nr. 14
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN ROUVOET EN KALSBEEK
TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 13
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Aan artikel I wordt, onder plaatsing van de aanduiding «A»
na de aanhef, een onderdeel toegevoegd, luidende:
B
Artikel 429quater wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij wiens handelen of nalaten in
de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf zonder redelijke grond, ten
doel heeft of ten gevolge kan hebben dat ten aanzien van personen met een
lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap de erkenning, het genot
of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein
of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan
of aangetast.
Toelichting
De voorgestelde bepaling strekt ertoe om discriminatie wegens een handicap
in het sociaal-economisch verkeer strafbaar te stellen. Naar ons oordeel vloeit
de in deze bepaling vervatte aanvulling logisch voort uit de doelstelling
van het wetsvoorstel. Niet in te zien valt waarom discriminatie in de uitoefening
van een ambt, beroep of bedrijf wegens een handicap niet strafbaar zou zijn,
en discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht en hetero-
of homoseksuele gerichtheid wél.
De strekking van het amendement is om alleen het maken van een ongerechtvaardigd
onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur tussen gehandicapten en niet-gehandicapten
strafbaar te doen zijn.
Het wezenlijke verschil in karakter tussen de «handicap» en
de overige in artikel 429quater genoemde non-discriminatiegronden –
namelijk dat om discriminatie van mensen met een handicap te voorkomen
vaak juist onderscheid in behandeling noodzakelijk is – brengt met zich
dat de strafbaarstelling van discriminatie wegens een handicap een nuancering
behoeft. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin een bepaald handelen of nalaten
iemand op zichzelf binnen het bereik van de strafbaarstelling brengt, maar
er voor dat handelen of nalaten een redelijke grond aanwezig is. Zo zou het
disproportioneel kunnen zijn om van bijvoorbeeld een ondernemer te vergen
dat hij door het treffen van voorzieningen waarborgt dat gehandicapten niet
worden uitgesloten.
Om die reden is in de strafbaarstelling in het voorgestelde tweede lid,
waarbij nauwe aansluiting bij het «definitie-artikel» 90quater
is gezocht, het element «zonder redelijke grond» opgenomen. De
rechter zal van geval tot geval moeten beoordelen of van een redelijke grond
sprake is. Daarbij zal aansluiting kunnen worden gezocht bij de maatstaven
die zich binnen het kader van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap
of chronische ziekte ontwikkelen. Aantekening verdient wel dat deze wet slechts
op een deelterrein van het sociaal-economisch verkeer gelding heeft, aangezien
deze betrekking heeft op arbeid en beroepsonderwijs.
Rouvoet
Kalsbeek