28 251
Wijziging van de Sanctiewet 1977 met het oog op de implementatie van internationale verplichtingen gericht op de bestrijding van terrorisme en uitbreiding van het toezicht op de naleving van financiële sanctiemaatregelen

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Sanctiewet 1977 met het oog op de implementatie van internationale verplichtingen gericht op de bestrijding van terrorisme en uitbreiding van het toezicht op de naleving van financiële sanctiemaatregelen.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

6 maart 2002

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Sanctiewet 1977 aan te passen met het oog op een adequate uitvoering van verdragen, internationale besluiten, aanbevelingen en afspraken gericht op de bestrijding van terrorisme en met het oog op uitbreiding van de bevoegdheden tot toezicht op de naleving van financiële sanctiemaatregelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Sanctiewet 1977 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Na «internationale rechtsorde» wordt ingevoegd: dan wel de bestrijding van terrorisme.

b. «de in de artikelen 3 en 4 omschreven» wordt vervangen door: ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde onderwerpen.

2. In het tweede lid wordt «de in artikelen 3 en 4 omschreven regels» vervangen door: de te stellen regels.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «betalingsverkeer» vervangen door: financieel verkeer.

2. In het eerste lid vervalt: , een en ander met betrekking tot de in de regels aangewezen staten of gebieden.

3. In het tweede lid vervalt: met betrekking tot de in de regels aangewezen staten of gebieden.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

De in artikel 2 bedoelde regels kunnen tevens de toegang en het verblijf van vreemdelingen betreffen, in die zin dat voor zover nodig in afwijking van de artikelen 3 en 12 van de Vreemdelingenwet 2000 de toegang en het verblijf aan in de regels aangeduide vreemdelingen kunnen worden geweigerd en dat Onze Minister van Justitie verblijfsvergunningen als bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Vreemdelingenwet 2000 van de bedoelde vreemdelingen kan intrekken. Een intrekking op grond van dit artikel geldt als een intrekking op grond van artikel 19 respectievelijk artikel 22 van de Vreemdelingenwet 2000.

D

Artikel 5 vervalt.

E

In artikel 9, eerste lid, wordt «als omschreven in artikel 3» vervangen door: op grond van artikel 2 of artikel 7 gesteld ten aanzien van de onderwerpen, bedoeld in artikel 3,.

F

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de ambtenaren of andere personen die door Onze Minister zijn aangewezen.

2. Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister van Financiën een of meer rechtspersonen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde met betrekking tot het financieel verkeer, door:

a. de kredietinstellingen en financiële instellingen die zijn geregistreerd op grond van artikel 52, tweede lid, onder a, b, c, e en f van de Wet toezicht kredietwezen 1992,

b. de beleggingsinstellingen die zijn geregistreerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder a en c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen,

c. de geldtransactiekantoren die zijn geregistreerd op grond van artikel 2 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren,

d. de effecteninstellingen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder i, en de effecteninstellingen die een vergunning hebben op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995,

e. de pensioenfondsen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, c, d en l, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet,

f. de verzekeraars die op een lijst staan als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993,

g. het pensioenfonds, bedoeld in artikel 13, derde lid, onder d, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, en

h. de verzekeraars die op een lijst staan als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf.Ten aanzien van personen die door een op grond van het tweede lid aangewezen rechtspersoon belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde zijn de bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 5.2, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

4. Van een besluit tot aanwijzing op grond van het eerste of tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

G

Na artikel 10 worden de artikelen 10a tot en met 10h ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

Onze Minister van Financiën kan de krachtens artikel 10, tweede lid, aangewezen rechtspersonen in de gelegenheid stellen hun zienswijze naar voren te brengen omtrent de beoordeling van aanvragen om een ontheffing als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alsmede omtrent de uitvoering van de op grond van artikel 2 dan wel artikel 7 vastgestelde regels betreffende het financieel verkeer.

Artikel 10b

1. Onze Minister van Financiën kan regels stellen voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met h.

2. Onze Minister van Financiën kan regels stellen omtrent het al dan niet op verzoek verstrekken van gegevens door de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met h.

3. Onze Minister van Financiën kan ontheffing of vrijstelling verlenen van de op grond van het eerste en tweede lid gestelde regels.

Artikel 10c

1. Onze Minister van Financiën kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van regels, gesteld krachtens artikel 10b. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

2. Onze Minister van Financiën kan regels stellen inzake de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin.

Artikel 10d

1. Onze Minister van Financiën kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van regels, gesteld krachtens artikel 10b.

2. De bestuurlijke boete komt toe aan de staat.

3. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, zijn de artikelen 90e, 90f, 90g, 90h, 90i, 90k, 90l en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 90d, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 van overeenkomstige toepassing.

4. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder b, zijn de artikelen 33e, 33f, 33g, 33h, 33i, 33k, 33l en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 33d, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen van overeenkomstige toepassing.

5. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder c, zijn de artikelen 23, 24,25, 26, 27, 29 en 30 en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 22, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren van overeenkomstige toepassing.

6. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10 tweede lid, onder d, zijn de artikelen 48e, 48f, 48g, 48h, 48i, 48k, 48l en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 48d, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 van overeenkomstige toepassing.

7. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, zijn de artikelen 23d, 23e, 23f, 23g, 23h, 23j, 23k en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 23c, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet van overeenkomstige toepassing.

8. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder f en g, zijn de artikelen 188e, 188f, 188g, 188h, 188i, 188k, 188l en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 188d, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 van overeenkomstige toepassing.

9. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder h, zijn de artikelen 93e, 93f, 93h, 93i, 93k, 93l en de categorie-indeling van artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 93d van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10e

1. Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze, voorzien in het tweede lid, met dien verstande dat het bedrag van de boete ten hoogste € 200 000 bedraagt.

2. Het bedrag van de boete wordt bepaald door vermenigvuldiging van het bedrag van € 5445 met de factor die van toepassing is op grond van de in artikel 10d, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste of negende lid, bedoelde categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage.

3. Onze Minister van Financiën kan een lagere boete opleggen dan in het eerste lid is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 10f

1. De bevoegdheden die Onze Minister van Financiën op grond van deze afdeling heeft, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen die ingevolge artikel 10, tweede lid, zijn aangewezen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van deze afdeling jegens Onze Minister van Financiën als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon.

2. Aan de overdracht, bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 10g

1. Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze afdeling bepaalde omtrent afzonderlijke ondernemingen, instellingen of personen zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 10h zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

2. Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze afdeling of krachtens deze afdeling genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge genoemde artikelen verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 10h ontvangen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en van bescheiden verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of op grond van deze afdeling wordt geëist.

3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

4. Het in het eerste en tweede lid bepaalde laat evenzo, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze afdeling opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een kredietinstelling die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op ondernemingen of instellingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende kredietinstelling in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

Artikel 10h

Onze Minister van Financiën is, onverminderd de bepalingen terzake in bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, in afwijking van artikel 10g, bevoegd om gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem bij deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving of met de uitvoering van de verdragen, besluiten, aanbevelingen en afspraken, bedoeld in artikel 2, op het gebied van het financieel verkeer en de daartoe krachtens dat artikel dan wel artikel 7 gestelde regels, tenzij:

a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

b. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

c. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

d. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

e. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

H

Artikel 12 vervalt.

I

De volgende opschriften worden ingevoegd:

1. Voor artikel 1 wordt ingevoegd: Afdeling 1. Definities.

2. Voor artikel 2 wordt ingevoegd: Afdeling 2. Uitvoering van internationale sancties.

3. Voor artikel 6 wordt ingevoegd: Afdeling 3. Tijdelijke voorschriften.

4. Voor artikel 9 wordt ingevoegd: Afdeling 4. Vrijstelling en ontheffing.

5. Voor artikel 10 wordt ingevoegd: Afdeling 5. Toezicht.

6. Voor artikel 13 wordt ingevoegd: Afdeling 6. Overige bepalingen.

ARTIKEL II

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1, onder 1°, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Sanctiewet 1977, de artikelen 2, 7 en 9, voor zover betrekking hebbend op de onderwerpen, bedoeld in artikel 3;.

2. In artikel 1, onder 2°, vervalt: de Sanctiewet 1977, artikel 2 juncto artikel 3, de artikelen 7 en 9, voor zover betrekking hebbend op regels als bedoeld in artikel 3;.

ARTIKEL III

Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Financiën,

Naar boven