28 251
Wijziging van de Sanctiewet 1977 met het oog op de implementatie van internationale verplichtingen gericht op de bestrijding van terrorisme en uitbreiding van het toezicht op de naleving van financiële sanctiemaatregelen

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2002

Graag bied ik u hierbij mijn reactie aan op het amendement van het lid Van Oven (28 251, nr. 8) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Sanctiewet 1977.

Het amendement strekt er blijkens de toelichting toe om in de tekst van de Sanctiewet 1977 tot uitdrukking te brengen dat de wet een titel vormt voor de uitvoering van internationale verplichtingen met het oog op de bestrijding van internationaal terrorisme.

De voorgestelde toevoeging brengt een beperking van de reikwijdte van de wet mee. De toevoeging heeft niet betrekking op de bestrijding in internationaal verband van terrorisme maar op de bestrijding van internationaal terrorisme. Ik acht deze beperking niet wenselijk. Ik kan immers niet op voorhand uitsluiten dat de internationale gemeenschap zich op vergelijkbare wijze als nu ten aanzien van in internationaal verband opererende terroristische organisaties het geval is, in de toekomst ook zal richten tegen geheel of overwegend lokaal opererende organisaties, zoals we die nu en uit het recente verleden kennen: de Rode Brigades, het Lichtend Pad, de Baader Meinhof groep e.a. Het amendement is in dit opzicht onwenselijk.

De omstandigheid dat de Sanctiewet op grond van artikel 2 slechts van toepassing kan zijn in geval van internationale verplichtingen of afspraken, biedt afdoende waarborgen tegen een door strikt nationale overwegingen gemotiveerd gebruik van de wet. In zoverre is het amendement overbodig. De internationale dimensie is een noodzakelijke voorwaarde voor toepassing van de wet.

Ik ontraad dan ook aanvaarding van het amendement.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven