nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 9 april 2002
Hierbij zend ik u – mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij – het rapport van de Taskforce Rekenschap dat onder voorzitterschap
van mr. J.N. van Lunteren is opgesteld. Bij het rapport treft u de brief waarmee
de heer Van Lunteren het rapport aan mij heeft aangeboden.1
Ik deel de analyse van de Taskforce en ik neem de aanbevelingen en adviezen
over. Aangezien uw Kamer aan de Algemene Rekenkamer heeft verzocht dit rapport
in haar onderzoek te betrekken, bied ik het separaat aan de president van
de Algemene Rekenkamer aan.
De heer Van Lunteren wijst er in zijn aanbiedingsbrief op dat de verhouding
tussen ministerie van OCenW en onderwijsinstellingen de afgelopen jaren ingrijpend
is gewijzigd. Midden jaren tachtig was nog sprake van directe aansturing,
vandaag gaat het om Richting, Ruimte, Resultaat en Rekenschap.Daartoe hebben
we in de afgelopen jaren gericht beleid ontwikkeld, met nadruk op kwaliteitsbevordering.
Die verandering heeft binnen het ministerie van OCenW eind jaren negentig
ook geleid tot de noodzakelijke bezinning op het stelsel van Accountability,
Toezicht en Controle. De heer van Lunteren constateert dat daarmee een in
beginsel toereikende aanpak tot stand is gekomen. De Algemene Rekenkamer kwam
in januari 2000 tot hetzelfde oordeel.
De feitelijke invoering van dit stelsel blijkt verder geimplementeerd
te moeten worden. Hoewel de afzonderlijke actoren hun rol op zich goed lijken
te vervullen moet de samenhang ertussen worden versterkt. De gebeurtenissen
van de afgelopen maanden confronteren mij en mijn departement nu heel indringend
met het gegeven dat een aantal zaken verder verbeterd moeten worden. De implementatie
van het stelsel van Accountability, Toezicht en Control zal nadrukkelijk ingebed
moeten worden in het verder ontwikkelen van de bestuurlijke keten zoals die
in het beleid van de afgelopen jaren heeft vorm gekregen, waarin
ouders/deelnemers, besturen, raden van toezicht, koepelorganisaties, inspectie
en departement hun onderscheiden rollen spelen.
Korte termijn
Voor de korte termijn doet de Taskforce Rekenschap concrete voorstellen.
Ik neem die zoals gezegd over. Sommige daarvan betreffen het aanpassen van
de bestaande bekostigingssystemen, andere strekken tot betere invoering van
het stelsel van accountability, toezicht en controle. Verder wil ik ook de
werkwijze van de instellingsaccountants aanscherpen en de rol van de Raden
van Toezicht verduidelijken.
Middellange termijn
Voor de middellange termijn zal ik aansluiten bij de resultaten van het
nu lopende onderzoek bij de instellingen voor hbo, wo en bve en bij de review
die de Algemene Rekenkamer daarop uitvoert. Op de uitkomsten van onderzoek
en review kan ik niet vooruitlopen. Zodra echter een onderbouwd beeld ontstaat
van de aard en omvang van eventueel misbruik, of oneigenlijk gebruik, zal
ik de Kamer laten weten welke inhoudelijke aanpak ik daaraan precies wil verbinden.
Langere termijn
Voor de langere termijn is het naar mijn oordeel van groot belang dat
beter dan nu zichtbaar wordt welke inspanningen en welke prestaties van publiek
bekostigde onderwijsinstellingen worden verwacht. Het is daarbij onvoldoende
louter bekostigingsparameters en prestatieindicatoren te controleren. Het
gaat erom dat onderwijsinstellingen worden uitgenodigd zichtbaar te maken
welke kwaliteit ze leveren.
De nieuwe positionering van de onderwijsinspectie is daarop ook gericht.
Ik verwijs kortheidshalve naar de nota Variëteit en Waarborg en naar
de Wet op het Onderwijstoezicht, alsmede de wetgeving betreffende de accreditatie.
Ik beschouw dat als een pijler van de vernieuwing van het onderwijsbeleid
in de afgelopen vier jaar. (Overigens ben ik voornemens om te gelegener tijd
en plaats een nadere reactie te geven op de ARK-rapportage «Handhaving
door rijksinspecties»).
Voor de bekostiging is in dit verband van belang dat de voorzitter van
de Taskforce oppert dat het eind van de sturingsmogelijkheden van de huidige
bekostiging in zicht is. Ik heb eerder in het HOOP, in Koers BVE en in Grenzeloos
Leren aangegeven dat ik de mogelijkheden na wil gaan om fundamenteel andere
bekostigingssystemen in te voeren. Zowel in bve, hbo als wo zijn daarvoor
analyses gemaakt en experimenten ingericht. Kernbegrippen daarbij zijn financiering
van de vraag, financiering van toegevoegde waarde en bieden van ruimte voor
concurrentie op kwaliteit. De voorbereiding en invoering van deze nieuwe bekostigingssystemen
moet naar mijn oordeel worden doorgezet.
Door de aanpak op lange termijn goed voor ogen te houden is het straks
mogelijk beter dan nu rekenschap te vragen en ook het handhavingsbeleid verder
in te vullen, zonder dat de instellingen daarvoor hoeven in te leveren op
de ruimte die ze nodig hebben.
Het ministerie van OCenW moet deze lijn professioneel kunnen ondersteunen.
Hoewel er daarbij de laatste jaren veel is bereikt, is het toch noodzakelijk
de werkwijze van OCenW op onderdelen aan te passen. De veranderingen die de
departementsleiding daarvoor het afgelopen jaar heeft ingezet
geven mij het vertrouwen dat dit gaat lukken. Daarbij neem ik het advies van
Van Lunteren over om het in deze brief geschetste traject te laten sturen
en intensiveren door een nieuw te positioneren Taskforce Rekenschap. Daarbij
zal voor worden zorggedragen dat de werkzaamheden van deze nieuw te positioneren
Taskforce – hoewel afzonderlijk herkenbaar – nadrukkelijk deel
uitmaken van de kernactiviteiten van het departement.
Tenslotte meld ik u dat ik tot mijn grote genoegen mr. M.J. Cohen, burgemeester
van Amsterdam, en prof. dr. A.M.L. van Wieringen, voorzitter van de Onderwijsraad,
bereid heb gevonden de onafhankelijke commissie van deskundigen te vormen,
waarover ik u heb geïnformeerd in mijn brieven van 4 en 12 maart 2002
betreffende aanpak intern onderzoek bij de instellingen WO, HBO en BVE.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans