nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot een hogere preferentie
van havengelden en vorderingen inzake maatregelen met betrekking tot een schip
die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van
derden.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
22 maart 2002
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is artikel 211
van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen met betrekking tot de preferentie
van havengelden en maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk
waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden om de crediteur
van deze kosten meer zekerheid te bieden op verhaal;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
In artikel 211 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt onder vervanging
van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel
toegevoegd, luidende:
d. de vorderingen ter zake van havengelden en maatregelen met betrekking
tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van
de haven of van derden, met dien verstande dat dit voorrecht vervalt doordat
het schip een nieuwe reis aanvangt.
ARTIKEL II
Artikel 252 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige
toepassing.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,