nr. 64
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 februari 2004
Tijdens het debat op 17 en 18 februari jl. betreffende de reactie van
het Kabinet naar aanleiding van de nieuwe berichten over fraude in de bouw-
en utiliteitssector hebben wij u de volgende toezegging gedaan. Op de kortst
mogelijke termijn berichten wij u over de consequenties van het doen van een
oproep door het Kabinet aan de bouwbedrijven om vóór 1 mei aanstaande
volledige openheid van zaken over hun verleden te geven ten aanzien van hun
handelen in strijd met het mededingingsrecht voor een eventuele strafrechtelijke
vervolging.
De algemene clementieregeling van de NMa
In de Richtsnoeren Clementietoezegging (Staatscourant 1 juli 2002, nr.
122) beschrijft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) onder welke voorwaarden
ondernemingen in aanmerking komen voor clementie. Bepalend voor de mate van
clementie zijn de rangorde van kennisgeving en het moment waarop de kennisgeving
plaatsvindt. Zo dient de onderneming alle informatie te verschaffen die zij
over het kartel heeft of krijgt. Het moet informatie zijn waarover de NMa
niet reeds beschikte. De informatie moet het mogelijk maken een onderzoek
te starten of additionele waarde hebben voor een onderzoek. De onderneming
dient volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek en zich te onthouden
van iedere gedraging die het onderzoek van de NMa zou kunnen belemmeren. Tegelijk
met het publiceren van de Richtsnoeren Clementietoezegging is het clementiebureau
binnen de NMa ingesteld. Bij het clementiebureau kunnen de clementieverzoeken
worden ingediend.
De Richtsnoeren zien met name op verboden mededinging-beperkende afspraken
en gedragingen tussen ondernemingen die kunnen worden aangemerkt als zeer
zware overtredingen van het kartelverbod.
Deze regeling geldt dus algemeen en niet slechts voor bedrijven die zich
vóór 1 mei 2004 bij de NMa melden. Medewerking van een bedrijf
kan leiden tot een gematigde boete en in bepaalde gevallen zelfs tot immuniteit.
De oproep van het Kabinet
Het Kabinet roept bedrijven op vóór 1 mei 2004 aan de NMa
volledige openheid van zaken te geven over hun verleden ten aanzien van handelen
in strijd met het mededingingsrecht in de periode vanaf 1 januari 1998 –
de datum waarop de NMa bevoegd werd dergelijke zaken af te doen – tot
1 januari 2003. Het gevolg geven aan deze oproep biedt bedrijven als bijkomend
voordeel dat zij door de Rijksgebouwendienst (RGD) en Rijkswaterstaat (RWS) –
de grootste aanbestedende diensten van Nederland – in beginsel niet
uitgesloten worden van overheidsopdrachten op basis van bouwfraudezaken tot
1 januari 2003. De invoering van de termijn van 1 mei en het feit dat na 1
mei overtredingen per geval worden bekeken vormen een aanscherping van de
toepassing van de inmiddels door het kabinet vastgestelde beleidsregels.
Andere diensten van de Rijksoverheid en lagere overheden zijn aan deze
toepassing overigens niet gebonden. Zij kunnen dus – al dan niet na
een BIBOB-aanvraag – blijven besluiten tot uitsluiting van deze bedrijven.
Geen zwarte lijst
Al bij de Kabinetsreactie op het eindrapport van de Parlementaire enquêtecommissie
bouwnijverheid is aangegeven dat zwarte (of witte) lijsten niet gebruikt kunnen
worden.
Een beslissing tot uitsluiting moet vanwege de opzet van de Europese aanbestedingsrichtlijnen
en het bestuursrechtelijke beginsel van evenredigheid, steeds in verhouding
staan tot de omvang van de opdracht en de ernst van de begane frauduleuze
handeling of fout. Een bedrijf dat frauduleus gehandeld heeft kan derhalve
niet zonder meer worden uitgesloten van één of meerdere aanbestedingsprocedures
(ofwel voor een bepaalde tijd).
Een ander bezwaar tegen een dergelijke registratie is dat de grote zorgvuldigheid
die dit vereist van de opsteller en beheerder van zo'n registratie (o.a. ten
aanzien van de onafhankelijkheid en deskundigheid), disproportionele kosten
en inspanningen met zich meebrengt. Een dergelijke registratie dient voortdurend
actueel en uitputtend te zijn, opdat wordt voorkomen dat een bedrijf ten onrechte
in zo'n registratie wordt opgenomen of ten onrechte niet wordt opgenomen.
Toegang tot de registratie dient op grond van (strafrechtelijke en rechtsstatelijke
beginselen) beperkt te zijn tot een kleine groep en dient met de nodige waarborgen
te zijn omkleed om te voorkomen dat de informatie voor een ander doel wordt
gebruikt en daardoor (commerciële en maatschappelijke) schade ontstaat.
Gelet hierop is de mogelijkheid van het opzetten van een aparte registratie
van frauduleuze bedrijven (een zwarte lijst) door het Kabinet van de hand
gewezen.
Per aanbesteding t.a.v. elk individueel bedrijf zal beoordeeld moeten
worden (al dan niet met behulp van een BIBOB-advies) of het bedrijf op basis
van de uitsluitingsgronden in de aanbestedingsrichtlijnen van de opdracht
uitgesloten kan worden. Uitsluiting op voorhand is niet mogelijk.
Uitwisseling van informatie tussen OM en NMa
De NMa is op grond van artikel 90 Mededingingswet gebonden aan een geheimhoudingsplicht.
Deze geheimhouding geldt voor gegevens of inlichtingen omtrent een onderneming
die de NMa heeft verkregen in het kader van de uitvoering van de wettelijke
taak. Deze gegevens kunnen uitsluitend worden gebruikt voor de uitoefening
van de wettelijke taak van de NMa. Dit betekent dat de NMa deze gegevens niet
aan het OM zal geven. Dit laat uiteraard de eigen onderzoeksbevoegdheid van
het OM onverlet.
In 2002 hebben het OM en de NMa een convenant opgesteld waarin onder meer
regels over informatie-uitwisseling zijn opgenomen. Het convenant geeft echter
alleen een omschrijving van de procedure die gevolgd wordt bij informatie-uitwisseling.
Door de NMa verkregen informatie zal in beginsel niet worden gedeeld met
het OM. Hierdoor zullen Nemo-tenetur-problemen zo goed als mogelijk is worden
ondervangen. Strafrechtelijk onderzoek zal echter wel mogelijk blijven.
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner