nr. 13
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN ROUVOET EN KALSBEEK TER
VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER DE NRS. 7 EN 9
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Aan artikel I wordt, onder plaatsing van de aanduiding «A»
na de aanhef, een onderdeel toegevoegd, luidende:
B
Artikel 429quater wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in de uitoefening van een
ambt, beroep of bedrijf personen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke
handicap discrimineert wegens hun handicap.
3. Niet strafbaar is hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of
bedrijf op redelijke grond onderscheid maakt wegens een lichamelijke, psychische
of verstandelijke handicap.
Toelichting
De voorgestelde bepaling strekt ertoe om discriminatie wegens een handicap
in het sociaal-economisch verkeer strafbaar te stellen. Naar ons oordeel vloeit
de in deze bepaling vervatte aanvulling logisch voort uit de doelstelling
van het wetsvoorstel. Niet in te zien valt waarom discriminatie in de uitoefening
van een ambt, beroep of bedrijf wegens een handicap niet strafbaar zou zijn,
en discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht en hetero-
of homoseksuele gerichtheid wél.
De strekking van het amendement is om alleen het maken van een ongerechtvaardigd
onderscheid tussen gehandicapten en niet-gehandicapten strafbaar te doen zijn.
Er zijn verschillende omstandigheden te bedenken waarin redelijke gronden
voor het maken van een onderscheid kunnen worden aangewezen. Zo zou het onder
omstandigheden disproportioneel kunnen zijn om van bijvoorbeeld ondernemingen te vergen dat zij door het treffen van voorzieningen waarborgen dat
een onderscheid tussen gehandicapten en niet-gehandicapten is uitgesloten.
Om die reden wordt discriminatie wel strafbaar gesteld, maar bepaalt het
derde lid vervolgens expliciet dat het maken van onderscheid op basis van
handicap wel toegestaan is, mits dit maar op redelijke gronden geschied. Het
samenstel van het tweede en het derde lid » biedt de mogelijkheid voor
de rechter om de verschillende in het geding zijnde belangen tegen elkaar
af te wegen. De rechter zal van geval tot geval moeten beoordelen of sprake
is van strafbare discriminatie of van onderscheid op redelijke gronden. Daarbij
zal aansluiting kunnen worden gezocht bij de maatstaven die zich binnen het
kader van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
ontwikkelen. Aantekening verdient wel dat deze Wet slechts op een deelterrein
van het sociaal-economisch verkeer gelding heeft, aangezien deze betrekking
heeft op arbeid en beroepsonderwijs.
Rouvoet
Kalsbeek