28 286 Dierenwelzijn

Nr. 547 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2012

Middels deze brief wil ik gehoor geven aan het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 28 september 2011, om te reageren op de uitspraken van de Raad van State (200900425/1/R2 en 200902744/1/R2) met betrekking tot het «zenderen» van zeehonden door Imares.

Allereerst stel ik vast dat de Raad van State in de boven vermelde uitspraken geen expliciete aandacht wijdt aan het zenderen van zeehonden. Het onderzoeksinstituut Imares dat zenderonderzoek uitvoert, heeft hiervoor ontheffingen op grond van de Flora- en faunawet en van de Wet op de Dierproeven, en werkt volgens een door de Dieren Experimenten Commissie goedgekeurd protocol. Daarnaast heeft Imares voor het zenderen van zeehonden een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998).

Uit de passende beoordeling, opgesteld voor deze vergunning, blijkt dat de dieren geen hinder ondervinden van deze zenders. Uit internationale onderzoeksliteratuur blijkt dat de zenderactiviteiten geen meetbare effecten hebben op de individuele dieren betreffende de overleving, de gezondheid, of het vermogen zich voort te planten. De resultaten van zenderonderzoek dat Imares sinds de jaren negentig uitvoert, laten zien dat gezenderde dieren ongemoeid duiken, zwemmen, en grote afstanden afleggen van honderden kilometers. Er is geen verschil waargenomen in gedrag of gezondheidstoestand tussen gezenderde en niet gezenderde zeehonden. Daarom stelt Imares dat het onwaarschijnlijk is dat het zenderen en het volgen van gezenderde dieren een effect heeft op de instandhoudingsdoelen in het kader van de Nb-wet 1998.

Het vangen van de dieren om de zenders aan te brengen is voor de dieren zelf een verstorende activiteit. Daarom wordt dit gedaan door een vast team van ervaren deskundigen van Imares in nauwe samenwerking met de Waddenunit van EL&I en een vertegenwoordiger van de Dier Ethische Commissie. Voor het vangen en zenderen is het onderzoeksteam 2–3 uur in het gebied actief.

Het betreden van de wadplaten om dieren te vangen, wordt zo veel mogelijk gecombineerd met het uitvoeren van ander monitoringonderzoek op deze wadplaten om de totale verstoring in het gebied te minimaliseren. De totale duur van de  verstoring van het vangen is blijkens de passende beoordeling beperkt tot de periode van aanwezigheid van het vangstteam in het gebied (2–3 uur). Dit is dermate gering dat hier geen blijvende negatieve effecten op individuele dieren zijn te verwachten.

Zenderonderzoek maakt ook deel uit van de monitoring, uitgevoerd door RWE in het kader van de aan RWE verleende vergunning op grond van de Nb-wet 1998 voor het bouwen en in bedrijf hebben van een energiecentrale in de Eemshaven. Op deze vergunning hebben de aangehaalde uitspraken van de Raad van State betrekking. Deze monitoring maakt behalve van de Nb-wet vergunning van RWE, ook deel uit van de Nb-wet vergunningen verleend aan NUON voor het bouwen en in bedrijf hebben van een energiecentrale in de Eemshaven, en aan Groningen Seaports voor het uitbreiden en verdiepen van de Eemshaven. De monitoring is voorgeschreven om te bezien of de effecten van bouwwerkzaamheden afwijken van de verwachte effecten beschreven in de passende beoordeling, en om de in de passende beoordeling gesignaleerde kennisleemtes in te vullen. Het zenderonderzoek als onderdeel van de monitoring door RWE maakt het mogelijk om vroegtijdig negatieve effecten van bouwactiviteiten op zeehonden waar te nemen (het early-warning-systeem). Indien nodig kan dan worden ingegrepen (het hand-aan-de-kraan-principe).

De Raad van State heeft in de uitspraak over de Nb-wet vergunning voor de RWE-centrale aangegeven dat er bij het nemen van een besluit enige marge kan zijn in de te verwachten gevolgen van een project, waarin het bevoegd gezag aanleiding kan zien om een monitoringsysteem voor te schrijven. Een dergelijk systeem kan, gelet op door de Raad van State aangehaalde rechtspraak, enkel aanvaardbaar worden geacht indien deze marge een na de beoordeling van de significantie van de te verwachten gevolgen overblijvend overzienbaar restrisico betreft, de voorgeschreven monitoring ziet op dat risico en geen andere mogelijkheid bestaat om dat risico uit te sluiten. In deze specifieke situatie heeft de Raad geoordeeld dat het voorschrijven van een monitoringsysteem gezien de in de passende beoordeling gesignaleerde kennisleemtes niet voldoende is en dat voorafgaand aan vergunningverlening in de kennisleemtes voorzien had moeten worden.

Monitoring van mogelijke effecten van bouwwerkzaamheden van RWE op zeehonden vindt plaats door vliegtuigtellingen om de populatie-ontwikkeling te volgen, en door het aanbrengen van kleine zenders op een aantal dieren om individuele gedragingen en mogelijke reacties op verstoringen, zoals veranderingen van gebruik van het gebied, waar te nemen. Hiertoe worden per keer vierentwintig dieren, afkomstig van vier verschillende locaties in de Eems-Dollard, van een zender voorzien. Deze zenders vallen, afhankelijk van het moment van zenderen, na drie tot negen maanden als gevolg van het verharen weer af. Het aanbrengen van zenders vindt plaats in het voorjaar en in het najaar. Het zender-onderzoek als onderdeel van deze monitoring is gestart in 2009.

Op dit moment is het grootste deel van de meest verstorende activiteiten (de heiwerkzaamheden) achter de rug. Uit de monitoring is tot nu toe niet gebleken dat het bouwen significant negatieve effecten heeft of dreigt te hebben op de zeehonden. Ingrijpen is niet nodig geweest.

Deze monitoring levert informatie op die van grote betekenis is om mogelijke directe effecten van bouwactiviteiten van deze projecten waar te nemen. Deze informatie kan niet op een andere manier worden verkregen dan door het volgen van gezenderde zeehonden. Daarnaast levert deze monitoring ook unieke kennis op over de mate van verstoringsgevoeligheid van zeehonden. Hierdoor wordt kennis opgebouwd die ook voor andere projecten in de toekomst waardevol en bruikbaar kan zijn.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven