28 286 Dierenwelzijn

Nr. 629 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2013

De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) heeft mij de zienswijze «Zorgplicht Natuurlijk Gewogen» aangeboden over het welzijn van semi- en niet-gehouden dieren. Deze zienswijze heb ik aan uw Kamer aangeboden op 9 januari 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 611). Ik heb toen mijn inhoudelijke reactie opgeschort zodat ik eerst de meningen van maatschappelijke organisaties kon horen.

In de eerste plaats ben ik de RDA erkentelijk dat zij op eigen gezag haar expertise heeft ingezet bij het vraagstuk over de verantwoordelijkheid van de mens ten aanzien van het welzijn van niet-gehouden en semi-gehouden dieren. De belangstelling in de samenleving voor het welzijn van in het wild levende dieren groot is. Dat is onder meer gebleken bij het beheer van de grote grazers in de Oostvaardersplassen, bij het beheer van de damherten in de Amsterdamse Waterleiding Duinen en bij de bultrug die strandde op de Razende Bol bij Texel.

Centraal staat voor mij de vraag hoe overheid en natuurbeherende organisaties omgaan met het welzijn van dieren in de natuur en hoe dat wordt afgewogen ten opzichte van andere belangen. De benadering vanuit natuuroptiek was in het verleden vooral gebaseerd op ecologische overwegingen. Een benadering vanuit dierenwelzijn is echter gebaseerd op andere waarden en kent andere argumenten. Ik zie het als uitdaging en noodzaak om deze velden dichter bij elkaar te brengen.

De zienswijze bevat waardevolle begrippen en uitgangspunten. De Raad beschrijft dierenwelzijn als de mogelijkheid van een populatie om zich aan te passen aan de uitdagingen die de omgeving stelt. De RDA neemt de morele verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren als vertrekpunt dat verplicht tot onderzoek hoe in een specifieke situatie de zorgplicht ingevuld moet worden. Deze zorgplicht wordt niet bepaald door het feit of een dier wel of geen houder heeft, maar door de mate waarin de mens de zelfredzaamheid van een dier inperkt. De zorgplicht kan reden zijn om wel of niet in te grijpen. Dat is afhankelijk van de situatie.

De RDA gaat in op de juridische bepaling dat onnodig lijden voorkomen moet worden. Hierbij maakt de RDA onderscheid in noodzakelijk lijden (verbonden aan het doel dat het lijden veroorzaakt), onvermijdbaar lijden (afhankelijk van externe, niet te beïnvloeden factoren) en aanvaardbaar lijden (maatschappelijk geaccepteerd). De noodzakelijkheid en onvermijdelijkheid van lijden worden in eerste instantie door de beheerder ingeschat.

Vervolgens is het van belang om te onderzoeken of er maatschappelijk draagvlak is voor deze beoordeling, want dat bepaalt of er sprake is van «aanvaardbaar» lijden.

Zoals uw Kamer gemeld, heb ik een ronde tafel bijeenkomst belegd met deelnemers van de kant van terreinbeheerders, natuurorganisaties, dierenbeschermers, jagers en wetenschappers. Bij deze bijeenkomst bleek waardering voor de zienswijze. Het biedt een kader bij besluiten over het welzijn van dieren en helpt om te bepalen of er wel of niet moet worden gehandeld. In de ronde tafel bijeenkomst kwam naar voren dat situationele factoren bepalen of er sprake is van noodzakelijk lijden. Het doel van een natuurgebied is een andere dan van een recreatiegebied. Bij wilde dieren in ruime arealen is de zorgplicht miniem en heeft die de vorm van een afblijfplicht.

Ik vind de zienswijze waardevol. Het biedt een bruikbaar kader voor eigenaren en beheerders om besluiten te nemen die het welzijn van in het wild levende dieren aangaan. Elke eigenaar of beheerder heeft de vrijheid – binnen de bestaande juridische kaders – om het beheer van zijn gebied uit te voeren naar eigen inzicht. Als dit tot discussie leidt is het voor de dialoog van belang dat gemaakte afwegingen zichtbaar zijn. Dit speelt vooral indien het beheer (deels) komt uit publieke middelen. De zienswijze kan helpen bij het transparant maken van de afweging, mede door het gebruik van de definitie voor dierenwelzijn en de begrippen noodzakelijk, onvermijdbaar en aanvaardbaar lijden.

Een goed voorbeeld van het nut van de concepten die de RDA nu in bredere zin hanteert, is de toepassing ervan in het advies van de commissie-Gabor (2010), dat de basis is voor het huidige beheer van de grote grazers in de Oostvaardersplassen. De commissie stelde vast dat in de Oostvaardersplassen de begrenzing van het gebied door de mens wordt bepaald en concludeerde dat grote grazers in de Oostvaardersplassen zich bevinden tussen volledig wild en gedomesticeerd/beheerd. Vertrekkend vanuit de natuurdoelstellingen voor dit specifieke gebied, kreeg de door de commissie geadviseerde zorgplicht uiteindelijk de vorm van «vroeg-reactief beheer». Daarbij worden dieren tijdig afgeschoten, als duidelijk is dat zij de winter niet zullen halen en zo wordt onnodig lijden beperkt.

Ik hoop dat ik met het organiseren van de ronde tafel bijeenkomst een bijdrage heb geleverd aan bekendheid van deze zienswijze bij belanghebbenden en aan het debat met verschillende maatschappelijke groepen over het omgaan met dieren in de natuur.

Daarnaast zal ik de zienswijze gebruiken waar dat voor mijn beleid van toepassing is. Voorbeelden hiervan zijn het «protocol strandingen zeezoogdieren» en de Natuurvisie.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven