28 248
Onregelmatigheden bekostiging in het (hoger) onderwijs

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 9 april 2002

Hierbij zend ik u – mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij – het rapport van de Taskforce Rekenschap dat onder voorzitterschap van mr. J.N. van Lunteren is opgesteld. Bij het rapport treft u de brief waarmee de heer Van Lunteren het rapport aan mij heeft aangeboden.1

Ik deel de analyse van de Taskforce en ik neem de aanbevelingen en adviezen over. Aangezien uw Kamer aan de Algemene Rekenkamer heeft verzocht dit rapport in haar onderzoek te betrekken, bied ik het separaat aan de president van de Algemene Rekenkamer aan.

De heer Van Lunteren wijst er in zijn aanbiedingsbrief op dat de verhouding tussen ministerie van OCenW en onderwijsinstellingen de afgelopen jaren ingrijpend is gewijzigd. Midden jaren tachtig was nog sprake van directe aansturing, vandaag gaat het om Richting, Ruimte, Resultaat en Rekenschap.Daartoe hebben we in de afgelopen jaren gericht beleid ontwikkeld, met nadruk op kwaliteitsbevordering.

Die verandering heeft binnen het ministerie van OCenW eind jaren negentig ook geleid tot de noodzakelijke bezinning op het stelsel van Accountability, Toezicht en Controle. De heer van Lunteren constateert dat daarmee een in beginsel toereikende aanpak tot stand is gekomen. De Algemene Rekenkamer kwam in januari 2000 tot hetzelfde oordeel.

De feitelijke invoering van dit stelsel blijkt verder geimplementeerd te moeten worden. Hoewel de afzonderlijke actoren hun rol op zich goed lijken te vervullen moet de samenhang ertussen worden versterkt. De gebeurtenissen van de afgelopen maanden confronteren mij en mijn departement nu heel indringend met het gegeven dat een aantal zaken verder verbeterd moeten worden. De implementatie van het stelsel van Accountability, Toezicht en Control zal nadrukkelijk ingebed moeten worden in het verder ontwikkelen van de bestuurlijke keten zoals die in het beleid van de afgelopen jaren heeft vorm gekregen, waarin ouders/deelnemers, besturen, raden van toezicht, koepelorganisaties, inspectie en departement hun onderscheiden rollen spelen.

Korte termijn

Voor de korte termijn doet de Taskforce Rekenschap concrete voorstellen. Ik neem die zoals gezegd over. Sommige daarvan betreffen het aanpassen van de bestaande bekostigingssystemen, andere strekken tot betere invoering van het stelsel van accountability, toezicht en controle. Verder wil ik ook de werkwijze van de instellingsaccountants aanscherpen en de rol van de Raden van Toezicht verduidelijken.

Middellange termijn

Voor de middellange termijn zal ik aansluiten bij de resultaten van het nu lopende onderzoek bij de instellingen voor hbo, wo en bve en bij de review die de Algemene Rekenkamer daarop uitvoert. Op de uitkomsten van onderzoek en review kan ik niet vooruitlopen. Zodra echter een onderbouwd beeld ontstaat van de aard en omvang van eventueel misbruik, of oneigenlijk gebruik, zal ik de Kamer laten weten welke inhoudelijke aanpak ik daaraan precies wil verbinden.

Langere termijn

Voor de langere termijn is het naar mijn oordeel van groot belang dat beter dan nu zichtbaar wordt welke inspanningen en welke prestaties van publiek bekostigde onderwijsinstellingen worden verwacht. Het is daarbij onvoldoende louter bekostigingsparameters en prestatieindicatoren te controleren. Het gaat erom dat onderwijsinstellingen worden uitgenodigd zichtbaar te maken welke kwaliteit ze leveren.

De nieuwe positionering van de onderwijsinspectie is daarop ook gericht. Ik verwijs kortheidshalve naar de nota Variëteit en Waarborg en naar de Wet op het Onderwijstoezicht, alsmede de wetgeving betreffende de accreditatie. Ik beschouw dat als een pijler van de vernieuwing van het onderwijsbeleid in de afgelopen vier jaar. (Overigens ben ik voornemens om te gelegener tijd en plaats een nadere reactie te geven op de ARK-rapportage «Handhaving door rijksinspecties»).

Voor de bekostiging is in dit verband van belang dat de voorzitter van de Taskforce oppert dat het eind van de sturingsmogelijkheden van de huidige bekostiging in zicht is. Ik heb eerder in het HOOP, in Koers BVE en in Grenzeloos Leren aangegeven dat ik de mogelijkheden na wil gaan om fundamenteel andere bekostigingssystemen in te voeren. Zowel in bve, hbo als wo zijn daarvoor analyses gemaakt en experimenten ingericht. Kernbegrippen daarbij zijn financiering van de vraag, financiering van toegevoegde waarde en bieden van ruimte voor concurrentie op kwaliteit. De voorbereiding en invoering van deze nieuwe bekostigingssystemen moet naar mijn oordeel worden doorgezet.

Door de aanpak op lange termijn goed voor ogen te houden is het straks mogelijk beter dan nu rekenschap te vragen en ook het handhavingsbeleid verder in te vullen, zonder dat de instellingen daarvoor hoeven in te leveren op de ruimte die ze nodig hebben.

Het ministerie van OCenW moet deze lijn professioneel kunnen ondersteunen. Hoewel er daarbij de laatste jaren veel is bereikt, is het toch noodzakelijk de werkwijze van OCenW op onderdelen aan te passen. De veranderingen die de departementsleiding daarvoor het afgelopen jaar heeft ingezet geven mij het vertrouwen dat dit gaat lukken. Daarbij neem ik het advies van Van Lunteren over om het in deze brief geschetste traject te laten sturen en intensiveren door een nieuw te positioneren Taskforce Rekenschap. Daarbij zal voor worden zorggedragen dat de werkzaamheden van deze nieuw te positioneren Taskforce – hoewel afzonderlijk herkenbaar – nadrukkelijk deel uitmaken van de kernactiviteiten van het departement.

Tenslotte meld ik u dat ik tot mijn grote genoegen mr. M.J. Cohen, burgemeester van Amsterdam, en prof. dr. A.M.L. van Wieringen, voorzitter van de Onderwijsraad, bereid heb gevonden de onafhankelijke commissie van deskundigen te vormen, waarover ik u heb geïnformeerd in mijn brieven van 4 en 12 maart 2002 betreffende aanpak intern onderzoek bij de instellingen WO, HBO en BVE.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven