28 286
Dierenwelzijn

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 oktober 2003

In mijn beleidsprogramma Vitaal en Samen heb ik het belang aangegeven van duurzame landbouw. Dierenwelzijn vind ik daarbij een belangrijk thema en met mij vele burgers – inclusief veehouders – uit alle geledingen van de maatschappij. In de afgelopen tien jaar zijn al flinke stappen naar een beter dierenwelzijn gezet. Ik denk dan aan de groepshuisvesting bij kalveren en varkens en aan bijvoorbeeld het toekomstig verbod op de legbatterij. Maar ik vind dat er nog meer moet gebeuren. Zo is de bewegingsvrijheid bij diverse diersoorten nog beperkt. Bovendien worden er nog steeds dieren aangepast aan het houderijsysteem, in plaats van dat het systeem wordt aangepast aan het dier.

Onderstaand staat mijn visie omtrent de ambitie en inzet op de verbetering van het welzijn van dieren.

Ambitie

In maart 2002 heeft de Kamer van mijn voorganger een Nota Dierenwelzijn ontvangen (kamerstuk 28 286, nr. 2). Deze nota is met vele partijen in de keten, van veehouder tot consument, besproken. Gezien bovenstaande visie op dierenwelzijn, sluit mijn voorgenomen strategie aan bij het perspectief dat geschetst wordt in deze Nota Dierenwelzijn: «In de toekomst kunnen gehouden dieren hun natuurlijk gedrag vertonen en zijn houderijsystemen aangepast aan het dier, in plaats van het dier aan het systeem.»

Dit is een goed streven en past bij de maatschappelijke normen die naar mijn verwachting ook in de toekomst zullen gelden ten aanzien van dierenwelzijn. Dat dit niet van de een op de andere dag gerealiseerd kan worden, is ook duidelijk.

Hieronder wordt aangegeven hoe op termijn dit perspectief kan worden bereikt.

Strategie

De activiteiten, zoals nu verwoord in de Nota Dierenwelzijn, passen niet geheel binnen het Hoofdlijnenakkoord. In plaats daarvan kies ik voor de hieronder beschreven strategie en activiteiten.

In het Hoofdlijnenakkoord wordt gepleit voor een scherpe normstelling voor dierenwelzijn. Hierbij is aangegeven dat het van belang is dat dit op EU-niveau tot stand komt, en dat Nederland op het terrein van dierenwelzijn in principe geen nieuw beleid zal introduceren dat stringenter is dan de Europese normen voorschrijven. Er zal dus worden gestreefd naar een verbetering van het dierenwelzijn, maar met behoud van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven.

De sector en de andere partijen in de keten hebben ook zelf verantwoordelijkheid voor het bereiken van een hoog dierenwelzijn; hiermee bedoel ik ook nadrukkelijk de consument. Ik wil daarbij graag faciliteren, door onder meer het inzetten van onderzoek bij innovatieve vragen vanuit de sector. Het LNV-onderzoek wordt verder gericht op het perspectief van natuurlijk gedrag, transparantie (onder andere etikettering, welzijnsmonitor, etc.) en de ondersteuning van Europese normstelling.

Verder wil ik het thema dierenwelzijn opnemen in kansrijke trajecten op het terrein van de duurzame landbouw, zoals de Plattelandsontwikkelingsplannen en het project vernieuwend ondernemerschap. Ook kan dierenwelzijn integraal onderdeel uitmaken van initiatieven met betrekking tot transparantie of diergezondheid.

Voor de langere termijn zal ik verkennen welke strategie we kunnen hanteren op mondiaal niveau, bijvoorbeeld in WTO-verband, om onder andere te komen tot internationaal geaccepteerde normen.

Maatschappelijk debat

Bovengenoemde activiteiten zijn gedeeltelijk al in gang gezet; een aantal andere zullen binnenkort worden opgestart. Een eerste uitwerking van het EU-beleid vindt nu reeds plaats op het terrein van dierentransport, waar de Europese Commissie recentelijk een aanpassing van de Transportrichtlijn heeft aangekondigd.

Verder staat dit najaar in het teken van het maatschappelijk debat over de toekomst van de intensieve veehouderij. Het thema dierenwelzijn komt daarin nadrukkelijk aan de orde. Dat zal binnen de hiervoor geschetste kaders tot nadere invulling van mijn beleid leiden.

Gezelschapsdieren

Algemeen

Op hoofdlijnen geldt bovengenoemde lijn ook voor het dierenwelzijnsbeleid op het terrein van gezelschapsdieren, maar er zijn belangrijke verschillen.

Ook bij gezelschapsdieren wil ik niet vooruitlopen op regelgeving op Europees niveau. Op dit moment is er geen Europese regelgeving op het terrein van dierenwelzijn bij gezelschapsdieren en daar is op korte termijn ook geen zicht op.

Een belangrijk verschil met landbouwhuisdieren betreft de handhaafbaarheid. Gezelschapsdieren worden gehouden in privé-situaties. Controle op het dierenwelzijn is in die situatie zeer lastig. Daarnaast wil ik de vraag stellen of hier de overheid een leidende rol moet spelen. Vanzelfsprekend is de overheid wel aan zet, indien er sprake is van excessen, mishandeling of verwaarlozing van dieren. Daarvoor biedt de Gezondheiden welzijnswet voor dieren voldoende aangrijpingspunten. Ik zal op dit terrein mijn verantwoordelijkheid ook blijven nemen. Maar daar houdt de overheidsbemoeienis voor het welzijn van gezelschapsdieren in principe op. Het is primair de houder van het dier die de zorg heeft voor het welzijn van dat dier. De overheid kan niet in de plaats treden van de houder bij het zorgen voor het welzijn van het dier. Dat is voor mij het uitgangspunt. Daarnaast zijn de houderijomstandigheden te verschillend en zijn er teveel verschillende diersoorten met verschillende houderijvereisten. De overheid kan daarbij wel waar mogelijk en nuttig faciliteren, bijvoorbeeld met behulp van ondersteuning van onderzoek of voorlichting.

Als voorbeeld van het nemen van eigen verantwoordelijkheid door de sector wil ik hier noemen de problematiek van de agressieve honden. De voormalige minister van LNV heeft in maart 2002 een brief aan de Kamer gestuurd, waarin hij voorstelt om – naast de honden van het type Pitbull Terriër – een viertal rassen te verbieden die een groot gevaar opleveren. Dat voorstel is gestuit op grote bezwaren onder andere bij de sector. De sector heeft een pakket van andere maatregelen voorgesteld om de kans op ernstige bijtincidenten te verminderen; daarmee heeft de sector eigen verantwoordelijkheid getoond. Dat waardeer ik, want de verantwoordelijkheid bij het voorkómen van bijtincidenten ligt in de eerste plaats bij de houder van de dieren.

Het past binnen het Hoofdlijnenakkoord om dat initiatief te honoreren en het voorgestelde verbod om meer hondenrassen te verbieden van tafel te halen.

Ten aanzien van het Honden- en kattenbesluit 1999 (HKB'99) moet ik constateren dat aan dit besluit veel bezwaren kleven. De kosten die gemaakt moeten worden door overheid en sector zijn groot, met name voor het registreren van de in het besluit gevraagde gegevens. Daarnaast zijn de administratieve lasten hoog. Verder is effectieve handhaving van het besluit vrijwel onuitvoerbaar. Dat heeft onder andere te maken met de gedetailleerdheid van de regelgeving en met de onmogelijkheid om de doelgroep van het besluit duidelijk te definiëren.

Naast deze bezwaren kan de vraag gesteld worden of met dit HKB'99 het welzijn van de dieren daadwerkelijk is gediend: er zijn wel welzijnsnormen opgesteld, maar of het welzijn van de dieren daar aanwijsbaar mee gediend is geweest, is zeer de vraag.

Op basis van voorgaande overwegingen ben ik voornemens het HKB'99 in te trekken. Dat is ook in lijn met het Hoofdlijnenakkoord, waarin ook nadrukkelijk aandacht is voor het verlagen van de administratieve lastendruk. Daarmee verschuift de verantwoordelijkheid voor het welzijn van deze dieren naar waar die hoort: de sector rond honden en katten en in het bijzonder hun houders en eigenaars.

Uiteraard zal overleg plaatsvinden over de termijn en de wijze waarop het besluit kan worden ingetrokken.

Slot

Langs de hiervoor aangegeven lijnen wil ik de komende jaren op hoofdlijnen het dierenwelzijnsbeleid invulling geven. Daarmee vertaal ik de inzet van het Hoofdlijnenakkoord naar dit beleidsveld. Het accent daarbij ligt vooral op het aanscherpen van de rol en verantwoordelijkheid van de overheid en het aanspreken van partijen op hun verantwoordelijkheid.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven