28 258
Evaluatie Wet schuldsanering natuurlijke personen

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 augustus 2002

De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben op 3 juli 2002 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie en minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief van de minister van Justitie en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 27 februari 2002 inzake Kabinetsstandpunt evaluatie Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (Wsnp) (28 258);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 18 april 2002 inzake Strafrechtelijk gerelateerde vorderingen in de Wsnp (28 258, nr. 2).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) is er trots op dat Nederland als eerste land in Europa een regeling heeft getroffen voor de schuldsanering van natuurlijke personen. Zij complimenteert de bewindslieden voor de succesvolle integrale aanpak. Bovendien is zij blij met de wijze waarop het veld betrokken is in de evaluatie.

Uit de evaluatie blijkt dat veel mensen geholpen zijn, maar dat er toch een aantal knelpunten zijn:

– Nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP): de regering heeft zich in het kader van dit plan een daling van 10% van het aantal mensen met problematische schulden ten doel gesteld. Wat is de nulmeting? Wanneer vindt herijking plaats? Denkt de regering met de bestaande middelen een reductie van 10% te kunnen realiseren?

– Versterking minnelijk traject: de minnelijke regeling, die bedoeld was om mensen uit de wettelijke regeling te houden en het rechterlijk apparaat te ontlasten, wordt onvoldoende benut. Het minnelijk traject moet daarom versterkt worden. Op korte termijn moet gezorgd worden voor een betere aansluiting van het minnelijk op het wettelijk traject door uniformering. Er moet een certificering komen van instellingen en organisaties die schuldsanering doen in het minnelijk traject. Is de NVVK toegankelijk voor derde schuldsaneerders? Verleent de belastingdienst inderdaad alleen maar medewerking aan minnelijke regelingen in het kader van de NVVK? De verklaring door de gemeente is van groot belang, omdat deze de kwaliteit van het minnelijk traject mede moet bepalen. Zorgwekkend is dat de kwaliteit van deze verklaring sterk wisselt.

– Boete-inning: het is onwenselijk dat boetes een Wsnp-traject kunnen frustreren. Op 18 april stuurde de minister van Justitie de Kamer een brief waarin hij schreef dat boetes en sancties in het strafrechtelijk traject niet beïnvloed kunnen worden door de Wsnp. Dit moet veranderen. Wil de minister de mogelijkheid overwegen om het traject in dergelijke gevallen te verlengen? Kan er voor boetes eenzelfde preferentieregeling getroffen worden als voor de belastingdienst? De zwaarte van het vergrijp dient daarin te worden meegewogen.

– Rol schuldhulp gemeenten: gemeenten gaan heel wisselend om met het verlenen van schuldhulp. Vaak trekken mensen met schulden naar de grote steden, die voorop lopen met schuldhulpsanering. Kan de minister van SZW nagaan of cofinanciering verplicht moet worden voor gemeenten waaruit deze mensen afkomstig zijn, of dat daarover een convenant kan worden gesloten met de VNG? Geografische factoren mogen de kwaliteit van schuldhulpverlening niet bepalen. Zij stelt de minister voor gemeenten die integrale schuldhulpverlening in de eigen gemeenten of in centrumgemeenten niet meefinancieren, te korten op de uitkering uit het Gemeentefonds. Voor omliggende gemeenten zijn centrale expertisecentra van belang.

– Er moet een landelijk of regionaal meldpunt van schuldproblemen komen. Mogelijk kan het BKR daarin taken vervullen. In dat geval moeten ook belastingschulden en boetes voor sociale fraude worden geregistreerd.

– Jongeren: de minister van SZW heeft de Kamer op 15 april 2002 per brief laten weten dat hij voor de zomer een plan van aanpak zou aanbieden om problematische schuldvorming onder jongeren tegen te gaan. Wanneer komt dat plan?

– Ook ouderen komen steeds vaker in de financiële problemen. Ziet de minister mogelijkheden voor een signaleringsfunctie? Zou er niet meer kennis over de problematiek neergelegd moeten worden bij ouderenorganisaties? Welke activiteiten is hij in dat kader voornemens te ondernemen?

– De schuldproblematiek van werklozen kan een belemmering zijn voor hun herintreding op de arbeidsmarkt.

– Schadeslachtoffers die een vordering hebben op iemand in de Wsnp, krijgen pas een vergoeding als de schuldenaar toe is een de schone lei. Kan de minister geen bevoorschotting realiseren?

– Financiers hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als zij het daarin laten afweten, moeten zij meebetalen aan de schuldsanering. Wat zijn de opvattingen van de minister daarover?

– Wetswijzigingen: de wetswijziging inzake restantschuld bij overlijden moet aan de orde komen. De beslagvrije voet moet in andere wetgeving aangepast worden aan de thans geldende normen in het kader van de Wsnp.

– Er moet een oplossing gezocht worden voor de financiële problemen rond bewindvoerders.

De heer Van Dijke (ChristenUnie) constateert dat de Wsnp nog niet heeft gebracht wat ervan was verwacht. De evaluatie wijst uit dat de eerste doelstelling, voorkomen dat natuurlijke personen jarenlang worden achtervolgd door schuldeisers, is gehaald. Hij is echter van mening dat ten minste het dubbele aantal van de behandelde 18 000 gevallen kan worden geholpen als de regeling naar behoren zou functioneren. Het aantal huishoudens met problematische schulden lijkt de afgelopen jaren substantieel te zijn toegenomen. Een groot aantal van deze huishoudens komt echter niet eens in aanmerking voor het minnelijk traject, laat staan voor het wettelijk traject. De evaluatie vermeldt niet hoeveel mensen niet geholpen kunnen worden met deze wet. Het grote aantal uitvallers karakteriseert hij als een «tijdbom onder onze samenleving». Wat kan daaraan worden gedaan?

Daarbij komt nog de wachtlijstproblematiek. Veel schuldenaren komen pas na ettelijke maanden tot de conclusie dat het minnelijk traject niet werkt en komen dan pas een jaar later toe aan het wettelijke traject.

Voorts verbaast hij zich erover dat minderjarigen zonder handtekening van voogd of ouder grote aankopen kunnen doen.

De tweede doelstelling van de Wsnp, het bevorderen van de bereidheid van schuldeisers om akkoord te gaan met een minnelijke regeling, is uitgelopen op een mislukking. Helaas is er nog steeds niets geregeld voor de kwaliteitscertificering van minnelijke schuldhulpverleningsorganisaties. Hoe optimistisch is de minister over de realiseerbaarheid van dit voornemen? Is het lidmaatschap van de dure NVVK vereist voor organisaties die in aanmerking willen komen voor certificering? Ligt het niet voor de hand om kandidaat-gecertificeerden te laten meepraten over de regels voor deze hulpverlening? Kan aan certificering een meldpunt worden gekoppeld voor de registratie van malafide organisaties?

Het is teleurstellend dat de private schuldhulpverlening er bekaaid van af komt. Er was een tijdelijk vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars, maar dat werd een fiasco. Wat heeft de minister van SZW hier sinds de expiratie van het vrijstellingsbesluit in 2000 aan gedaan? De heer Van Dijke doet de suggestie om alle gecertificeerde organisaties in een soort van medebewind toe te laten tot het minnelijk traject en de kosten daarvan centraal te financieren. In dat geval vervalt de afhankelijkheid van gemeenten die zeer wisselende resultaten boeken op het gebied van schuldhulpverlening.

Hierna noemt hij nog enige losstaande punten:

– Waarom valt de studiefinanciering nog steeds niet onder de BKR-registratie?

– Komt er een hulpverleningstraject voor recidivisten?

– Zijn er voldoende bewindvoerders? Zo ja, is het probleem van de regionale spreiding opgelost? De voornemens ten aanzien van artikel 285-verklaringen zijn een verbetering. Is een dergelijke verklaring nog onverkort geldig voor het wettelijk traject als deze vele maanden eerder in het kader van het minnelijk traject tot stand is gekomen?

– Preventie moet van twee kanten komen. Niet alleen degene die schulden maakt, maar ook degene die anderen schulden laat maken, moet zijn verantwoordelijkheid nemen.

De heer De Ruiter (SP) onderschrijft de aanbevelingen naar aanleiding van de evaluatie. Toch is hij niet onverdeeld gelukkig met de behaalde resultaten. Het merendeel van de dossiers wordt gevormd door mensen met een uitkering (60%) en eenoudergezinnen (21%). Op dit moment worden er meer mensen failliet verklaard dan dat er regelingen worden getroffen waardoor mensen met een schone lei kunnen beginnen. Uit de evaluatie blijkt bovendien dat 500 000 gezinnen tot de risicogroepen behoren. Ook de resultaten van het NAP zijn tegengevallen. Hij vraagt zich af of er voldoende maatregelen zijn genomen en of deze voldoende uit de verf komen.

De heer De Ruiter wil de schuldproblematiek van jongeren niet alleen terugdringen door middel van preventie en voorlichting, maar wil daadwerkelijk iets doen voor jongeren. Een aantal gemeenten past een deel van de afloscapaciteit bij uit de bijzondere bijstand, omdat jongeren op basis van de jongerennorm geen enkele afloscapaciteit hebben. Hij vraagt de bewindslieden contact op te nemen met de VNG om te bevorderen dat méér gemeenten zo'n regeling voor jongeren treffen. Ook voor ouderen die op zak- en kleedgeld zijn aangewezen, en voor dak- en thuislozen die nu helemaal tussen wal en schip vallen, zou een dergelijke regeling kunnen worden getroffen.

Hij spoort de minister aan om iets te doen aan de grote kwaliteitsverschillen van de schuldhulpverlening tussen gemeenten. Het verdient aanbeveling om snel met de grote steden, waar de mensen met problematische schulden zich concentreren, om de tafel te gaan zitten.

Alle financieringsinstellingen, ongeacht de verleende financiële dienst, dus óók postorderbedrijven, moeten volgens hem verplicht gesteld worden hun klanten te registeren bij het BKR. Daardoor zal bovendien een lijstje met malafide organisaties beschikbaar komen.

Hij vindt het onverstandig om boetes uit te sluiten van de regeling. Hij begrijpt de overweging van de minister dat het maatschappelijk onaanvaardbaar is om mensen hun boetes kwijt te schelden, maar vraagt zich af of het maatschappelijk aanvaardbaar is om mensen tot in lengte van dagen in de schulden te laten zitten. Het maken van onderscheid tussen administratieve boetes en andere, is wel het minste. Voorts kan worden overwogen om de periode te verlengen van drie naar vijf jaar, in gevallen waarin er zeer forse boetes of claims van waarborgfondsen in het schuldenpakket zitten.

Hij merkt op dat de NVVK-eis van de belastingdienst alleen geldt voor bepaalde organisaties. Instellingen als de sociale dienst en het algemeen maatschappelijk werk zijn geen lid en lopen derhalve tegen problemen op bij schuldsanering.

De heer Bakker (D66) constateert dat niet alle doelstellingen van de Wsnp zijn gehaald. Als eerste belangrijk aandachtspunt uit de wetsevaluatie noemt hij de constatering dat het aantal minnelijke regelingen is gedaald, terwijl het de bedoeling was dat dit aantal zou stijgen. De wet werkt hier blijkbaar niet als stok achter de deur, omdat de wettelijke regeling, tegen de bedoeling in, niet per definitie onaantrekkelijker is voor schuldeisers.

Een tweede probleem is de wisselende wijze waarop het minnelijk traject wordt ingevuld. Het is voor landelijk opererende schuldeisers moeilijk om in te schatten of gemeenten een degelijke schuldhulpverlening aanbieden en daarom formuleren zij allerlei criteria, of besluiten zij om eerder over te gaan naar het wettelijk traject. Daardoor wordt het voor schuldhulpverleners steeds moeilijker om schuldenaren te helpen. Een voorbeeld is de belastingdienst die als eis stelt dat de bewuste organisatie is aangesloten bij de NVVK. Dit monopolie voor NVVK-aangeslotenen bevalt hem niet; de belastingdienst mag door middel van een détournement de pouvoir geen monopolie afdwingen.

Hij signaleert als derde probleem dat er zorgen zijn over de duurzaamheid van het behaalde resultaat. In veel gevallen heeft een schuldenaar niet alleen een financieel probleem, maar ook een gedragsprobleem. In het minnelijk traject wordt daarom ook psychosociale hulp geboden om de kans op recidive te verkleinen. Deze immateriële hulpverlening stopt vaak als de schuldenaar naar de Wsnp gaat en in de praktijk wordt dit als een groot gemis ervaren. Hij roept het kabinet op hier aandacht aan te besteden.

Als vierde probleem noemt hij de wachtlijsten. Hoewel er geen exacte gegevens zijn, zijn er wel indicaties dat er in verschillende regio's aanzienlijke wachtlijsten bestaan. Omdat schuldenaren in veel gevallen pas hulp vragen als het eigenlijk te laat is, verergeren hun problemen door de wachtlijsten en neemt de hulpverlening aanzienlijk meer tijd in beslag.

Het ontbreken van een minnelijk traject voor ondernemers, waardoor zij direct terechtkomen in de wettelijke schuldsanering, ziet hij als het vijfde probleem.

Hij is op een aantal punten niet tevreden over de reactie van het kabinet. In de eerste plaats wordt de wisselende uitvoering van het minnelijk traject geconstateerd, maar is de wil er niet om tot certificering en uniformering te komen. Hij is een voorstander van versterking van het minnelijk traject en roept het kabinet op om deze versterking ter hand te nemen. Een tweede punt is de versterking van de uitvoering van de wettelijke schuldsanering. Dit is op zich positief, maar maakt het wettelijk traject nog aantrekkelijker voor schuldeisers en heeft dus negatieve gevolgen voor het minnelijk traject.

Als derde punt noemt hij het dwangakkoord bij de aanvang van het wettelijk traject, de belangrijkste door het kabinet voorgestelde wijziging. Deze wijziging moet het mogelijk maken dat de rechter de zaak terugstuurt naar het minnelijk traject wanneer een of twee schuldeisers niet akkoord zijn. Dit is op zich een goede zaak. De vraag is alleen of het niet beter is om het minnelijk traject te versterken en aantrekkelijker te maken voor schuldeisers.

Ten slotte maakt ook hij zich grote zorgen over de toenemende schulden bij jongeren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) hoopt dat de afwezigheid bij dit algemeen overleg van woordvoerders van de beoogde regeringsfracties geen trend zet voor de komende jaren met betrekking tot beschermingsmaatregelen voor de sociaal zwakkeren.

Zij constateert dat de Wsnp tot dusver maar heel gedeeltelijk is geslaagd. De evaluatie geeft echter aan dat deze wet broodnodig blijft. Zij sluit zich aan bij een groot aantal van de voorstellen van eerdere sprekers, met name wat betreft de schuldproblematiek onder jongeren en het betrekken van de studiefinancieringsschulden bij de wet.

Oprichting van een task force schuldhulpverlening verdient volgens haar aanbeveling. Deze task force kan voorlichting verzorgen en tevens functioneren als vraagbaak voor schuldenaren en schuldeisers. Voorts kan de task force ondersteuning bieden aan gemeenten.

Kan de minister een convenant sluiten met gemeenten waarin hij afspraken maakt over de bevordering van het minnelijk traject? Ook met energiebedrijven en woningbouwverenigingen zou een regeling getroffen kunnen worden. De vereniging Divosa heeft gepleit voor een eenmalige stimuleringsregeling voor gemeenten. Hoe denkt de regering daarover?

Mevrouw Halsema acht de artikel 285-verklaring van groot belang en pleit voor het standaardiseren van die verklaring in overleg met vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en de schuldhulpverlening. De voorstellen tot opname van een dwangakkoord en certificering van schuldhulpverleningsorganisaties kunnen haar goedkeuring wegdragen.

Het voorkomen van schulden verdient de voorkeur boven het bieden van schuldhulpverlening. Het Landelijk platvorm integrale schuldhulpverlening noemt als mogelijkheid om schulden te voorkomen het motiveren van banken, geldaanbieders en postorderbedrijven tot het doen uitgaan van waarschuwingen tegen de schadelijke gevolgen van lenen en kopen op afbetaling. Ook het geven van budgetcursussen aan doelgroepen door bijvoorbeeld de sociale diensten is een mogelijkheid.

Antwoord van de bewindslieden

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dankt de sprekers voor hun suggesties, maar wijst erop dat deze niet bestemd zijn voor de demissionaire bewindslieden, maar voor hun opvolgers. Hij zal het verslag van het algemeen overleg daarom neerleggen bij zijn opvolger. Hij wijst er echter op dat de impact hiervan mogelijk beperkt is vanwege de genoemde beoogde oppositionele en demissionaire status van de aanwezigen bij dit algemeen overleg.

De bewindsman benadrukt dat de eerste verantwoordelijkheid voor het maken van schulden bij de schuldenaren zelf ligt. Daarom denkt hij dat een extra waarschuwing dat lenen ook terugbetalen betekent, waardevol zou kunnen zijn. Ook de financiële dienstverlener heeft een eigen verantwoordelijkheid. Kan een klant zijn schuld niet aflossen, dan zit immers ook de geldverstrekker in de problemen.

Zoals is opgemerkt, heeft 60% van de personen die in aanmerking komen voor de regeling een uitkering. De minister merkt op dat de beste oplossing voor dit probleem in de praktijk bestaat uit een combinatie van schuldsanering en het uit de uitkering halen van de schuldenaar door deze te begeleiden naar betaald werk.

Vooral onder jongeren neemt het aantal schuldenaren toe. Ook hier geldt: voorkomen is beter dan genezen. De bewindsman benadrukt dat de ouders een belangrijke verantwoordelijkheid dragen voor de schuldpositie die jongeren opbouwen. Gemeenten spelen hier in sommige gevallen op in door jongeren te begeleiden en vervolgens afspraken te maken met schuldeisers, bijvoorbeeld de woningbouwvereniging of het energiebedrijf. Een dergelijke aanpak verdient volgens hem navolging.

Nu is het de vraag of hierin uniformering moet worden aangebracht. De VNG vindt dat gemeenten zelf hun prioriteiten moeten stellen. Schuldhulpverlening moet volgens de VNG een integraal onderdeel zijn van armoedebestrijding en het lokale werkgelegenheidsbeleid. De minister onderschrijft deze visie. Daarom is hij van mening dat het aandragen van goedwerkende methoden aan gemeenten beter werkt dan de door mevrouw Halsema voorgestelde task force. Hij wijst de heer Van Dijke op het feit dat centrale sturing van de overheid alleen effect sorteert als het Rijk de middelen heeft om gemeenten tot de orde te roepen. Dat zou echter een wetswijziging betekenen en dit is ter beoordeling van een nieuw kabinet. Dit geldt ook voor de door mevrouw Noorman voorgestelde strafkorting op het Gemeentefonds voor onwillige gemeenten. De bewindsman vindt het vruchtbaarder om afspraken met de VNG te maken en benadrukt dat er met een groot aantal steden al afspraken zijn gemaakt over schuldhulpverlening. Eerst moet geprobeerd worden de schuldhulpverlening op deze manier landelijk op poten te krijgen. Na een paar jaar kan dan worden bekeken of dit inderdaad heeft gewerkt.

De verbetering van het minnelijk traject zal vooral moeten komen van initiatieven op het gemeentelijk niveau. De bewindsman verwacht vooral veel van het maken van afspraken met de belangrijkste schuldeisers: woningbouwverenigingen, energiebedrijven en postorderbedrijven. In een aantal gemeenten is dit op perfecte wijze opgepakt. De huidige regeling maakt in beginsel alles mogelijk en daarom is in beginsel geen nieuwe regelgeving nodig. Het gaat puur om de uitvoering.

De BKR-registratie is geen centrale schuldregistratie, maar een centrale kredietregistratie.

De door de heer Van Dijke te berde gebrachte private schuldbemiddeling is het afgelopen jaar tegen het licht gehouden. De regering is tot de conclusie gekomen dat een financiële regeling vanwege het Rijk voor private schuldbemiddeling op dit moment niet mogelijk is, maar certificering kan misschien wel een goede mogelijkheid zijn. Deze private bemiddelaars moeten volgens de minister hun eigen broek ophouden en komen niet in aanmerking voor financiële regelingen of subsidies. Het gaat immers om partijen die op de markt opereren.

Hij vindt het niet onredelijk dat de belastingdienst NVVK-lidmaatschap als voorwaarde stelt voor het verlenen van medewerking aan schuldsanering. Desalniettemin zal hij het probleem voorleggen aan de minister van Financiën.

In antwoord op vragen van mevrouw Noorman zegt de minister dat de nulmeting voor het NAP plaatsvindt in 2003; de voorbereiding vindt dit jaar plaats. Het jongerenplan is nog niet klaar en komt dus na de zomer.

De minister van Justitie zet uiteen uit dat minderjarigen handelingsonbekwaam zijn. Degene die een overeenkomst aangaat met een minderjarige, kan zijn schade in geval van wanbetaling proberen te verhalen op de ouders, maar heeft formeel nergens recht op. Meerderjarigen zijn zelf aansprakelijk voor de schulden die zij maken.

Hij voelt niets voor het voorstel om boetes na vijf jaar kwijt te schelden. Hij wijst erop dat de opeisbaarheid van boetes meestal na zes jaar vervalt. Het CJIB schort – volgens het voorstel van de minister – zowel de boete-inning als de schadevergoedingsmaatregel onder bepaalde omstandigheden op totdat het traject van wettelijke schuldsanering is doorlopen. Dat kan betekenen dat een schuldenaar daarna nog zit opgezadeld met een schuld. De bewindsman vindt het een goede zaak dat de wetgever volledige betaling van de boete eist, omdat deze tenslotte niet tot stand is gekomen door onderhandelingen via de vrije markt. Het kwijtschelden van boetes in het kader van de Wsnp gaat hem dan ook te ver. Een dergelijke maatregel zou bovendien rechtsongelijkheid tot gevolg hebben omdat mensen zonder schulden die rond moeten komen van een minimuminkomen, hun boetes wél moeten betalen. De schuldsaneringsregeling zou dan een manier zijn om onder een boete uit te komen. In het kader van de nieuwe Faillissementswet wordt bekeken of de belastingdienst zijn hoge prioriteit en recht op preferente vorderingen moet behouden.

Voor de schadevergoedingsmaatregel die opgelegd kan worden door de strafrechter, zal dezelfde regeling gelden als voor boetes. Als het slachtoffer de vergoeding niet kan krijgen, kan hij onder omstandigheden aanspraak maken op een bijdrage uit het Schadefonds geweldsmisdrijven. De minister is geen voorstander van bevoorschotting van de schadevergoeding door de overheid. De overheid kan niet overal de risico's van dragen en bovendien zouden dan ook in andere gevallen voorschotten moeten worden uitgekeerd.

De beslagvrije voet is wettelijk 90%, maar in de praktijk van de Wsnp blijkt dat 95% te zijn. Volgens de bewindsman werkt dat goed. Dat neemt niet weg dat deurwaarders aanspraak kunnen maken tot 90% van het bijstandsminimum. Mocht men van mening zijn dat 90% te laag is, dan zal dat wettelijk geregeld moeten worden. De bewindsman zou dat echter onverstandig vinden, omdat sommige mensen in dat geval helemaal nooit aansprakelijk zijn voor hun eigen schulden.

Op dit moment zijn er circa 1300 bewindvoerders die 26 000 zaken behandelen. De minister beaamt dat het wel eens passen en meten is met betrekking tot de regionale spreiding, maar er wordt het nodige gedaan aan opleiding en regionale spreiding. Ook zijn onlangs de bedragen voor de bewindvoerders aanzienlijk verhoogd. Klachten over de hoogte van deze bedragen worden op het ogenblik gemonitord en bij het nieuwe rapport zal worden bekeken of er een nog verdere verhoging inzit. Hij heeft begrepen dat het aantal van circa 1300 bewindvoerders voldoende is.

Het komt er bij verklaringen op grond van artikel 285 Faillissementswet op aan dat deze verklaringen up to date zijn. In de praktijk komt dat erop neer dat ze niet ouder mogen zijn dan acht weken. Deze verklaringen zullen in de toekomst worden gestandaardiseerd.

Wat betreft het wettelijk moratorium is het mogelijk om in kort geding te proberen een minnelijke regeling af te dwingen met de schuldeisers. De minister kan zich voorstellen dat, in het geval dat één schuldeiser zich verzet, de andere schuldeisers de schuldenaar zullen steunen bij het aangaan van een kort geding.

Nadere gedachtewisseling

De heer De Ruiter (SP) vraagt of de minister er een voorstander van is om de mogelijkheden tot een dwangakkoord te verruimen.

De heer Bakker (D66) constateert dat er bij veel gemeenten kwalitatieve of kwantitatieve tekorten zijn. Als schuldenaren niet geholpen kunnen worden, richt men zich daarom vaak tot de landelijke politiek. Hij heeft dan ook toch enige moeite met de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit vlak. Verder wijst hij erop dat schuldhulpverlening vaak gepaard gaat met budgetadviezen en «budgeteducatie». Dat vervalt op het moment dat men naar het wettelijke traject gaat. Hoe kan daarvan iets overeind gehouden worden in het wettelijk traject?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) noemt de minnelijke regeling het grootste knelpunt. Zij vindt de belofte van de minister om met de VNG te praten te mager. Zij somt de belangrijkste knelpunten op:

– Budgetbegeleiding kan in de minnelijke regeling niet als verplichting worden opgelegd, terwijl het noodzakelijk is om recidive en uitval te voorkomen. Zij vraagt de minister om maatregelen om de geïntegreerde aanpak daadwerkelijk te ondersteunen door een aantal regels, rechten en plichten die dat mogelijk maken.

– De excessieve winsten van gerechtsdeurwaarders. Is de minister van plan om daar iets aan te doen?

– Het moratorium bij uithuiszetting als onderdeel van het instrumentarium van de gemeente wordt onvoldoende benut. Misschien is de doorlooptijd van tien dagen te kort. Veel gemeenten komen nu te laat in actie. Zij vraagt om nadere regels voor deze mogelijkheid.

– Betere toepassing van immateriële schuldhulpverlening in het minnelijk en wettelijk traject. Dit vraagt volgens mevrouw Noorman om aanvullende regelgeving.

Zij vraagt de minister om regels en criteria die een dwangakkoord echt mogelijk maken. Herhaling van de evaluatie van de werking van de wet blijft zij dringend noodzakelijk vinden.

Er is veel verloop onder de bewindvoerders waardoor de deskundigheid snel vervliegt. Uit het land heeft zij volstrekt andere informatie ontvangen dan de minister heeft gegeven. Zij zal hem daarover nader informeren.

Zij vraagt de bewindslieden alle vragen waarop zij in hun demissionaire hoedanigheid niet konden reageren, binnen een maand na het aantreden van de nieuwe regering schriftelijk te laten beantwoorden. Dit betreft onder andere het probleem van de boete-inning, de beslagvrije voet, de positie van jongeren en ouderen en de schadevergoedingsmaatregel.

De heer Van Dijke (ChristenUnie) vindt dat de centrale overheid zich actiever dient op te stellen op het punt van preventie, ook omdat het financiële uiteindelijk bij het Rijk wordt gelegd.

De minister van SZW is niet ingegaan op de mogelijkheid van een aparte regeling voor gecertificeerde organisaties. De minister heeft gezegd dat certificering deel moet uitmaken van een integrale aanpak door gemeenten van werkgelegenheid en armoedebestrijding. De heer Van Dijke wijst erop dat werklozen, bijstandscliënten en deelnemers aan een werkgelegenheidstraject rechten hebben, terwijl deelnemers aan een schuldsaneringsregeling die niet hebben. Hij vraagt de minister schriftelijk uiteen te zetten wat de voor- en nadelen zouden zijn van een aparte regeling, analoog aan de bijstand, voor medebewind door gecertificeerde organisaties.

Hij vraagt of de minister van Justitie het mogelijk wil maken om dwangbevelen per post te betekenen. De kosten daarvan zouden slechts gering zijn in vergelijking tot die van gerechtsdeurwaarders.

Zijn de knelpunten met betrekking tot bewindvoerders opgelost? Betaling achteraf is nu de regel bij bewindvoering. Zou dat naar voren gehaald kunnen worden, zodat er betaald wordt op het moment dat er daadwerkelijk activiteiten worden ondernomen?

Overigens constateert hij dat een aantal vragen van hem onbeantwoord zijn gebleven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) vindt dat de bewindslieden zich wat al te gemakkelijk beroepen op hun demissionaire status. De Kamer is niet demissionair en dat betekent dat de kamerleden de mogelijkheid hebben om moties in te dienen. Zij vindt dat uit het strategisch akkoord van de beoogde nieuwe kabinet blijkt dat de verzorgingsstaat, zoals die tot nu toe heeft bestaan, op de helling gaat. Zij spoort de bewindslieden daarom aan hun demissionaire status niet te beschouwen als «laissez faire, laissez passer» en de nieuwe ministers zeer grondig voor te bereiden op hun nieuwe taak.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid benadrukt dat de schriftelijke beantwoording van vragen een taak is van de nieuwe bewindslieden. Hij zal de vragen doorgeleiden naar zijn opvolger.

Hij vraagt zich af of de Kamer in moet grijpen in de beleidsvrijheid van de gemeenten. Er zijn afspraken gemaakt over het gemeentelijke bijstandsbeleid en het medebewind en de primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeenten. Blijkens het strategisch document is het beoogde nieuwe kabinet van plan om deze verantwoordelijkheid van de gemeenten zelfs nog te vergroten.

De bewindsman is een voorstander van de geïntegreerde aanpak in de minnelijke regeling. Hij wil echter eerst overleggen met de VNG en daarna pas bezien of het noodzakelijk is om met regelgeving te komen. Gezien de plannen van het beoogde nieuwe kabinet zouden er uiteindelijk nog méér verantwoordelijkheden kunnen worden neergelegd bij de gemeenten.

Wat betreft preventie acht hij voorschriften van de overheid slechts van beperkte waarde. De overheid heeft weinig zicht op de talloze, vaak buitenlandse geldverstrekkers die vaak via internet opereren. Het heeft dan ook weinig zin om te proberen aanbieders te dwingen hun klanten te waarschuwen. Het zou veel beter zijn als aanbieders afspraken maken over kredietlimieten of waarschuwen, omdat zij daar zelf belang bij hebben. In de praktijk werkt zelfregulering veel beter dan het opleggen van overheidsvoorschriften die op allerlei wijzen ontgaan kunnen worden.

Hij onderzoekt de mogelijkheid van een meldpunt rondom studiefinanciering. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met het privacybeleid.

De minister van Justitie heeft al in de brief geschreven dat het dwangakkoord wettelijk verruimd kan worden.

Verder wijst hij erop dat er verschillende soorten deurwaarders zijn. De deurwaarders van de belastingdienst kunnen inderdaad hoge invorderingskosten rekenen. Hij zal de opmerkingen hierover doorgeven aan de minister van Financiën. Ook de invorderingskosten van gerechtsdeurwaarders, die ambtelijke en niet-ambtelijke diensten verrichten, kunnen oplopen. Eventuele hoge inkomsten genereren zij grotendeels uit niet-ambtelijke diensten. De ambtelijke diensten vallen onder de Gerechtsdeurwaarderswet waarin ook de te hanteren tarieven zijn vastgesteld. Het parlement is akkoord gegaan met deze tarieven.

Enkele jaren geleden is bij een MDW-onderzoek bekeken of dwangbevelen per post kunnen worden betekend. Daaruit is naar voren gekomen dat het verstandig is om dat niet te doen. Deze bevindingen zijn vervolgens gecommuniceerd naar de Kamer.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Dittrich

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Terpstra

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), fng. voorzitter, Kamp (VVD), Vos (GroenLinks), Rouvoet (Christen-Unie), B.M. de Vries (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Wit (SP), Nicolaï (VVD), Arib (PvdA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Çörüz (CDA), Janssen van Raay (LPF), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), J.M. de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Schonewille (LPF), Stuger (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Varela (LPF).

Plv. leden: Ross-van Dorp (CDA), De Graaf (D66), Azough (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Lazrak (SP), De Pater-van der Meer (CDA), Karimi (GroenLinks), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Wiersma (LPF), Jense (LN), Van As (LPF), Zeroual (LPF), Joldersma (CDA) en Eerdmans (LPF).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), fng. voorzitter, Rosenmöller (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Kamp (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), B.M. de Vries (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Halsema (GroenLinks), Wijn (CDA), Mosterd (CDA), (CDA), Van Ruiten (LPF), Jense (LN), Rambocus (CDA), Tichelaar (PvdA), Wiersma (LPF), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Smolders (LPF), Bruls (CDA), Zeroual (LPF) en Sterk (CDA).

Plv. leden: Tonkens (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Van Geen (D66), Koopmans (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Stuger (LN), Teeven (LN), De Jong (LPF), De Wit (SP), Vietsch (CDA), Smulders (LPF), Hessels (CDA), Bijlhout (CDA).

Naar boven