nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2003
Inleiding
Sinds het voorjaar 2002, toen ik naar aanleiding van de evaluatie van
de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) een standpunt heb ingenomen
(TK 2001–2002, 28 258, nr. 1) en een aantal wijzigingen van de
wet heb aangekondigd, hebben zich in de rechtspraktijk van de Wsnp nieuwe
ontwikkelingen voorgedaan. Vooruitlopend op het aangekondigde wetsvoorstel
lijkt een tussenbericht daarom wenselijk. De huidige problemen met de uitvoering
van de wet zijn vooral onder mijn aandacht gebracht door de rechtbanken (Recofa)
en door de bewindvoerdersorganisaties. Waar 2001 een instroom kende van 8750
zaken, werd de Wsnp in 2002 meer dan 9550 keer van toepassing verklaard. Vervolgens
is het aantal schuldsaneringszaken in het eerste kwartaal van 2003 gestegen
ten opzichte van het eerste kwartaal van vorig jaar. Naar verwachting zal
dit gezien de huidige economische omstandigheden voorlopig alleen maar toenemen.
Deze stijging van het aantal zaken zorgt voor een toenemende druk op de faillissementskamers
bij de Rechtbanken. Ook bij de bewindvoerdersorganisaties neemt de druk toe.
Recent aangekondigde maatregelen
Ik ben mij bewust van de zorgen die in de praktijk leven omtrent de toepassing
van de Wsnp, en heb om uitdrukking te geven aan die zorg op 18 mei jl.
een brief gezonden aan alle bewindvoerdersorganisaties en andere betrokkenen
bij de uitvoering van de Wsnp. In die brief zijn een aantal concrete maatregelen
aangekondigd om de vergoedingenstructuur te verbeteren, en om op onderdelen
ook het takenpakket van de bewindvoerder te herzien. Ook heb ik in genoemde
brief het recentelijk vernieuwde landelijke rechterlijke beleid ondersteund
op het punt van bekorting van de postblokkade en van de looptijd van sommige
schuldsaneringszaken, alsmede op het punt van een verhoging van het bewindvoerderssalaris
uit de boedel. Met deze laatste maatregel wordt ook de «stok achter
de deur» richting schuldeisers versterkt, omdat schuldeisers
die ervoor kiezen om niet akkoord te gaan met een minnelijke regeling dan
in het daaropvolgende wettelijke traject geconfronteerd worden met een bewindvoerder
wiens maandelijkse salaris als eerste uit de boedel zal worden voldaan voordat
er enige uitkering plaatsvindt aan de schuldeisers.
Adviescommissie
Daarnaast wil ik benadrukken dat het bezien tegen de achtergrond van de
actuele ontwikkelingen vanzelfsprekend is dat ook gezocht wordt naar een passende
herziening van de regelgeving, aanvullend op de voornemens die reeds waren
toegezegd. Ik heb de adviescommissie insolventierecht dan ook gevraagd mij
deze zomer nog te adviseren over de mogelijkheden tot een aanpassing van de
wettelijke schuldsaneringsregeling, zodat deze goed uitvoerbaar blijft en
het maatschappelijk draagvlak voor de regeling gehandhaafd blijft. Deze opdracht
is inmiddels ter hand genomen door een breed samengestelde subcommissie onder
voorzitterschap van Prof. Mr. N. Huls van de EU Rotterdam, met vertegenwoordigers
vanuit de rechterlijke macht, de advocatuur, de bewindvoering Wsnp, de raad
voor rechtsbijstand en het departement.
Adviesaanvraag
De adviesaanvraag betreft in hoofdlijnen de volgende vragen:
1. Op welke wijze kan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringregeling
substantieel beperkt worden, met andere woorden: hoe kan strenger worden opgetreden
bij de poort van de Wsnp?
2. Hoe kan de wettelijke regeling vereenvoudigd worden, zodanig dat deze
de schuldenaren op een zo doeltreffend mogelijke wijze naar een schone lei
leidt en dat recht wordt gedaan aan de belangen van alle betrokkenen en het
beginsel van de «stok achter de deur»?
Wat het eerste punt betreft is mij bekend dat bij veel rechtbanken en
bewindvoerders de overtuiging leeft dat lang niet alle verzoekers in feite
«gereed» zijn voor toepassing van de Wsnp. Vanuit dat perspectief
bezien heb ik bij de adviescommissie er aanvullend op aangedrongen dat gezocht
zou moeten worden naar een stelsel waarin schuldsanering geen aanspraak, maar
een mogelijkheid is, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo zou de
verzoeker meer dan thans aannemelijk moeten maken dat de schuldsanering in
casu grote kans van slagen heeft.
Reeds toegezegde aanpassingen
Naar aanleiding van de evaluatie is aan de Tweede Kamer reeds een aantal
wijzigingen van de Wsnp toegezegd (28 258, nr. 1), en heeft een Algemeen
Overleg in juli 2002 plaatsgehad waarbij de Kamer op hoofdlijnen akkoord ging.
Een van de maatregelen is de mogelijkheid om voorafgaand aan de beslissing
tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een (dwang)akkoord op te leggen
ten aanzien van schuldeisers die zich onredelijk opstellen in het minnelijke
traject. De adviescommissie kan mij ook over de vormgeving en uitwerking van
de daar aangekondigde wijzigingen adviseren. De komst van een dwangakkoord
is, ook naar verwachting van het evaluatierapport, een van de middelen om
het slagen van een minnelijke regeling te bevorderen.
Een andere overgenomen aanbeveling uit het evaluatierapport betreft de
nog niet optimale aansluiting van het buitengerechtelijke traject op de Wsnp-procedure.
Inmiddels is dit uitgemond in een actualiseringsronde van de inhoud van de
modelverklaring ex art. 285 Fw. Met deze door de gemeente of de gemeentelijke
kredietbank af te geven verklaring kan om toepassing worden verzocht
van de Wsnp. De verklaring bevat alle relevante inkomens-, vermogens- en andere
gegevens van de verzoeker. De verwachting bestaat dat de rechter aldus vollediger
wordt ingelicht over de schuldenpositie van de verzoeker, de opstelling van
de schuldeisers en de houding van de schuldenaar zelf. Ook de bewindvoerder
krijgt hierdoor bij aanvang van de schuldsanering een meer compleet dossier.
Dit project is in opdracht van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Bosch uitgezet
en zal medio 2003 resulteren in een nieuw model.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner