beschikbaar zijn. Daarbij zullen ook mogelijke technologische innovaties bestudeerd worden.

Derde ingreep bij varkens ter identificatie

Op basis van artikel 2.7 van het Besluit diergeneeskundigen zijn maximaal twee ingrepen toegestaan ter identificatie van een dier. Bij varkens betreft dit een I&R-merk op jonge leeftijd en een slachtblik dat wordt ingebracht op het moment dat het varken wordt afgevoerd ten behoeve van de slacht. Daarnaast wordt door varkenshouders bij oudere fokvarkens een extra oormerk aangebracht ter individuele herkenning van de dieren. Dit oormerk beschikt over meer functionaliteiten dan het I&R-merk zoals bijvoorbeeld een chip die gebruikt wordt in het kader van het individueel voeren van de varkens in groepshuisvesting. Ook wordt het oormerk bijvoorbeeld gebruikt voor het automatisch wegen van de varkens en voor het geautomatiseerd huisvesten in groepen.

Deze derde identificatie-ingreep was nog tot 1 juli 2014 toegestaan en derhalve niet opgenomen in het Besluit diergeneeskundigen, dat met ingang van diezelfde datum van kracht wordt.

De sector werkt sinds enkele jaren aan alternatieven voor deze derde ingreep, maar heeft aangegeven nog minimaal anderhalf jaar nodig te hebben om een werkbaar en praktijkrijp alternatief gereed te hebben. Zonder de mogelijkheid tot individuele herkenning van de varkens voorziet de sector problemen met traceerbaarheid, praktische uitvoerbaarheid (bijvoorbeeld voersystemen en huisvestingssystemen die niet meer aangestuurd worden), diergezondheid en dierwelzijn en antibiotica. Om deze redenen heeft de sector verzocht om voorlopig nog door te mogen gaan met het toepassen van de derde ingreep bij deze groep varkens.

Omwille van het positieve effect op het dierenwelzijn dat voortkomt uit de mogelijkheden van individuele begeleiding van de fokvarkens wordt derhalve voorzien in de mogelijkheid tot het aanbrengen van een derde ingreep ten behoeve van individuele dierherkenning tot 1 juli 2016. Dit wordt geregeld met een besluit tot wijziging van het besluit Diergeneeskundigen en tot inwerkingtreding van dat besluit met een vrijstellingsregeling. Na 1 juli 2016 zal een derde ingreep niet meer aan de orde kunnen zijn.

Spleetbreedte roostervloer voor vleesvarkens

In lijn met een eerdere uitleg van de Europese Commissie (EC) van de Varkensrichtlijn hanteert Nederland voor de spleetbreedte van roostervloeren voor varkens een maximum van 20 mm, in combinatie met de eis dat een deel van de vloer dicht is. Inmiddels heeft de Commissie haar standpunt herzien en kenbaar gemaakt dat de Varkensrichtlijn in de betreffende gevallen noopt tot toepassing van een maximum van 18 mm. Ik zal hiervoor een wijziging van het Besluit Houders van Dieren voorbereiden, dat te zijner tijd aan uw Kamer zal worden voorgelegd in het kader van de voorhangprocedure. De aangepaste norm zal gaan gelden voor nieuwe stallen. Daarbij heeft de EC heeft tevens gewezen op mogelijkheden die de productietoleranties van de CEN-normen bieden. Hierdoor zal in de praktijk deze wijziging voor de sector geen extra lasten met zich meebrengen.

Entreemonitoring Vleeskuikenbesluit

Het Vleeskuikenbesluit 2010 is in 2011 van kracht geworden. De entreemonitoring was noodzakelijk om het juiste staloppervlakte vast te stellen. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor het berekenen van de bezettingsdichtheid. Uit de rapportage blijkt dat deze entreemonitoring sectorbreed is uitgevoerd en in een aantal gevallen heeft geleid tot bijstelling van het door de pluimveehouder opgegeven staloppervlak. De entreemonitoring is sinds 2010 opnieuw uitgevoerd bij nieuwbouw of vernieuwbouw van vleeskuiken stallen. Waar nodig leidde dit tot bijstelling van het opgegeven staloppervlak.

Over de naleving van het Vleeskuikenbesluit 2010 na inwerkingtreding is de afgelopen jaren in de jaarverslagen van het Ministerie van Economische Zaken aan uw Kamer gerapporteerd1.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Bijlage: Rapportage entreemonitoring 2010

In 2011 is het Vleeskuikenbesluit 2010 van kracht geworden. Vleeskuikenhouders kunnen volgens dit besluit een keuze maken tussen 3 categorieën bezettingsgraad (# kg/m2) in hun stallen. Er kan gekozen worden voor <33 kg/m2(categorie 1), 33–39 kg/m2 (categorie 2) en 39–42 kg/m2 (categorie 3). Bij oplopende bezettingsgraad komen er wel extra regels betreffende welzijn en huisvesting bij.

Voor vleeskuikenhouders die aangaven een categorie 3 bezettingsgraad te willen verwezenlijken, is in 2010 een zogeheten entreemonitoring uitgevoerd door de toenmalige nVWA (nu NVWA), waarbij gecontroleerd werd op de voorwaarden van het Vleeskuikenbesluit (hoewel deze pas per 1 februari 2011 van kracht was) en waarbij het oppervlak van de stal(len) werd vastgesteld. Het oppervlakte moest vervolgens aan de toenmalige Dienst Regelingen (nu RVO.nl) doorgegeven worden. Dit werd vergeleken met het oppervlak dat de pluimveehouder zelf had opgegeven aan RVO.nl. RVO.nl is ook de dienst waarbij gegevens over het levende gewicht van de afgevoerde vleeskuikens opgegeven moeten worden. Uit de combinatie van deze twee elementen: staloppervlakte en levend gewicht van pluimvee uit deze stal kan vervolgens de bezettingsgraad berekend worden.

Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat over deze entreemonitoring gerapporteerd zou worden2. Hieronder volgt een overzicht van de gegevens van bedrijven die zijn gecontroleerd voor 1 februari 2011, de datum waarop het Vleeskuikenbesluit in werking trad.

Resultaten

De data hier gebruikt, betreffen gegevens van vleeskuikenhouders die in 2010 en voor 1 februari 2011 gecontroleerd zijn op basis van het (nog niet in werking gestelde) Vleeskuikenbesluit en waarbij niet stond aangegeven dat hun bedrijf gestopt is/was.

Tot 1 februari 2011 zijn er 705 inspecties afgerond. In tabel 1 (Bijlage A) staat een overzicht van de verschillende aspecten met daarbij het aantal bedrijven die Akkoord of Niet akkoord zijn bevonden op deze punten of waarbij Niet bekend is aangevinkt. In de categorie Niet akkoord komen 2 constateringen naar voren, namelijk een aantal aspecten die relatief vaak voorkwamen (betreft meer dan 80 bedrijven) en een aantal aspecten die relatief weinig voorkwamen (betreft minder dan 20 bedrijven). Zaken die relatief weinig voorkwamen zijn het niet behandelen van zieke vleeskuikens of onvoldoende controle van de gezondheid van de kuikens, het niet registreren van het aantal binnengebrachte vleeskuikens, het niet goed schoonmaken van de stal of het niet registreren van ras/kruising, het niet in orde zijn van de voeding, drinkvoorzieningen, ventilatie, koeling of verwarming, strooisel of geluidsemissie. Zaken die relatief vaak niet akkoord waren, betrof de aanwezigheid van documenten waarin de productiesystemen zijn beschreven.

Bij 106 bedrijven waren geen of niet alle documenten van de aanwezige productiesystemen aanwezig op het bedrijf. Vaak ging het om documentatie van het ventilatiesysteem of werden alle systemen gezamenlijk genoemd als productiesysteem, maar documentatie van strooisel en / of vloertype worden ook genoemd.

  • Overeenkomst van de door NVWA gemeten bruikbare oppervlakte in de stal met de oppervlakte opgegeven aan Dienst Regelingen (DR)

    Bij 567 bedrijven kwam de bruikbare oppervlakte van de stal die opgegeven was aan Dienst Regelingen niet overeen met de werkelijke (gemeten) bruikbare oppervlakte van de stal. Zowel kleiner als groter bruikbaar staloppervlak werd gezien.

