28 223
Regeling van het lidmaatschap koninklijk huis alsmede daaraan verbonden titels (Wet lidmaatschap koninklijk huis)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 7 februari 2002 en het nader rapport d.d. 7 februari 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister president, minister van Algemene Zaken, mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 januari 2002, no.02.000481, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende regeling van het lidmaatschap koninklijk huis alsmede daaraan verbonden titels en namen (Wet lidmaatschap koninklijk huis).

Het wetsvoorstel strekt ertoe het lidmaatschap van het koninklijk huis te beperken tot de Koning en de afgetreden Koning alsmede hun echtgenoten, en de erfopvolgers in de eerste en tweede graad van bloedverwantschap alsmede hun echtgenoten. Verder biedt het wetsvoorstel een regeling voor de aan het lidmaatschap verbonden Prinselijke titels.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 januari 2002, nr. 02.000481 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 7 februari 2002, nr. W01.02.0040/I, bied ik U hierbij aan.

1. Het gekozen criterium, betrokkenheid bij de uitoefening van de Koninklijke functie, sluit aan bij een eigentijdse invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis. Deze dient zich te richten enerzijds op een goede uitoefening van de Koninklijke functie en anderzijds op behoud van een privé-sfeer voor de leden van het Koninklijk Huis. In beide aspecten is de ministeriële verantwoordelijkheid niet alleen beperkend, maar ook ondersteunend en ruimtebiedend. Invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid in deze laatste zin houdt de bereidheid in daarvoor aan de Staten-Generaal verantwoording af te leggen. Het houdt ook in dat de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, een actief beleid voert gericht op het geven van verklaring en uitleg.2

De Raad adviseert hierop in de toelichting in te gaan.

1. De Raad van State heeft enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de memorie van toelichting aangepast.

2. Het wetsvoorstel regelt het lidmaatschap van het Koninklijk Huis en daaraan verbonden titels, en anders dan de aanhef van het wetsvoorstel en de inleiding van de toelichting vermelden, niet de namen. Wel bevat de toelichting een uiteenzetting van het te voeren beleid met betrekking tot de geslachtsnaam «van Oranje-Nassau». De Raad beveelt aan de aanhef en de inleiding op dit onderdeel aan te passen.

2. De tekst van het wetsvoorstel bevat geen regeling met betrekking tot de geslachtsnaam «van Oranje-Nassau» als zodanig. Op dit punt zijn de aanhef en inleiding aangepast.

3. In de toelichting op artikel 4 wordt de mogelijkheid genoemd dat het lidmaatschap van het Koninklijk Huis «al dan niet voor een in het besluit bepaalde duur» wordt verleend. De tekst van het voorstel biedt hiertoe geen grondslag. De Raad adviseert de toelichting aan de tekst van de bepaling aan te passen.

3. De toelichting bij artikel 4 is aangepast aan de tekst van de bepaling.

4. In artikel 6 is niet opgenomen, dat «Prins (Prinses) van Oranje» een titel is. De toelichting is daarmee niet in overeenstemming. De Raad adviseert de tekst van het artikel en de tekst van de toelichting met elkaar in overeenstemming te brengen.

4. De tekst van artikel 6 is aangepast en de toelichting is daarmee in overeenstemming gebracht.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. De redactionele kanttekeningen zijn verwerkt met dien verstande dat de teksten van het opschrift en van de artikelen 1, 4, 5, 7 en 13 ongewijzigd zijn gebleven. De toelichting bij de genoemde bepalingen is aangepast. In de tekst van artikel 8 is alleen het vierde lid aangepast. Naar aanleiding van de redactionele kanttekeningen is artikel 3 aangepast alsmede de toelichting daarbij.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoten van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister-President,

Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 7 februari 2002, no. W01.01.0040/I/B, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Omdat, zoals de toelichting op artikel 1 stelt, in uitzonderlijke omstandigheden meer dan één persoon kan voldoen aan de omschrijving van artikel 1, onder c, de woorden «de Koning» vervangen door: een Koning. Hetzelfde geldt voor artikel 8, eerste lid.

– In artikel 3, de tweede alinea van het tweede lid opnemen als derde lid (aanwijzing 99 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In de toelichting op artikel 3 ingaan op de keuze voor het moment van indiening van de wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

– De ontslagbepaling in een apart artikel opnemen, nu deze een ruimer onderwerp heeft dan artikel 4, eerste lid.

– Artikel 5 herformuleren, nu door het woord «verkregen» de indruk wordt gewekt dat de eis van het nederlanderschap niet geldt voor degene aan wie het lidmaatschap van het koninklijk huis wordt verleend.

– In artikel 7 telkens aanhalingstekens toevoegen: «Prins» («Prinses») «der Nederlanden». In artikel 8 «Prins» («Prinses») «van Oranje-Nassau». Hetzelfde geldt voor artikel 2, tweede lid, van de Wet op de adeldom (artikel 12 van het wetsvoorstel).

– In artikel 8, vierde lid, de woorden «Bij het koninklijk besluit genoemd in lid 3» vervangen door: Bij een koninklijk besluit als bedoeld in het derde lid.

– In artikel 10, na «De koninklijke besluiten» een komma toevoegen.

– Om verwarring met de thans vigerende Wet lidmaatschap koninklijk huis te vermijden, aan de citeertitel in artikel 13 en het opschrift van het wetsvoorstel het jaartal toevoegen.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

De Raad verwijst naar zijn advies van 13 september 2000, kamerstukken II, 2000/01, 27 400.

Naar boven