28 286
Dierenwelzijn

nr. 319
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 november 2009

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 1 oktober 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 10 juli 2007 houdende de risicobeoordeling Q-koorts via mest (28 286, nr. 310);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 28 augustus 2009 inzake Q-koorts (28 286, nr. 314);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 28 september 2009 betreffende de stand van stand van zaken met betrekking tot de nieuwe aanpak van Q-koorts (28 286, nr. 316).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans

Voorzitter: Schreijer-Pierik Griffier: Dortmans

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Atsma, Graus, Polderman, Schreijer-Pierik, Snijder-Hazelhoff, Thieme, Van der Vlies en Waalkens,

en minister Verburg en minister Klink, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Ik open de vergadering van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik heet de pers, het publiek, de ministers Klink en Verburg en de Kamerleden hartelijk welkom. In de procedurevergadering is twee uur voor dit onderwerp gereserveerd. Dat betekent dat elk lid vier à vijf minuten spreektijd heeft.

Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. De bio-industrie maakte in drie jaar tijd meer dan 3000 zieken aan Q-koorts. Vijf mensen zijn inmiddels overleden en ten minste vijftien mensen hebben chronische, onbehandelbare klachten. In 2007 heb ik al gevraagd om de risico’s van de intensieve veehouderij voor de volksgezondheid te onderzoeken en om maatregelen te nemen tegen de sterke toename van Q-koorts. De minister van VWS antwoordde toen dat hij geen instrumenten had om deze besmettingen te voorkomen. Vreemd natuurlijk, want er zijn wel meer instrumenten dan alleen maar de aanwezigheid van een vaccin. Verder gaf hij aan dat er geen signalen waren dat de volksgezondheid grote risico’s loopt door de omvang van de veehouderij in Nederland. Inmiddels is bekend dat het feit dat Nederland een enorm veedicht land is, wel degelijk de oorzaak is van de dramatische gevolgen van de Q-koorts, zoals de veehouderij ook verantwoordelijk is voor onuitroeibaar geworden andere zoönoses. Dit kabinet had veel adequater moeten zijn en zal adequater moeten handelen.

De burgemeester van de gemeente Landerd maakt zich grote zorgen om de vele inwoners van zijn gemeente die ziek worden van de Q-koorts. Zijn gemeente kon een vergunning voor de uitbreiding van een geitenbedrijf naar 10 000 geiten, nota bene pal naast een camping, gewoonweg niet weigeren omwille van de volksgezondheid. Kan de minister dit uitleggen? Deze burgemeester maakt zich samen met de gezamenlijke ggd’s van Brabant en Zeeland en vele huisartsen ernstig zorgen over de gezondheid van mensen die zo dicht op de bio-industrie leven. De Partij voor de Dieren deelt die zorgen. Waar blijven de voorlichtingscampagnes over de besmettelijkheid van met Q-koorts besmette bedrijven? Wel een «grip op griep»-campagne, maar geen woord over een Q-campagne die zwangeren, chronisch zieken en andere omwonenden van besmette veehouderijen waarschuwt. Sterker nog, de locaties waar besmette bedrijven zich bevinden, worden door de overheid angstvallig geheim gehouden. Dat zou kunnen leiden tot schadeclaims van burgers die de legionellabesmetting op de Westfriese Flora qua omvang ver te boven gaan.

We moeten niet willen dat duizenden geiten die door selectief fokken al hun natuurlijke weerstand tegen ziekten zijn kwijtgeraakt, op een kluitje leven en worden uitgebuit. Overheden van Rijk tot gemeente moeten paal en perk stellen aan de voortdenderende uitbreiding van de bio-industrie, met alle risico’s van dien. In juli van dit jaar schreef de minister: «Op dit moment zie ik in het bekendmaken van de exacte locatie van een besmet bedrijf geen toegevoegde waarde voor de bescherming van de volksgezondheid». Toch schrijft de minister een maand later: «Tevens heeft het RIVM aangetoond dat in de buurt van besmette bedrijven meer mensen ziek worden dan op grotere afstand van bedrijven.» Mag ik hieruit afleiden dat de ministers nu wel bereid zijn om de locaties van besmette bedrijven bekend te maken? Dan weten mensen waar ze aan toe zijn en kunnen ze wellicht zelf maatregelen nemen om hun gezondheid te beschermen. Of blijven de belangen van de sector en de economie zwaarder wegen dan die van de volks- en diergezondheid?

Er zijn nog meer onduidelijkheden in het huidige beleid. De minister schrijft: «Wij vinden het op dit moment niet proportioneel om drastische maatregelen zoals het verplaatsen of sluiten van stallen nader uit te werken.» Hoe is de schade van overlijden of chronische ziekte van mensen in deze visie getaxeerd?

Er zijn meer vragen. Waarom mogen jonge geitjes van besmette bedrijven wel afgevoerd worden naar mestbedrijven? De risico’s hiervan zijn nog onbekend. Hoe zit het met de tegenstrijdige berichten over Q-koorts bij andere dieren? De minister geeft aan dat onder andere bij koeien op de helft van de melkveebedrijven antistoffen tegen deze bacterie zijn aangetroffen, terwijl RIVM-directeur Coutinho zegt dat het maar zelden voorkomt bij andere dieren. Zijn geiten eigenlijk wel de enige bron van besmetting voor mensen, of zijn koeien en ander vee ook een besmettingsbron voor Q-koorts? Kan de minister overigens zeggen op hoeveel biologische bedrijven Q-koorts is vastgesteld?

De veehouderij is ziek. We moeten nu maatregelen nemen om onze gezondheid en de dieren te beschermen. Het RIVM is duidelijk. Ik citeer: Door de schaalvergroting neemt de ziektedruk verder toe. De verspreiding van micro-organismen wordt vergemakkelijkt door de hoge dichtheid van dieren die nauw met elkaar in contact staan. Einde citaat. De conclusie van het RIVM, maar ook van de ggd’s van Brabant en Zeeland, liegt er niet om. Ik stel voor om een moratorium af te kondigen op de uitbreiding van veestallen. De veestapel moet daarentegen krimpen. Besmette bedrijven moet verboden worden om nieuwe dieren aan te voeren en door te gaan met fokken. Tevens is het nodig om de besmette locaties bekend te maken en een reële schadevergoeding te bieden aan slachtoffers van zoönose. Helaas zullen de dieren gevaccineerd moeten worden, nu de dierziektecrisis nog steeds niet bij de bron wordt aangepakt door een herstructurering van de veehouderij. De kosten van deze vaccinatiecampagne en de maatschappelijke schade als gevolg van deze ziekte, zullen door de sector zelf betaald moeten worden. Maar bovenal moet het kabinet zich gaan beraden op het feit dat de bio-industrie de Nederlander en de dieren ziek maakt. Is het kabinet bereid om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor inkrimping van de veestapel?

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik merk meteen maar op dat eigenlijk collega Ormel op deze stoel had moeten zitten, maar hij heeft elders verplichtingen voor de Kamer.

De vraag wat de gevolgen kunnen zijn van Q-koorts houdt heel veel mensen bezig. Collega Thieme wees daar al op. Je kunt natuurlijk op vele manieren de aard en de omvang duiden. Wij zijn in elk geval blij dat de bewindslieden van LNV en VWS beiden hier aanwezig zijn om duidelijk te maken wat tot nu toe is gedaan en wat wellicht nog moet gebeuren. Wij delen uiteraard in algemene zin de zorg. Het is een ontwikkeling die we absoluut niet moeten onderschatten en daar waar mogelijk moeten bestrijden; preventief, zoals ook door beide bewindslieden wordt voorgesteld. Tegelijkertijd hebben we een aantal vragen, omdat dit zowel de volks- als de diergezondheid heel direct raakt. Het is wat dat betreft logisch dat in vele regio’s en in een aantal kernen, de ongerustheid groot is.

Dat brengt mij bij mijn eerste punt, namelijk het plan van aanpak en datgene wat er is gebeurd in relatie tot de discussie die afgelopen dinsdag tijdens de regeling van werkzaamheden door een van de collega’s in dit huis werd aangekaart over de positie van een van de belangrijkste adviseurs, de heer Osterhaus. Hoe verhoudt zich de discussie die nu via het publieke debat wordt gevoerd tot de getroffen maatregelen? Ik doel op plannen van aanpak, het beschikbaar stellen van vaccins en de belangen die al dan niet met een dubbele pet naar voren zouden worden gebracht. Ik krijg graag van beide ministers op dat punt in algemene zin een reactie, wetende dat het kabinet ongetwijfeld nog een brief zal sturen over wat afgelopen dinsdag is gevraagd. Hier voeren we echter al een deel van de discussie. Daarom wil ik van beide bewindslieden horen hoe zij ermee omgaan, wat de positie van de heer Osterhaus is en wat op zijn advies is gedaan of nagelaten. Ik kan dat niet inschatten, maar ik ben wel benieuwd naar de reactie van de bewindslieden.

Wij zijn blij dat er voldoende vaccin is. Althans, dat maken wij op uit de brief van het kabinet. Toch stel ik nog een aantal vragen. Hoe zit het met de verhouding tussen melkleverende bedrijven en niet-melkleverende bedrijven? Hoe is de verhouding tussen bedrijven waar gevaccineerd is en waarvan je weet dat al het mogelijke is gedaan om problemen te voorkomen en bedrijven waar niet gevaccineerd is? Hoe kun je onderscheid maken tussen gevaccineerde en besmette dieren? Die discussie hebben we in het verleden, toen het ging over mond- en klauwzeer, nadrukkelijk gevoerd. Hoe zit het met de beschikbaarheid van het vaccin voor alle betrokken ondernemers? Hoe verlopen de procedures als er om wordt gevraagd? Hoe zit het met de financiering van een en ander? Dat punt behoeft op zijn minst nadere aandacht.

We zitten ook met een voorbeeld uit het verleden. Wat gebeurt er met de mest? Als de mest een aantal maanden geïsoleerd bewaard moet blijven, is dat op zichzelf al een buitengewoon ingewikkelde operatie. Hoe ziet de controle daarop eruit? Tegelijkertijd loopt er een experiment met het industrieel composteren van mest. Wat zijn daar de resultaten van? Klopt het dat één bedrijf zich daarop kan richten? Hoe ga je dat in de praktijk organiseren, als je het technisch voor elkaar zou krijgen? Dat lijkt de CDA-fractie geen eenvoudige opgave, maar het is wel belangrijk om te weten wat de strategie is als erger kan worden voorkomen en risico’s kunnen worden uitgesloten.

Mevrouw Thieme (PvdD): Terecht maakt de heer Atsma de opmerking over de ingewikkeldheid van het composteren van mest en het toezicht op het in bewaring houden van mest. Deskundigen zijn het erover eens dat als je mest verbrandt, je in ieder geval ervoor zorgt dat die bacterie niet meer rondwaart. Is het niet in het belang van de algemene volksgezondheid dat we daar nu eerst voor opteren met betrekking tot besmette bedrijven?

De heer Atsma (CDA): Je kunt nu zeggen «dat doen we» of «dat is misschien de beste oplossing», maar het heeft natuurlijk een groot aantal consequenties. Daarom vraag ik de bewindslieden wat de keuze voor zo’n optie feitelijk betekent voor de betreffende ondernemer of voor de overheid. Wie draait op voor de kosten? Dat is een relevante vraag. Het moge duidelijk zijn dat wij vinden dat als er een fors kostenplaatje aan hangt, er ook een nadrukkelijke verantwoordelijkheid is voor de overheid. Wij hebben dat ook in het verleden aangegeven en zullen die houding ook nu verdedigen.

Voorzitter. Hoe zit het met dieren die in kuddes rondlopen? Hoe verhoudt zich de relatie tussen biologisch en niet-biologisch? Het valt niet mee om de korrels van de mest die we onderweg tegenkomen, een voor een naar de vergister of naar de verbrandingsinstallatie te brengen. Kortom, daar zit een groot aantal risicofactoren aan vast.

De heer Graus (PVV): De Atsma vraagt wie opdraait voor de kosten en ziet hier een taak in voor de overheid. Hoe zit het met vaccineren? Dat was nu niet aan de orde.

De voorzitter: Voordat de heer Atsma antwoord geeft, vraag ik de leden zich te beperken tot korte vragen, korte antwoorden en twee interrupties per persoon, omdat we twee ministers hebben voor de beantwoording.

De heer Atsma (CDA): Ik neem aan dat het Diergezondheidsfonds voor een belangrijk deel in de financiering kan voorzien. Ik ben benieuwd of dat inderdaad zo is. Ik heb geen idee van de totale kostenomvang. Daarom vraag ik daar ook naar.

Ten slotte, wat is het langetermijnperspectief voor besmette bedrijven? De CDA-fractie voelt er nadrukkelijk niets voor om besmette bedrijven aan de schandpaal te nagelen. De stigmatiserende werking die daarvan uitgaat, ook voor kinderen van de eigenaren van de bedrijven, zien wij al voor ons. Wij voelen daar dus helemaal niets voor.

Mevrouw Thieme (PvdD): Het is juist stigmatiserend om het niet te doen. Dat betekent namelijk dat in feite elke geitenhouder in die zin verdacht is. Je moet juist, ter voorkoming van een stigma op de geitenindustrie, duidelijk aangeven welke bedrijven besmet zijn. Daarnaast is het van groot belang dat de burger zelf maatregelen kan nemen om niet besmet te raken. Waarom zou de heer Atsma mensen dat willen onthouden?

De heer Atsma (CDA): Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Wij willen ook niet dat mensen over straat lopen met een bordje op hun voorhoofd met de tekst «ik heb Mexicaanse griep gehad» of «mijn buurman heeft het». Je moet daar buitengewoon voorzichtig mee zijn. In die zin verdient het ingezette preventieve beleid absoluut de voorkeur.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. De hele Q-koortsproblematiek raakt ons nogal als het gaat om de gezondheidszorg en de volksgezondheid. We zien dit probleem namelijk in een snel tempo op ons afkomen, met name in een aantal regio’s. Getuige de brieven, nemen beide bewindslieden het probleem heel serieus. We hebben in juli en augustus een brief gehad en in september nog een. De maatregelen die het kabinet voorstelt, worden in een rap tempo opgeschroefd. Daarvoor de complimenten, maar ik maak ook een kritische kanttekening. De brieven overziend en de geluiden horen, kan ik niet anders dan constateren dat het merendeel van de maatregelen toch nog op grote onzekerheden gestoeld is. We weten dus niet exact welke snelheid deze ontwikkeling kan hebben als het gaat om de besmette bedrijven en de besmetting van dier op mens en van mens op mens. Hoe diepgaand is het onderzoek? Wanneer hebben we in beeld wat precies onze strategie moet zijn om het probleem uit te roeien? Uit de laatste brief blijkt duidelijk dat het kabinet met deze stappen wel verwacht op de goede weg te zijn, maar dat het er gewoon van uitgaat dat in 2010 de hoeveelheid mensen die Q-koorts kan krijgen, wel eens groter kan zijn dan nu. We zijn er dus nog niet.

De minister noemt in de laatste brief de heel goede stap van de verplichte vaccinatie. We lezen dat naar schatting ongeveer 30% van de bedrijven besmet is. Is dat juist? Is dat nog steeds zo? Hoe snel gaat de minister nu met de vaccinatie aan de slag? Er is begonnen met de besmette bedrijven. 100 000 vaccins zijn beschikbaar in oktober en 100 000 in november. Welk aantal dieren kunnen we daarmee al vaccineren? Ik kan dat niet inschatten. De minister zegt voor 2010 anderhalf miljoen vaccins beschikbaar te hebben. In welk tempo gaat de minister daarna de vaccinatie in gang zetten? In welk tempo hebben we de hele veestapel van schapen en geiten gevaccineerd?

Wij zien op dit moment geen toegevoegde waarde om bedrijven met naam en toenaam te noemen. Het is veel belangrijker de preventieve maatregelen en de vaccinatie snel in gang te zetten.

Ook voor de mest en de hygiëne zijn in een versneld tempo maatregelen voorgesteld. Er is nu één verbrandingsinstallatie, met de grote zorg die daaromheen zit van hoe een en ander te vervoeren. De minister doet onderzoek naar industrieel composteren. Wat als blijkt dat dit toch niet werkt? Dan blijft er nog maar één verbrandingsinstallatie over. Wordt nu al geanticipeerd op de vraag hoe we een slag kunnen maken naar een ander systeem, wellicht een grotere verbrandingscapaciteit? We hebben natuurlijk bij andere dierziekten gezien dat er opeens een opschaling nodig kan zijn.

In de laatste brief van de minister staat dat er een LEI-onderzoek (Landbouw-Economisch Instituut) komt naar de bedrijfseconomische gevolgen van de Q-koorts. Buiten kijf staat dat deze nogal wat betekent voor zowel mensen als bedrijven. Ik hoor dat het per bedrijf wel eens € 70 000 zou kunnen kosten. Hoe gaat dat met de vaccinatie? Wordt geput uit het Diergezondheidsfonds? Ik krijg daar graag een duidelijker beeld van. Er is nu absoluut geen kader waarop bedrijven kunnen terugvallen. We weten van niets. Wie betaalt tankmelkonderzoek, wie betaalt de extra capaciteit van de mestopslag en wie betaalt de vaccinatie?

Ook mijn fractie zou graag weten of in de toestand rondom de Q-koorts sprake is van een rol of invloed van de heer Osterhaus.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. De burgers, de ggd’s, maar ook de burgemeesters met de colleges en de gemeenteraden maken zich grote zorgen over de enorme uitbraak van Q-koorts. Als je dit fenomeen zou plaatsen binnen een industrieel complex en een aantal bedrijven zou verantwoordelijk zijn voor zes doden en 2000 gewonden, zouden alle alarmbellen gaan rinkelen. Op het platteland ligt het wat verscholen en bedekt.

Ik krijg een beetje de indruk dat ons dit overkomen is met een snelheid die we niet hadden verwacht. We hebben de inschatting en de reikwijdte van deze Q-koorts onvoldoende als ernstig beschouwd. Het overkomt ons zoals het ons is overkomen. Ik heb waardering voor de aangekondigde en genomen maatregelen, maar ik vraag mij of daar waar het gaat om van mens op dier overdraagbare ziekten, de humane gezondheidszorg en de diergezondheidszorg voldoende geïntegreerd zijn. We hebben bij de MRSA-problematiek eerder gesproken over de informatie-uitwisseling en het attenderen op de zaken die zich ontwikkelen. Kunnen we vanuit de humane gezondheidszorg en de diergezondheidszorg voldoende adequaat reageren op bewegingen in het veld om aan de preventieve kant alles op orde te hebben en aan de curatieve kant voldoende zaken te pareren?

Een van de maatregelen is de meldplicht. Als bedrijven geconfronteerd worden met een hoger percentage aborterende geiten of schapen, hebben ze een meldplicht. De bedrijven worden geregistreerd, neem ik aan, in een register. Wat ons betreft, is dat een openbaar register. Niet alleen in de sector zelf moet bekend zijn wie besmet is en wie de blokkades opgelegd krijgt, maar ook de omgeving van de bedrijven mag weten waar de problemen zich voordoen. Zonder te stigmatiseren, denk ik dat het voor de transparantie van dit soort processen van belang is om te weten wat er speelt in de omgeving.

De heer Atsma (CDA): Vindt u dat dit in algemene zin geldt? Moet je gewoon een bordje op de deur plakken als ergens een besmettelijke ziekte is? Mij gaat het vooral om de vraag wat er vervolgens gebeurt met de kinderen van zo’n gezin. Ik noemde dat stigmatisering. Waar trekt u de grens?

De heer Waalkens (PvdA): Het zijn commerciële activiteiten die de legitimatie vinden vanuit de vergunningsverlening. Die krijgen een aantal beperkingen opgelegd die niet alleen binnen het bedrijf zelf een handicap zijn, maar ook voor bedrijven die zaken doen met het bedrijf dat de Q-koorts in zich heeft. Daar moet je in alle open- en eerlijkheid over kunnen communiceren. De risico’s van stigmatisering onderken ik natuurlijk, maar als je niet duidelijk bent, ook niet tegenover je directe omgeving, dan is het beter dan te zeggen: in dit gebied is een aantal besmette bedrijven en we laten het hierbij. Ik kan mij dus wel iets voorstellen bij het pleidooi van mevrouw Thieme. Wees open en eerlijk naar elkaar, ook als er problemen zijn. Wees ook trots op datgene wat je met elkaar doet en laat dat zien. Mevrouw Thieme riep op tot een moratorium op de vergunningsverlening. Ik denk dat je daar heel prudent mee moet omgaan, zeker nadat het RIVM heeft gezegd dat de gevallen van Q-koorts in de nabijheid van grote bedrijven wel degelijk een relatie hebben. Ik pleit niet direct voor een moratorium, maar ik vind wel dat je vanuit het oogpunt van volksgezondheid nadrukkelijk moet nadenken over de vraag waar je dit soort activiteiten neerlegt. Er loopt een onderzoek over de relevantie van volksgezondheidsaspecten met betrekking tot de intensieve veehouderij. Dat is het gevolg van de motie-Jacobi/Koopmans, die gesteund werd door een groot deel van de Kamer.

De voorzitter: Bent u weer bezig met uw betoog?

De heer Waalkens (PvdA): Nee, maar dit zijn onderdelen van onze politieke positiebepaling in dit algemeen overleg.

Voorzitter. Ik kan me niet erg goed vinden in de opstelling om alles maar bij de overheid neer te leggen. Als de sector een beroep doet op het Diergezondheidsfonds, dan is dat een sigaar uit eigen doos. Je vult het Diergezondheidsfonds. Er is een aantal garanties afgesproken met een borgstelling van de overheid. Dan vind ik dat de rekening, voor zover het niet het publieke domein betreft, heel nadrukkelijk bij de sector kan worden neergelegd.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wat is dan voor u het publieke domein in dezen? Als dat er in uw ogen niet is, zeg dat dan ook duidelijk.

De heer Waalkens (PvdA): Handhaving, toezicht en controle door de volksgezondheidsinspectie en de inspectie van de Voedsel en Warenautoriteit betreffen het publieke domein. De overheid produceert geen mest, heeft geen geiten en verkoopt geen geitenmelk. Het is aan de sector om dit probleem te tackelen.

Ik kom te spreken over de beschikbaarheid van de vaccins. We hebben het kabinet ertoe opgeroepen, het consortium bij elkaar te roepen om te bezien hoe het tot een snelle opschaling van de vaccinproductie kan komen. Ik heb gezien dat dit kennelijk gelukt is, maar welke inspanningen heeft het kabinet gepleegd om ervoor te zorgen dat er voldoende vaccin is voor het hele vaccinatieprogramma, dat een verplichtend karakter heeft gekregen? Ik ben ook zeer benieuwd naar de immuniteitsopbouw die met deze vaccinatie bereikt gaat worden.

De verwachting is dat in maart en april de Q-koortspatiënten in aantal weer toenemen. We krijgen van kabinet pas uiterlijk 2010 op basis van de nieuwe onderzoeksresultaten berichten over aanvullende acties om voorbereid te zijn op de situatie in 2010. Ik zou graag een proactievere stelling van het kabinet zien op het punt van de voortgang van het hele traject van vaccinatie, het opbouwen van de immuniteit en de aanvullende maatregelen die genomen moeten worden.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. In de luwte van de hectiek rondom de Mexicaanse griep heeft de Q-koorts onverwachts stevig toegeslagen. Naast de tientallen chronisch zieken zijn er helaas ook al overlijdensgevallen te betreuren. Een serieus probleem dus. Vorig jaar waren de ministers nog terughoudend toen het ging over onderzoeken en maatregelen. Nu hebben ze er gelukkig meer prioriteit aan gegeven, ook met het oog op 2010. De SGP-fractie is over het algemeen tevreden over de aanpak tot nu toe. Je ziet in de achtereenvolgende brieven als het ware een opschaling, een intensivering, en dat vinden we terecht.

Uiteraard zijn er nog wel een paar vragen. Allereerst over de prognoses voor 2010 en het maatregelenpakket dat daarop is afgestemd. Mijn collega’s hebben daar al vragen over gesteld. Die herhaal ik niet. Ik sluit mij daarbij aan.

Over de kwestie van de melkgeiten- en melkschapenhouderijen die in de brieven van de beide ministers over de Q-koorts op een hoop zijn geveegd, heb ik nog wel de vraag hoe het nu zit met de analyse en het advies van het RIVM. Daarin komen de melkschapenhouderijen nauwelijks aan bod. Is dat terecht? Als het onterecht is, zou een onderscheid in maatregelen tussen melkschapenhouderijen en melkgeitenhouderijen in de rede liggen. Ik wil graag duidelijkheid over de rol van melkschapenhouderijen in deze epidemie.

De algehele vaccinatiecampagne voor 2010 is op zichzelf een begrijpelijke beleidsreactie, maar wat zijn nu de kenmerken van het spreidingsgebied? Is dat een diffuus of een geconcentreerd gebied en hoe ontwikkelt zich dat? Dat zijn geen onbelangrijke vragen in het kader van het afkondigen van een verplicht vaccinatieprogramma dat over het hele land wordt uitgerold.

Het Centraal Veterinair Instituut en de Animal Sciences Group zullen gezamenlijk onderzoek doen naar het industrieel composteren van mest als alternatief voor de verbranding in een gesloten installatie. De resultaten zullen voor het volgende lammerseizoen beschikbaar zijn. Als nu blijkt dat het industrieel composteren geen veilig alternatief is, welke opties staan dan nog open? Hoe wordt daar dan op ingespeeld? Ik denk dat we nu al moeten nadenken over die eventualiteit.

Vanaf vandaag zal de tankmelkmonitoring van start gaan. De ministers geven in de brief van 28 augustus jongstleden aan dat als gevolg van deze monitoringssystematiek zo’n 30% van de bedrijven als besmet zal worden aangemerkt, terwijl niet alle bedrijven een risico voor de volksgezondheid vormen. Ze schrijven dat de knelpunten rondom hygiëne- en mestmaatregelen, die ontstaan door dit grote aantal bedrijven, voor het komende lammerseizoen worden opgelost. In de laatste brief mis ik dit aspect. Is dat te verantwoorden? Is het normaal? Of is het toch een onderbelichting op dit punt?

Mijn laatste punt is de bedrijfseconomische gevolgen van de nieuwe aanpak. Het Agrarisch Dagblad had het over een bedrag van € 70 000. Wat is de status van dat bedrag? Kan het worden bevestigd? Hoe wordt dit dan versleuteld? Waar komen de lasten terecht? Het mag niet zo zijn dat bedrijven daardoor voor te hoge kosten komen te staan, waardoor ze het loodje leggen. Dat zou ik willen voorkomen.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. De Q-koorts is te lang onderschat. Het is, zoals collega Waalkens zegt, ons overkomen. In vergelijking met de aandacht die er voor andere ziektes is geweest, zoals de veeziektes, de varkenspest en de vogelgriep, maar ook de Mexicaanse griep, denk ik dat de Q-koorts te weinig in beeld is gebracht, terwijl het een buitengewoon ernstig probleem is. Er zijn dit jaar al 2000 patiënten en vijf overlijdensgevallen. We kunnen hier niet ernstig genoeg over spreken. Ik heb het idee dat het kabinet het probleem te lang heeft onderschat.

Het is goed dat we nu met twee ministers aan tafel zitten, want met name de relatie tussen de veterinaire en de humane gezondheidszorg speelt hierbij een belangrijke rol. In tegenstelling tot andere dierziekten, is sprake van een aantal dodelijke slachtoffers onder mensen. Dat is heel bijzonder.

De concentratie van de Q-koorts is vrij helder. Ik heb voor mij het kaartje van het RIVM, waarin het aantal patiënten duidelijk in beeld wordt gebracht. Je ziet dat het probleem zich concentreert in een bepaalde regio. Daarbij is ook aangegeven waar vorig jaar gevaccineerd is. Beide gebieden komen niet helemaal overeen. Er is ook een sterke concentratie patiënten in Limburg. Daar is tot nu toe in 2009 niet gevaccineerd. Ik heb het idee dat men met de maatregelen die nu genomen zijn, een beetje achter de feiten aan dreigt te lopen. Ik pleit ervoor om ze wat scherper aan te zetten.

Er is nu voorgesteld om de 5%-norm te hanteren voor de meldingsplicht. Waarop is dat gebaseerd? Er is pas een meldingsplicht bij een abortuspercentage van 5. Bij grote bedrijven heb je het dus al over een fors aantal abortussen. Waarom moeten die niet gemeld worden? Waarom is gekozen voor het aantal van 50 dieren? Dat betekent dat alle hobbydieren of wat kleinere bedrijven in het gebied waar deze concentratie zich duidelijk bevindt, niet gevaccineerd hoeven worden. Dat begrijpen we niet. Het aantal van 50 als ondergrens is absoluut niet te verkopen.

Ik lees in de brieven dat er te weinig vaccin was. Inmiddels is er wat verbetering, maar nog steeds is de vraag of er genoeg vaccin is om inderdaad alle dieren te vaccineren, zeker in het licht van mijn aanbeveling om in het hele gebied ook de bedrijven te vaccineren die onder het aantal van 50 dieren zitten. Hebben we genoeg vaccin om alle dieren in dat gebied verplicht te vaccineren? Zo niet, wat gaat het kabinet daar dan aan doen?

Ik denk dat de maatregelen veel stringenter moeten zijn. Onlangs verscheen in Medisch Contact een artikel dat ik met belangstelling heb gelezen. Ik stel mij graag achter de aanbevelingen die de artsen doen, want het kabinet loopt met het beleid tot nu toe achter de feiten aan en laat te weinig de noodzaak van forsere ingrepen zien.

De heer Graus (PVV): Voorzitter. We kunnen op dit moment weinig meer doen dan de lijn van de minister volgen, ook in het kader van de volksgezondheid. Ik stel een oud-Hollandse vraag over de inentingen: wie gaat dat betalen? Zoete lieve Gerdaatje, zou ik kunnen zeggen, maar het is natuurlijk Gerritje. In het kader van zelfreflectie zal ik mij daar maar netjes aan houden. Ik vraag mij wel af of het mogelijk is dat het Diergezondheidsfonds de additionele en preventieve kosten dekt. Hoe gaat het anders gebeuren? Wordt alles weer bij de boeren neergelegd? Het water staat ze nu al aan de lippen. Dierentuinen hebben het ook niet gemakkelijk. Ik wil daar wel een goed antwoord op hebben.

Er wordt gezegd dat we nú niet veel meer kunnen doen. We leven in een tijd waarin we te hygiënisch leven, te veel antibiotica gebruiken en te veel inenten. Ik roep dat al drie jaar. We moeten minder met antibiotica en inentingen strooien, want ons hele immuunsysteem, en ook het immuunsysteem van dieren, is helemaal naar de knoppen. Het wordt continu bevroren door onze handelingen. Moeten wij niet uit die tijd van «te»? Vooral voor de toekomst, want nu hebben we er niets meer aan. Nu kun je eigenlijk niets anders meer doen dan de lijn van de ministers volgen. In die zin begrijp ik de maatregelen die ze nemen. Hoe gaan we hier in de toekomst mee om?

De heer Atsma (CDA): Zei u: moeten we niet uit het tijdperk van de ...?

De heer Graus (PVV): «Te»

De heer Atsma (CDA): «Te»? Dan heb ik het goed begrepen.

De heer Graus (PVV): Behalve te veel PVV.

De heer Atsma (CDA): Daar heb ik dan even weer moeite mee. Als datgene wat er gezegd wordt door de PVV, ook een beetje minder «te» kan, zou dat al een dierbaar iets zijn.

De heer Van der Vlies (SGP): Mijn moeder had een uitzondering: tevreden.

De heer Graus (PVV): Iedere regel kent een uitzondering.

Het zijn echt heel serieuze vragen. Ik kom er vaak op terug, maar ik krijg er eigenlijk nooit concrete antwoorden op. Nu is gelukkig de minister van VWS ook aanwezig. Ik durf echt te stellen dat door overmatig antibioticagebruik en overmatig inenten, ons immuunsysteem en dat van onze dieren finaal naar de knoppen is. Alles kan toeslaan, omdat wij leven zoals we leven. Er zal een verandering moeten komen. Back to basics. De Arabieren hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog gedroogde kamelenpoep gegeten en hebben als enige gedurende de hele strijd nooit last gehad van maag- en darmklachten. We moeten realistisch zijn. Het is heel eenvoudig.

Ik heb nog twee punten. Het is dat collega Atsma over Osterhaus begon. Het mag duidelijk zijn dat iedere schijn van belangenverstrengeling moet worden tegengegaan. Ik hoop dat daarop actie zal worden ondernomen. Ik wil er ook niet meer of minder over zeggen.

Het onderscheid tussen gevaccineerde en besmette dieren heeft bij alle dierziekten een belangrijke rol gespeeld. Wat zijn daarvoor momenteel de oplossingen?

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn.

Het is terecht dat alle Kamerleden hun zorg uitspreken over de uitbreiding van het aantal mensen dat Q-koorts heeft. Dat aantal is de afgelopen jaren fors toegenomen. Dat baart ons en de Kamer zorgen.

Tijdens ons bezoek aan de gemeente Landerd in juli van dit jaar hebben minister Klink en ik zelf gesproken met patiënten, huisartsen en andere deskundigen en betrokkenen, zoals geitenhouders. We hebben gezien, gehoord en ervaren wat het voor de mensen in de streek betekent. Dat wil niet zeggen dat we toen pas van de ernst doordrongen zijn geraakt. Dat waren we al. Dat is ook door verschillenden van u opgemerkt. Het is echter goed om te benadrukken dat het voor de mensen die het aangaat en de mensen in de omgeving, heel ingrijpend is, of het nu gaat om een patiënt met Q-koorts of om een besmet bedrijf. Het zijn ingrijpende zaken die je niet koud laten.

Tegelijkertijd – verschillende leden hebben dit op verschillende wijzen opgemerkt – moeten we wel met elkaar vaststellen dat er nog heel veel onduidelijk is over Q-koorts. Ik doel op de bacterie, de kracht van de bacterie, de wijze waarop die zich verspreidt enzovoorts. Deskundigen, zowel nationaal als internationaal, en dus ook minister Klink en ik, hebben nog veel vragen over de beste manier om deze uitbraak een halt toe te roepen. Je kunt pas effectief maatregelen nemen als je weet welke maatregelen effectief zijn. Ik voeg daar ook «proportioneel» aan toe. Wat is effectief en wat is proportioneel? Je kunt natuurlijk heel veel maatregelen nemen, maar als je niet weet waarop die maatregelen zich richten of moeten richten, dan ben je bezig om met een grote mate van onzekerheid beleid te voeren. Ik vind dat iedereen van de overheid mag vragen om zorgvuldig, effectief en proportioneel beleid te voeren.

Ondanks die onzekerheden zijn we tot een nieuwe aanpak gekomen op basis van de nu beschikbare informatie. Wij hebben die aanpak aan de Kamer gestuurd op 28 augustus. Zij heeft recentelijk nog een brief van ons ontvangen. Om die nieuwe aanpak goed te begrijpen, is het belangrijk te weten dat de bacterie inmiddels waarschijnlijk zeer wijdverspreid in het milieu voorkomt. In het milieu kan de bacterie lang overleven en tegelijkertijd over grote afstanden verwaaien. Ook vanuit het milieu kan de bacterie mensen besmetten. Hoewel de Q-koortsbacterie niet alleen bij kleine herkauwers, maar ook bij andere diersoorten als knaagdieren en huisdieren kan voorkomen, zijn de deskundigen het er grotendeels over eens dat melkgeiten- en melkschapenhouderijen de bron zijn, en dan met name de grootschalige houderijen. Daarmee geef ik een antwoord op de vraag van de heer Polderman waarom gekozen is voor het aantal van 50 dieren. De wat grootschaliger melkgeiten- en melkschapenhouderijen zijn waarschijnlijk de bron van de huidige epidemie in Nederland. We weten van deze bedrijven dat Q-koorts aanzienlijke aantallen abortussen kan veroorzaken, waarbij veel smetstof vrijkomt.

Wat is nu die nieuwe aanpak? We hebben de voorzorg: vaccineren; bestrijding bij de bron: ook vaccinatie; de verspreiding: mest en diertransport; de early warning; en de communicatie. Hoe gaan we met dat gehele pakket aan maatregelen om? We kiezen een tweeledige aanpak. In de eerste plaats moeten nieuwe abortusgolven op melkgeiten- en melkschapenbedrijven worden voorkomen. In de tweede plaats proberen we op besmette bedrijven het risico op het verwaaien van de bacterie naar de omgeving te beperken. Op basis van die nieuwe aanpak komt er een verplichte vaccinatiecampagne in heel Nederland en tankmelkmonitoring om onderscheid te maken tussen besmette en vrije bedrijven.

Voor de tankmelkmonitoring moeten alle melkleverende bedrijven met meer dan 50 geiten of schapen verplicht elke twee maanden een tankmelkmonster insturen. Indien dat monster positief is, wordt het bedrijf besmet verklaard. Eerder signaleerden we alleen de bedrijven met problemen die werden veroorzaakt door de Q-koorts. Met deze nieuwe methode vinden we besmette bedrijven in een vroeg stadium. Dat kan dus ook het stadium zijn voordat er problemen ontstaan. Hier zit dus ook die early warning in.

Wij verwachten dat op basis van die nieuwe aanpak ongeveer 130 melkgeitenen melkschapenbedrijven geselecteerd worden die te maken hebben met Q-koortsbesmetting. Niet alle bedrijven zullen even zwaar besmet zijn en dus ook niet alle bedrijven zullen een risico vormen voor de volksgezondheid. Het is goed om daar rekening mee te houden. Tankmelkmonitoring is een veel fijnere methode om na te gaan of er besmetting is. Het heeft ook te maken met de fase waarin je het doet. Als je het systeem op gang hebt gebracht, kun je er met een tweemaandelijkse herhaling in een heel vroeg stadium bij zijn.

Omdat we niet precies weten wat naast de mate van besmetting de verdere risicofactoren zijn voor de volksgezondheid, gelden voor alle besmette bedrijven dezelfde maatregelen. Voor besmette bedrijven gelden, naast hygiëne- en mestmaatregelen, ook vervoersbeperkingen. Kort gezegd komt dat erop neer dat dieren van besmette bedrijven niet naar andere melkleverende bedrijven worden afgevoerd. Ze mogen alleen worden afgevoerd naar het slachthuis.

Om antwoord te krijgen op alle vragen die we nog hebben over de Q-koorts, hebben minister Klink en ik voor ruim 3 mln. aan onderzoeken uitstaan. Mevrouw Thieme vroeg daarnaar. Dat maakt duidelijk dat er nog heel veel onbekend is, niet alleen in Nederland, maar ook internationaal. Ik kan de Kamer verzekeren dat niet alleen hier deskundigen zeer geïnteresseerd zijn om meer te weten te komen, maar dat ook internationaal met veel belangstelling over onze schouders wordt meegekeken.

Voor de toekomst is het goed dat we ons realiseren dat Q-koorts geen nieuwe ziekte is. Q-koorts is er altijd geweest en zal er altijd blijven. De inzet van minister Klink en mij, met alle betrokken mensen, is erop gericht om uiteindelijk weer terug te keren naar de situatie van voor 2007, dat wil zeggen: sporadische gevallen bij mensen, zoals wij in vrijwel alle landen zien. Daarbij moeten we er rekening mee houden dat er tot 2007 mogelijk sprake was van onderrapportage. Inmiddels is er veel meer alertheid bij huisartsen en zijn er ook betere testen om de diagnose te stellen. Ook dat is winst. Minister Klink zal daar nog het een en ander over zeggen. Om te bepalen of de maatregelen succesvol zijn, kijken we naar het aantal ziekenhuisopnamen.

De komende jaren hopen we dat het aantal zieken en met name het aantal ziekenhuisopnamen zal afnemen. Mevrouw Snijder vroeg of de verwachting is dat het aantal zieken het komende jaar verder oploopt. We hopen dat we het stabiliseren en zelfs een kleine afname kunnen zien. Het is wel zo dat we voor 2010 verwachten dat er nog steeds relatief veel mensen ziek zullen worden. De bacterie heeft een lange levensduur en kan zowel uit het milieu als van besmette dieren komen. Ondanks alle onzekerheden verwachten wij goede resultaten van de nieuwe aanpak, met voor besmette bedrijven zeer ingrijpende maatregelen. Dat is door verschillenden van u gezegd. Wij gaan ervan uit dat dit pakket van maatregelen leidt tot een drastische vermindering van het aantal humane patiënten in de toekomst.

Mevrouw Thieme en de heer Waalkens hebben gevraagd of wij de locaties van besmette bedrijven bekend willen maken en, zo nee, waarom niet. De naam en de adresgegevens van de besmette bedrijven maken wij niet bekend. Dat is niet nodig, want Q-koorts is een gebiedbesmetting, zowel in stallen als in het milieu. Op de websites van de Voedsel en Warenautoriteit en het RIVM worden gebieden gepubliceerd van ongeveer 5 kilometer rond de bedrijven waar de Q-koortsbacterie wordt aangetroffen. Mensen die in zo’n gebied wonen, zullen geïnformeerd worden door hun ggd. Medische risicogroepen, zoals zwangeren en mensen met een hartklepaandoening, die in het gebied wonen of van plan zijn om kortdurend in een van de gebieden te verblijven, kunnen advies vragen aan hun behandelende arts. Werkgevers van wie het personeel mogelijk besmette bedrijven bezoekt, kunnen op de websites van de VWA en het RIVM zien in welke gebieden Q-koorts is aangetroffen. Zij kunnen ook de individuele veehouder vragen of zijn of haar bedrijf besmet is. Voor specifieke beroepsgroepen, zoals melkophalers en slachthuispersoneel, wordt een informatiefolder ontworpen.

De heren Atsma en Van der Vlies en mevrouw Snijder hebben gevraagd naar het industrieel composteren. Er zijn drie bedrijven in Nederland die zich bezighouden met het industrieel composteren van mest. Er is met deze bedrijven contact geweest. In onderling overleg hebben de drie bedrijven aangeboden om de composteringsproeven op één bedrijf te doen. Vervolgens is de vraag wat er gebeurt als het allemaal niet lukt. We moeten inzetten op deze proef en alles op alles zetten, ook in de begeleiding van het traject. Zeer waarschijnlijk zijn de resultaten van de testfase ruim voor de aflammerperiode bekend, zodat we dan kunnen koersen. Laten we dit als een alternatief blijven zien. De alertheid waar terecht om wordt gevraagd, is heel goed. Die zullen wij ook hebben en houden.

De heer Atsma heeft gevraagd hoe de controle van mest eruit ziet en hoe de zaak wordt gehandhaafd. Besmette bedrijven mogen pas 30 dagen na afloop van de lammerperiode mest uit de stal verwijderen. Die mest moet dan gedurende 90 dagen afgedekt worden opgeslagen op de locatie waar deze is geproduceerd. Dat luistert heel nauw. We weten straks via de meldplicht welke bedrijven besmet zijn. Dat betekent dat de Algemene Inspectiedienst dan kan en zal handhaven.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd waarom niet alle mest verbrand wordt. We hebben eerder gesproken over het verbranden van mest. Nog afgezien van de vraag hoe je de mest in zo’n verbrandingsoven krijgt en wat je dan doet bij het losmaken en de verstuivingsmogelijkheid, is het praktisch onmogelijk om alles te verbranden. Gewone verbrandingsinstallaties komen niet in aanmerking voor de verbranding van geitenmest, omdat de mest vooraf gedroogd en verhakseld moet worden. Ook bij het verhakselen heb je veel verwaaiing. Er hoeft maar een klein windje onder te komen of het hoeft maar te droog te zijn, en je hebt het risico van stofvorming en dus ook extra uitwaairisico. Om dit te voorkomen, moet voorbehandeling in een gesloten ruimte plaatsvinden. Er is slechts één verbrandingsinstallatie in Nederland die dat kan. De capaciteit van dat bedrijf is lang niet toereikend voor de mest van alle besmette bedrijven. Daarom zetten we daarnaast in op industrieel composteren als goed en veilig alternatief.

Ik kom op de vragen over de uitbreiding en de relatie met de intensieve veehouderij. Mevrouw Thieme heeft daar iets over gevraagd. Zij weet – de heer Waalkens heeft daar terecht op gewezen – dat dit najaar een groot onderzoek is gestart naar de volksgezondheidsaspecten van de intensieve veehouderij. Minister Klink en ik zijn daarmee bezig. Ik dacht ook dat dit een initiatief was van de PvdA-fractie. In dat onderzoek wordt onder meer gekeken naar de Q-koorts, maar ook naar andere aspecten, zoals fijnstofemissie. Het zit er dus in. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een aantal deskundige instellingen en instituten. De eerste resultaten komen in de loop van 2010. Als zou blijken dat de intensieve veehouderij nadelige gevolgen heeft voor de volksgezondheid, zullen we natuurlijk bezien of we die gevolgen kunnen verminderen of wegnemen. Voor de Q-koorts worden daarom op grote schaal schapen en geiten gevaccineerd als onderdeel van de aanpak die minister Klink en ik voorstellen.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd of de uitbreiding van bedrijven en stallen niet kan worden geweigerd. De heer Waalkens maakte ook een opmerking van die strekking. Het is een legitieme vraag, ook voor de melkgeiten- en melkschapenhouderijen zelf. Zij zullen zichzelf de vraag moeten stellen of deze fase van ontwikkeling, met deze problemen en risico’s, het juiste moment is om te investeren. Dat geldt ook voor uitbreidingen in een gebied als Landerd.

De heren Atsma en Van der Vlies en mevrouw Snijder hebben vragen gesteld over de kosten en de financiering. De heer Atsma vroeg of er sprake is van een Europese aanpak, zowel voor de bestrijding als de beschikbaarheid van het vaccin en de financiering. Het antwoord is nee. Q-koorts is Europees gezien geen aangifte- of bestrijdingsplichtige dierziekte. Q-koorts in deze mate en in deze omvang is vooralsnog een Nederlands probleem. In landen om ons heen doet zich het probleem in deze omvang niet voor. Er is dus geen Europese aanpak en er is geen Europees budget voor.

Mevrouw Snijder en de heer Van der Vlies vragen naar de kosten. Wat is het perspectief voor besmette bedrijven? In principe zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor de kosten die gemaakt moeten worden voor de aanpak van besmettelijke ziekten. De heer Van der Vlies noemt een bedrag van €70 000. Ik kan dat bedrag niet plaatsen. Ik weet niet of hij daar een bron voor heeft. Het is wel zo dat ik het LEI heb gevraagd om de mogelijke gevolgen in kaart te brengen. Dat rapport wordt binnenkort afgerond. Ik zeg de Kamer toe dat ik haar dat rapport, voorzien van mijn reactie, zal toesturen, zodat we een en ander in kaart hebben, ook in de openbaarheid.

Mevrouw Snijder en de heer Graus hebben gevraagd wie de vaccinatie betaalt. Ik ben ontzettend blij dat we voldoende vaccin hebben kunnen inkopen. We hebben alles ingekocht wat beschikbaar is. We moeten ons realiseren dat, in tegenstelling tot het blauwtongvaccin, sprake is van één producent. We hebben alles opgekocht, zijnde 100 000 doses extra in november en anderhalf miljoen doses voor volgend jaar. Onze taxatie is dat dit voldoende is voor een totaal verplichte vaccinatie in heel Nederland. De vaccinatiecampagne voor 2009 is betaald door de overheid. Het plafondbedrag in het Diergezondheidsfonds is voor de periode tot eind 2009 voor schapen en geiten royaal bereikt. Op 1 januari 2010 begint de nieuwe convenantperiode. Vaccinkosten vallen onder bestrijdingskosten en bestrijdingskosten worden in principe voor 100% doorbelast aan de sector. Het is wel zo dat dit onderdeel is van de gesprekken met de andere convenantpartners. Die onderhandelingen zijn nog gaande.

De heer Polderman vroeg of er voldoende vaccin is om ook bij bedrijven met minder dan 50 dieren te vaccineren. Ik heb al gezegd dat er voldoende vaccin is om te voldoen aan de wens die wij hebben om bedrijven met meer dan 50 dieren te vaccineren. De grotere bedrijven vormen het grootste risico, niet de bedrijven met 50 schapen of geiten of minder.

De heer Atsma vroeg of het mogelijk is om gevaccineerde en besmette dieren te onderscheiden. Op de besmette en gevaccineerde bedrijven kunnen met Q-koorts besmette dieren geselecteerd worden, bijvoorbeeld met een PCR-test (polymerase chain reaction). Die test toont virusdeeltjes aan. Zo kunnen op een bedrijf individuele dieren worden geselecteerd die zijn besmet. Het is natuurlijk zaak dat bedrijven ook weer besmettingsvrij worden. Dat is tamelijk strak geregeld. Tweemaandelijks vindt bemonstering plaats van de tankmelk. Als er sprake is van besmetting, wordt een bedrijf besmet verklaard. Het moet een jaar besmettingsvrij zijn om het predicaat «vrij» te krijgen.

De heer Waalkens vroeg wat de immuniteitsverwachting is. De verwachting is dat door consequent vaccineren – de vaccinaties moeten dus worden herhaald – minder snel besmetting zal plaatsvinden. Dan worden er dus weinig of geen bacteriën meer uitgescheiden en wordt abortus voorkomen als dit toch mocht gebeuren. Juist dat aspect, het voorkomen van abortussen, is belangrijk. De ervaring leert dat besmette dieren niet schoon worden gevaccineerd, dus 100% schoon worden. Zij kunnen wel zodanig schoon worden gekregen dat er geen sprake meer is van abortussen. Die abortussen maken het onderscheid voor de besmetting en de bacterie.

Ik kom nu op het kopje «diversen». De heer Van der Vlies heeft gevraagd hoe het zit met de spreiding met de Q-koortsgevallen en waarom verplicht wordt gevaccineerd in het hele land. Dat gebeurt omdat Q-koorts wijd verspreid voorkomt in Nederland. De heer Polderman liet net een kaartje zien over de verspreiding. Inmiddels is er echter ook Q-koorts geconstateerd in het oosten van het land en zelfs op een aantal bedrijven in het noorden van het land. Om het zekere voor het onzekere te nemen, hebben wij besloten om volgend jaar de vaccinatie verplicht te stellen voor alle bedrijven in Nederland. Nu hebben wij de vaccinatie verplicht gesteld in bepaalde gebieden. Wij hebben in de loop van de tijd vast moeten stellen dat ook buiten die gebieden sprake was van Q-koorts. Willen wij de Q-koorts echt terugdringen – dat willen minister Klink en ik – dan moeten wij voorlopig voor iedereen vaccinatie verplicht stellen. Wij zullen dit probleem onder controle moeten krijgen.

De heer Van der Vlies vroeg hoe het zit met de melkschapenhouderij. Op melkschapenbedrijven kunnen ook abortussen plaatsvinden veroorzaakt door Q-koorts en dat hebben wij ook gezien. De melkschapenhouderij is echter wel een kleinere sector dan de melkgeitenhouderij. Er zijn minder bedrijven. Mogelijk dat het RIVM om die reden geen melkschapenbedrijven meeneemt in het onderzoek. Zij zijn er echter wel degelijk.

De heer Polderman vroeg waar de 5%-regel op is gebaseerd en vroeg waarom een grens is gelegd bij 50 dieren. Ik heb al gesproken over die grens van 50 dieren. Het 5%-criterium is gekozen in de tijd dat wij nog geen onderscheid konden maken tussen positieve en negatieve bedrijven. Wij hebben inmiddels het tankmelkonderzoek, dat veel fijnmaziger is. Ik heb al gezegd dat wij verwachten dat dit onderzoek ertoe leidt dat ongeveer 120 bedrijven als besmet worden aangemerkt. Hiermee zijn wij dus af van het 5%-criterium en hebben wij de mogelijkheid om er in eerder stadium bovenop te zitten.

Er is een vraag gesteld over melkleverende en niet-melkleverende bedrijven en de risico’s voor kuddes. De niet-melkleverende bedrijven, waaronder de kuddes, worden niet gecontroleerd op Q-koorts, want deskundigen hebben de abortusgolven aangewezen als het grootste risico voor de volksgezondheid. Op niet-melkleverende bedrijven zijn tot nu toe geen abortusgolven waargenomen. Voor niet-melkleverende bedrijven worden geen maatregelen genomen om abortusgolven te voorkomen of om verwaaiing van de bacterie naar de omgeving tegen te gaan. Uit literatuur is wel bekend dat rondtrekkende kuddes schapen en geiten besmet met Q-koorts ... Ik heb tegen één van mijn mensen gezegd: als ik dit niet kan lezen – dat gebeurt nu dus – ga ik zeggen dat ik vroeger dacht dat je alleen het handschrift van huisartsen niet kunt lezen, maar dat dit blijkbaar ook zo is bij veterinairen. Ik neem dit geheel voor mijn verantwoording. Er is dus literatuur. Onze Chief Veterinary Officer heeft die literatuur gelezen, zoals het hoort. Hij hoort zijn vak bij te houden. Hij heeft gelezen dat Q-koorts ook voorkomt bij rondtrekkende kuddes, maar niet in de ernstige mate. De Q-koorts bij rondtrekkende kuddes schapen en geiten kan ook ziektegevallen bij mensen veroorzaken. Wij houden dat in de gaten. Onze veterinair houdt de vinger aan de pols, en ik en mijn andere mensen met hem.

De heer Waalkens vroeg naar de samenwerking tussen de veterinaire en de humane sector. Die samenwerking is prima en dat is ook zeer hard nodig. Dat moet gewoon. Betrokken kennisinstituten werken uitstekend met elkaar samen. Er wordt gezamenlijk een onderzoeksprogramma uitgevoerd waarvoor 3 mln. beschikbaar is gesteld.

De heer Atsma vroeg of er een onderscheid kan worden gemaakt tussen besmette en niet-besmette dieren. Ja, dat is mogelijk. Op besmette en gevaccineerde bedrijven kunnen met Q-koorts besmette dieren worden geselecteerd met een PCR-test, die de bacterie zelf aantoont. Zodoende treedt er geen teststoring op als gevolg van de vaccinatie.

Mevrouw Thieme vroeg welke andere diersoorten vatbaar zijn voor Q-koorts. Dat zijn er nogal wat. Het zijn kleine herkauwers, koeien en paarden, maar ook honden, katten, vogels, knaagdieren en zelfs teken. Alle gegevens wijzen er echter op dat de huidige epidemie bij mensen haar oorsprong vindt in de geiten- en schapenhouderij. Daarop zijn de maatregelen gericht. Er zijn veel bronnen mogelijk, zowel bij gehouden als bij niet-gehouden dieren.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff en de heer Van der Vlies vroegen wat er gebeurt als blijkt dat het composteren van mest niet werkt. Wij doen alles om het wel te laten werken en wij denken al na over opties voor het geval dat niet lukt. Wij gaan dan langer opslaan op het eigen erf en zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Het zou mij echter een lief ding waard zijn als dit wel mogelijk zou zijn, om een doorgaande mogelijkheid te creëren.

Mevrouw Thieme vroeg naar het aantal besmettingen op biologische boerderijen. Op basis van het abortuscriterium zijn er geen besmettingen op biologische bedrijven gevonden. Er zijn nog geen uitslagen van de tankmelkmonitoring. Het is zeker niet uitgesloten dat ook Q-koorts wordt aangetroffen op biologische bedrijven. Met de tankmelkbemonstering hebben wij immers een veel verfijndere manier om besmetting op te sporen.

Mevrouw Thieme vroeg ook nog waarom jonge geitjes mogen worden afgevoerd. Met de nieuwe aanpak proberen wij abortussen bij melkgeiten en melkschapen te voorkomen. Jonge geitjes mogen worden afgevoerd naar een mestbedrijf en vervolgens naar het slachthuis. Op deze manier is er geen risico dat deze geiten een abortus veroorzaken.

De heer Atsma vroeg hoe minister Klink en ik aankijken tegen de positie van de heer Osterhaus. Minister Klink zal hierop reageren, mede namens mij.

Minister Klink: Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij wat minister Verburg al heeft gemeld, maar ook bij wat mevrouw Thieme zegt, namelijk dat wij zeer alert moeten zijn op de Q-koorts. In de afgelopen periode heeft de Mexicaanse griep veel aandacht gekregen. Gezien de ontwikkelingen, begint de Q-koorts mij zo langzamerhand meer zorgen te baren dan de Mexicaanse griep. Dat komt door de bestendigheid, maar ook door het unieke karakter van de Q-koorts dat zich in Nederland aftekent. In 2007, in het begin, waren er 170 meldingen, in 2008 waren het er 1000 en in 2009 al 2100. Dat is een patroon dat nog niet gezien is in de wereld. Meestal verloopt zo’n besmetting met pieken en dalen of ebt deze weg. Ik heb vanmiddag de grafieken nog eens bekeken. Je schrikt toch echt van de mate waarin de Q-koorts met name in de periode april–mei om zich heen grijpt. Het afvlakken van de piek gebeurt bovendien in geringere mate dan in 2007 en 2008. Als je dat doortrekt naar 2010 en later, is dat een signaal.

In 2009 zijn vijf personen, weliswaar met onderliggende ziekteverschijnselen, overleden. Ook al hebben mensen onderliggende ziekteverschijnselen, gaat het wel om patiënten met Q-koorts. Dat heeft mij gaandeweg alert gemaakt. Andere getallen liegen er ook niet om. Van degenen die ziek zijn, wordt 20% – dat is een op de vijf – opgenomen in het ziekenhuis. Dat moet ons echt alert maken. Dat gebeurt ook. Minister Verburg en ik zijn niet voor niets in juni naar Landerd gereisd. De intensiteit van de boodschappen die wij daar meekregen – die heeft de Kamer hopelijk in de brief kunnen terugvoelen en ervaren – van de zijde van de ggd en de huisartsen staan mij nog goed op het netvlies.

Hoeveel mensen hebben chronische Q-koorts? 1% van de mensen ontwikkelt een chronische ontsteking. Bij hen is de bacterie die Q-koorts veroorzaakt aantoonbaar in het bloed en blijft deze aanwezig in het bloed. Dat is een variant die zich met name manifesteert als een ontsteking van de hartklep. Dat betreft 1% van de mensen die zijn besmet. Daarnaast is er een groep mensen bij wie de bacterie niet chronisch in het bloed is terug te vinden, maar die na een infectie met Q-koorts wel chronische klachten ontwikkelen als vermoeidheid en concentratiestoornissen. Wij weten niet hoe veel mensen dat betreft. De groep die wordt opgenomen en de groep bij wie de besmetting langdurige effecten heeft, lopen niet een-op-een samen.

Er is gevraagd voor welke groepen mensen Q-koorts gevaarlijk is. Mensen die een verhoogd risico hebben om ziek te worden na besmetting zijn mensen met een verlaagde weerstand na een transplantatie of als gevolg van kanker, een chronische nierziekte of zwangerschap. Mensen met hartklepaandoeningen hebben een verhoogd risico op een chronische Q-koortsinfectie. Wij moeten de gezondheidsproblemen serieus nemen, zeker gezien het patroon dat zich aftekent.

De piek van het aantal besmettingen zit in de maanden april tot en met juni. Ik zei net april en mei, maar dat is niet geheel juist. Dat komt doordat het weer dan warm en droog is. Blijkbaar verspreidt Q-koorts zich dan beter. Wij constateren dat, maar wij kunnen niet wetenschappelijk verklaren waarom in die maanden een piekbelasting is en de gezondheidsrisico’s hoog zijn. De piek is nu weer voorbij. Dat geeft ons tijd om na te denken, met de nodige urgentie, over maatregelen die voor de komende jaren moeten worden genomen. Die maatregelen zijn gericht op de bron, op de overdracht van dier naar mens en op het redresseren van de gevolgen van besmetting bij mensen.

Ik ga niet herhalen wat de minister van LNV zei over de bron, maar ik noem wat trefwoorden. De tankmelkmonitoring is belangrijk want daarmee krijgen wij, mede door de meldplicht, meer zicht op de mate waarin de besmetting om zich heen grijpt in Nederland. Hygiëne- en mestmaatregelen blijven van kracht. Verplichte vaccinatie is van betekenis, want daarmee kan hopelijk aan de bron verdere besmetting zo veel mogelijk worden voorkomen. Afhankelijk van de werking van de vaccinatie, zal zich dat hopelijk in 2010 gaan bewijzen. Het is van belang dat verplaatsing van dieren van besmette naar niet-besmette bedrijven zo veel mogelijk wordt voorkomen. Dat mag domweg niet meer. Voor besmette bedrijven geldt bovendien een bezoekersverbod.

Bij de overdracht van dier naar mens is het van belang – dat is ook van betekenis voor de aard en de proportionaliteit van de maatregelen die wij nemen – dat wij ons realiseren dat die micro-organismen op dit moment al aanwezig zijn in het milieu. Als je bedrijven zou sluiten – dat is natuurlijk een zeer draconische maatregel – wil dat nog niet zeggen dat je in 2010 gevrijwaard bent van de risico’s die zich daar aftekenen. De micro-organismen zitten immers in het milieu.

Ik wil de komende maanden goed kijken naar het risico van verwaaiing. Er gaat een aantal pilots lopen. Gegeven de ernst van het risico dat zich aftekent, wil ik bezien in hoeverre het vermijden van verwaaiing daadwerkelijk preventief moet worden ingezet. Daarnaast moet worden gekeken naar de uitbreiding van bedrijven en vergunningverlening aan bedrijven die willen uitbreiden. Het lijkt mij in de aanloop naar 2010 van betekenis om met name naar deze twee zaken te kijken. Het RIVM heeft ons er immers over geïnformeerd dat de risico’s toenemen naarmate mensen dichter bij een bedrijf wonen of aanwezig zijn.

De vraag is wat je moet doen om de Q-koortsbesmetting bij mensen zo veel mogelijk te beperken. Ik wil de publieksinformatie om drie redenen een extra accent geven. De vraag is of je bedrijven met naam en toenaam moet noemen. Ik vind dat wij daar echt goed naar moeten kijken. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat mensen die weten dat zij in een risicogebied wonen, alerter zijn op ziekteverschijnselen en eerder naar een arts toegaan. Zij zijn er dus eerder bij, waardoor maatregelen in de sfeer van gezondheidszorg kunnen worden genomen. Het RIVM meldt ook dat voor omwonenden van een bedrijf met een abortusstorm de risico’s groter zijn. Het risico dat iemand ziek wordt, is dus groter naarmate je dichter bij een bedrijf woont dat een bron is van het micro-organisme. De tankmelktest -ik sluit niet uit dat dit als nieuw woord in de Van Dale terecht zal komen– geeft ons ook een instrument in handen om het risico beter te lokaliseren. Tegen die achtergrond vind ik dat het onze plicht is om mensen te informeren. Ik bedoel niet dat het bedrijf met naam en toenaam moet worden genoemd. De gebieden waarin de risico’s zich voordoen, moeten echter wel goed in kaart worden gebracht en daar moeten mensen over worden geïnformeerd. Ik doel op de cirkels rondom de bedrijven. Die keuze is mede gebaseerd op onze inschatting dat het College Bescherming Persoonsgegevens ons zal wijzen op het feit dat de informatie weliswaar kan worden gegeven, maar dat de proportionaliteit toch ook in het oog moet worden gehouden in relatie tot de privacy. Dat hoeft geen belemmering te zijn om mensen in de risicogebieden te informeren over het feit dat zij in een risicogebied wonen.

Om verschillende redenen kan ik de Kamer pas in de loop van dit jaar informeren over de communicatiestrategie. Pas over ongeveer zes weken hebben wij de eerste uitkomsten van de tankmelkonderzoeken. Dan kennen wij de locaties dus pas.

De voorzitter: Wanneer is in de loop van dit jaar?

Minister Klink: Ik zei al dat de resultaten van de tankmelktesten nog minimaal zes weken op zich laten wachten. Daarnaast wil ik goed kijken naar de communicatiestrategie. Wij moeten voorkomen dat wij onnodige ongerustheid oproepen bij mensen, maar wij moeten ook het risico niet minimaliseren in de communicatie. Wij moeten op dit punt volledig transparant zijn. Wij moeten een goede balans, een goede lijn vinden. Voor het einde van het jaar zal ik in overleg met de burgemeesters, de provinciale autoriteiten, de ggd’s en de minister van LNV de communicatie opbouwen en verzorgen.

Dit is overigens geen geheel nieuwe strategie. Er is de afgelopen tijd sterk geïnvesteerd in kennisvergroting bij de professionals vanuit het RIVM en GGD Nederland. Op de websites van GGD Nederland en het RIVM wordt op dit moment al informatie gegeven aan burgers, bestuurders en medische professionals. Zo langzamerhand groeit onze kennis met betrekking tot de Q-koorts. Er wordt op dit moment 3 mln. geïnvesteerd om de kennis te verbeteren en te optimaliseren. Deze kennis zullen wij vervolgens verstrekken aan eenieder die daar belang bij heeft.

Wij gaan mensen in de loop van dit jaar informeren, dus in de komende drie maanden. Wij hebben over zes weken informatie over de locaties waarop de risico’s zich voordoen. In de aanloop tot 2010 gaan wij alle maatregelen voor bestrijding aan de bron uitrollen. De effectiviteit van de vaccins zal nauwgezet worden gemonitord. Wij zullen ons ervan vergewissen dat het vaccinatieprogramma loopt langs de geschetste programmatische lijnen. Parallel daaraan wil ik goed naar de vergunningverlening en de verwaaiing kijken teneinde de overdracht van dier op mens zo veel mogelijk te beperken.

Mevrouw Thieme vroeg naar een vergelijking van de claims bij legionella en die bij de Q-koorts. Daar zit een groot verschil tussen. Twee claims met betrekking tot legionella zijn door de rechter gehonoreerd. De exploitant had in dit geval preventieve maatregelen kunnen nemen. In het geval van Q-koorts zijn alle preventieve maatregelen die een bedrijf kan nemen, in feite door de overheid opgelegd. Men moet die uit hoofde van de maatregelen die wij nemen sowieso treffen. De bedrijven kunnen geen extra maatregelen nemen. Daardoor hebben zij ook geen extra verantwoordelijkheid. Besmetting is dus niet het gevolg van het ontbreken van verantwoordelijkheidsbesef bij de bedrijven.

Mevrouw Thieme sprak ook over de aansprakelijkheid voor de ziektekosten. De ziektekosten worden in Nederland gedekt op grond van de Zorgverzekeringswet. Die worden dus al vergoed. Mocht de besmetting tot chronische aandoening leiden, is er sprake van dekking op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Naar mijn idee is er dus geen extra aansprakelijkheid voor de bedrijven op dit gebied.

De heer Atsma vroeg naar de rol van de heer Osterhaus. Ik heb geen enkele indicatie dat hij in dit traject een rol vervult. Het gaat hier om de veterinaire sector en vaccins voor dieren. Ik weet niet in hoeverre de deskundigheid van de heer Osterhaus zich uitstrekt tot de veterinaire sector. Voor zover dat al het geval is, was hij niet betrokken bij de beslissingen rondom de vaccins die in dit geval aan de orde zijn.

De heer Waalkens vroeg naar de voorbereiding van het beleid inzake zoönoses en ziekte-uitbraken. De minister van VWS is krachtens de Wet publieke gezondheid verantwoordelijk voor het beleid rond een aantal aandoeningen. Dat betreft de nieuwe influenza en griep, polio, pokken en SARS. Voor de overige zoönoses en eventuele besmettingen zijn in eerste aanleg de burgemeesters verantwoordelijk, tenzij een en ander naar een nationale of internationale schaal wordt gebracht. De primaire verantwoordelijkheid ligt dus bij de burgemeesters.

De heer Polderman vroeg naar de gebiedsvaccinatie. Volgens mij – de minister van LNV moet mij maar corrigeren – liepen in 2009 vaccinatiegebieden samen met de verspreidingspatronen van ziekte in 2008. Voor 2010 is er een landelijk dekkende vaccinatieplicht voor bedrijven met meer dan 50 dieren.

Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Er zijn nog een paar losse eindjes. De grootschaligheid en de intensiviteit van de bio-industrie zorgen dus voor een zorgwekkende uitbraak van Q-koorts, zo moeten wij constateren. De minister van LNV heeft ook aangegeven dat er geen besmette biologische bedrijven zijn. Dat is volgens mij een duidelijk signaal. Als je dat koppelt aan andere ziekten, zoals de veegerelateerde MRSA, de vogelpest en de varkenspest, vraag ik mij af waar wij mee bezig zijn. Het onderzoek naar de gevolgen van de bio-industrie voor de volksgezondheid dat nu wordt uitgevoerd, is ook rijkelijk laat. Uit elk bekend onafhankelijk onderzoek blijkt dat de ziektedruk toeneemt bij schaalvergroting in de veehouderij en door het gesleep met dieren.

De minister heeft gezegd dat mijn vraag om een moratorium op uitbreidingsvergunningen in het kader van deze Q-koortscrisis legitiem is. Wat gaat zij doen om uitbreiding te voorkomen?

Ik blijf van mening, ook naar aanleiding van de opmerking van minister Klink, dat de overheid niet alleen de bedrijven, maar ook burgers en sectoren als het toerisme schade berokkent door niet aan te geven welk bedrijf besmet is. Besmettingen vinden immers met name vlak bij bedrijven plaats. Ik krijg van campinghouders die bij veebedrijven zitten te horen dat gasten wegblijven uit voorzorg. Wij hebben ook te maken met burgers die niet in de risicogebieden wonen, maar die voornemens waren om ernaar toe te gaan. Het nalaten van het openbaar maken van de namen van de bedrijven, kan mijns inziens wel degelijk een grond zijn voor het toekennen van claims door de rechter. Openbaarmaking is immers een van de belangrijkste preventieve maatregelen die genomen kunnen worden om burgers te beschermen tegen Q-koorts.

Ik heb de minister van LNV gevraagd waarom jonge geiten vervoerd mogen worden naar afmestbedrijven, zeker nu zij heeft aangegeven dat zij een stringente vervoersbeperking heeft ingesteld.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de uitvoerige beantwoording, ook die van niet-gestelde vragen. Uit hetgeen naar voren is gebracht, wordt eens te meer duidelijk dat de Q-koorts absoluut niet gebagatelliseerd kan worden en dat er nog veel vragen zijn. De minister van VWS heeft dat ook gezegd. Hij maakte met name duidelijk dat het tankmelkonderzoek belangrijke informatie kan opleveren. De vraag die centraal blijft staan, betreft de besmetting van dier op mens. De minister heeft echter niets gezegd over mogelijke besmetting van mens op mens. Kan hij daar nog iets over zeggen?

Wellicht is het verstandig en praktisch om het onderwijs te betrekken bij voorlichting en preventie, zeker in de risicogebieden. Daarmee kan je immers een groot aantal mensen in de regio daadwerkelijk bereiken. Misschien wordt dat al gedaan, maar dat weet ik niet.

Ik heb een vraag gesteld over de betrokkenheid van de heer Osterhaus omdat hij bijna dagelijks langs komt op allerlei plaatsen. Bij elke uitbraak van een dierziekte verschijnt hij in beeld. Hij is in het verleden bij de aanpak van verschillende uitbraken betrokken geweest. Als daar nu nog geen duidelijkheid over is, neem ik aan dat het kabinet dat later schriftelijk aan de Kamer meldt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik dank de beide bewindslieden voor de beantwoording. Complimenten voor de minister van VWS voor de wijze waarop hij aangeeft wat de risico’s zijn en waar die zich voordoen. Hij zegt heel nadrukkelijk dat wij de cirkels rond de risicobedrijven moeten aangeven en dat wij wat betreft het tankmelkonderzoek en de verwaaiing nog een weg te gaan hebben. Wij ondersteunen het voorstel om het bij het aangeven van de cirkels te laten. Ook op het kaartje dat de heer Polderman liet zien, is heel duidelijk aangegeven waar de centrale besmettingsclusters liggen. Wij moeten geen onnodige ongerustheid zaaien, maar alert blijven en transparantie blijven nastreven.

De minister van LNV zei dat zij mijn mening ten aanzien van het aantal patiënten niet deelt. In de laatste brief staat: « Wij verwachten dat in maart/april 2010 het aantal Q-koortspatiënten weer zal gaan toenemen.» Dat lees ik letterlijk voor. De minister schrijft dat zij op basis daarvan het beleid eventueel weer gaat aanpassen. Ik denk dus dat ik niet iets vreemds heb gezegd. Ik vraag mij af van welk uitgangspunt de minister uitgaat.

Minister Verburg: Voorzitter. Misschien mag ik een misverstand wegnemen. Er is een periode geweest waarin het aantal besmettingen sterk is gestegen. In de huidige periode neemt het aantal gevallen af. Er worden nog enkele tientallen besmettingen verwacht tot het einde van dit jaar. De verwachting is dat het aantal vervolgens weer toeneemt. Zo moet de brief worden geduid.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dan had het er iets genuanceerder mogen staan. Ook mijn buurman zei tegen mij dat het er toch wel zo stond. Laten wij hopen dat het totale aantal gevallen blijft onder het aantal dat wij in 2009 hebben geconstateerd. Dat zou alleen maar winst zijn. Laten wij hopen dat het aantal gaat dalen, maar dat blijft volgens mij een wens. Het is immers onduidelijk hoe de vaccinatie gaat verlopen en welk effect die zal hebben.

Ik ben nog niet helemaal gerust op het onderzoek naar het composteren. Dat onderzoek duurt nog even. Wij hebben geen ander alternatief dan verbranden. Ik vind dat wij nu al moeten kijken naar een vervolgstap of een opschaling op dit terrein. Als wij dat niet doen, zullen wij onszelf tegenkomen. Wij moeten niet blijven wachten. Als de uitkomsten van het onderzoek er zijn, is het wellicht te laat voor opschaling van de verbranding. Ik vraag de minister haar oor te luister te leggen en te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor verbranding van mest.

Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Atsma over de heer Osterhaus.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun reactie waaruit een heel sterke betrokkenheid blijkt bij deze uitbraak van Q-koorts. Die is ons overkomen. Het unieke verloop van deze besmetting noopt ons om daar adequaat op te reageren.

Ik wil eerst iets zeggen over het melden en het register. Als ondanks de vaccinatie de cirkels elkaar beginnen te raken en heel Nederland in de cirkel ligt, weet je niet waar de besmetting erg is en waar niet. Op de kaartjes zien wij een aantal vlekken. Ik ben blij dat minister Klink sterk de nadruk legt op de communicatie over de risico’s, dat hij nader overleg zal voeren met de ggd’s en de burgemeesters hierover en dat hij transparantie heeft toegezegd. Wij hoeven uiteraard geen exacte namen en rugnummers te weten. Als de cirkels elkaar raken, kan je zeggen dat dit het geval is. Dan weet je echter nog niets. Ik vraag het kabinet daar nog eens scherp naar te kijken.

De uitkomsten van het onderzoek zijn eind dit jaar beschikbaar. Die zouden ook een onderbouwing kunnen vormen voor de vergunningverlening. Het RIVM heeft heel nadrukkelijk aangegeven dat het risico van overdracht van de besmetting het grootst is in de omgeving van bedrijven waar sprake is van besmetting. De vergunningverlening moet dus nadrukkelijk worden gekoppeld aan de uitkomsten van het onderzoek. Dat is ook voor ons leidend bij het bepalen van de wijze waarop deze vormen van veehouderij moeten worden geplaatst op het platteland.

De minister van LNV heeft gezegd dat vanaf 2010 een nieuwe convenantsperiode ingaat voor het Diergezondheidsfonds en dat wij bij de behandeling van de begroting voor 2010 kunnen spreken over de mogelijke veranderingen die zich in deze nieuwe convenantsperiode gaan aandienen. Er wordt een strikte scheiding gemaakt in de financiering tussen het private deel en het publieke deel.

Ik wil aandacht vragen voor de beroepsgroepen, dus de veehouders, de dierenartsen en de dienstverlenende bedrijven. Die moeten goed in de gaten worden gehouden.

Wij hebben eerder gesproken over het vervlechten van de humanitaire gezondheidszorg en de veterinaire structuren. Wij hebben signalen ontvangen dat de communicatie tussen deze twee werelden niet optimaal was. Ik hoor nu dat deze nu wel optimaal is, maar er blijft toch wel een alarmbel in mijn achterhoofd rinkelen wat betreft de communicatie tussen deze twee werelden.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ook ik dank de ministers voor hun reactie. De Q-koorts is een ernstig probleem. Dat klinkt in alle berichtgeving door en wordt gelukkig ook hier gedeeld. Het probleem dwingt ons tot alertheid. Mijn fractie steunt het beleid dat nu wordt ontwikkeld.

Ik heb op dit moment nog twee vragen, respectievelijk opmerkingen. De minister van LNV vroeg waar ik het bedrag van € 70 000 vandaan haalde. Dat heb ik ontleend – ik maak niemand medeplichtig – aan de website van het Agrarisch Dagblad van 30 september. Ik zou daar niet op terugkomen als in dat bericht niet had gestaan waar dat geld vandaan komt, namelijk uit de toelichting van LNV op de gewijzigde regels. Er wordt ook gemeld – ik wil weten of dat waar is en wat het perspectief ervan is – dat de sector onderhandelt met LNV over de kosten van de tankmelkcontrole, de mestopslag, de vaccinatie enzovoorts. Ik wil weten hoe het zit met de toedeling van kosten. Ik heb begrepen dat er geen Europees geld is en dat bedrijven in hoge mate worden aangeslagen voor de kosten. Dat snap ik wel. Voor gevallen van dierziekten zijn echter ook aparte regimes ontwikkeld.

Ik begrijp dat er transparantie moet zijn in de informatievoorziening. Er worden geen namen en rugnummers genoemd, maar er vindt wel gebiedgerichte communicatie plaats. Als de besmetting over het hele land verspreid is, heb je wel een probleem. Wij spreken over de professionele melkgeiten- en melkschapenbedrijven. Er zijn wat meer melkgeitenbedrijven dan melkschapenbedrijven, dat zijn er maar twintig of dertig. Die zijn behoorlijk goed te traceren. Als er ook nog een verbod komt om dieren van het ene bedrijf naar het andere te vervoeren, is de puzzel zo gelegd zonder het noemen van namen en rugnummers. Moeten wij dat willen? Er moet wel enige respect worden opgebracht voor de betrokken bedrijven, want wij weten goed hoe het kan gaan.

De heer Waalkens (PvdA): Ik heb ook gezegd dat bedrijven mogelijk te traceren zijn. Is het dan toch niet beter om toch een stap verder te zetten? Ik heb dezelfde vragen als u, mijnheer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP): Dat is een spanningsveld waar een paar kanten aan zitten. Dat heb ik onder woorden gebracht.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Als ik hen beide beluister, hoor ik dat de ongerustheid, met name vanuit het oogpunt van volksgezondheid, buitengewoon groot is. Die vaststelling is terecht. Ik denk dat het verstandig is om af te spreken wie de coördinerende bewindspersoon is op dit terrein. Samenwerking tussen twee ministeries verloopt niet altijd even voortvarend. Ik denk dat minister Klink uitstekend heeft geschetst hoe ernstig de situatie is, zeker wat betreft de volksgezondheid. Is het niet tijd om één coördinerend bewindspersoon aan te wijzen om dit verder te managen? Mijn voorkeur gaat uit naar de minister van VWS, zodat er geen misverstand kan bestaan over hoe serieus de zaak wordt genomen.

Ik blijf wat zitten met de 5%-controle. De minister van LNV zegt dat de meldplicht alleen geldt voor bedrijven met meer dan 5% besmette dieren. Zij zegt dat dit wordt opgelost door de invoering van de tankmelkcontrole. Daarmee hebben wij er beter zicht op. Er zijn concentraties van besmettingen in bepaalde gebieden. Uit het kaartje blijkt dat het aantal besmettingen niet diffuus over het hele land is verspreid, maar dat er heel duidelijke haarden zijn. Met name in de gebieden waar een haard is, zou ik striktere maatregelen willen voorstellen. Ik zou het percentage voor de meldplicht in die gebieden naar beneden willen brengen en ook de ondergrens van 50 dieren. Dat hoef je niet voor het gehele land te doen. Het plaatje is dat er sprake is van een concentratie in Oost-Brabant en in Limburg en wat in gebieden daarboven. Die gebieden zijn vrij duidelijk aan te geven. Ik zou een onderscheid willen maken en in die gebieden een aantal strengere maatregelen willen nemen dan in de rest van het land.

Ik deel de opvatting van minister Klink dat helder moet zijn wat er aan de hand is. Wij moeten weg van het idee dat bekendmaking van de bedrijven stigmatiserend werkt. Wij zouden een stap verder moeten zetten met voorlichting. Met name mensen met een verhoogd risico, zoals zwangere vrouwen en mensen met hartklachten, moeten gewoon weten in welk gebied zij zich misschien beter eventjes niet kunnen ophouden en in welk gebied wel. Dat is van belang voor mensen die in de risicogebieden wonen, leven, recreëren en zich ophouden. Wij moeten niet meegaan in de discussie dat het stigmatiserend is voor de bedrijven. Het is de bedrijven niet verwijtbaar. Zij worden hier niet mee geconfronteerd doordat zij een slechte bedrijfsvoering hebben. Duidelijkheid en betere voorlichting op dit terrein zijn echter gewenst. Ik pleit dus voor coördinatie vanuit het ministerie van VWS omdat dit er anders in zit dan het ministerie van LNV.

De heer Graus (PVV): Voorzitter. Ik heb geen reactie gekregen op mijn opmerking dat mogelijk als gevolg van het vaak paniekerige beleid, het inent- en antibiotabeleid, dit soort ziekten meer kunnen toeslaan. Daar heb ik geen van beide ministers over gehoord. Volgens mij haalde de minister van LNV overigens de woorden «virus» en «bacterie» door elkaar, althans dat meende ik te horen. Dat ligt mogelijk aan het handschrift van haar rechterhand.

In het blad van de Voedsel en Warenautoriteit wordt een dierenarts aangehaald die zegt dat mensen die veel met dieren werken sowieso weinig risico lijken te lopen en dat zij doordat zij lang en intensief contact hebben met dieren waarschijnlijk voldoende weerstand opbouwen. Dat is wat ik al drie jaar zeg. Hij gaat ook onbeschermd tussen die dieren in staan. Ik doe dat ook. Ik kom bij alle zieke dieren en ik ben nooit ziek. Ik laat ook mijn dieren never nooit inenten. Zij zijn nooit ziek en ze worden allemaal twintig jaar oud. Ik had nu eindelijk graag een reactie gehad op de vragen die ik heb gesteld in de eerste termijn. Ik begrijp wel dat nu de paniek blijft bestaan. Wij kunnen immers niet meer anders. De vraag is echter wat wij in de toekomst gaan doen.

Het is voor mij nog steeds onduidelijk wat de kosten voor de sector zullen zijn.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. De conclusie die mevrouw Thieme trekt over biologische bedrijven, is een beetje voorbarig. Ik zou die niet zo makkelijk trekken.

Tegen de heer Polderman zeg ik dat wij af zijn van het 5%-criterium. Juist door over te schakelen op het tankmelkonderzoek, hebben wij een veel verfijndere methode om de bacterie vroegtijdig te traceren. De heer Graus heeft er gelijk in dat het een bacterie is. Dat ligt niet aan het handschrift van mijn veterinair, het is allemaal mijn verantwoordelijkheid. Als ik mij verkeerd heb uitgedrukt, zal ik het nu goed doen. Het is een bacterie.

Ik heb gezegd dat ik de vraag over uitbreiding legitiem vind. Ik zal met de sector spreken over de uitbreiding van bedrijven en ook met de vergunningverlenende instanties, dus de provincie of de gemeente. Ik vind dat wij daar in deze situatie over moeten spreken. Dat zal de sector zich ook goed realiseren.

De verwaaiing is een onderdeel van het onderzoek dat minister Klink en ik laten uitvoeren. Q-koorts is daarin een bijzonder aandachtspunt. Dat onderzoek is overigens niet dit najaar klaar. In de loop van volgend jaar komen de eerste resultaten ervan beschikbaar. Het verwaaiingsrisico en de mogelijke effecten daarvan bij Q-koorts zijn onderdeel van dat onderzoek.

Ik had al antwoord gegeven op de vraag over het vervoer van jonge geiten. Jonge geitjes van besmette bedrijven mogen wel worden afgevoerd naar een mestbedrijf, dus niet naar een andere melkveehouderij, en van het mestbedrijf linea recta naar het slachthuis. Op die manier beperken wij de risico’s van, voor en door deze geiten.

De heer Atsma stelde enkele vragen, onder andere over onderwijs en de rol van de heer Osterhaus. De beantwoording daarvan laat ik over aan de minister van VWS.

Mevrouw Snijder maakte een opmerking over een omschrijving in de brief van 28 september. Ik zal ernaar kijken. Zowel zij als haar buurman geeft daar blijkbaar een andere duiding aan. Brieven moeten altijd zorgvuldig zijn, maar zeker in deze situatie en over deze ontwikkeling moeten wij uitermate zorgvuldig zijn. Ik zal kijken naar die tekst. Ik zeg toe dat wij de volgende keer extra zorgvuldig zullen kijken naar de formuleringen.

Wij weten in januari of februari wat de uitslag is van de testen met composteren. Wij weten dan of het werkt. Wij zijn en blijven optimaal inzetten op het komen tot een oplossing. Wij hebben goede verwachtingen van de mogelijkheden tot composteren. Mevrouw Snijder heeft er gelijk in dat wij alles moeten doen om een alternatief te hebben voor het geval dat blijkt dat het composteren toch niet goed werkt. Wij zullen daarover na blijven denken en zo mogelijk stappen zetten.

De heer Waalkens en de heer Van der Vlies maakten opmerkingen over de communicatie en zij reageerden ook op elkaar. Minister Klink en ik hebben ervoor gekozen om de communicatie in de risicogebieden te intensiveren. Minister Klink heeft gezegd hoe hem dat voor ogen staat. Ik denk dat dit een goede aanpak is. Het respect voor de bedrijven en vooral ook voor de gezinnen op de melkgeiten- en melkschapenhouderijen mag en moet ook een punt van aandacht zijn. Het zal je gebeuren dat je bedrijf met Q-koorts in verband wordt gebracht. Het zal niet voor het eerst zijn. Je moet je dan realiseren wat het met jou doet als ondernemer en als ondernemersechtpaar – die bedrijven worden vaak gevoerd door een maatschap, een echtpaar – en je moet je ook realiseren wat het kan doen met jouw kinderen op het schoolplein. Dat soort zaken moet worden meegewogen. Dat is een van de redenen, los van het privacyaspect, dat minister Klink en ik hebben gekozen voor de genoemde aanpak. Wij gaan daarmee voor het optimale effect.

De heer Waalkens vroeg om extra aandacht voor de onderhandelingen over het Diergezondheidsfonds en het scheiden van de verschillende verantwoordelijkheden en risico’s, inclusief de toedeling. Ik zeg dat graag toe. Overigens wordt eigenlijk altijd al gewogen wat ondernemersrisico is en wat het risico van en voor de samenleving en dus voor de overheid is.

De heer Van der Vlies heeft zijn rekensom onderbouwd. Ik heb de toelichting erbij gehaald. Het gaat om het totaal aan administratieve lasten voor alle bedrijven. Daar is een schatting van gemaakt. De taxatie is dat het totaal aan administratieve lasten voor alle bedrijven met € 70 000 zal toenemen als gevolg van de voorgestelde maatregelen.

De heer Polderman pleit voor het aanwijzen van een coördinerend bewindspersoon. Hij kan er gerust op zijn: minister Klink en ik, en onze mensen, werken uitstekend samen op dit punt. Het lijkt mij buitengewoon onverstandig en volledig overbodig om op dit terrein te werken met een coördinerend bewindspersoon. Ik heb al gezegd het 5%-criterium niet meer van toepassing is.

Ik heb al tegen de heer Graus gezegd dat het een bacterie betreft en niets anders dan dat. Ik neem aan dat minister Klink reageert op zijn opmerkingen over een te veel aan hygiëne en een te veel aan maatregelen.

Ik denk dat ik hiermee op alle vragen die aan mij zijn gesteld, ben ingegaan.

Mevrouw Thieme (PvdD): In 1997, tijdens de varkenspestcrisis, werden de namen van de bedrijven wel bekendgemaakt. Nu gaat het om een zoönose waarbij de volksgezondheid echt in het geding is. Daarom lijkt het mij juist belangrijk om wel bekend te maken op welke bedrijven er sprake is van een Q-koortsbesmetting.

Minister Verburg: Wij hebben daarover gezegd wat wij hebben gezegd. Wij gaan maximaal monitoren en zetten in op optimale communicatie en preventie. Ik heb het pakket aan maatregelen al geschetst. Wij hebben er bewust voor gekozen om niet alle betrokken bedrijven bekend te maken. Dat is niet nodig voor de effectiviteit van de aanpak en het beleid.

De heer Waalkens (PvdA): Op grond van de combinatie van de mondelinge toelichting van de minister van LNV over de privacy en de opmerking van de minister van VWS, denk ik dat wij hier nog op terug zullen komen. Ik heb nog een opmerking over het verplaatsen van jonge geiten. Wij hebben een niet-sluitend systeem van identificatie en registratie. Is de minister bereid om de besmette bedrijven apart te merken?

Minister Verburg: Wij hebben vanaf 1 januari 2010 een identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten. Dat is een van de redenen dat wij er zo enorm bovenop zitten dat dit er inderdaad komt. Dat heeft de afgelopen jaren wat moeite gekost. De ontwikkelingen rond Q-koorts maken onder meer duidelijk hoe noodzakelijk het is om een sluitend en effectief identificatie- en registratiesysteem te hebben.

Minister Klink: Voorzitter. Mevrouw Thieme sprak over campinghouders en eventuele schade die voortvloeit uit het feit dat onbekend is waar een verhoogd besmettingsrisico voor Q-koorts zich met name voordoet. Als wij specifieker worden, wordt dit ondervangen. Ik heb al gezegd dat wij dat in de loop van dit jaar gaan doen. Als cirkels in elkaar gaan overlopen, is het risico overal even groot geworden. Zo ver is het nog niet. Uit het RIVM-onderzoek blijkt dat het risico van besmetting groter is in de nabijheid van een besmettingshaard, dus van melkgeitenhouderijen enzovoorts. Die gaan wij in kaart brengen. Op grond daarvan gaan wij aangeven in welke gebieden een verhoogd besmettingsrisico is. Het gaat om zones van 2 tot 5 km rond besmette bedrijven. Wellicht is het toch mogelijk om op grond van de verstrekte informatie de besmette bedrijven te traceren. Wij gaan nadenken over de beste communicatiestrategie, parallel aan de tankmelkbemonstering. Daarmee worden ook de risico’s voor bedrijven meegenomen. Leidend is echter het risico voor de volksgezondheid. Mensen moeten daar goed over worden geïnformeerd.

De heer Atsma stelde nog een vraag over de heer Osterhaus. Een mens is nooit te oud om te leren. Ik heb begrepen dat de heer Osterhaus dierenarts is en dat hij ook veel te maken heeft gehad met onder andere zeehondenvirussen. Kennelijk is hij bekwaam op dat gebied, net als op het gebied van vogelgriep. Hij adviseert soms LNV, maar tot op heden niet op het gebied van Q-koorts.

Het overlappen van cirkels heeft onze aandacht. Daarvan is op dit moment nog geen sprake.

De heer Polderman vroeg of een bedrijfsomvang van 50 dieren niet een te hoge drempel is. Tegen de achtergrond van de gezondheidsrisico’s die zich aftekenen, wil ik de komende maanden een paar dingen in kaart brengen. Daar wil ik ook met de minister van LNV over spreken. Een van die punten is verwaaiing. De vraag is of «better safe than sorry» dan toch geen opgeld doet tegen de achtergrond van de inzichten die wij recent hebben gekregen over de extra risico’s in de buurt van besmette bedrijven. Wellicht wordt de grens van 50 dieren ook meegenomen. In 2010 willen wij toch echt naar een reductie van het aantal gevallen van Q-koorts.

De voorzitter: Is uw vraag niet voldoende beantwoord, mijnheer Graus?

De heer Graus (PVV): Nu zijn mijn vragen zelfs in de tweede ronde niet beantwoord. Ik vraag twee ministers of wij niet te veel inenten en of wij niet te veel antibiotica geven. Ik wil weten of dit niet juist problemen veroorzaakt, zoals resistentie bij mensen. Ik vraag dit echt al drie jaar en iedere keer wordt die vraag weggewimpeld.

Minister Klink: In de humane sfeer, waar ik verantwoordelijk voor ben, worden antibiotica voorgeschreven door iemand die daartoe bevoegd is, dus een arts. Die zal altijd de voordelen afwegen tegen de medische risico’s van een overmaat aan antibiotica. De minister van LNV kan waarschijnlijk iets meer zeggen over de veterinaire kant.

De heer Graus (PVV): Ik heb ook gevraagd naar overmatig inenten, ook bij mensen. Ik ben ook tegen inenten bij mensen. Daar wil ik ook een reactie op hebben.

Minister Verburg: Er is een taskforce ingesteld met betrekking tot het gebruik van antibiotica. Die taskforce heeft een eerste rapport uitgebracht. Ik zet fors in – er moet de nodige druk op worden gezet – op het sterk afvlakken van de toename van het antibioticagebruik bij dieren en het vervolgens naar beneden krijgen ervan. Die curve moet om. Als de heer Graus dat bedoelt, is hij mijn bondgenoot.

De heer Graus (PVV): Ik heb nog geen antwoord gehad op mijn vraag over inenten. Ik begrijp dat wij moeten gaan nu, naar de aardappelen toe. Ik wil echter toch graag een keer een antwoord van de minister van VWS op mijn vraag over het overmatig inenten bij mensen en bij dieren. De minister van LNV spreek ik wel vaker, dus dat is geen enkel probleem.

De voorzitter: De Kamer gaat over haar eigen agenda. Eind oktober is er een overleg met de minister over de MRSA. Er zijn dus ongetwijfeld momenten om hier verder over te spreken.

Toezeggingen

– De minister van LNV zal het onderzoek van het LEI naar de bedrijfseconomische gevolgen van de nieuwe aanpak van Q-koorts binnenkort met een reactie aan de Kamer zenden.

– De minister van VWS zal een strategie voor publiekscommunicatie over Q-koorts aan de Kamer doen toekomen in de verdere loop van dit jaar.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Sap (GroenLinks) en De Roos-Consemulder (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Arib (PvdA), Van der Ham (D66), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), De Mos (PVV), Luijben (SP), Heerts (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Halsema (GroenLinks) en De Wit (SP).

Naar boven