  • Overeenkomst van de bruikbare oppervlakte in de stal met de oppervlakte op de plattegrond

    Bij 80 bedrijven kwam de bruikbare oppervlakte van de stal niet overeen met de oppervlakte aangegeven op de plattegrond. Dit werd veroorzaakt door afwezigheid van de plattegrond zelf of andere maten op de plattegrond dan er werden gemeten.

  • Aanwezigheid van een goed lichtschema, met een totale donkerperiode van 6u waarvan minstens 4u aaneengesloten

    Bij 96 bedrijven werd een Niet akkoord afgegeven voor het lichtschema. Dan wel omdat deze niet voldeed aan de eisen van een totale donkerperiode van 6u, waarvan 4u aansluitend, of omdat er niet gewerkt werd met een lichtschema.

In tabel 1 is een totaal aantal Akkoord weergegeven, met bijbehorende percentages. Ingeval van niet-akkoord diende de pluimveehouder er voor te zorgen dat dit in de toekomst, d.w.z. bij de inwerkingtreding van het besluit, op orde gemaakt zou worden. Onjuiste oppervlaktegegevens werden gecorrigeerd door DR op basis van de NVWA rapportage.

Conclusie

De meeste tekortkomingen betroffen verschillen tussen het door de houder opgegeven staloppervlak en het door de NVWA vastgestelde werkelijk bruikbare staloppervlak. Het was van essentieel belang om dit voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Vleeskuikenbesluit 2010 goed vast te stellen voor de bedrijven die zich aan hadden gemeld voor de hoogste bezettingsdichtheid.

Daarnaast vielen op:

  • onvoldoende documentatie over de productiesystemen die werden gebruikt op het bedrijf

  • verschillen tussen het staloppervlak zoals aangegeven op de bedrijfsplattegrond en het werkelijke staloppervlak

  • afwijkingen van het minimale wettelijke lichtschema.

Het ging hier om afwijkingen van de nog in werking te treden regelgeving. Over de naleving van het Vleeskuikenbesluit 2010 na inwerkingtreding is de afgelopen jaren in ander verband al gerapporteerd, nationaal3 en aan de Europese commissie4.

Bijlage A

Tabel 1. Overzicht van entreemonitoring bij bezochte bedrijven voor 1 februari 2011 waarbij de inspecties gereed waren (n = 705). DR staat voor Dienst Regelingen.

Aspect

Akkoord

 

#

%

Aanwezigheid documenten productiesystemen

583

82.7

Behandeling van zieke vleeskuikens

670

95.0

Aantal binnengebrachte vleeskuikens geregistreerd

668

94.8

Bruikbare opp. conform opgave DR

118

16.7

Bruikbare opp. conform plattegrond

608

86.2

Dagelijkse mortaliteit geregistreerd

651

92.3

Documentatie over aanwezige apparatuur

646

91.6

Drinkvoorzieningen

671

95.2

Geluidsemissie

673

95.5

Inspectie vleeskuikens (2 maal daags)

669

94.9

Kruising / ras geregistreerd

672

95.3

Licht

646

91.6

Lichtschema

592

84.0

Aanwezigheid plattegrond met bruikbaar oppervlak (afm.)

639

90.6

Aantal resterende vleeskuikens geregistreerd

655

92.9

Schoonmaken

671

95.2

Aanwezigheid (droog) strooisel

669

94.9

Voldoende ventilatie, koeling, verwarming

669

94.9

Voeding

669

94.9


X Noot
1

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken 2012 (Kamerstuk 33 605 XIII); Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2013 (Kamerstuk 33 930 XIII)

X Noot
2

Lijst van vragen en antwoorden. Besluit houdende regels voor huisvesting en verzorging van vleeskuikens. Tweede Kamer vergaderjaar 2009–2010, 32 423, nr. 2. Den Haag.

X Noot
3

Jaarverslagen Ministerie van Economische Zaken

X Noot
4

Rapportage ingevolge Beschikking EU 2006/778

Naar boven