28 267
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot het inwinnen van het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 6 mei 2002

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 op het punt van het inwinnen van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken.

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met het oordeel van de Raad van State dat het wetsvoorstel uit legislatief oogpunt geen schoonheidsprijs verdient. Ook uit oogpunt van rechtsbescherming is het voorstel niet fraai. Zij spreken nadrukkelijk hun teleurstelling uit over het feit dat de onmogelijkheid van het vinden van geschikt personeel de rechtszekerheid, die in een overgangsregeling in de Vreemdelingenwet 2000 is geboden, opzij zet. Tegelijkertijd erkennen deze leden dat een oplossing dient te worden geboden aan de feitelijke impasse die is ontstaan nu de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV) vanwege ernstige personeelstekorten niet langer in staat blijkt om te adviseren in oude zaken hoewel zij daartoe blijkens het overgangsrecht, neergelegd in artikel 118 van de Vreemdelingenwet 2000, wel verplicht is. De vraag is of dit voorstel van de regering de oplossing brengt. Ook is het de deze leden niet duidelijk waarom een dergelijke ingreep onontkoombaar zou zijn geworden.

Alvorens in te gaan op het onderliggende wetsvoorstel zouden de leden van de PvdA-fractie graag nader vernemen welke pogingen de ACV heeft ondernomen om voor de oude adviestaak van de ACV opnieuw personeel te werven.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot het inwinnen van het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken.

De regering stelt dat de ACV niet langer in staat blijkt te zijn om te adviseren in «oude zaken», hoewel daar ingevolge het overgangsrecht van artikel 118 van de Vreemdelingenwet 2000 wel een verplichting toe bestaat. Voorgesteld wordt om de adviesverplichting met terugwerkende kracht tot 1 april 2001 te laten vervallen. Betekent dit dat thans in geen enkele «oude zaak» meer door de ACV advies wordt uitgebracht, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de opvatting van de Raad van State dat bij het wijzigen van bestaande regels van overgangsrecht te allen tijde de grootst mogelijke terughoudendheid moet worden betracht, onder meer vanwege de gevolgen voor de rechtsbescherming. Gezien echter de geschetste impasse inzake de personeelsvoorziening bij de ACV achten ook de leden van de CDA-fractie de gekozen oplossing onontkoombaar. Deze leden hebben behoefte aan een nadere toelichting op een aantal punten.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot het horen door de ACV. Deze leden betreuren vanuit wetgevingsoogpunt deze wetswijziging. De wetswijziging verdient bepaald niet de schoonheidsprijs, maar deze leden onderkennen de onontkoombaarheid van de wetswijziging. De leden van de D66-fractie hebben nog de volgende vragen en opmerkingen.

De regering geeft aan dat wat betreft het tijdstip waarop het werkprogramma aan de minister moet worden aangeboden, zij een wettelijke regeling in afwijking van de Kaderwet adviescolleges niet noodzakelijk acht. De regering voert daarvoor aan dat de diverse adviescolleges de termijnen niet halen, maar dat «aan de oorzaken daarvan het hoofd kunnen worden geboden» door overleg met ambtelijke of politieke leiding van het ministerie. Kan de regering een nadere toelichting geven op de concrete maatregelen die genomen (kunnen) worden om de termijnen wel te halen? Kan de regering bij deze vraag aandacht besteden aan het feit dat er een vrijwel complete uitstroom van medewerkers bij de ACV heeft plaatsgevonden en het feit dat het aantal uit te brengen adviezen veel hoger uitvalt dan verwacht? De brief van de ACV van 15 oktober 2001 (die de Tweede Kamer echter pas op 19 april jl. is toegestuurd), waarin de ACV aangeeft dat zij het aantal nog uit te brengen adviezen onder vigeur van artikel 118 Vreemdelingenwet 2000 groter is dan de aanname die in te toelichting bij het onderhavige wijzigingsvoorstel is gedaan baart de leden van de D66-fractie zorgen. Is de regering met deze bezorgd over de mogelijkheid dat het ACV niet langer binnen redelijke termijnen advies kan uit brengen?

Kan de regering aangeven of er thans meer duidelijkheid bestaat over het aantal adviesaanvragen door de ACV dat zij krachtens artikel 118 Vreemdelingenwet 2000 behandelt?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel 28 267 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000. Hierin wordt enerzijds voorgesteld de mogelijkheid om een groter aantal leden voor de ACV te benoemen dan de Kaderwet adviescolleges toelaat te schrappen en anderzijds het overgangsrecht van de Vreemdelingenwet 2000 met terugwerkende kracht te wijzigen, in die zin dat voor een groot aantal «oude» zaken de verplichting om de ACV te horen komt te vervallen.

De leden van de SP-fractie reageren met afkeur op het onderhavige wetsvoorstel.

Wordt op deze manier niet de indruk gewekt dat de nieuwe Vreemdelingenwet op oude zaken wordt toegepast, zoals de staatssecretaris eerder heeft laten weten wenselijk te vinden?

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering een overzicht te geven van de ondernomen pogingen om een onafhankelijke commissie samen te stellen zoals voorgeschreven in de wet. Is er gepoogd expertise op tijdelijke basis in te huren via een systeem van detachering vanuit bijvoorbeeld universiteiten of advocatenkantoren? Hoeveel advertenties zijn geplaatst?

Zou het niet een minimale vereiste zijn om de commissie te laten bestaan uit mensen die niet in dienst van de overheid zijn, zo vragen deze leden.

ARTIKELEN

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie stemmen in met het schrappen van het tweede lid, derde volzin van artikel 2. Daar het aantal adviseringen in individuele zaken veel minder zal zijn, achten zij het schrappen van deze zinsnede uit artikel 2 gerechtvaardigd. Temeer daar artikel 2 lid 6 de mogelijkheid biedt dat de ACV subcommissies instelt die zelfstandig mogen adviseren. Tevens kan de ACV ambtenaren of andere (deskundige) personen inschakelen.

Is de regering bereid in te gaan op de oproep van de ACV de derde volzin van lid 2 van artikel 2 Vreemdelingenwet 2000 niet te schrappen om daarmee de ACV de mogelijkheid te bieden extra leden te benoemen, zo vragen de leden van de D66-fractie. Is de regering van mening dat het inschakelen van ambtenaren of andere (deskundige) personen voldoende tegemoet komt aan de problematiek van de ACV? Hoe kijken de leden van de ACV aan tegen deze mogelijkheid? Welke problemen voorziet de regering bij de mogelijkheid van het aanstellen van extra leden in de ACV? Kunnen deze obstakels worden ingeperkt door de mogelijkheid van de overschrijding van het aantal van 15 leden slechts toe te laten voor zover daar op grond van bijzondere omstandigheden behoefte aan is?

Door de hier voorgestelde wijziging kan de ACV niet langer uit meer dan veertien leden (en de voorzitter) bestaan. De regering motiveert deze wijziging door te stellen dat vanwege de voorgestelde wijziging van het overgangsrecht de adviestaak van de ACV zodanig wordt beperkt dat deze maatregel gerechtvaardigd is.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welk doel is gediend met deze beperkende maatregel. Het betreft niet – zoals in het nader rapport wordt gesuggereerd – het afzien van een uitbreiding van het aantal leden, maar de opheffing van de reeds bij de Vreemdelingenwet 2000 gerealiseerde mogelijkheid tot die uitbreiding. Deze leden vermogen vooralsnog niet in te zien wat met de voorgestelde wijziging kan worden gewonnen, anders dan het terugkomen op een afwijking van de Kaderwet adviescolleges. Dit geldt te meer nu uit het advies van de Raad van State blijkt dat de inschatting van het aantal gevallen waarin het horen van de ACV ook na wetswijziging verplicht zal zijn aanzienlijk hoger is dan aanvankelijk gedacht. Daarbij moet worden aangetekend dat de ACV zelf opmerkt dat de samenstelling van de ACV niet is toegesneden op het afhandelen van meer dan een uiterst beperkt aantal individuele adviesaanvragen. In dit licht bezien baart de voorgestelde wijziging van artikel 2, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de leden van de GroenLinks-fractie enige zorgen. Mede gelet op de constatering van de ACV zelf dat het hem aan de benodigde capaciteit ontbreekt, valt vooralsnog niet in te zien hoe de door de regering genoemde mogelijkheid van het instellen van subcommissies binnen de ACV thans reeds voorzienbare knelpunten in de afhandeling van individuele zaken door de ACV zal kunnen oplossen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn dan ook vooralsnog niet overtuigd van het feit dat dit het juiste moment is om artikel 2, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 in de voorgestelde vorm te wijzigen.

Kan de regering nader aangeven hoe de in het nader rapport genoemde mogelijkheden (zelfstandig adviserende subcommissies en het inschakelen van ambtenaren of deskundigen) ertoe zullen leiden dat de ACV – anders dan zij kennelijk zelf meent – meer dan een uiterst beperkt aantal individuele zaken binnen aanvaardbare termijn zal kunnen afhandelen?

Is de regering bereid te overwegen de hier voorgestelde wijziging aan te houden totdat het aantal gevallen dat op grond van de overgangsregeling advisering door de ACV behoeft is weggewerkt dan wel verder is afgenomen? Zo neen, waarom niet?

Artikel 118

De wijziging in artikel 118 Vreemdelingenwet 2000 beoogt de adviestaken van de ACV te beperken tot die individuele zaken waartoe een internationale verplichting bestaat en die zaken waarin ingevolge een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak alsnog advies van de ACV moet worden ingewonnen, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. In de memorie van toelichting wordt benadrukt dat het in beide gevallen slechts om enkele tientallen zaken gaat. Blijkens bladzijde 2 van het advies van de Raad van State wijst de ACV er echter op dat het voor wat betreft de eerste bovengenoemde categorie niet gaat om – de destijds verwachtte – 15 gevallen, maar om 80 à 100 gevallen. De rechterlijke uitspraken die een verplichting met zich mee brengen zijn daar dus nog niet in meegenomen. Deze toekomstige rechterlijke uitspraken zullen ook leiden tot een groter aantal door de ACV te behandelen zaken. Kan de regering nader toelichten waarop het door haar geraamde aantal verwachte zaken is gebaseerd, nu de ACV over een groter aantal spreekt? Kan de regering voorts toelichten of de ACV na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel wel op haar taken berekend is als zij tenminste 80 tot 100 individuele zaken dient te behandelen. Is de mogelijkheid voor de ACV om subcommissies in het leven te roepen in dat geval voldoende of is er aanleiding om in afwijking van de Kaderwet adviescolleges het aantal leden uit te breiden hetgeen neerkomt op het intrekken van de voorgestelde wijziging in art 2 tweede lid (derde volzin)?

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de voorgestelde afschaffing van de inschakeling van de ACV valt te rijmen met artikel 19, lid 8 van het Europees Sociaal Handvest. Volgens het Comité van Onafhankelijke Deskundigen, dat is belast met het toezicht op de naleving van dit Handvest, betekent deze bepaling dat tegen beëindiging van legaal verblijf beroep op een rechter of een andere onafhankelijke instantie mogelijk moet zijn (zie P. Boeles, Eerlijke immigratieprocedures in Europa, 1995, p. 274)?. Volgens het Comité is inschakeling van een «panel of advisers» niet voldoende. Deze verdragsbepaling betreft werknemers en hun gezinsleden uit Turkije en dertien andere (meest Oost-Europese) staten die (nog) geen lid van de EU zijn maar wel partij zijn bij het Handvest.

Voorts moet de vraag worden gesteld of de verplichting tot inschakeling van een onafhankelijke instantie niet eveneens geldt ten aanzien van de burgers van landen die partij zijn bij het Europees Vestigingsverdrag. Die hebben immers op grond van artikel 103 van het oude Vreemdelingenbesluit recht op inschakeling van de Adviescommissie.

Een ambtelijke adviescommissie kan niet als een onafhankelijke instantie worden aangemerkt. Ligt het dan niet meer voor de hand om in het, volgens de memorie van toelichting, beperkte aantal oude gevallen de betrokkenen bij een beroep op de rechter schorsende werking te verlenen, dit temeer nu het hier steeds gaat om beëindiging van legaal verblijf en niet om eerste toelating? Op die manier kan worden bereikt dat de betrokken vreemdelingen in deze gevallen wel een effectieve rechtsbescherming in de zin van de Europese verdragen wordt verleend.

Voor wat betreft de gevolgen voor de rechtsbescherming van het schrappen van het horen door de ACV heeft de regering aangegeven te bevorderen dat de vreemdeling in de zaken waarin advies van de ACV moet worden ingewonnen onder het oude recht, door een ambtelijke commissie gehoord zal worden. Kan de regering nader toelichten wat zij met het voorgaande bedoelt? Betekent dit dat alleen bij uitzondering niet door een ambtelijke commissie zal worden gehoord? Wat zijn hierbij de criteria die de regering hanteert?

Komt naar de mening van de regering de onafhankelijkheid van het horen – zoals deze bij de ACV is gewaarborgd – niet in het geding nu door een ambtelijke commissie gehoord gaat worden?

De leden van de VVD-fractie delen de opvatting van de Raad van State dat de wijziging van artikel 118 uit een legislatief oogpunt niet fraai is. Dit mag dan ook niet al te vaak voorkomen. Maar gelet op de gegeven omstandigheden is het voorstel aanvaardbaar. Het horen van de vreemdelingen door een ambtelijke commissie in die zaken waarin advies van de ACV moest worden gevraagd, achten deze leden een gepaste oplossing. Zij gaan ervan uit dat deze ambtelijke commissie daadwerkelijk zal worden ingesteld. Wel vragen zij hoe de minister van Justitie dit zal bevorderen.

Gesteld wordt dat de gevolgen voor de rechtsbescherming ten gevolge van het schrappen van het horen door de ACV enigszins worden gecompenseerd door te «bevorderen» dat de vreemdeling in de zaken waarin advies van de ACV moet worden ingewonnen, door een ambtelijke commissie gehoord «zal moeten worden». Wat is hier de betekenis van «bevorderen» en van «zal moeten worden», met andere woorden hoe zeker is het dat men daadwerkelijk door een ambtelijke commissie zal worden gehoord, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Betekent de voorgestelde wetswijziging dat het aantal zaken waarin de ambtelijke commissie gaat horen geringer zal (kunnen) zijn dan het aantal zaken waarin, in de oude situatie, de ACV verplicht moest adviseren? Wat betekent dit voor de rechtsbescherming c.q. rechtsgelijkheid? Wat betekent het wetsvoorstel voor de kans op procedures op grond van aangevoerde rechtsongelijkheidsargumenten?

De leden van de CDA-fractie hebben het gevoel dat de regering zelf het argument voor procedures aanlevert door te stellen dat de procedure van het horen door een ambtelijke commissie objectief beschouwd minder waarborgen biedt dan het inwinnen van advies van de ACV. Waarom biedt een ambtelijke commissie minder waarborgen dan de ACV? Moet uit die opmerking bijvoorbeeld worden afgeleid dat een ambtelijke commissie tot een kwalitatief minder gedegen oordeel komt dan de ACV? Kortom deze leden zouden graag een nadere toelichting krijgen op het (mogelijke) verschil in het horen/adviseren door de ACV ten opzichte van horen/adviseren door een ambtelijke commissie.

Wat betreft de verplichte advisering op grond van internationale verplichtingen wordt aangenomen dat zulke advisering alleen verplicht is indien een gemeenschapsonderdaan de toegang tot Nederland wordt geweigerd respectievelijk het verblijf wordt beëindigd wegens inbreuk op de openbare orde. Hoe zeker is dat deze aanname terecht is? Hoe zeker is het, daarmee samenhangend, dat het om slechts enkele tientallen gevallen gaat en dat het later -bijvoorbeeld bij gebleken onjuistheid van de aanname- niet om meer zaken zal blijken te gaan? Hoe zeker is het dat de adviesplicht zich niet zou kunnen uitstrekken tot andere categorieën zaken dan de genoemde twee?

Waarop is de verwachting gebaseerd dat de ACV-adviesplicht voor «oude» asielzaken/vreemdelingenzaken die enerzijds voortvloeien uit internationale verdragsverplichtingen en anderzijds uit onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraken, voor beide categorieën slechts enkele tientallen zaken zou betreffen?

Is overwogen om ook deze beide categorieën uit te zonderen van de ACV-adviesplicht (en om in verband daarmee onder meer artikel 2, lid 4, b, aan te passen)?

Kan een indicatie worden gegeven van de duur van het blijven liggen van zaken ten gevolge van de personeelsproblemen bij de ACV? Hoeveel verblijfsvergunningen wegens tijdverloop op grond van het driejarenbeleid zijn verstrekt ten gevolge van de capaciteitsproblemen bij de ACV? Hoe groot is de kans dat in komende tijd daardoor een dergelijke status zal worden verleend?

De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat het horen door de ambtelijke commissie enkele honderden zaken betreft. Klopt dat? Kan een indicatie worden gegeven van de termijn waarop de ambtelijke commissie deze zal hebben afgehandeld? Hoe groot is de kans dat de oude zaken die door de ambtelijke commissie zullen worden gehoord tijdig zullen zijn behandeld in relatie tot het drie-jarenbeleid?

Heeft de onhaalbaarheid om op korte termijn voldoende juridisch geschoold personeel voor relatief korte tijd te werven gevolgen voor het functioneren en wellicht daarmee voor het voortbestaan van de ACV, of zijn de problemen alleen gerelateerd aan de oude omvangrijker taak van de ACV? Op welke termijn zullen de zaken waarin de ACV nog verplicht moet adviseren door de ACV zijn afgehandeld? Wat is de omvang van het vaste personeelsbestand van de ACV?

In hoeveel gevallen en voor welk bedrag is aan vreemdelingen schadevergoeding toegekend wegens niet-horen door de ACV?

De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennisgenomen van het feit dat de minister van Justitie zal bevorderen, dat de vreemdeling in de zaken waarin advies van de AVC moet worden ingewonnen, door een ambtelijke commissie zal worden gehoord. Op deze wijze worden de gevolgen voor de rechtsbescherming van het schrappen van het horen door de ACV enigszins gecompenseerd. Is de regering voornemens het horen door een ambtelijke commissie vast te leggen in een wettelijke regeling?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat dit onderdeel van het voorstel is ingegeven door de feitelijke constatering dat de ACV niet langer in staat is om haar oude adviestaak uit te oefenen, vanwege een vrijwel complete uitstroom van medewerkers, welke uitstroom kennelijk niet voldoende kan worden opgevangen.

De krapte op de arbeidsmarkt lijkt welbeschouwd de enige reden waarom tot het schrappen van deze regel van overgangsrecht, waarmee tevens aan rechtsbescherming wordt ingeboet, wordt overgegaan. Dat baart de leden van de GroenLinks-fractie zorgen.

De regering stelt dat een andere oplossing voor het probleem onmogelijk is gebleken. Kan de regering meer in detail aangeven welke pogingen zijn ondernomen om de ACV voldoende toegerust te houden voor het uitvoeren van zijn wettelijke taak? Is bijvoorbeeld onderzocht of de mogelijkheid bestaat ambtenaren of gerechtssecretarissen werkzaam op het terrein van het vreemdelingenrecht tijdelijk bij de ACV te detacheren?

Deelt de regering met de leden van GroenLinks-fractie de zorg dat hiermee een te betreuren historisch precedent kan worden geschapen, waarmee de krapte op de arbeidsmarkt ook in de toekomst de enige rechtvaardiging kan vormen voor wetswijzigingen? Hoe kan worden voorkomen dat met deze wetgeving een dergelijk precedent inderdaad gecreëerd wordt? Is de onderhavige situatie zodanig uitzonderlijk dat daarvoor in het geheel niet behoeft te worden gevreesd?

Bestaat over de inschatting van het aantal individuele gevallen waarin advisering door de ACV verplicht zal blijven overeenstemming tussen de regering en de ACV? Op welke punten bestaat verschil en hoe waardeert de regering dat?

Kan er, gelet op de alarmerende toon van de memorie van toelichting, van worden uitgegaan dat voor de resterende taak van de ACV wel voldoende capaciteit beschikbaar is, waarbij afhandeling door de ACV binnen een redelijke termijn gegarandeerd is? Kan de regering dit toelichten, zo vragen deze leden/ De regering stelt dat het verlies aan rechtsbescherming enigszins kan worden gecompenseerd doordat de minister van Justitie zal bevorderen dat de vreemdeling in zaken waarin het advies van de ACV moet worden ingewonnen door een ambtelijke commissie zal worden gehoord.

Begrijpen de leden van de GroenLinks-fractie het goed dat daarmee gedoeld wordt op al die individuele zaken waarin op grond van het huidige overgangsrecht nog door de ACV geadviseerd moet worden en onder het voorgestelde recht niet meer? Voorts vragen deze leden of de formulering van de memorie van toelichting dat dit zal worden «bevorderd» niet te vrijblijvend is. Zij geven de regering in overweging dit in het Vreemdelingenbesluit 2000 vast te leggen.

Artikel II

Uit dit artikel volgt de terugwerkende kracht tot 1 april 2001, zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. Hoe staat het de regering voor ogen om te gaan met die zaken waarin de ACV al wel tot een advies is gekomen, maar waarin door de IND nog niet op het bezwaar is beslist, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

Swildens-Rozendaal

De griffier voor dit verslag,

Bregman


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Vacature (PvdA).

Plv. Leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C. Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).

Naar boven