28 286
Dierenwelzijn

nr. 314
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, EN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 augustus 2009

Q-koorts is een zoönose die al heel lang in Nederland voorkomt. Tot 2007 werden jaarlijks ongeveer 20 mensen ziek van Q-koorts in Nederland. In 2007 waren dit ineens 170 mensen. In 2008 werden 1000 mensen met Q-koorts gemeld en in 2009 zijn ruim 2000 patiënten met Q-koorts bekend. De ernst van de huidige epidemie baart ons1 grote zorgen. Op 27 juli hebben wij de antwoorden en adviezen van het RIVM gekregen naar aanleiding van enkele vragen die wij de deskundigen hadden voorgelegd over Q-koorts (bijgevoegd).2 Naast de brief van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer (RIVM) hebben wij van het Bureau Risicobeoordeling (BuR) van de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA) verschillende adviezen met betrekking tot Q-koorts gekregen3. De adviezen van het BuR zijn openbaar en beschikbaar op de website van de VWA.

Deze brief geeft u een overzicht van de verschillende adviezen en de acties die daarop zijn ondernomen. Aan het einde van deze brief kijken we vooruit naar 2010 en lichten wij onze afwegingen om al dan niet bepaalde maatregelen in te stellen toe.

Hypothese

Van meet af aan is het een probleem dat beleid moet worden gemaakt met een minimum aan en soms onvoldoende kennis. Bij deskundigen bestaat echter geen twijfel over de hypothese dat grootschalige melkgeiten- en melkschapenhouderijen gezien moeten worden als de primaire bron van de Q-koortsproblematiek in Nederland.

Tevens heeft het RIVM aangetoond dat in de buurt van besmette bedrijven meer mensen ziek worden dan op grotere afstand van bedrijven. Door de verplichte vaccinatie van melkschapen en melkgeiten proberen we de bron van de epidemie aan te pakken. De vaccinatie van melkschapen en melkgeiten, in combinatie met hygiënemaatregelen en vervoersbeperkingen, is de meest hoopvolle oplossingsrichting voor de korte termijn.

Het vaccin tegen Q-koorts is beperkt beschikbaar. Op basis van de beschikbare hoeveelheid vaccin is begin 2009 een vaccinatiegebied vastgesteld waarbinnen de diergroepen gevaccineerd worden, die het grootste risico geven voor transmissie van de Q-koortsbacterie naar mensen. Voor houders van meer dan 50 melkschapen en/of melkgeiten en voor houders van schapen en geiten op kinderboerderijen, zorgboerderijen en dierentuinen, is vaccinatie verplicht binnen het vastgestelde vaccinatiegebied. Het gebied waar de epidemie zich voordoet is dit jaar flink uitgebreid. Door de beperkte beschikbaarheid van het vaccin, is de vaccinatiecampagne maar weinig flexibel. Gelukkig kan de vaccinfabrikant in oktober nog 100 000 extra vaccins leveren. Deze worden met voorrang ingezet voor vrijwillige vaccinatie in die provincies, waar dit jaar ook al veel mensen ziek zijn geworden (Utrecht, Limburg en Overijssel). Op dit moment wordt de vaccinatiecampagne van 2010 uitgewerkt. Hierover wordt u dit najaar nader geïnformeerd.

Aanvullingen onderzoeksagenda

Het RIVM en het BuR adviseren enkele aanvullingen op de huidige onderzoeksagenda voor Q-koorts. Wij ondersteunen de gedachte voor verder onderzoek en hebben de onderzoekers gevraagd uitgewerkte projectvoorstellen met een begroting in te dienen. Afhankelijk van de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen zullen wij besluiten over deze onderzoeken.

Mens-op-mens overdracht

Mens-op-mens overdracht van C. burnetii, de bacterie die Q-koorts veroorzaakt, is theoretisch mogelijk. Echter, noch in de internationale literatuur, noch in de Nederlandse situatie zijn er aanwijzingen dat mens-op-mens overdracht een belangrijke rol speelt bij de huidige Q-koorts epidemie. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen voor overdracht van C. burnetii bij bloedtransfusies in Nederland. Wij zien dan ook geen noodzaak of mogelijkheid om hiervoor maatregelen te nemen.

Overdracht via geitenmelkproducten

Het deskundigenadvies van 24 juli 2009 geeft aan dat in Nederland geitenmelkproducten op zeer beperkte schaal worden geconsumeerd. Op basis van de huidige onderzoeksgegevens lijkt er geen verband te bestaan tussen consumptie van rauwmelkse producten en Q-koorts. Niettemin is aan onderzoekers gevraagd hun suggestie voor nader onderzoek verder uit te werken.

Overdracht via vleesschapen

In Nederland is, uitgezonderd een beperkt cluster in Nijmegen in mei 2008, geen verband gevonden tussen (vlees)schapen en de huidige Q-koorts epidemie.

Volgens de deskundigen is het standaard vaccineren van vleesschapen op dit moment niet zinvol, maar kunnen specifieke bedrijfssituaties het wel zinvol maken om de schapen te vaccineren. Met dit advies zullen we rekening houden bij het opzetten van de vaccinatiecampagne van 2010.

Criteria meldingsplicht en vervoersbeperkingen

De meldingsplicht voor Q-koorts geldt op dit moment als er op grote melkgeiten- of melkschapenbedrijven binnen een periode van dertig dagen bij vijf procent van de drachtige dieren abortus optreedt. Dit percentage is gekozen omdat dit in het algemeen wordt gehanteerd om een eerste scheiding te maken tussen besmettelijk en niet besmettelijk aborteren. Indien deze bedrijven C. burnetii positief blijken zullen ze relatief zwaar besmet zijn en daarom werden de meest vergaande beperkingsmaatregelen aan deze categorie bedrijven opgelegd.

Uiteraard worden op deze wijze niet alle bedrijven waar zich met C. burnetii besmette dieren bevinden in beeld gebracht. Bovendien heeft het hanteren van de 5% grens als gevolg dat positieve bedrijven met een abortuspercentage kleiner dan vijf procent er buiten vallen, terwijl het op grote melkgeiten- en melkschapenbedrijven toch om aanzienlijke aantallen dieren en daarmee bacteriën kan gaan die worden uitgescheiden.

Inmiddels zijn er nieuwe laboratorium-technische mogelijkheden en onze kennis neemt gestaag toe. Tot nu toe werkten we met de hypothese dat Q koorts wijd verbreid voorkwam en bij vele diersoorten. Recente onderzoeksresultaten geven aan dat ongeveer 70% van de Nederlandse melkgeiten- en melkschapenbedrijven vrij is van Q-koorts.

Zowel het RIVM als het BuR adviseren daarom het meldingscriterium voor besmette bedrijven te wijzigen naar een criterium waarbij de aanwezigheid van C. burnetii in dieren centraal staat. Als mogelijkheid noemen de deskundigen een systeem waarbij de aanwezigheid van de bacterie in tankmelk onderzocht wordt. Dit systeem is nieuw en biedt ons voor het eerst de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen bedrijven met C. burnetii en bedrijven zonder C. burnetii. Op dit moment wordt een systeem uitgewerkt waarbij op basis van tankmelkmonitoring bedrijven besmet verklaard worden. Het doel van het nieuwe systeem is om bedrijven die nu nog vrij zijn van C. burnetii vrij te houden. Op die manier voorkomen we dat nieuwe bronnen voor de epidemie ontstaan. De bedoeling is het nieuwe systeem nog dit najaar in werking te laten gaan.

Als gevolg van de indeling van bedrijven in C. burnetii positief en negatief kan en zal ook gericht beleid ingezet worden op het reguleren van het diertransport. Daartoe zullen er als eerste stap voorschriften komen die tot doel hebben de aanvoer van dieren van besmette bedrijven op vrije bedrijven te voorkomen.

Het gevolg van deze wijziging is dat een groot aantal bedrijven (naar schatting zo een 30%) als besmet wordt aangemerkt, terwijl niet alle bedrijven een risico voor de volksgezondheid vormen.

De knelpunten rondom hygiëne en mestmaatregelen die ontstaan door dit grote aantal bedrijven zullen voor het komende lammerseizoen worden opgelost.

Op andere bedrijfstypen (bijvoorbeeld kinderboerderijen) kunnen ook dieren besmet zijn. Voor bedrijven, anders dan melkgeiten- en melkschapenbedrijven, gelden behalve vaccinatie geen maatregelen. De reden hiervoor is dat schapen en geiten op bijvoorbeeld een kinderboerderij of een vleesschapenhouderij geen belangrijke bronnen zijn voor de epidemie bij mensen. Vervoersbeperkingen en hygiënemaatregelen zijn voor deze bedrijfstypen dus niet aan de orde. Vaccinatie daarentegen is voor deze bedrijfstypen wel aan de orde. Individuele (sporadische) gevallen van Q-koorts kunnen wel ontstaan als gevolg van direct contact met dieren op houderijvormen anders dan melkgeiten- en melkschapenhouderij.

Verbranden van mest

In de brief van minister Verburg aan de Tweede Kamer van 10 juli 2009 (Kamerbrief vergaderjaar 2008–2009, 28 286, nr. 310) geeft zij aan aanvullend advies te hebben gevraagd bij het BuR ten aanzien van de verbranding van mest. Met name de risico’s van het uitmesten van stallen en de voorbehandeling van mest, alvorens deze verbrand kan worden, waren in het eerste advies niet meegenomen. In het aanvullende advies geeft het BuR aan dat mest van besmette bedrijven verbrand zou moeten worden in een verbrandingsinstallatie waar de voorbehandeling in een afgesloten ruimte plaatsvindt.

In Nederland is één verbrandingsinstallatie waar het drogen en verhakselen van mest in een afgesloten ruimte plaatsvindt. Dit bedrijf heeft onvoldoende capaciteit voor de verbranding van alle mest van besmette bedrijven. Daarom zoekt het ministerie van LNV naar alternatieven die even veilig zijn en die een grotere capaciteit hebben. Het industrieel composteren van mest lijkt een goed alternatief. Het RIVM en het Centraal Veterinair Instituut (CVI) zullen gezamenlijk onderzoeken of dit alternatief inderdaad veilig is. De resultaten van dit onderzoek zullen eind december beschikbaar zijn.

Ten aanzien van het uitmesten van stallen zegt het BuR dat handelingen van mest bij droog en warm weer vermeden moeten worden. Dit advies onderschrijft het huidige hygiëneplan en wordt meegenomen in mogelijk toekomstige aanpassingen van mest- en hygiënemaatregelen.

Blik naar de toekomst

Dit jaar zijn er 2000 zieke mensen met Q-koorts gemeld bij het RIVM. Er zijn in 2009 vijf mensen in Nederland overleden die ook Q-koorts hadden naast andere aandoeningen. De toenemende aantallen zieken baren ons zorgen. Centrale, regionale en lokale bestuurders, humane en veterinaire deskundigen werken intensief samen om vragen rondom Q-koorts(bestrijding) te verhelderen. Wij investeren daar veel in en gaan er dan ook vanuit dat alle kennis in Nederland wordt benut om de Q-koorts uitbraak te bestrijden.

Om het aantal zieken terug te dringen besloten wij in 2008 en 2009 tot meerdere maatregelen: een veterinaire meldplicht is ingesteld, hygiëne- en mestmaatregelen zijn opgelegd en een verplichte vaccinatie voor melkschapen en melkgeiten is gestart.

Wij zien ons in toenemende mate gesteund met onderzoeksresultaten die het ingezette beleid onderschrijven. Nieuwe onderzoeksresultaten leiden tot aanpassing van ingestelde maatregelen, zoals het aanpassen van het criterium voor de veterinaire meldplicht. De maatregelen zullen worden uitgebreid met gerichte maatregelen voor het vervoer van dieren van besmette bedrijven.

Op grond van de groeiende kennis over Q-koorts worden wij continu geadviseerd over te nemen maatregelen. In onze besluitvorming over deze maatregelen wegen wij de te verwachten effecten op de volksgezondheid, de proportionaliteit en de uitvoerbaarheid van de maatregelen. Om de effectiviteit en proportionaliteit van maatregelen te vergelijken, zullen wij het komende jaar een aantal pilotstudies financieren. Plannen om op kleinere schaal aanvullende maatregelen in de veterinaire sector toe te passen die er op gericht zijn om verwaaiing van stof (met de bacterie C.Burnetii tegen te gaan (bijvoorbeeld aanpassingen in bedrijfsvoering en/of stalbouw) worden nu uitgewerkt met betrokken actoren. Mogelijke maatregelen worden geïnventariseerd en toegepast in pilotstudies. Wij zullen u nog in 2009 informeren over de uitkomsten hiervan en over de beleidsconclusies die wij hieruit trekken.

Wij vinden het op dit moment niet proportioneel om drastische maatregelen zoals het verplaatsen of sluiten van stallen nader uit te werken. De effecten van het sluiten en/of verplaatsen van stallen zijn niet bekend. Daarbij moet ook worden bedacht dat de bacterie mogelijk al wijdverspreid in het milieu aanwezig is, lang overleeft en over nog onbekende afstanden verwaait. Hieruit leiden wij af dat zelfs als de maatregelen wel effectief zijn, in 2010 nog steeds veel mensen ziek kunnen worden. Wij verwachten dat de lopende onderzoeken en de te starten pilots meer aangrijpingspunten voor bestrijdingstrategieën zullen bieden.

Samenvattend worden de volgende maatregelen van kracht:

• Een veterinaire meldplicht op basis van tankmelkonderzoek

• Regulering van diertransport

• Mest- en hygiëne maatregelen voor melkgeiten en melkschapenhouderijen met meer dan 50 dieren

• Verplichte vaccinatie van melkgeiten en melkschapen op bedrijven met meer dan 50 dieren, dan wel bedrijven met een publieksfunctie

Het samenhangende pakket van deze maatregelen zoals wij dat in deze en eerdere brieven schetsten doet volgens ons recht aan de bezorgdheid rond het stijgende aantal Q-koorts patiënten. We volgen de uitbraak nauwgezet en hopen dat de maatregelen en de vaccinatiecampagne in 2010 een positieve verandering in de epidemiologische curve laat zien.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XNoot
1

Minister Klink en minister Verburg.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

Ontvangen adviezen: Brief van het RIVM (zie bijlage), Advies van het BuR van de VWA inzake de risico’s van Q-koorts via mest; Advies van het BuR van de VWA als aanvulling op het advies inzake de risico’s van Q-koorts via mest; Advies inzake het verspreidingsrisico van Q-koorts door afvoer van besmette dieren.

Naar boven