28 251
Wijziging van de Sanctiewet 1977 met het oog op de implementatie van internationale verplichtingen gericht op de bestrijding van terrorisme en uitbreiding van het toezicht op de naleving van financiële sanctiemaatregelen

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2002

Graag bied ik u hierbij mijn reactie aan op de moties van het lid Karimi (28 251 nr. 7) en de leden Van Oven, Hoekema en Karimi (28 251 nr. 6) ingediend bij gelegenheid van het debat over de voorgenomen wijziging van de Sanctiewet d.d. 24 april jl.

De motie Karimi

Verordening 2580/2001/EG betreft een autonome EU-maatregel waarmee uitvoering wordt gegeven aan de uit VN Veiligheidsraadresolutie 1373 voortvloeiende verplichtingen om de financiële tegoeden of economische middelen van terroristische personen of organisaties te bevriezen. De EU heeft (op eigen initiatief) aan Verordening 2580/2001/EG een lijst verbonden met namen van personen en organisaties waarop de Verordening betrekking heeft. Individuen die vallen onder de reikwijdte van deze Verordening kunnen bij het Gerecht van Eerste Aanleg in Luxemburg beroep aantekenen. De toegang tot het Gerecht is niet beperkt tot EU-onderdanen, maar staat open voor personen ongeacht hun nationaliteit, die rechtstreeks en individueel geraakt zijn (EG-Verdrag art. 230, 4e alinea). Dit geldt ook voor personen die vallen onder de reikwijdte van andere EU-verordeningen ter implementatie van VN Veiligheidsraadsresoluties, waaronder reso1utie 1390 inzake maatregelen gericht tegen de Taliban, Osama bin Laden en Al Qaida.

Een beroep bij het onder resolutie 1373 opgerichte Counter Terrorism Committee (CTC) onder voorzitterschap van de Britse PV Greenstock is niet aan de orde. Aan resolutie 1373 is geen namenlijst gekoppeld die door het CTC zou worden vastgesteld. Het CTC heeft tot taak de rapportages die VN-lidstaten over de uitvoering van de resolutie dienen op te stellen te beoordelen en op basis daarvan aanbevelingen te doen. T.b.v. landen die beschikken over onvoldoende technische capaciteit om hun anti-terrorismebeleid te verbeteren in lijn met resolutie 1373 bemiddelt het CTC bij het aanbieden van technische assistentie.

De motie mist in dit opzicht feitelijke grond.

Dit laat onverlet dat de regering de zorgen die uit de motie van het lid Karimi spreken ten aanzien van de balans tussen het doel van sancties en de rechten van individuen deelt. Zoals ondergetekende tijdens het debat reeds heeft gezegd acht Nederland het van het grootste belang dat de VN Veiligheidsraad en de sanctiecomités zo transparant mogelijk opereren, dat wil zeggen op basis van duidelijk criteria, waarborgen, relevante humanitaire uitzonderingen en herzieningsprocedures. Nederland is om die reden actief betrokken bij de discussie binnen de EU die zou moeten leiden tot het overbrengen van deze zorgen aan de voorzitter van de VN Veiligheidsraad. Dat is een eerste stap in een proces dat wel de nodige tijd zal vergen, aangezien het hier een nieuwe problematiek betreft waarop binnen het VN-systeem een antwoord zal moeten worden gezocht.

De motie Van Oven, Hoekema en Karimi

De motie van de leden Van Oven, Hoekema en Karimi strekt ertoe om aan het belang van een onverkorte toepassing van het Vluchtelingenverdrag zoveel mogelijk recht te doen bij de toepassing van artikel 4 van de Sanctiewet 1977. Met deze leden is de regering doordrongen van de waarde van het Vluchtelingenverdrag. De regering zal zich dan ook overeenkomstig de strekking van de motie inspannen om een onverkorte uitvoering daarvan te waarborgen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven