28 286
Dierenwelzijn

nr. 286
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2009

In de Nota dierenwelzijn (TK 2007–2008, 28 286 nr. 97) heb ik de Kamer toegezegd Wageningen-UR te vragen een analyse te maken van de welzijnsknelpunten voor de sectoren schapen, geiten, konijnen, kalkoenen en eenden. Dit rapport bied ik u met deze brief aan.1 Daarnaast verwoord ik in deze brief mijn ambities en aanpak voor deze sectoren.

De wijze waarop de WUR de analyse heeft verricht, is identiek aan de analyse van de grotere sectoren die is uitgevoerd in 2007. De bron en de mate van ongerief per diercategorie verschilt, maar ook de sectoren onderling verschillen. Daarom zal ik telkens per diercategorie mijn ambitie en aanpak aangeven. Overeenkomstig de grote sectoren zullen ook voor de kleine sectoren deze ambities via de lange termijn doelstellingen worden gerealiseerd, te weten:

• Het perspectief van het dier is leidend bij de inrichting van stallen en bedrijfsvoering zonder dat andere aspecten als economie en milieu uit het oog worden verloren.

• Gehouden dieren kunnen de behoeften voortvloeiend uit hun natuurlijk gedrag uiten.

De uitkomsten van de WUR-analyse zijn met betrokken partijen uit de sectoren en de Dierenbescherming besproken. Over het algemeen werd het beeld dat per diercategorie werd geschetst in de WUR-analyse herkend, met dien verstande dat de mate van ongerief (ernst, duur en omvang van de populatie) niet in alle gevallen overeen komt met de beleving vanuit het bedrijfsleven.

Uitkomst analyse en mijn ambitie

Konijnen

Hoewel de WUR-analyse gericht is op commercieel gehouden dieren, is voor het konijn een uitzondering gemaakt. Reden daarvoor is het aantal konijnen dat in Nederland als gezelschapsdier wordt gehouden namelijk 1 miljoen konijnen in 462 000 huishoudens (RDA, 2006).

Dit aantal overtreft het aantal commercieel gehouden dieren, namelijk 41 000 voedsters en 283 000 vleeskonijnen op 141 bedrijven. Tevens worden bij konijnen als gezelschapsdier globaal dezelfde bronnen van ongerief geconstateerd als bij konijnen gehouden voor commerciële doeleinden. Omdat mijn ambitie en aanpak verschilt tussen het commercieel en als gezelschapsdier gehouden konijn zullen deze twee afzonderlijk van elkaar worden behandeld.

Commercieel gehouden konijnen

De konijnensector is in Nederland een relatief kleine sector. De sector is voor de afzet van konijnen geheel afhankelijk van het buitenland door het ontbreken van een slachterij in Nederland. Deze afhankelijkheid beperkt de mogelijkheden van de sector om welzijnsknelpunten te verbeteren, zonder dat dit ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie.

De sector verricht in verhouding tot de omvang van de sector veel onderzoek naar alternatieve huisvestingsystemen, die bronnen van ongerief kunnen wegnemen.

In de commerciële konijnenhouderij vormt de wijze van huisvesten een bron van zorg. Voornamelijk de individuele huisvesting van voedsters, de prikkelarme omgeving, de uitvoering van de kooibodems en het beschikbare kooioppervlak bij vleeskonijnen liggen ten grondslag aan dit ongerief. Deze huisvestingproblemen zijn niet eenvoudig oplosbaar. Veel initiatieven hebben tot op heden nog niet geleid tot een praktijkrijp huisvestingsysteem, om technische en financiële redenen, maar ook omdat een aantal oplossingen ten koste gaat van de gezondheid van de dieren. Een voorbeeld daarvan is het verstrekken van hooi als afleidingsmateriaal. Dit leidt in een aantal gevallen tot verhoogde uitval van dieren door verminderde hygiëne.

Verder speelt een rol dat Nederland ten opzichte van andere lidstaten voorop loopt met een autonome verordening van het Productschap voor Pluimvee en Eieren (PPE), waarin minimale normen zijn opgenomen voor het welzijn van commercieel gehouden konijnen. Een meerderheid van Europese lidstaten is niet van zins de welzijnsomstandigheden van konijnen op korte termijn via regelgeving te verbeteren.

Ambitie

Het ongerief dat commercieel gehouden konijnen ondervinden wordt voor een groot deel veroorzaakt door het feit dat de momenteel beschikbare huisvestingsystemen het dier beperken in zijn ethologische behoefte. Het is daarom belangrijk dat er huisvestingsystemen worden ontwikkeld vanuit het perspectief van het dier. Omdat het een kleinschalige houderij betreft, die al veel onderzoek heeft verricht naar alternatieve huisvestingsystemen, zal ik in overleg met de sector onderzoeken welke oplossingen zowel technisch als financieel haalbaar zijn.

Konijn als huisdier

Bij konijnen als gezelschapsdier worden globaal dezelfde bronnen van ongerief geconstateerd als bij konijnen gehouden voor commerciële doeleinden zoals individuele huisvesting, prikkelarme omgeving en krappe hokken.

De ongeriefanalyse van de WUR toont aan dat in Nederland veel hobby-konijnen ongerief ervaren. Ongeveer de helft van de mensen met konijnen huisvest zijn konijn individueel en in een hok dat te klein is. Echter vele konijnenhouders hebben niet het gevoel dit dier ongerief aan te doen. Vaak is gebrek aan kennis over de behoefte van het dier de oorzaak van het ongerief.

Voor een groot deel kan dit ongerief worden verbeterd via voorlichting aan eigenaren van konijnen en de verkoop van ruimere hokken.

Het LICG zal in 2009 een project starten «huisdier kopen: lees ook de bijsluiter». Dit moet de burger aansporen tot meer verantwoord aankoopgedrag en verbeteren van de kennis omtrent huisvesting en verzorging van huisdieren.

Ambitie

De ambitie ten aanzien van konijn als gezelschapsdier past binnen de ambitie ten aanzien van gezelschapsdieren, zoals beschreven in de nota dierenwelzijn. Ook voor wat betreft konijnen is de houder als eerste aansprakelijk voor het welzijn. Daarnaast zal extra aandacht worden besteed aan de beschikbare huisvesting voor deze dieren.

Er zal gestreefd worden naar bewustwording van wat de behoeften zijn van konijnen, gehouden als huisdier en wat voor ongerief dit met zich mee brengt. Het voorkomen van individuele huisvesting van konijnen en de vergroting van het leefoppervlak worden daar speerpunten van.

Kalkoenen

De Nederlandse kalkoenensector heeft een beperkte omvang. Momenteel zijn er circa 60 bedrijven die circa 900 000 dieren houden. De kalkoensector is voor de afzet geheel afhankelijk van Duitse slachterijen door het ontbreken van een slachterij in Nederland. Deze afhankelijkheid beperkt de mogelijkheden van de sector om welzijnsknelpunten te verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie.

De belangrijkste knelpunten in de kalkoenenhouderij zijn volgens het WUR-rapport verenpikken, hoge uitval, bewegingstoornissen, borstblaren en voetzoolaandoeningen en pijn als gevolg van snavelbehandelingen. Deze vormen van ongerief zijn direct gelieerd aan het type houderij en komen voort uit een hoog slachtgewicht, een snelle groei en een hoge bezettingsdichtheid.

In 2003 is de autonome PPE-Verordening welzijnsnormen vleeskalkoenen van kracht geworden. Hiermee loopt Nederland voor op andere lidstaten. Een aantal vormen van ongerief kunnen worden opgelost door het aanbieden van een overdekte uitloop en extra ventilatie. Het ongerief als gevolg van hoge groeisnelheid is oplosbaar door de inzet van een trager groeiend kalkoenras.

Ambitie

Ten aanzien van de kalkoenenhouderij is het wenselijk de aanpak parallel te laten lopen met de beleidsdoelstelling uit de nota dierenwelzijn om te komen tot een integraal duurzame veehouderij. Mijn inzet is gericht op het ontwikkelen van huisvestingsystemen waarmee voldaan wordt aan de ethologische behoefte van het dier en die ingrepen overbodig maakt en het onderzoeken van de mogelijkheden voor een tussensegment.

Eenden

De eendensector bestaat uit circa 100 bedrijven die in totaal 1 miljoen vleeseenden houden. De structuur van de eendenhouderij is opgebouwd rondom twee integraties. De eendenhouderij kent in het algemeen weinig gezondheidsproblemen. Eenden worden gehouden in stallen met strooisel en in relatief lage bezetting in vergelijking met andere landen. Vanwege milieuredenen (de mineralenbelasting van de bodem) is het sinds 1998 verplicht vleeseenden in binnenhuisvesting te houden.

Bij eenden ontstaat voornamelijk ongerief door het ontbreken van toegang tot water en mogelijk door lichamelijke gebreken als gevolg van snelle groei en hoog gewicht.

Met betrekking tot de noodzaak van toegang tot water ter voorkoming van ongerief spelen milieunormen een grote rol. Door toegang tot water ter beschikking te stellen aan vleeseenden treedt een toename op van de mestproductie en worden risico’s met hygiëne voorzien. Vanwege de hoge mestafzetkosten en de hygiëne wordt ervoor gekozen geen toegang tot water aan te bieden.

Eendenvlees is voornamelijk bestemd voor topsegmenten op de Europese markt.

In Nederland wordt slechts beperkt eendenvlees gegeten. De sector geeft aan dat pootproblemen en andere lichamelijke gebreken als gevolg van de selectie op snelle groei en hoog gewicht in het verleden voorkwamen, maar de laatste jaren door middel van management en fokkerijmaatregelen grotendeels zijn verholpen.

Ambitie

Ondanks het feit dat het een kleine sector betreft met voornamelijk afzet buiten Nederland, rust ook op deze sector de verantwoordelijkheid te komen tot houderijsystemen die rekening houden met de natuurlijke behoeften van de eend. Daarom vraag ik de sector te komen met oplossingen die een wezenlijke bijdrage leveren aan deze doelstelling.

Schapen

De schapensector heeft relatief weinig welzijnsproblemen. Het is een extensieve sector, waar weidegang normaal is. De sector heeft veel hobbydierhouders, die minder geschoold zijn in het houden van dieren.

Ten algemene is de mate van ongerief bij schapen minder dan bij de overige kleine sectoren. Wel maakt de analyse duidelijk dat met name managementoorzaken ten grondslag liggen aan een groot deel van het ongerief. Daarbij kan gedacht worden aan onvoldoende preventie en behandeling van (parasitaire) infecties, kreupelen, en blauwtong. De oorzaak kan gezocht worden in het feit dat circa 40% van de schapenpopulatie, ruim 1,3 miljoen dieren, hobbymatig gehouden wordt door naar schatting 28 500 houders. Het kennisniveau van deze groep houders van ziekten bij deze gevoelige diersoort is vaak onvoldoende. Vermindering van ongerief bij schapen is derhalve afhankelijk van kennisverspreiding en bewustwording, met name bij beginnende schapenhouders. Een aantal ziekten zijn op bedrijfsniveau beheersbaar met vaccinatie of selectie. De overige zijn behandelbaar, mits ze op tijd worden gesignaleerd. Daarbij is van groot belang dat ook de dierenarts beschikt over voldoende kennis en ervaring.

Ten aanzien van ontstekingen en uitscheuren van oormerken als bron van ongerief zijn op korte termijn geen oplossingen denkbaar. Wel is er zicht op een verruiming van de Europese regelgeving waardoor meerdere vormen van I&R, voornamelijk in combinatie, toepasbaar worden. Het plaatsen van schutstallen of het planten van bomen kunnen een belangrijke bron van ongerief (hittestress) voorkomen.

Ambitie

In de professionele schapenhouderij zijn er initiatieven gaande die moeten leiden tot een zichtbare kwaliteitsverbetering in deze sector. Een bedrijfsbehandelplan ter herkenning en voorkoming van ziekten zal daar onderdeel van gaan uitmaken. Daarom is mijn aandacht voornamelijk gericht op de hobbyhouders. Ik zal inzetten op kennisuitwisseling en -verspreiding onder deze groep houders zodat ook zij hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen ten behoeve van het welzijn van schapen.

Geiten

De geitenhouderij is een jonge sector met tot op heden relatief weinig welzijnsproblemen in de houderij. Transport van levende mestbokjes vormt een belangrijke bron van ongerief. Onlangs is de sector mede op verzoek van LNV gestart met een onderzoek naar de kansen van het mesten en slachten van mestbokjes in Nederland. Zere bekjes – een infectieziekte die zich vooral uit door ontstekingen aan de lippen – vormt een andere bron van ongerief, die voorkomen kan worden door aanpassing van de structuur van de sector waardoor koppels mestbokjes minder onderling worden vermengd bij het mesten. Moederloze opfok vormt een oorzaak van het soms hoge percentage lammersterfte. Ook hier moet de oplossing gezocht worden in bedrijfsstructuur. CAE en Para-TBC zijn infectieziekten bij volwassen geiten, die respectievelijk door selectie en vaccinatie te beteugelen zijn.

Ambitie

De bronnen van ongerief, zoals deze in de ongeriefanalyse benoemd worden, hebben inmiddels de aandacht van de sector. Ik zal de ontwikkeling in de sector volgen en waar nodig ondersteunen.

Aanpak

Over het algemeen zal ingezet worden op een aantal maatregelen:

• Samen met andere partijen zet ik in op het integraal herontwerpen van duurzame en diervriendelijke houderijsystemen voor de verschillende sectoren.

• De overheid ondersteunt financieel proefversies van nieuwe integraal duurzame stallen en stelt de bestaande investeringsregeling voor integraal duurzame stallen open voor de kleine sectoren.

• De overheid zet zich in voor Europese welzijnsregelgeving voor de sectoren, waar dat tot nog toe niet bereikt is.

• Samen met de sectoren voert de overheid een haalbaarheidstudie uit naar de mogelijkheden van tussensegmenten voor producten van de sectoren.

• Verder zal ik onderzoeken of er mogelijkheden zijn om een Maatlat Duurzame Veehouderij voor diverse sectoren te ontwikkelen die houders in staat stelt om via de MIA/Vamil in aanmerking te komen voor een investeringsaftrek.

Naast deze maatregelen zet ik per sector in op een aantal specifieke maatregelen.

Commercieel gehouden konijnen

1. Ik verzoek de sector te komen met passende maatregelen die het ongerief moeten wegnemen en dit te verwoorden in een Plan van Aanpak, dat in 2009 gereed is. Doel hierbij is om vanuit andere invalshoeken dan de traditionele houderij een houderijsysteem te ontwikkelen dat tegemoet komt aan de ethologische behoefte van het dier, zonder daarbij economie, milieu en arbeidsomstandigheden uit het oog te verliezen.

2. Aanpassing van de welzijnsverordening voor konijnen behoort duidelijk tot de mogelijkheden. Het ongerief door de huidige uitvoering van de kooibodems kan relatief snel worden verbeterd door het aanbrengen van rubbermatjes. Ik nodig het gezamenlijk bedrijfsleven uit een dergelijke bepaling op te nemen in de welzijnsverordening voor konijnen. Ik houd de mogelijkheid open dat wanneer de maatregelen niet ver genoeg gaan, ik zelf met regelgeving zal komen.

Konijnen gehouden als gezelschapsdier

1. Ik ben in gesprek met de belangenverenigingen voor dierenspeciaalzaken met als voornaamste doel de voorlichting over de huisvesting van konijnen te verbeteren (geen individuele huisvesting en grotere hokken). Dit kan deel uitmaken van de certificering van speciaalzaken in deze sector.

2. Het LICG zal gevraagd worden bij haar voorlichting extra aandacht te verlenen aan de behoeften, huisvesting, voeding en hanteren van konijnen.

3. Ten slotte wordt er gekeken of het mogelijk is om met leveranciers van konijnenhokken of belangenverenigingen van dierenspeciaalzaken in Nederland afspraken te maken zijn over de maatvoering van konijnenhokken.

Kalkoenen

Waar nodig zal ik ondersteuning leveren om, in overleg met de overheden, het bedrijfsleven en ketenpartijen in Duitsland, te onderzoeken of een gezamenlijke aanpak en maatregelen ter verbetering van het welzijn van kalkoenen mogelijk zijn. De sector wordt daarbij uitgenodigd om een kennisen voorlichtingsproject uit te voeren gericht op het verminderen van voetzoolaandoeningen en borstblaren.

Eenden

1. Bij het integraal herontwerpen van houderijsystemen voor de eendenhouderij zet ik binnen de huidige kaders van de milieuregelgeving in op systemen waarin toegang tot water wordt aangeboden. Afhankelijk van de voortgang van dit project zal ik voorbereidingen treffen om tot regelgeving voor toegang tot water voor eenden te komen.

2. Wat betreft pootproblemen en andere lichamelijke gebreken als gevolg van selectie op snelle groei en hoog gewicht, nodig ik de sector uit gegevens te leveren die aantonen dat dit ongerief niet meer of slechts in beperkte mate in de huidige eendenhouderij voorkomt. Hiervoor noodzakelijk onderzoek zal ik mede financieel ondersteunen.

Schapen

1. De Stichting Levende Have is opgericht op verzoek van LNV. Het richt zich voornamelijk op kennisuitwisseling en -verspreiding tussen houders van dieren. Door het vergroten van de naamsbekendheid van deze stichting en hun website onder schapenhouders, en door het voeden met de juiste informatie kan een belangrijke bijdrage geleverd worden aan het kennisniveau van schapenhouders.

2. Ik zal er bij de sector op aandringen oplossingsrichtingen ter voorkoming van ongerief als gevolg van ziekte en hittestress expliciet op te nemen in het handboek voor Goede Praktijken, waarvoor inmiddels door de sector initiatieven zijn ondernomen.

Geiten

1. Op mijn verzoek onderzoekt de sector op dit moment de mogelijkheden van afzet en slachting van mestbokjes in Nederland. De afwikkeling van dit onderzoek en de maatregelen die de sector op basis van de resultaten neemt, zullen door mij kritisch gevolgd worden.

2. Ten aanzien van CAE en Para-TBC wordt in samenwerking met de sector gezocht naar de mogelijkheden om de diagnostiek te verbeteren en om door selectie te trachten het voorkomen van deze aandoeningen terug te dringen.

  De ontwikkelingen zullen worden gevolgd en waar noodzakelijk ondersteund.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven