28 274
Goedkeuring van de op 29 oktober 2001 te Luxemburg totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, met Bijlagen en Protocollen (Trb. 2002, 23)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I Algemene Inleiding

De Kosovo-crisis in 1999 leidde tot de ontwikkeling van een integrale visie over de opbouw en integratie in de Westelijke Balkan alsmede de toenadering van de regio tot Europa. Het succes van de West-Europese integratie na de Tweede Wereldoorlog, waar nationale belangen hebben plaatsgemaakt voor onderlinge samenwerking, zou daarbij tot inspiratie kunnen strekken.

De concrete vertaling van de gedachte dat de problemen in de Westelijke Balkan niet onafhankelijk van elkaar en van de rest van Europa kunnen worden behandeld, vond zijn weerslag in de conclusies van de Europese Raad van Keulen (juni 1999). Niet alleen werd in Keulen het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa tot stand gebracht, ook werd het Stabilisatie en Associatieproces gelanceerd. De Europese Raad bevestigde daarmee dat de Europese Unie bereid is het vooruitzicht op volledige integratie in haar structuren voor de landen van de regio naderbij te brengen. De Europese Raad van Santa Maria de Feira (juni 2000) heeft het Europese perspectief nader geëxpliciteerd. Deze Raad stelde vast dat in het kader van het Stabilisatie en Associatieproces alle landen in de Westelijke Balkan zijn aangemerkt als «potentiële kandidaten voor EU-lidmaatschap». Dit Europese perspectief zou worden vastgelegd in een zogeheten «evolutieve clausule», die zou worden opgenomen in de preambule van elke Stabilisatie en Associatieovereenkomst die met de landen in de regio zou worden gesloten.

De toenadering tot de EU zou geschieden via een nieuw soort verdragen, onder de naam Stabilisatie en Associatieovereenkomsten, waarbij rekening zou worden gehouden met de specifieke situatie in ieder land, met inbegrip van vooruitgang bij intra-regionale samenwerking, en met het vooruitzicht op termijn van lidmaatschap van de Unie op basis van de Europese Verdragen en met naleving van de tijdens de Europese Raad in Kopenhagen van juni 1993 vastgestelde criteria (o.m. mensenrechten, rechtstaat, functionerende markteconomie).

De mate waarin een specifiek land in de Westelijke Balkan aan de gestelde politieke en economische voorwaarden voldoet, bepaalt of er al dan niet onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst worden geopend.

De politieke ontwikkelingen in Kroatië na het overlijden van President Tudjman in december 1999 en de parlements- en presidentsverkiezingen in de eerste maanden van 2000 markeerden een nieuw begin voor de bilaterale betrekkingen en resulteerden in een positief rapport van de Commissie, gepubliceerd op 24 mei 2000, over de haalbaarheid van een stabilisatie- en associatieovereenkomst met het land. Het rapport onderstreepte de bemoedigende stappen van de nieuwe Kroatische regering in de richting van het voldoen aan de voorwaarden van de EU en oordeelde dat Kroatië uiteindelijk in staat zal zijn de verplichtingen van een stabilisatie- en associatieovereenkomst na te komen. Het rapport concludeerde derhalve dat aan de voorwaarden voor het openen van onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Kroatië was voldaan.

Op 19 juli 2000 hechtte de Commissie daarom haar goedkeuring aan een aanbeveling voor het openen van onderhandelingen. De Raad machtigde de Commissie in zijn conclusies van 20 november 2000 om met Kroatië te onderhandelen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst op basis van de overeengekomen richtsnoeren (zie kamerstuk II 2000–2001, 21 501-02, nr. 361).

De onderhandelingen werden door de Commissie geopend op 24 november 2000 in de marge van de top van Zagreb. De onderhandelingen verliepen zeer voorspoedig. Na drie formele onderhandelingsronden en een aantal technische bijeenkomsten werd het onderhandelingsproces op 11 mei in Zagreb afgerond (zie kamerstuk II, 2000–2001, 21 501-02, nr. 367). De Commissie voerde de onderhandelingen in nauw overleg met het door de Raad ingestelde speciale comité, de raadswerkgroep Westelijke Balkan (Coweb). De stabilisatie- en associatieovereenkomst werd op 14 mei 2001 geparafeerd door Commissielid Chris Patten en de hoofdonderhandelaar van Kroatië, Neven Mimica (zie kamerstuk II, 2000–2001, 21 501-02, nr. 385). De ondertekening vond plaats op 29 oktober en marge van de Algemene Raad te Luxemburg.

De stabilisatie- en associatieovereenkomst met Kroatië is de tweede Overeenkomst van dit type: de eerste werd op 9 april 2001 ondertekend met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

De stabilisatie- en associatieovereenkomst is de eerste alomvattende Overeenkomst die tussen de Europese Gemeenschappen en Kroatië tot stand komt. De onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst en een vervoersovereenkomst gingen in 1995 van start, maar zijn nooit afgerond door het bevriezen van de politieke betrekkingen tussen de EU en Kroatië vanwege ondermeer de verdrijving van circa 200 000 etnische Serviërs uit de Kroatische provincie Krajina (operatie «Flash and Storm»). De betrekkingen EU-Kroatië hebben nu de volgende vorm:

– de handelsregeling wordt geregeld bij de autonome handelspreferenties die de Gemeenschap aan Kroatië eenzijdig heeft toegekend bij Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad van 18 september 2000, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2563/2000 van de Raad van 20 november 2000;

– een textielovereenkomst, geparafeerd op 8 november 2000 en ondertekend op 17 mei 2001, is sinds 1 januari 2001 van kracht;

– een raadgevende task force EU-Kroatië, die in februari 2000 is ingesteld, dient als forum voor bilaterale technische besprekingen zolang er geen ander officieel orgaan bestaat.

Door de totstandbrenging van verdragsrechtelijke betrekkingen met Kroatië in de vorm van een stabilisatie- en associatieovereenkomst wordt voorzien in brede samenwerking en wordt de integratie van Kroatië in de Europese structuren versneld. De Overeenkomst omvat met name de volgende componenten:

– totstandbrenging van een geformaliseerd kader voor politieke dialoog met Kroatië op bilateraal en regionaal niveau;

– intensievere regionale samenwerking;

– stimulering van de economische en handelsbetrekkingen met het vooruitzicht op totstandkoming van een vrijhandelsgebied voor goederen en diensten na een overgangsperiode van zes jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst;

– regeling van het verkeer van werknemers, vrijheid van vestiging, verlening van diensten, lopende betalingen en kapitaalverkeer;

– verbintenis van Kroatië om zijn wetgeving geleidelijk te harmoniseren met die van de Europese Gemeenschap, met name voor belangrijke onderdelen van de interne markt;

– totstandbrenging van veelomvattende betrekkingen, op alle gebieden die van belang zijn voor de Gemeenschap, waaronder samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

– volledige liberalisering van het transitoverkeer over de weg door geheel Kroatië en de gehele Gemeenschap en ontwikkeling van de bijbehorende infrastructuur, een en andere in het kader van een specifiek protocol inzake het vervoer over land, waarbij in aanmerking wordt genomen dat er geen vervoersovereenkomst bestaat;

– formalisering van de financiële en technische bijstand van de Gemeenschap aan Kroatië ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van bepaalde aspecten van de Overeenkomst;

– totstandbrenging van een specifiek institutioneel kader in de vorm van instelling van een Associatie- en Stabilisatieraad die op de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst toeziet, een Stabilisatie- en Associatiecomité en een parlementair Associatie- en Stabilisatiecomité.

De gunstige eenzijdige handelsconcessies (zogeheten «asymmetrische handelspreferenties»), die de Gemeenschap aan alle landen in de Westelijke Balkan heeft toegekend bij Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad van 18 september 2000 (Pb EG L 240 d.d. 23 september 2000, blz. 1–9) (gewijzigd bij Verordening nr. 2563/2000 van 20 november 2000, Pb EG L 295 d.d. 23 november 2000, blz. 1–4), blijven van toepassing naast de Stabilisatie en Associatieovereenkomst. De bij Verordening toegekende uitzonderlijke handelspreferenties hebben voorrang op de handelspassages uit de Overeenkomst. Via deze uitzonderlijke preferenties, die gelden voor een periode van vijf jaar, komt 95 procent van de Kroatische producten rechtenvrij op de Europese markt. Er gelden nog slechts quota voor wijn, bepaalde soorten zoetwatervis en jonge runderen (zie kamerstukken II, 1999–2000, 21 501–02, nr. 359 alsmede de brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken nr. DIE/635 van 13 november 2000). Nederland heeft zich sterk voorstander getoond van deze regeling.

Stabilisatie en Associatieovereenkomsten zijn verdragen met een gemengd karakter. Zij zijn gebaseerd op artikel 310 van het EG-verdrag, in samenhang met de eerste zin van artikel 300, tweede lid, eerste alinea, alsmede artikel 95 van het EGKS-verdrag en artikel 101, tweede lid, van het Euratomverdrag. De materie die door het verdrag wordt bestreken, is evenwel breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap (onder meer politieke dialoog en samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken), reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden. Qua inhoud wijken de Stabilisatie en Associatieovereenkomsten weinig af van de Europa-akkoorden die de EU heeft gesloten met de kandidaat-lidstaten. Meest relevante verschillen betreffen de passage in de preambule waarin het perspectief op EU-lidmaatschap is vastgelegd, de bepalingen betreffende de verplichting tot intra-regionale samenwerking alsmede de reikwijdte van de intentieverklaring om te streven naar geleidelijke aanpassing van de wetgeving aan die van de Gemeenschap.

Het handelsgedeelte van de Stabilisatie en Associatieovereenkomst (ingevolge artikel 133 van het EG-Verdrag) zal, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Stabilisatie en Associatieovereenkomst zelf, met behulp van een interim-Overeenkomst voorlopig worden toegepast. Deze interim-Overeenkomst zal van kracht worden op 1 januari 2002.

De Nederlandse regering hecht veel belang aan de totstandkoming van vergaande betrekkingen met de landen in de Westelijke Balkan. Met Kroatië heeft Nederland een intensieve bilaterale relatie. Kroatië ontvangt ondermeer fondsen uit het MATRA-programma (maatschappelijke transformatie) en het PSO-programma (economische samenwerking). Nederland is na Duitsland de tweede bilaterale EU-donor in Kroatië. Daarenboven maakt Kroatië deel uit van de door Nederland geleide kiesgroep bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank. Nederland heeft enkele bilaterale verdragen met Kroatië gesloten, ondermeer een Verdrag inzake sociale zekerheid (Zagreb, 11 september 1998; Trb. 1998, 249; in werking sinds 1 oktober 2000), een Investeringbeschermingsovereenkomst (Zagreb, 28 april 1998, Trb. 1998, 137; in werking vanaf 1 juni 1999) en een Verdrag ter vermijding van dubbele belasting (Zagreb, 23 mei 2000; Trb. 2000, 64; in werking sinds 6 april 2001).

II Artikelsgewijze toelichting

II.1 De preambule

De preambule bevat, zoals gebruikelijk bij gemengde verdragen van de Gemeenschap met derde landen, een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Partijen benadrukken hun gezamenlijke wens om hun banden te versterken en duurzame betrekkingen te ontwikkelen. Zij zijn van mening dat Kroatië reeds aanzienlijke, geslaagde hervormingsinspanningen op politiek en economisch gebied heeft verricht en dat deze met hulp van de EU dienen te worden voortgezet. Specifiek wordt verwezen naar het Stabiliteitspact van Keulen voor Zuid-Oost Europa, dat voorziet in verplichtingen tot intra-regionale samenwerking alsmede de Zagreb-Top van november 2000, waarin het Europees perspectief van de landen van de Westelijke Balkan werd herbevestigd. Voorts wordt ook verwezen naar verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomsten van Dayton en Parijs uit 1995 (o.m. volledige samenwerking met het Joegoslavië Tribunaal-ICTY).

In de vierde considerans wordt expliciet verwezen naar het belang van eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot nationale minderheden behoren.

In de Overeenkomst is in de laatste considerans, de zogeheten «evolutieve clausule», het perspectief op toetreding neergelegd. Kroatië wordt aangemerkt als een «potentiële kandidaat voor het EU-lidmaatschap» op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Deze status van «potentieel EU-lid» wordt afhankelijk gesteld van de succesvolle tenuitvoerlegging van de Overeenkomst (in het bijzonder de bepalingen over de noodzaak tot intra-regionale samenwerking over te gaan met de overige landen in de Westelijke Balkan). Ook dient Kroatië te voldoen aan de door de Europese Raad in juni 1993 gedefinieerde criteria (de zogeheten «Kopenhagen-criteria»).

De vijftien lidstaten zijn overeengekomen dat de «evolutieve clausules» voor alle daarvoor in aanmerking komende landen in de regio gelijkluidend zullen zijn en dat de bewoording niet onderhandelbaar is met de partnerlanden afzonderlijk. De kleermaker kent slechts een enkele snit voor wat betreft de formulering van de «evolutieve clausule»: de EU differentieert niet in het Europese perspectief dat aan de landen van de regio wordt geboden. Op de technische onderwerpen worden de Stabilisatie en Associatieovereenkomsten evenwel op maat gesneden (overgangstermijnen, uitzonderingen).

II.2 Artikel 1

In artikel 1 wordt de associatie ingesteld en de doelstelling daarvan ruim omschreven. De Stabilisatie en Associatieovereenkomst heeft vier hoofddoelstellingen:

– een passend kader tot stand te brengen voor de politieke dialoog met het oog op de ontwikkeling van nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen;

– steun te verlenen aan de inspanningen van Kroatië voor de ontwikkeling van de economische en internationale samenwerking, ook door de aanpassing van de wetgeving aan die van de Gemeenschap;

– harmonieuze economische betrekkingen te bevorderen en geleidelijk een vrijhandelszone in te stellen tussen de Gemeenschap en Kroatië;

– regionale samenwerking te bevorderen op alle gebieden die onder deze Overeenkomst vallen.

II.3 Titel I: Algemene Beginselen (artikelen 2 tot en met 6)

Artikelen 2 en 3

Zoals inmiddels gebruikelijk is bij voorgaande gemengde verdragen met derde landen, worden ook in het onderhavige verdrag de eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van internationaal recht en de rechtsstaat, als essentiële onderdelen aangemerkt. In samenhang met artikel 120, tweede lid, van de Overeenkomst kunnen «passende» maatregelen worden genomen bij schending van de desbetreffende bepalingen.

Voorts wordt in artikel 3 melding gemaakt van de specifieke voorwaarden die de Europese Unie heeft gesteld aan de landen van de Westelijke Balkan in het kader van de regionale benadering (vastgesteld op de Algemene Raad van april 1997). Dit zijn onder meer voorwaarden op het gebied van democratie, rechtsstaat, respect en bescherming van minderheden, hervorming van de economie tot een markteconomie, naleving van het vredesakkoord van Dayton en samenwerking met het Joegoslavië Tribunaal.

Artikel 4

In artikel 4 verbindt Kroatië zich ertoe intensieve samenwerking en betrekkingen van goed nabuurschap met de overige landen in de regio aan te gaan. In titel III van de Overeenkomst wordt deze hoeksteen van de Overeenkomst verder uitgewerkt.

Artikel 5

In artikel 5 wordt de termijn waarin volledige associatie wordt bereikt, vastgesteld op een periode van zes jaar.

Artikel 6 In artikel 6 wordt gesteld dat de Overeenkomst volledig verenigbaar dient te zijn met de relevante bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie, in het bijzonder artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (ook wel bekend als «GATT) en artikel V (bepalingen inzake regionale vrijhandelszones) van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (Trb. 1994, 235, blz. 304 e.v.;«General Agreement on Trade and Services», hieronder aangeduid als«GATS»).

II.4 Titel II: Politieke dialoog (artikelen 7 tot en met 10)

De artikelen 7 tot en met 10 voorzien in een geïnstitutionaliseerde politieke dialoog tussen de partijen. Deze bepalingen vloeien voort uit de wens om Kroatië op alle terreinen, inclusief het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, zo veel mogelijk de gelegenheid te geven aansluiting te vinden bij de Europese Unie en haar lidstaten. In beginsel vindt deze dialoog één maal per jaar plaats op ministerieel niveau. Voorts voorziet het bij artikel 116 ingestelde Parlementair Stabilisatie en Associatiecomité in dialoog op parlementair niveau. Voor de politieke dialoog worden alle mogelijkheden benut, inclusief de reguliere diplomatieke kanalen.

II.5 Titel III: Regionale Samenwerking (Artikelen 11 tot en met 14)

De bepalingen inzake regionale samenwerking vormen een der hoekstenen van de Stabilisatie en Associatieovereenkomst. Daadwerkelijke integratie in de Euro-Atlantische structuren kan pas plaats vinden indien de landen uit de Westelijke Balkan ook overgaan tot intensieve intra-regionale samenwerking. Dit beginsel is ook opgenomen in de «evolutieve clausule». Hier is geen sprake van «samenwerkingsdwang». Wel geven de Europese Unie en Kroatië zich rekenschap van het gegeven dat onderlinge afhankelijkheid en verstrengeling van politieke en sociaal-economische belangen van de landen in de Westelijke Balkan onderling, de kans op conflicten in de regio reduceert. Met deze bepalingen onderscheidt de Stabilisatie en Associatieovereenkomst zich van de zogeheten «Europa-akkoorden» die de Gemeenschap heeft gesloten met de kandidaatlidstaten.

Artikelen 12 en 13

In de artikelen 12 en 13 wordt vastgelegd dat Kroatië een verdrag over regionale samenwerking zal sluiten met alle volgende landen waarmee de Gemeenschap ook een Stabilisatie en Associatieovereenkomst zal hebben gesloten. Deze Overeenkomst inzake intra-regionale samenwerking moet worden gesloten binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de eerstvolgende Stabilisatie en Associatieovereenkomst. Een dergelijke Overeenkomst zal onder meer bepalingen bevatten inzake politieke dialoog, totstandkoming van een vrijhandelszone, samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken en wederzijdse concessies betreffende het vrij verkeer van werknemers, vestiging en dienstverlening. In de praktijk komt het er op neer dat Macedonië, waarmee de EU reeds een Stabilisatie en Associatieovereenkomst (SAO) heeft getekend, en Kroatië nu over moeten gaan tot sluiting van een regionale Overeenkomst. De eerste stappen daartoe zijn reeds genomen.

Artikel 14 In artikel 14 wordt Kroatië aangemoedigd om tevens separate samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met de kandidaatlidstaten in Midden-Europa. De EU en Kroatië onderschrijven daarmee het belang van de inbedding van de Balkan in de bredere Europese context. Na toetreding zullen de kandidaatlidstaten overigens onverkort partij worden bij de Stabilisatie en Associatieovereenkomst tussen de Gemeenschap en Kroatië.

De Gemeenschap zal via haar bijstandsprogramma's, onder meer het CARDS-programma (het Bijstandsprogramma van de Gemeenschap voor reconstructie, ontwikkeling en stabilisatie of «Community Assistance Programme for Reconstruction, Development and Stabilisation»), projecten ondersteunen met een regionale of grensoverschrijdende dimensie (zie ook de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Tweede Kamer, nr. DIE/725 d.d. 28 december 2000).

II.6 Titel IV: Vrij verkeer van goederen (artikel 15 tot en met 43)

Artikel 15

De Gemeenschap en Kroatië streven naar volledige vrijhandel binnen een periode van 6 jaar. Deze termijn valt samen met het begrip redelijke termijn zoals vermeld in artikel XXIV(5) van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT).

Verder wordt aangesloten bij het (per 1 december 2000 middels verordening (EG)2563/2000 van de Raad gewijzigde) geldende autonome regime als vastgesteld bij verordening 2007/2000 (Pb EG L 240 d.d. 23 september 2000), de zogeheten «asymmetrische handelspreferenties». Hierbij is rekening gehouden met de disciplines die voortvloeien uit de op 15 april 1994 te Marrakesh totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO; Trb. 1994, 235).

II.6.1 Hoofdstuk I: Industrieproducten (artikelen 16 tot en met 23)

Deze bepalingen zijn van toepassing op alle industrieproducten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap en Kroatië. Met uitzondering van textiel- enstaalproducten, waarvoor afzonderlijke regelingen gelden (zie protocollen 1 en 2), is de invoer in de Gemeenschap vrij van rechten. De invoerrechten in Kroatië worden voor alle producten in een periode van zes jaar geleidelijk afgeschaft. Voor de minder gevoelige producten begint die afbouw onmiddellijk. Voor een beperkt aantal meer gevoelige producten vindt deze afbouw met ingang van het derde jaar na ondertekening van het akkoord plaats. Er zullen geen kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking bestaan. Bij inwerkingtreding van deze Overeenkomst schaffen beide partijen bij invoer heffingen van gelijke werking als douanerechten af, tevens worden alle beperkingen bij uitvoer en heffingen van gelijke werking afgeschaft. In de Protocollen 1 en 2 zijn de geldende regels voor het handelsverkeer in textiel- en staalproducten opgenomen.

II.6.2 Hoofdstuk II: landbouw en visserij (artikelen 24 tot en met 31)

De regelgeving betreft producten van origine uit de Gemeenschap en Kroatië en omvat alle producten van hoofdstukken 1–24 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Bij inwerkingtreding van de Overeenkomst schaffen zowel de Gemeenschap als Kroatië de kwantitatieve restricties af bij invoer van landbouw- en visserijproducten uit het partnerland. De Gemeenschap schaft dan de douanerechten af op de invoer uit Kroatië van alle landbouwproducten, behalve voor levende runderen, vlees van runderen en wijn. Voor wat betreft groenten en fruit, waarvoor het gemeenschappelijk douanetarief bestaat uit een «ad valorem»-recht en een specifiek recht, wordt alleen het «ad valorem»-recht afgeschaft. Op de invoer van levende runderen, «baby beef» (bijlage III) uit Kroatië zal 20 procent van het «ad valorem»-recht en 20 procent van het specifieke recht worden geheven op een jaarlijks quotum van 9 400 ton. Van zijn kant zal Kroatië, bij inwerkingtreding van de Overeenkomst, de douanerechten afschaffen op een tachtigtal landbouwproducten (bijlage IV a), voor tien landbouwproducten worden de rechten afgeschaft binnen tariefcontingenten (bijlage IV b). Vanaf het eerste jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst gaat Kroatië over tot afschaffing van de douanerechten van ruim twintig landbouwproducten genoemd in bijlage IV c.

Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst gaat Kroatië over tot geleidelijke afschaffing van de douanerechten die van toepassing zijn op de invoer van 14 landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap, vermeld in bijlage IV d), binnen de grenzen van de in die bijlage vastgestelde tariefcontingenten en in overeenstemming met het voor ieder product in die bijlage vastgestelde tijdschema, alsmede tot geleidelijke vermindering van de douanerechten die van toepassing zijn op de invoer van ruim 30 landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap die worden vermeld in bijlage IV e) tot 50% van het meestbegunstigingsrecht, in overeenstemming met het voor ieder product in die bijlage vastgestelde tijdschema.

Afzonderlijk zal over een preferentieel regime voor wijn worden onderhandeld.

De Gemeenschap zal de douanerechten voor vis en visproducten afschaffen; echter voor forellen, karpers, zeebrassem en zeebaars afkomstig uit Kroatië zal een verlaagd recht worden toegepast (bijlage V a). Kroatië zal de rechten op vis en visproducten afkomstig uit de Gemeenschap terugbrengen tot 50 procent van het meestbegunstigde-recht (conform het zogenoemde meestbegunstigde beginsel, ook wel bekend als het MFN-beginsel). Deze rechten zullen over een periode van zes jaar worden verlaagd tot het nultarief. Een uitzondering wordt gevormd voor een aantal siervissen en zoetwatervissen, waarop een enigszins verlaagd recht zal worden toegepast zonder contingentering (bijlage V b).

Over verdere concessies met als doel verdergaande liberalisering van het handelsverkeer van landbouw- en visserijproducten zullen de verdragspartners onderhandelen, uiterlijk op 1 juli 2006. Daarbij zal worden rekening gehouden met de dan bestaande handel, de bijzondere gevoeligheden, de regels van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid en het Gemeenschappelijk Visserij Beleid, het landbouwbeleid van en de rol van de landbouw in Kroatië, het productie- en exportpotentieel, en met de gevolgen van het overleg in de WTO.

Bij marktverstoringen dienen consultaties plaats te vinden en kan, in afwachting van een oplossing daarvan, de benadeelde partij passende maatregelen treffen.

II.6.3 Hoofdstuk III: Gemeenschappelijke bepalingen (artikelen 32 tot en met 43).

Artikelen 32 tot 38

De algemene bepalingen, waar naast de zogenaamde «standstill» clausule, het verbod op fiscale discriminatie, die inzake vrijwaring, anti-dumping en de daarop betrekking hebbende procedures de belangrijkste zijn, worden toegepast voor zover niet anders is bepaald in de Protocollen 1, 2 of 3.

Deze bepalingen stemmen overeen met hetgeen reeds in andere Overeenkomsten met derde landen is vastgelegd.

In artikel 34 is het verbod op fiscale discriminatie vastgelegd. De partijen onthouden zich om via fiscale maatregelen te discrimineren tussen producten van oorsprong uit het grondgebied van de andere partij.

Vermeldenswaard is artikel 36, waarin is vastgelegd dat Kroatië bestaande grensregelingen mag handhaven die reeds zijn vastgelegd tussen Kroatië en één of meer opvolgerstaten van het voormalige Joegoslavië, dan wel voortvloeien uit de in titel III gespecificeerde Overeenkomsten die door Kroatië zullen worden gesloten ter bevordering van de regionale samenwerking.

Er is in overleg voorzien over handelspolitieke onderwerpen verband houdende met die Overeenkomsten en bij toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie.

Artikel 39

Dit artikel voorziet in een tekortclausule indien op de Kroatische markt een voorzieningstekort van levensmiddelen of andere essentiële producten zou ontstaan. In een dergelijk geval is het mogelijk passende maatregelen te treffen. Deze maatregelen hebben in beginsel een tijdelijk karakter en zijn erop gericht het onderlinge handelsverkeer zo min mogelijk te belemmeren. Er is voorzien in een consultatieprocedure binnen het Stabilisatie en Associatiecomité.

Artikel 40

Kroatië verplicht zich om binnen een periode van vier jaar staatsmonopolies af te schaffen.

Artikel 41

In Protocol 4 zijn de regels van oorsprong opgenomen die vergelijkbaar zijn met die in de Europa-akkoorden. In het Protocol is vooralsnog slechts in bilaterale cumulatie van oorsprong voorzien. Dankzij Nederlandse inzet wordt in een gemeenschappelijke verklaring bij art 41 gesteld dat de Gemeenschap bereid is tot onderzoek naar deelname van Kroatië aan de diagonale cumulatie van oorsprongsregels zodra Kroatië aan de voorwaarden terzake voldoet. Dankzij diagonale cumulatie ontstaat er een grotere economische integratie in de regio en met de landen waarmee een Europa-akkoord bestaat. Hiervoor is het nodig dat met de andere landen in de Westelijke Balkan soortgelijke Overeenkomsten worden afgesloten. Kroatië verklaart zich daarom bereid zo spoedig mogelijk onderhandelingen over economische en commerciële samenwerking te openen teneinde vrijhandelsgebieden tot stand te brengen met de overige landen van de Westelijke Balkan alsmede de landen waarmee de Gemeenschap een Europa-akkoord heeft gesloten.

Artikel 42

Zoals gebruikelijk bij dergelijke handelspassages uit Overeenkomsten met derde landen, blijven verbodsbepalingen mogelijk in verband met onder meer de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, bescherming van de volksgezondheid of bescherming van nationaal erfgoed. Dergelijke verboden mogen geen verkapte beperking van de handel tussen de partijen vormen.

Artikel 43

Dit artikel heeft betrekking op het bestrijden van fraude. Omdat ingevolge de toekenning van asymmetrische handelspreferenties voor de meeste producten een volledige vrijstelling van het invoerrecht geldt, die verder gaat dan bijvoorbeeld de Europa-akkoorden, is het niet denkbeeldig dat omleidingen van het handelsverkeer kunnen plaatsvinden, of dat van de Kroatische autoriteiten onvoldoende medewerking wordt ondervonden op het gebied van samenwerking bij de naleving van douanebepalingen. In verband hiermee is de bepaling opgenomen dat bij voldoende bewijs van dergelijke omstandigheden, maatregelen kunnen worden genomen in afwachting van een oplossing van het ontstane probleem. Maatregelen zullen zodanig worden gekozen, dat zij het reguliere handelsverkeer zo min mogelijk verstoren.

II.7. Titel V: het verkeer van werknemers, de vestiging en het verrichten van diensten en kapitaal (artikelen 45 tot en met 68)

II.7.1 Hoofdstuk I: verkeer van werknemers (artikelen 45 tot en met 47)

Artikel 45

In dit artikel leggen partijen vast dat zij binnen de in de betrokken staten geldende voorwaarden en modaliteiten, over en weer elkaars legaal op hun grondgebied tewerkgestelde werknemers gelijk zullen behandelen met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, beloning en ontslag. Nederland voldoet aan de in dit artikel geformuleerde eis van non-discriminatie.

Voorts zullen de partijen de bij de werknemers verblijvende echtgenoten en kinderen toegang verlenen tot de arbeidsmarkt gedurende de toegestane duur van tewerkstelling van deze werknemers. Deze toegang geldt niet voor echtgenoten van seizoenswerknemers en werkgevers die vallen onder de werking van bilaterale Overeenkomsten als bedoeld in artikel 47, tenzij deze Overeenkomsten anders bepalen.

Artikel 46

In dit artikel wordt uitgesproken dat, met inachtneming van onder meer de arbeidsmarktsituatie, de bestaande faciliteiten voor toegang tot werk voor onderdanen van Kroatië toegekend op grond van eventuele bilaterale Overeenkomsten, gehandhaafd en indien mogelijk verbeterd behoren te worden.

De overige lidstaten zullen welwillend de mogelijkheid overwegen om dergelijke Overeenkomsten te sluiten.

Het artikel bepaalt voorts dat de Stabilisatie en Associatieraad zal onderzoeken of andere verbeteringen toegekend kunnen worden, waaronder faciliteiten voor toegang tot beroepsonderwijs.

Artikel 47

Net als artikelen 45 en 46 is dit artikel overgenomen uit de Europa-akkoorden met de kandidaatlidstaten. Het voorziet in coördinatie van de sociale zekerheidssystemen. Deze bepalingen zijn een pendant van de voor binnen de Gemeenschap migrerende gemeenschapsonderdanen geldende coördinatieregels voor de sociale zekerheidsstelsels. Het artikel 47 schrijft voor dat de Raad regels stelt met betrekking tot de export van sociale verzekeringsuitkeringen, althans voor deze betrekking hebben op ouderdom, overlijden en invaliditeit ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval. Dit laat onverlet dat ook nadat dergelijke regels zijn vastgelegd, op bilateraal niveau afspraken kunnen gelden over de rechtshandhaving van socialezekerheidsuitkeringen. Op 1 oktober 2000 is het eerdergenoemde Nederlands-Kroatisch socialezekerheidsverdrag in werking getreden. (Trb 1998, 249 en Trb 2000, 109). In verband met de wet Beperking Export Uitkeringen, bevat dit verdrag onder meer handhavingsbepalingen.

Kroatië zal het voorgaande geleidelijk toepassen op de op zijn grondgebied werkende en verblijvende Gemeenschapsonderdanen en hun gezinsleden, met uitzondering van de bepaling met betrekking tot het samentellen van tijdvakken van verzekering, tewerkstelling of verblijf. Deze uitzondering vloeit logisch voort uit het gegeven dat alleen voorzien is de sociale zekerheid tussen de lidstaten van de Gemeenschap te coördineren.

II.7.2 Hoofdstuk II: vestiging (artikelen 48 tot en met 55)

Artikel 48

Evenals in voorgaande Overeenkomsten met derde landen, is voor de toepassing van het onderhavige verdrag een aantal begrippen gedefinieerd, zoals een «vennootschap uit de Gemeenschap» en «economische activiteiten», waaronder ook activiteiten zijn inbegrepen van personen die een vrij beroep uitoefenen.

Artikel 49

Vastgesteld is het wederzijdse recht op vestiging van bedrijven. Een belangrijk beginsel hierbij is de plicht tot het verlenen van «gelijke behandeling»: bedrijven uit de lidstaten en uit Kroatië dienen bij de vestiging te worden behandeld als bedrijven uit het eigen land. Die plicht geldt zowel bij vestiging als voor eenmaal gevestigde bedrijven. Het gaat hierbij niet alleen op een discriminatieverbod op grond van formele voorschriften, maar ook om het resultaat van de feitelijke behandeling.

Vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal de Stabilisatie en Associatieraad -in het licht van Jurisprudentie van het Hof van Justitie en van de toestand van de arbeidsmarkt- onderzoeken of de bepalingen moeten worden uitgebreid tot de vestiging van onderdanen van beide partijen, die als zelfstandigen economische activiteiten zouden wensen te ontplooien.

Artikel 50

Partijen kunnen specifieke maatregelen treffen, zoals bijvoorbeeld inzake kapitaalvereisten, zolang deze gelden voor alle bedrijven, onafhankelijk van de eigendomsverhoudingen. Ten aanzien van financiële diensten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de partijen uit hoofde van monetair beleid, uit overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht of met het oog op het vertrouwen in het financieel stelsel, maatregelen kunnen treffen.

Artikel 51

Zoals gebruikelijk, zijn de in het voorgaande artikel neergelegde beginselen inzake vestiging niet van toepassing op het vervoer door de lucht, over binnenwateren en over zee. De Stabilisatie en Associatieraad kan wel aanbevelingen doen de vestigingsvoorwaarden voor deze sectoren te verbeteren.

Artikel 52

Toegestaan is, dat aan buiten-vennootschapsrechtelijke vormen van vestiging van buitenlandse bedrijven om juridisch-technische redenen bijzondere regels wordt opgelegd. Daaruit resulterende beperkingen moeten evenwel strikt verband houden met de verschillen in status ten opzichte van in het vennootschapsrecht geregelde vestigingsnormen.

Artikel 53

Teneinde de uitoefening van de vrije beroepen te kunnen vergemakkelijken, zal de Stabilisatie en Associatieraad onderzoeken welke maatregelen moeten worden getroffen met het oog op de onderlinge erkenning van diploma's.

Artikel 54

Vennootschappen uit de Gemeenschap of uit Kroatië hebben het recht om werknemers met de nationaliteit van de andere partij in dienst te nemen, mits dergelijke werknemers een «sleutelpositie» bekleden. Het tweede lid van dit artikel definieert het begrip «sleutelpositie» (o.m. hoger kader, gespecialiseerde technici).

Nederland voldoet aan deze bepalingen, die overeenkomen met het beleid dat op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen voor deze categorie personen is ingevoerd. Bij de toepassing van paragraaf 21 (versoepelde toelating van concernpersoneel) van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen, behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbelsuit Wet arbeid vreemdelingen, houdt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie rekening met de specifieke bepalingen van de Overeenkomsten die de EU en haar lidstaten hebben gesloten met derde landen.

Het artikel sluit ook aan bij hetgeen op dit terrein is voorzien inzake de handel in diensten in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS).

Artikel 55

Onder bijzondere omstandigheden, kan Kroatië in de eerste vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst tijdelijk worden ontheven van de bepalingen inzake vestiging van bedrijven uit de Gemeenschap. Dit kan het geval zijn indien een bepaalde sector herstructurering ondergaat of bijzondere problemen kent of als het gaat om een nog niet ontwikkelde sector.

Na het verstrijken van het derde jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst kan Kroatië dergelijke maatregelen uitsluitend nemen met toestemming van de Stabilisatie en Associatieraad.

II.7.3 Hoofdstuk III: het verlenen van diensten (artikelen 56 tot en met 58)

Artikel 56

Dit artikel bevat de intentie om het verlenen van diensten voor op het grondgebied van een der verdragsluitende partijen gevestigde vennootschappen en onderdanen en het grensoverschrijdende dienstenverkeer tussen de partijen geleidelijk te liberaliseren. Hiertoe zal de Stabilisatie- en Associatieraad de nodige maatregelen kunnen nemen.

Artikel 57

Partijen verbinden zich geen maatregelen te treffen die de voorwaarden voor het verrichten van diensten door vennootschappen of onderdanen uit een der verdragsluitende partijen restrictiever maken dan de situatie op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkintreding van de Overeenkomst.

Artikel 58

Voor het vervoer overland worden regels vastgesteld zoals neergelegd in protocol 6 bij deze Overeenkomst. Voor het zeevervoer zijn de beginselen van een vrij vervoer neergelegd. Partijen verplichten zich tot de toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op een commerciële basis. De rechten en plichten die in het kader van de «UNCTAD Code for Liner Conference» zijn aangegaan, worden niet aangetast.

Voor wat betreft het luchtvervoer zullen partijen een speciale Overeenkomst sluiten waarin de voorwaarden voor wederzijdse toegang worden vastgelegd.

II.7.4 Hoofdstuk IV: lopende betalingen en kapitaalverkeer (artikelen 59 tot en met 61)

Artikel 59

De partijen verbinden zich ertoe machtiging te verlenen (in vrije convertibele valuta) tot alle betalingen en overboekingen op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen de Gemeenschap en Kroatië.

Artikel 60

Vanaf de dag van inwerkingtreding van de Overeenkomst geldt er een vergaande liberalisering van het vrije verkeer van kapitaal tussen de lidstaten van de Gemeenschap en Kroatië. Het vrije verkeer van kapitaal wordt mogelijk onder meer op het gebied van directe investeringen in ondernemingen, kredieten die verband houden met commerciële transacties en leningen met een looptijd van meer dan één jaar.

Vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst staat Kroatië, door volledige en snelle gebruikmaking van zijn bestaande procedures, de verwerving van onroerend goed door onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie toe, met uitzondering van landbouwgrond en door de Kroatische Wet Milieubescherming genoemde beschermde gebieden (bijlage VII).

Gedurende de vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst past Kroatië zijn wetgeving inzake de verwerving van onroerend goed door onderdanen van de lidstaten van de EU geleidelijk aan, zodat deze dezelfde behandeling genieten als Kroatische onderdanen.

Onder uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in geval van acute deviezenschaarste, kunnen de partijen beperkende maatregelen instellen inzake het vrij verkeer van kapitaal. Dergelijke maatregelen zullen niet langer dan maximaal zes maanden van kracht zijn.

Artikel 61

Kroatië verplicht zich om gedurende de vier jaar volgend op de inwerkingtreding van de Overeenkomst geleidelijk de communautaire voorschiften betreffende het vrije verkeer van kapitaal toe te passen.

II.7.5 Hoofdstuk V: algemene bepalingen (artikelen 62 tot en met 68)

Artikelen 62 en 63

De algemene bepalingen zijn van toepassing op het verkeer van werknemers, vestiging en dienstverlening. De nationale bevoegdheden van partijen, c.q. lidstaten, worden afgeschermd op terreinen als bijvoorbeeld het toelatings- en verblijfsbeleid.

Artikelen 64 en 65

De meestbegunstigingsbepalingen, zoals vastgelegd in Titel V van deze Overeenkomst, zijn niet van toepassing op belastingvoordelen die voortvloeien uit eventuele bilaterale Overeenkomsten inzake voorkoming van dubbele belasting dan wel andere fiscale regelingen. Voorts wordt vastgelegd dat geen van de bepalingen in Titel V zal worden uitgelegd als een beletsel voor tenuitvoerlegging van maatregelen ter voorkoming van belastingvlucht of belastingontduiking.

Artikel 66

De partijen vermijden zoveel mogelijk het opleggen van beperkende maatregelen die verband houden met de betalingsbalans. Mochten zich met betrekking tot de betalingsbalans in een of meer lidstaten van de Gemeenschap of Kroatië ernstige moeilijkheden voordoen, dan kunnen partijen beperkende maatregelen treffen, met inbegrip van maatregelen tot beperking van de invoer. Deze maatregelen zullen van beperkte duur zijn.

Artikel 67 en 68

De bepalingen inzake vestiging en dienstverlening zullen worden aangepast in het licht van de onderhandelingen in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS). Voorts doen de bepalingen geen afbreuk aan de uitvoering door elke partij van alle maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van ontduiking van de door haar getroffen maatregelen ten aanzien van toegang van derde landen tot haar markt via de bepalingen van deze Overeenkomst.

II.8 Titel VI: harmonisatie van wetgeving en rechtshandhaving (artikelen 69 tot en met 74)

Deze titel voorziet in samenwerking op de terreinen van justitie en binnenlandse zaken. De samenwerking betreft onder andere de uitwisseling van informatie. Voorzover deze samenwerking de uitwisseling van justitiële gegevens met zich meebrengt, zal uiteraard de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd, o.m. volgens de regels van de Raad van Europa zoals vastgesteld in het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, totstandgekomen te Straatsburg op 28 januari 1981 (Trb. 1988, 7).

Artikel 69

Onder de intentieverklaring van artikel 69 geeft Kroatië aan te streven naar geleidelijke aanpassing van zijn wetgeving aan die van de Gemeenschap. Deze geleidelijke aanpassing zal zich in eerste instantie voornamelijk richten op het acquis betreffende de interne markt (in het bijzonder mededingingswetgeving, intellectueel eigendom, certificering), andere met de handel verband houdende terreinen en wetgeving inzake rechtshandhaving en gegevensbescherming, inclusief hervorming van het justitieel apparaat («rule of law»). Deze bepaling is minder verstrekkend en ambitieus dan hetgeen de Gemeenschap in de eerste helft van de jaren '90 is overeengekomen in de «Europa-akkoorden» met de kandidaatlidstaten. Deze landen gaven daarin aan ook spoedig te zullen streven naar aanpassing van wetgeving op het gebied van o.m. volksgezondheid, indirecte belastingen, milieu en arbeidsomstandigheden.

Artikel 70

Dit artikel geeft in wezen een beknopte weergave van de materiële mededingingsregels zoals die in het EG-verdrag zijn neergelegd, onder meer anti-kartel bepalingen, tegen misbruik door ondernemingen van een eventuele machtspositie die zij zouden hebben en concurrentievervalsende financiële steunverlening door nationale overheden.

Artikel 71

In dit artikel onderschrijven de partijen het belang dat zij hechten aan een adequate bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten. Kroatië zal uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst zijn wetgeving op het onderhavige gebied hebben aangepast aan die van de Gemeenschap.

Artikel 72

In dit artikel streven de partijen naar het openbaar maken van elkanders aanbestedingen van overheidsopdrachten. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst mogen vennootschappen uit Kroatië meedingen met aanbestedingsprocedures in de Gemeenschap. Vennootschappen uit de Gemeenschap die niet in Kroatië zijn gevestigd krijgen uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst toegang tot aanbestedingsprocedures in Kroatië.

Artikel 73

In dit artikel verplicht Kroatië zich om de nodige maatregelen te nemen teneinde zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met de technische standaardisatieregelgeving van de Gemeenschap. Kroatië wordt uitgenodigd deel te nemen aan de activiteiten van de daartoe gespecialiseerde Europese organisaties.

Artikel 74

Dit artikel bevat bepalingen inzake consumentenbescherming. Kroatië verbindt zich om terzake Europese regelgeving over te nemen. Effectieve bescherming van de consument is immers noodzakelijk voor een goed functionerende markteconomie.

II.9 Titel VII: justitie en binnenlandse zaken (artikelen 75 tot en met 79)

Artikel 75

De partijen schenken bijzondere aandacht aan institutionele versterking op alle niveaus en bij de rechtshandhaving en het justitiële apparaat in het bijzonder. Dit omvat onder meer de consolidatie van de rechtsstaat, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en een doeltreffender rechtspraak.

Artikel 76

De partijen verbinden zich samen te werken op het gebied van visa, grenscontrole, asiel en migratie. Deze samenwerking richt zich onder meer op opstellen van wetgeving, uitwisseling van informatie en opleiding van personeel.

Met betrekking tot asiel wordt specifiek gesteld dat Kroatië zal worden gesteund bij de tenuitvoerlegging van nationale wetgeving opdat deze voldoet aan de normen van op het op 28 juli 1951 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van (Trb. 1951, 131) alsmede het aanvullende Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76), zodat gegarandeerd wordt dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging. Op het gebied van migratie verbinden de partijen zich om onderdanen die legaal op hun grondgebied verblijven een billijke behandeling te geven, en een integratiebeleid te bevorderen dat deze onderdanen rechten en plichten geeft die vergelijkbaar zijn met die van hun staatsburgers.

Artikel 77

Tijdens de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken in december 1999 is besloten dat in verdragen van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van gemengde akkoorden, standaard een terug- en overnameclausule dient te worden opgenomen. De rechtsbasis daarvoor is artikel 63, EG-Verdrag, punt 3, onder b). Voor de terug- en overname clausule is een standaardtekst geformuleerd. Artikel 77 van onderhavige Overeenkomst is conform deze standaardtekst opgesteld.

Op basis van het eerste lid van artikel 77 verplichten de lidstaten van Europese Gemeenschap en Kroatië zich wederzijds tot het zonder verdere formaliteiten terugnemen van eigen onderdanen die zich illegaal op respectievelijk het grondgebied van Kroatië of op het grondgebied van een der lidstaten van de Europese Gemeenschap bevinden. Voorwaarde is wel dat desbetreffende personen met zekerheid zijn geïdentificeerd.

Op basis van het tweede lid van artikel 77 komen de partijen overeen een overeenkomst te sluiten over nadere specifieke verplichtingen tot overname, met inbegrip van de overname van onderdanen van andere landen en statenloze personen.

Op basis van het derde lid verbindt Kroatië zich ertoe om, zolang de in het tweede lid genoemde overeenkomst niet is gesloten, een bilaterale overeenkomst over specifieke verplichtingen tot overname, met inbegrip van de overname van onderdanen van andere landen en statenloze personen te sluiten met een lidstaat van de Europese Gemeenschap, indien deze lidstaat daarom verzoekt.

Conform het vierde lid zal de Stabilisatie en Associatieraad nader onderzoeken welke andere gezamenlijke inspanningen kunnen worden gedaan voor de bestrijding en preventie van illegale immigratie en mensenhandel.

Artikel 78

De partijen werken samen om het witwassen van geld te bestrijden. Zij voorkomen dat hun financiële stelsels worden misbruikt voor het witwassen van opbrengsten van criminele activiteiten in het algemeen, en drugsmisdrijven in het bijzonder.

Artikel 79

Partijen werken samen om een evenwichtige en geïntegreerde benadering van de drugskwestie te garanderen. Dit beleid is er onder meer op gericht om de levering en de handel alsmede de vraag naar drugs terug te dringen.

De samenwerking omvat onder meer technische bijstand.

Artikel 80

De partijen bestrijden andere vormen van georganiseerde criminaliteit en illegale activiteiten, zoals onder meer: mensenhandel, handel in verdovende middelen, smokkel, wapenhandel en terrorisme. Kroatië kan op deze gebieden administratieve en technische bijstand ontvangen.

II.10 Titel VIII: samenwerkingsbeleid (artikelen 81 tot en met 105)

Artikel 81

In dit algemene artikel is de doelstelling van de samenwerking omschreven: het bijdragen aan de economische en sociale ontwikkeling van Kroatië. Daarbij zal worden zorggedragen dat milieu-aspecten volledig in alle samenwerkingsgebieden worden geïntegreerd. Voorts zal op alle samenwerkingsterreinen rekening worden gehouden met de eisen van een harmonieuze sociale ontwikkeling. Specifiek voor deze eerste Overeenkomst met een land uit de Westelijke Balkan is dat expliciet wordt gesteld dat het samenwerkingsbeleid in een regionaal samenwerkings-kader moet worden geïntegreerd. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan maatregelen die de samenwerking tussen Kroatië en zijn buurlanden zullen bevorderen. Aldus wordt een bijdrage geleverd aan de regionale integratie en stabiliteit.

Artikel 82 (economische samenwerking)

Deze vorm van samenwerking is er met name op gericht een economisch beleid in het kader van een markteconomie tot stand te brengen. De Europese Gemeenschap zal daarnaast technische bijstand verlenen ter ondersteuning van het streven van Kroatië naar geleidelijke aanpassing van zijn beleid aan de Europees Monetair Unie.

Artikel 83 (statistiek)

Doel van deze samenwerking is het nationale statistische systeem in staat te stellen beter aan de behoeften van de overheid en particuliere sector te voldoen. Met een efficiënt en duurzaam statistisch stelsel kan het overgangs- en hervormingsproces in Kroatië beter worden gepland en gevolgd.

Artikel 84 (financiële diensten)

De technische samenwerking tussen partijen op het voor de economische ontwikkeling belangrijke terrein van de financiële diensten is in hoofdzaak gericht op de totstandbrenging van regelgeving die aansluit bij de Europese standaarden voor het bank- en verzekeringswezen en de overige financiële diensten. De samenwerking ziet onder meer toe op de invoering van boekhoudcontrolesystemen en de verbetering van het toezicht.

Artikel 85 (investeringen)

Voor de economische ontwikkeling van beide partijen is een gunstig investeringsklimaat van groot belang. Dit geldt niet alleen voor binnenlandse, maar ook voor buitenlandse particuliere investeringen. Het artikel biedt tevens de mogelijkheid van het sluiten van investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen Kroatië en lidstaten.

Artikel 86 (industrie)

De industriële samenwerking tussen partijen zal rekening houden met de door partijen gestelde prioriteiten. Modernisering, herstructurering en de versterking van de particuliere sector alsmede de bescherming van het milieu nemen een belangrijke plaats in.

Artikel 87 (Midden- en kleinbedrijf)

De ontwikkeling van een sterke particuliere MKB-sector is het voornaamste doel van deze samenwerking. Bij de ontwikkeling zal nadrukkelijk worden gekeken naar die gebieden waar het groeipotentieel en de samenwerking tussen het MKB in de EG en Kroatië kan worden vergroot.

Artikel 88 (toerisme)

Naast het bevorderen van het toerisme en de toeristische sector is het integreren van Kroatië in belangrijke Europese organisaties voor toerisme één van de doelstellingen van de samenwerking.

Artikel 89 (douane)

Partijen verbinden zich om samen te werken op douane-gebied. Als samenwerkingsgebieden worden onder meer genoemd: uitwisseling van informatie, vereenvoudiging van controles bij het goederenvervoer en steun bij de invoering van douane-informatiesystemen.

Artikel 90 (belastingen)

Partijen werken samen op het gebied van belastingen, onder meer bij het invoeren van maatregelen in Kroatië voor de hervorming van het belastingstelsel en bestrijding van belastingfraude.

Artikel 91 (sociaal)

Dit artikel heeft betrekking op de samenwerking op sociaal gebied. Als belangrijkste samenwerkingsgebieden worden onder meer genoemd de herstructurering van de Kroatische arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden, aanpassing van de sociale zekerheidsstelsels en gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

Artikel 92 (landbouw)

De samenwerking op dit terrein is gericht op de modernisering van de landbouw en de agro-industriële sector, waterbeheer, plattelandsontwikkeling en de geleidelijke harmonisatie van de wetgeving op sanitair en fytosanitair gebied aan de communautaire normen.

Artikel 93 (visserij)

Beide partijen onderzoeken de mogelijkheid gebieden van wederzijds belang in de visserij vast te stellen.

Artikel 94 (onderwijs)

Dit artikel heeft betrekking op samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding. Kroatië zal steun ontvangen uit het communautaire onderwijsprogramma TEMPUS.

Artikel 95 (cultuur)

De partijen verbinden zich ertoe culturele samenwerking te bevorderen.

Artikel 96 (informatie)

Kroatië en de Gemeenschap zullen maatregelen nemen die nodig zijn om de onderlinge uitwisseling van informatie te stimuleren.

Artikel 97 (audiovisueel)

De partijen werken samen aan de bevordering van de audiovisuele industrie in Europa en stimuleren co-producties voor film en televisie.

Artikel 98 (elektronische communicatie)

De partijen versterken de samenwerking op het gebied van de elektronische communicatie-infrastructuur, met inbegrip van de klassieke telecom-netwerken.

Artikel 99 (informatiemaatschappij)

De partijen spreken af de samenwerking te intensiveren om de informatiemaatschappij in Kroatië verder te ontwikkelen. Algemene doelstellingen zijn: voorbereiding van de maatschappij als geheel op het digitale tijdperk, het aantrekken van investeringen en de interoperabiliteit van netwerken en diensten.

Artikel 100 (vervoer)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 58 en het gestelde in protocol 6 zullen beide partijen onder meer samenwerken om de vervoerssector te herstructureren, bedrijfsnormen te standaardiseren, Kroatië aan te laten sluiten bij de pan-Europese verkeersassen en bevordering van gezamenlijke technologie- en onderzoeksprogramma's op het gebied van transport.

Artikel 101 (energie)

In dit artikel wordt uitdrukkelijk bepaald dat de samenwerking in het kader van de markteconomie zal plaatsvinden. In het artikel wordt een opsomming gegeven op welke gebieden de samenwerking op energiegebied zich zal richten. De energiesector is een belangrijke sector voor de ontwikkeling van de economie. Samenwerking op dit gebied is in eerste instantie onmisbaar om achterstandsituaties op te heffen en zal blijvend van betekenis zijn voor een toenemende integratie van de Europese energiemarkten. De samenwerking zal ook een uitstraling hebben naar het milieu. Samenwerking op het gebied van nieuwe en schone technieken alsmede de bevordering van energiebesparing en efficiënt gebruik van energie zijn in dit kader belangrijk.

Artikel 102 (nucleaire veiligheid)

De partijen werken samen op het gebied van nucleaire veiligheid en splijtstofbewaking.

Artikel 103 (milieu)

De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking bij de essentiële taak om de achteruitgang van het milieu te bestrijden en een duurzaam milieubeleid te steunen. De samenwerking is onder meer toegespitst op: tegengaan van vervuiling, klimaatbescherming, schone energie, milieu-effecten van landbouw, beschermen van bossen, flora en fauna en uitvoeren van milieueffect rapportages.

Artikel 104 (onderzoek en technologische ontwikkeling)

De partijen bevorderen de bilaterale samenwerking op het gebied van civiel wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling.

Artikel 105 (regionale en plaatselijke ontwikkeling)

De partijen versterken hun regionale ontwikkelingssamenwerking om bij te dragen aan de economische ontwikkeling en de regionale verschillen te verkleinen. Specifieke aandacht wordt besteed aan intra-regionale samenwerking.

II.11 Titel IX: financiële samenwerking (artikelen 106 tot en met 109)

Kroatië komt in aanmerking voor financiële steun van de Gemeenschap in de vorm van onder meer subsidies en leningen, waaronder leningen van de Europese Investeringsbank.

Financiële bijstand wordt geleverd in het kader van de daarvoor in het leven geroepen verordeningen. Het leeuwendeel van de communautaire schenkingen aan Kroatië zal worden gegeven in het kader van de CARDS-verordening. In het algemeen draagt de bijstand bij aan institutionele versterking bij het tot stand brengen van economische, democratische en administratieve hervormingen in Kroatië.

Op verzoek van Kroatië kan de Gemeenschap in geval van bijzondere nood mbt de externe financieringspositie en bij wijze van uitzondering, in overleg met de Internationale Financiële Instellingen, macro-financiële bijstand geven.

Met het oog op optimale benutting van de beschikbare middelen zien de partijen toe op optimale coördinatie van de steun van de Gemeenschap met de (bilaterale) assistentie van de lidstaten alsmede de inspanningen van de Internationale Financiële Instellingen.

II.12 Titel X: institutionele, algemene en slotbepalingen (artikelen 110 tot en met 130)

Artikelen 110 tot en met 116 (overlegstructuren)

De opzet van de overlegstructuur van de Overeenkomst (artikelen 110 tot en met 116) volgt het klassieke model van de traditionele associatieakkoorden tussen de Gemeenschap en derde landen. Er wordt voorzien in een Stabilisatie en Associatieraad op politiek niveau die tenminste één keer per jaar bijeenkomt. Aan de Stabilisatie en Associatieraad wordt de algemene supervisie toegekend met betrekking tot de toepassing en uitlegging van de Overeenkomst. Er worden in beginsel geen beperkingen opgelegd aan de agenda van de Associatieraad voor wat onderwerpen betreft.

De Stabilisatie en Associatieraad wordt bijgestaan door een Stabilisatie en Associatiecomité, dat op hoog ambtelijk niveau bijeenkomt. Dit Comité bereidt de zittingen van de Stabilisatie en Associatieraad voor. Deze Raad kan voor gespecialiseerde onderwerpen sub-comité's in het leven roepen.

Er wordt ook voorzien in parlementaire samenwerking. Leden van het Kroatische Parlement en het Europees Parlement kunnen elkaar in het kader van het Parlementair Stabilisatie en Associatiecomité ontmoeten en van gedachten wisselen.

Artikelen 117–130

De artikelen 117 tot en met 119 behelzen algemeen gebruikelijke bepalingen: onder meer de non-discriminatoire rechtstoegang van natuurlijke en rechtspersonen alsmede de algemene exceptie op grond van veiligheidsbelangen.

Artikel 120

Dit artikel stelt dat indien één van de partijen van mening is dat de andere partij een verplichting niet nakomt die uit de Overeenkomst voortvloeit, zij passende maatregelen kan treffen. Behalve in speciaal dringende gevallen, verstrekt zij alsdan eerst de Stabilisatie en Associatieraad alle terzake doende informatie.

Dit artikel biedt de Gemeenschap de mogelijkheid de Overeenkomst op te schorten indien Kroatië zich bijvoorbeeld schuldig zou maken aan schendingen van mensenrechten.

Artikel 121 tot en met 130

Deze inmiddels gebruikelijke artikelen in samenwerkingsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen, hebben betrekking op procedures inzake de naleving van de Overeenkomst, de looptijd, de territoriale toepassing en de inwerkingtreding.

Het handelsgedeelte van de Stabilisatie en Associatieovereenkomst (voor de EU op grond van artikel 133 van het EG-Verdrag) zal via een interim-Overeenkomst worden toegepast, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Stabilisatie en associatieovereenkomst zelf. Naar deze interim-Overeenkomst wordt verwezen in het laatste artikel (artikel 130).

II.13 Protocollen

a. Protocol 1 (textiel- en kledingproducten)

In dit protocol wordt het regime voor de in- en uitvoer van textielproducten geregeld. In het Protocol wordt verwezen naar de bestaande Overeenkomst betreffende de handel in textielproducten welke op 8 november 2000 is geparafeerd en sinds 1 januari 2001 wordt toegepast. Deze Overeenkomst heeft dezelfde strekking als de Overeenkomsten met andere derde landen en voorziet in een toezichtregime voor een beperkt aantal textielcategorieën. De invoer van textielproducten van oorsprong uit Kroatië is bij de inwerkingtreding van het akkoord vrij van invoerrechten, de invoer in Kroatië is nog onderworpen aan invoerrechten die gedurende een periode van tien jaar worden afgebroken.

b. Protocol 2 (staalproducten)

Voor staalproducten van oorsprong uit Kroatië zullen de invoerheffingen en kwantitatieve beperkingen met ingang van de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden afgeschaft. Kroatië schaft tegelijkertijd kwantitatieve beperkingen voor producten van oorsprong uit de Gemeenschap af en breekt haar invoertarieven gedurende een periode van vijf jaar af. Om de ontwikkelingen in de staalsector te kunnen volgen wordt voor een beperkt aantal producten een systeem van dubbele controle geïntroduceerd. De Overeenkomst voorziet ook in technische ondersteuning bij een eventuele herstructurering van de staalindustrie en het voorkomen van ongeoorloofde concurrentie- en steunpraktijken.

c. Protocol 3 (verwerkte landbouwproducten)

Bijlage I van dit protocol geeft een overzicht van de producten die rechtenvrij en zonder contingent vanuit Kroatië in de Gemeenschap kunnen worden ingevoerd. Een kortere lijst van producten (bijlage II) kan uit de Gemeenschap in Kroatië worden ingevoerd tegen nultarief dan wel tegen een verlaagd meestbegunstigderecht. De lijsten kunnen door de Stabilisatieen Associatieraad worden uitgebreid, de douanerechten gewijzigd en eventuele tariefcontingenten verhoogd of afgeschaft. Ook kan de genoemde Raad de in de bijlagen I en II vastgestelde rechten vervangen door een systeem dat is gebaseerd op de marktprijzen van de landbouwproducten die als grondstof dienen voor de verwerkte landbouwproducten. Als de rechten op die basisproducten worden verlaagd, het «landbouwelement» van de douanerechten op verwerkte landbouwproducten, heeft dat zijn relatieve uitwerking op het douanerecht van het betrokken verwerkte landbouwproduct.

d. Protocol 4 (oorsprongsregels)

In Protocol 4 zijn de regels van oorsprong opgenomen die vergelijkbaar zijn met die in de Europa-akkoorden. In het Protocol is nog slechts in bilaterale cumulatie van oorsprong voorzien. Nederland acht het wenselijk dat er een grotere integratie in de regio en met de landen waarmee een Europa-akkoord bestaat, tot stand komt. In de Gemeenschappelijke verklaring verbindt de Gemeenschap zich in elk geval met de overige delen van voormalig Joegoslavië een systeem van diagonale cumulatie tot stand te brengen zodra de politieke en economische omstandigheden dit toelaten. Hiervoor is het nodig dat met de overige opvolgingsstaten van de oude Joegoslavische Federatie soortgelijke Overeenkomsten worden afgesloten.

e. Protocol 5 (douane-samenwerking)

Partijen verbinden zich om op het gebied van douane intensief met elkaar samen te werken. Deze samenwerking richt zich onder meer op het uitwisselen van informatie, notificatie, verificatie van documenten. Partijen zullen informatie die voortkomt uit de douane-samenwerking als vertrouwelijk behandelen.

In artikel 9 worden een aantal gronden aangegeven waarop assistentie in douanezaken kan worden geweigerd; dit zijn onder meer de openbare veiligheid, lopende strafrechtelijke onderzoeken of in gevallen waarin sprake is van industrieel vertrouwelijke gegevens.

f. Protocol 6 (inzake vervoer over land)

Het doel van dit protocol is de samenwerking tussen partijen inzake het vervoer over land, in het bijzonder het transitoverkeer, te bevorderen en in dat verband toe te zien op gecoördineerde ontwikkeling van het vervoer door en via de grondgebieden van de partijen. Het protocol bevat standaard bepalingen op het gebied van planning., financiële aspecten, rol van spoorwegen, toegang tot markt en non-discriminatie bepalingen, belasting/tol en andere heffingen, afmetingen en gewichten en sociale aspecten.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de EU met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven