28 238
Verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 november 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel I wordt «zes jaren» vervangen door: negen jaren.

Toelichting

Met deze nota van wijziging geeft de regering uitvoering aan een van de aanbevelingen van de tijdelijke commissie onderzoek tbs, zoals aangekondigd in het plan van aanpak terbeschikkingstelling en forensische zorg in strafrechtelijk kader dat ik op 10 oktober jl. aan uw Kamer zond (Kamerstukken II 2005/06, 29 452 en 30 250, nr. 48, blz. 6).

De tijdelijke commissie onderzoek tbs heeft de werking van het tbs-stelsel onderzocht en aanbevelingen gedaan ter verbetering van dit stelsel (Rapport «Tbs, vandaag over gisteren en morgen»; Kamerstukken II 2005/06, 30 250, nr. 5). Een van die aanbevelingen heeft betrekking op verlenging van de duur van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. De commissie beveelt aan deze duur te verlengen tot negen jaar. In het plan van aanpak.

De voorgestelde wijziging maakt meer maatwerk in het individuele geval mogelijk. Ter beschikking gestelden die een langere periode nodig hebben om de geleidelijke en gecontroleerde terugkeer in de samenleving te realiseren, kunnen als gevolg van deze wijziging gedurende een langere periode begeleid en gevolgd worden.

In het kabinetsstandpunt over het rapport van de tijdelijke commissie is aangegeven dat het kabinet de strekking van deze aanbeveling onderschrijft (Kamerstukken II 2005/06, 30 250, nr. 9). In het daaropvolgende debat dat mijn ambtsvoorganger met uw Kamer heeft gevoerd, bleek dat de uitvoering van deze aanbeveling ook door uw Kamer breed wordt gesteund.

Deze nota van wijziging wijzigt het wetsvoorstel in die zin dat oorspronkelijk een totale duur van zes jaren werd voorgesteld, terwijl ik thans naar aanleiding van de aanbeveling van de tijdelijke commissie een maximale duur van negen jaren voorstel.

De voortgang van de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel heeft lange tijd stil gelegen, mede in verband met een aantal ontwikkelingen dat zich de afgelopen jaren op het terrein van de tbs heeft voorgedaan. In de nota naar aanleiding van het verslag, die ik voornemens ben u op korte termijn te doen toekomen, zal ik daarop uitgebreider ingaan. In deze toelichting wil ik mij beperken tot de redenen voor deze voorgestelde wijziging.

De voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is bedoeld om een geleidelijke en gecontroleerde terugkeer van de ter beschikking gestelde in de maatschappij mogelijk te maken. De rechter beëindigt de dwangverpleging onder de voorwaarde dat de ter beschikking gestelde zich houdt aan de voorwaarden die de rechter bij die voorwaardelijke beëindiging heeft gesteld. Overtreedt de ter beschikking gestelde de voorwaarden, dan kan hervatting van de dwangverpleging plaatsvinden.

Thans kan de voorwaardelijke beëindiging een periode van maximaal drie aaneengesloten jaren beslaan. De tijdelijke commissie onderzoek tbs concludeert op grond van de gevoerde gesprekken dat die termijn van drie jaar een knelpunt vormt bij de uitstroom van ter beschikking gestelden. Het leidt tot terughoudendheid bij klinieken en het openbaar ministerie met betrekking tot het vorderen van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Is de drie jaar verstreken zonder dat aanleiding bestond de dwangverpleging te hervatten, dan eindigt de terbeschikkingstelling van rechtswege. Verlenging is dan niet meer mogelijk. Door de mogelijkheid te creëren gedurende een langere periode de voorwaardelijke beëindiging te laten voortduren, wordt aan dit knelpunt tegemoet gekomen.

De voorgestelde negen jaar kan worden onderbouwd op grond van de recidivecijfers (WODC-recidivestudies nr. 230 «Buiten behandeling», 2005). Hieruit valt af te leiden dat na een periode van negen jaar de kans op recidive aanzienlijk vermindert ten opzichte van de daaraan voorafgaande jaren.

De begeleiding van de ter beschikking gestelde gedurende de voorwaardelijke beëindiging en het toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden geschiedt door de reclassering. Ook over dit reclasseringstoezicht heeft de tijdelijke commissie onderzoek tbs aanbevelingen gedaan. Het kabinet heeft naar aanleiding van deze aanbevelingen besloten dit toezicht te intensiveren en hiervoor financiële middelen te reserveren. Voor een goede uitvoering van dit wetsvoorstel zijn, naast de intensivering van het reclasseringstoezicht, nog andere praktische maatregelen nodig. Hierbij moet worden gedacht aan de adequate opvang van ter beschikking gestelden van wie de dwangverpleging voorwaardelijk is beëindigd en die als gevolg daarvan buiten de kliniek gaan verblijven, duidelijke procesbeschrijvingen over hoe te handelen wanneer voorwaarden worden overtreden en een goede beschrijving van de taak en rol van de tbs-inrichtingen en eventueel andere organisaties bij de begeleiding en het toezicht gedurende de voorwaardelijke beëindiging. In de nota naar aanleiding van het verslag zal ik nader op deze aspecten ingaan.

Daarnaast ben ik voornemens de mogelijkheid te creëren van een tijdelijke crisisopname (ook wel «time out-voorziening» genoemd) voor deze groep ter beschikking gestelden. Ik kondigde dat ook aan tijdens het Algemeen Overleg van 26 oktober jl. over het plan van aanpak terbeschikkingstelling en forensische zorg in strafrechtelijk kader. Een dergelijke tijdelijke opname kan voorzien in de behoefte de ter beschikking gestelde in een tijdelijke crisissituatie te stabiliseren, zonder dat meteen moet worden gebruik gemaakt van het ingrijpender middel van de (definitieve) hervatting van de dwangverpleging. Aangezien een dergelijke voorziening leidt tot vrijheidsbeperking, is hiervoor een wettelijke grondslag vereist. Ik ben voornemens de benodigde wetswijziging te realiseren in het wetsvoorstel dat uitvoering geeft aan de aanbevelingen van de tijdelijke commissie onderzoek tbs met betrekking tot de terbeschikkingstelling met voorwaarden (aanbeveling 10) (zie ook plan van aanpak, Kamerstukken II 2005/06, 29 452 en 30 250, nr. 48, blz. 12 en 13).

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven