Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28217 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28217 nr. 3 |
De Minister van Justitie heeft met betrekking tot de oprichting van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen tot taak te toetsen of de akte van oprichting in strijd is met de openbare orde of de wet en of er gelet op de voornemens of antecedenten van de personen die het beleid van de vennootschap zullen bepalen dan wel mede bepalen of kunnen bepalen het gevaar bestaat dat de vennootschap voor ongeoorloofde doeleinden zal worden gebruikt of dat haar schuldeisers zullen worden benadeeld. Indien bij de toetsing van geen bezwaren blijkt, geeft de minister op grond van de artikelen 64, tweede lid of 175, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, een verklaring van geen bezwaar af inzake de oprichting van de vennootschap in kwestie. De verklaring van geen bezwaar van de Minister van Justitie is op grond van de artikelen 18, 72, eerste lid, onder a, 125, eerste lid, 183, eerste lid, onder a en 235, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ook vereist bij statutenwijziging van een vennootschap, bij omzetting van een naamloze vennootschap in een besloten vennootschap of omgekeerd en bij de omzetting van een andere rechtspersoon in een vennootschap.
In dit verband zij erop gewezen dat de wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de herziening van het preventief toezicht bij oprichting en wijzigingen van statuten van naamloze en besloten vennootschappen (Stb. 2000, 283), in werking getreden op 1 september 2001 de toetsing ten behoeve van de afgifte van de verklaring van geen bezwaar beperkt tot de criminele en financiële antecedenten van de natuurlijke en rechtspersonen die bij de oprichting van een vennootschap betrokken zijn en van de natuurlijke en rechtspersonen die het beleid van een vennootschap bepalen dan wel mede bepalen (het antecedentenonderzoek). De technisch-juridische toetsing van de conceptakte voor de oprichting van een vennootschap alsmede van een voorgenomen statutenwijziging van een vennootschap (het statutenonderzoek) wordt afgeschaft. De uitvoering van deze taak past beter in de werkzaamheden van de notaris dan in die van de overheid.
Voor de uitvoering van zijn taak inzake de afgifte van een verklaring van geen bezwaar vergaart de Minister van Justitie relevante gegevens die in een geautomatiseerd systeem worden verwerkt. Wijzigingen aangaande de vennootschap of haar bestuurders die in een later stadium plaatsvinden worden vervolgens tevens in het geautomatiseerde systeem verwerkt. Het systeem bevat ook gegevens van andere rechtspersonen dan de bovengenoemde, voorzover die andere rechtspersonen betrokken zijn bij het bestuur van een in het systeem opgenomen vennootschap.
Uit diverse onderzoeken zijn voldoende aanwijzingen naar voren gekomen dat de rechtsvorm van vennootschappen gebruikt wordt ten behoeve van andere doeleinden dan waarvoor zij bedoeld is. Zie in dit verband het rapport van A.C. Berghuis en G. Paulides, Faillissementen bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid – een studie naar misbruik van rechtspersonen, 1983 (WODC nr. 39), het rapport van de Interdepartementale Stuurgroep Misbruik en Oneigenlijk Gebruik (ISMO), Eindrapport misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies (kamerstukken II, 1984/85, nr. 17 050, nr. 36, alsmede het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden 1996, blz. 56 e.v.).
Dit verschijnsel heeft tevens de aandacht in de diverse internationale fora (zie het onlangs door de OESO gepubliceerde rapport «Behind the Corporate Veil: Using Corporate Entities for Illicit Purposes»). Een dergelijk oneigenlijk gebruik kan de vorm van misbruik van vennootschappen aannemen en schaadt daarmee het economisch bestel.
Teneinde bedoeld misbruik van vennootschappen – waaronder met name het plegen van misdrijven of overtredingen van financieel-economische aard door of door middel van vennootschappen – op efficiënte wijze te kunnen voorkomen en bestrijden, is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de verbanden die tussen vennootschappen, andere rechtspersonen en natuurlijke personen bestaan. Dat inzicht kan alleen verkregen worden indien gebruik gemaakt kan worden van de in de registratie opgenomen gegevens. Het is daarom noodzakelijk om de gegevens die het systeem bevat te benutten om tegen het voormelde misbruik op te treden. Hierbij zij aangetekend dat andere, even efficiënte middelen, om het misbruik tegen te gaan thans niet voorhanden zijn.
De belangen die zijn gemoeid met het tegengaan van het misbruik dienen op zorgvuldige wijze te worden afgewogen tegen het recht van betrokkenen op bescherming van hun persoonsgegevens. Daar het veelal gaat om gevoelige gegevens, is het van belang dat de afweging plaatsvindt binnen een specifiek wettelijk kader. Het onderhavige wetsvoorstel strekt daartoe.
2. Verhouding van het wetsvoorstel met de wet bescherming persoonsgegevens
Het wetsvoorstel omvat de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens. Voorzover het om de verwerking van persoonsgegevens gaat, is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.
Een persoonsgegeven wordt in artikel 1, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens gedefinieerd als: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. In het wetsvoorstel worden de persoonsgegevens waar het om gaat nader geconcretiseerd. Tevens wordt daarin de verwerking van andere gegevens geregeld. Deze betreffen vennootschappen en andere rechtspersonen die bij het bestuur van een vennootschap zijn betrokken, zonder dat deze gegevens herleidbaar zijn tot natuurlijke personen. Er is derhalve sprake van het model genoemd in de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens (kamerstukken II 1997/98, 25 982, nr. 3, blz. 12) dat uitgaat van een bepaalde regeling in een bijzondere wet en waarbij de Wet bescherming persoonsgegevens als algemene wet van toepassing is op de gebieden die niet in de specifieke bijzondere wet zijn geregeld.
Het wetsvoorstel regelt de verwerking van gegevens voor het doeleinde dat bestaat uit het houden van toezicht op vennootschappen in het kader van de afgifte van verklaringen van geen bezwaar. Dat doeleinde is overeenkomstig artikel 7 van de Wet bescherming persoonsgegevens wel bepaald en uitdrukkelijk omschreven in artikel 2, eerste lid. Het vindt zijn rechtvaardiging in de bescherming van de maatschappij in economisch opzicht. Met dit doeleinde is verenigbaar een verdere verwerking van de gegevens teneinde misbruik van vennootschappen te voorkomen. Dat gebruik van de gegevens dient ter bescherming van de maatschappij in strafrechtelijk opzicht.
Er zijn twee situaties waarin gegevens worden vergaard. In de ene situatie worden gegevens van de betrokkene zelf verkregen en in de andere situatie worden zij verkregen van derden.
Krachtens het onderhavige wetsvoorstel fungeert de betrokkene zelf als bron door invulling van het aanvraagformulier dat ingediend moet worden ter verkrijging van een verklaring van geen bezwaar voor de oprichting van een vennootschap of wijziging van de statuten. Dat geschiedt in overeenstemming met artikel 8, onder a, voorzover het eigen persoonsgegevens betreft dan wel artikel 8, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens voorzover het persoonsgegevens betreft van anderen. Voor het overige zijn gegevens afkomstig van derden. Ten aanzien van de gegevens die afkomstig zijn uit het handelsregister, geldt dat deze in bulk kunnen worden verstrekt. Op dit punt wordt afgeweken van artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. In de toelichting op artikel 3 wordt hierop nader ingegaan.
De andere derden die als bron voor de registratie dienen zijn instanties en personen die met een publiekrechtelijke taak zijn belast. Voorzover van deze bronnen persoonsgegevens worden verkregen ten behoeve van de registratie, geschiedt dat overeenkomstig artikel 8, onder c en e, van de Wet bescherming persoonsgegevens.
De betrokkene wordt van de verwerking van de door hem verstrekte gegevens op de hoogte gesteld door middel van een voorbedrukte mededeling daarvan in het aanvraagformulier. Hiermee wordt voldaan aan artikel 33, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Op de verwerking van gegevens betreffende andere personen dan degenen van wie gegevens zijn opgenomen in het aanvraagformulier en die afkomstig zijn van de bronnen genoemd in artikel 3, eerste lid, b tot en met e, en tweede lid, van de wet, is artikel 34, vijfde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.
Op grond van de artikelen 35 en 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft de betrokkene recht op informatie ten aanzien van de gegevens die over hem zijn opgenomen in de registratie, met daaraan gekoppeld het recht om onder bepaalde omstandigheden de gegevens te laten wijzigen of verwijderen.
Het wetsvoorstel beperkt de verstrekking van gegevens tot instanties of personen die met een publiekrechtelijke taak zijn belast. Het maakt daarbij onderscheid tussen vaste gebruikers en andere gebruikers. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld welke de vaste gebruikers van de registratie zijn en voor welk doel aan hen gegevens uit de registratie worden verstrekt. Van de verstrekking aan andere gebruikers wordt aantekening gehouden. Dat heeft onder meer tot doel te kunnen vaststellen of zij zich ontwikkelen tot een vaste gebruiker.
De Minister van Justitie kan ook eigener beweging in individuele gevallen gegevens verstrekken aan vaste en andere gebruikers met het doel misbruik van een vennootschap te voorkomen en bestrijden. Overeenkomstig artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens vindt geen verstrekking van strafrechtelijke persoonsgegevens plaats die afkomstig zijn van de justitiële documentatie, een politieregister of een bijzondere opsporingsdienst als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder f, van het wetsvoorstel. Evenmin worden gegevens verstrekt die afkomstig zijn van het Uitvoeringsinstituut werknemerszekeringen, de rijksbelastingdienst, de Nederlandse mededingingsautoriteit of de toezichthouders op financiële instellingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder f, van het wetsvoorstel, zijnde de Stichting Toezicht Effectenverkeer, De Nederlandsche Bank N.V en de Verzekeringskamer. Degenen die een gerechtvaardigd belang hebben bij de verkrijging van die gegevens dienen ze op te vragen bij de desbetreffende bron. De verstrekking van gegevens aan instanties in het buitenland wordt in artikel 8 geregeld.
Artikel 10 van de Wet bescherming persoonsgegevens inzake de bewaring van gegevens wordt geconcretiseerd in artikel 9 van het wetsvoorstel. Daarin wordt bepaald dat de in de registratie opgenomen persoonsgegevens in ieder geval na ommekomst van een bepaalde periode uit de registratie worden verwijderd.
Het wetsvoorstel valt deels onder de Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L281), namelijk voorzover het gaat om eisen die worden gesteld bij de oprichting van vennootschappen, deels onttrekt het zich aan het communautaire recht, namelijk voorzover het gaat om het tegengaan van strafbare feiten die met vennootschappen worden gepleegd. Voorzover het wetsvoorstel onder de voormelde richtlijn valt, zijn de in het wetsvoorstel opgenomen regels in overeenstemming met de richtlijn. Niet alle regels van de richtlijn zijn terug te vinden in het wetsvoorstel. Voorzover geen bijzondere regels zijn opgenomen, gelden echter de algemene bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens. De laatstgenoemde wet zet meer in het algemeen de richtlijn om in het Nederlandse recht.
3. Verhouding van het wetsvoorstel met het wetsvoorstel bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur (BIBOB)
Thans is in de Eerste Kamer in behandeling een wetsvoorstel bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) (kamerstukken I 2001/2002, 26 883, nr. 73), waarin wordt voorgesteld een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bureau BIBOB) op te richten dat tot taak heeft het openbaar bestuur, op zijn verzoek, te adviseren over mogelijke criminele betrokkenheid van degene met wie de overheid een zakelijke relatie wil aangaan in het kader van bepaalde vergunning- of subsidieverleningen dan wel intrekkingen, en het verlenen van een overheidsopdracht.
Opdat dit Bureau zijn adviserende taak goed kan uitvoeren, kan het beschikken over een aantal gegevens van de betrokkene, waaronder politiële en justitiële gegevens. Aangezien het regelmatig voorkomt dat een bestuursorgaan een zakelijke relatie aangaat met een vennootschap, is het van belang dat het Bureau BIBOB ten behoeve van het uit te brengen advies kan beschikken over gegevens van de desbetreffende vennootschap, van haar bestuurders en van haar feitelijke beleidsbepalers. De documentatie vennootschappen is om die reden een van de bronnen waaraan het Bureau BIBOB gegevens kan ontlenen. In zoverre worden de gegevens uit de documentatie vennootschappen in het kader van de uitvoering van de wet BIBOB gebruikt om te voorkomen dat strafbare feiten door of door middel van een vennootschap worden gepleegd dan wel ander misbruik wordt gemaakt van een vennootschap.
Het voorgaande laat onverlet dat misbruik van vennootschappen zich ook kan afspelen buiten de sfeer van de verlening van een vergunning, subsidie of opdracht door de overheid. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het mogelijk om ook in die gevallen op te treden. Daardoor heeft het een aanvullend karakter ten opzichte van het wetsvoorstel BIBOB.
4. Verhouding van het wetsvoorstel met het wetsvoorstel justitiële documentatie
Het onderhavige wetsvoorstel biedt een wettelijke grondslag voor de verwerking van bepaalde gegevens die relevant zijn voor de afgifte van de verklaringen van geen bezwaar. Een verklaring van geen bezwaar is een screeningsinstrument bij de oprichting van een vennootschap. In het wetsvoorstel tot wijziging van de regels betreffende de registratie van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de registratie van persoonsdossiers (Wet justitiële gegevens) (kamerstukken II 1995/96, 24 797, nrs. 1–15) wordt in artikel 27 een verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon geïntroduceerd. Met dit instrument kan ook nadat de vennootschap is opgericht een beeld verkregen worden van de betrouwbaarheid van de vennootschap.
De registratie heeft tot doel om de Minister van Justitie in staat te stellen om zijn taak ten aanzien van het preventieve toezicht op naamloze en besloten vennootschappen adequaat uit te voeren. Het preventief toezicht vindt plaats in het kader van de afgifte van de verklaring van geen bezwaar voor de oprichting of statutenwijziging van een vennootschap. Hiertoe is het van belang om, naast de in het aanvraagformulier verschafte gegevens, ook te beschikken over gegevens inzake de financiële achtergrond van de bij de oprichting van een vennootschap direct of indirect betrokken personen, alsmede over gegevens aangaande hun eventuele strafrechtelijke antecedenten.
Het toezicht kan daarnaast in repressieve vorm geschieden; indien daartoe termen estaan kan het Openbaar Ministerie een vordering tot ontbinding van een vennootschap indienen.
Het is wenselijk, zoals hiervoor reeds aangegeven, de registratie tevens voor een tweede belangrijk doel te kunnen gebruiken dat is gelegen in het voorkomen en bestrijden van het misbruik van vennootschappen. Hiertoe is het noodzakelijk gebruik te kunnen maken van de gegevens die vergaard zijn ten behoeve van de uitoefening van het preventief toezicht. Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat dit secundaire doel verenigbaar is met het primaire doel waarvoor de gegevens worden vergaard.
Onder misbruik wordt met name verstaan het plegen van misdrijven van financieel-economische aard door of door middel van een vennootschap alsmede ander misbruik. De bestrijding van bedoeld misbruik geschiedt door het Openbaar Ministerie en de bijzondere opsporingsdiensten.
6. Inhoud van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel regelt het doel waarvoor gegevens vergaard worden voor de registratie, de verkrijging van gegevens uit diverse bronnen, de inhoud van de registratie, de verstrekking van gegevens daaruit aan vaste en incidentele gebruikers en de bewaring van gegevens in de registratie. Op het doel van het wetsvoorstel werd hiervoor reeds ingegaan.
In overeenstemming met artikel 8, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens, wordt de grondslag geregeld voor de opname van gegevens in het geautomatiseerde systeem, alsmede voor de verstrekking van gegevens uit het systeem. Deze is gelegen in een goede vervulling van de publiekrechtelijk taak door de ontvangers. Daarvoor hebben zij nodig de relevante informatie die over natuurlijke en rechtspersonen, op een centraal punt – namelijk in de registratie – beschikbaar is.
De Raad van State vraagt in zijn advies waarom niet de voorkeur is gegeven aan een wettelijk stelsel waarbij de gegevens die door bestuursorganen zijn verzameld, aan elkaar worden verstrekt. Opgemerkt zij dat het gaat om vennootschappen ten aanzien waarvan aan de Minister van Justitie een cruciale rol is voorbehouden. Gelet daarop, is het wenselijk dat relevante gegevens op een centraal punt worden verzameld en vervolgens voorzover nodig ter voorkoming en bestrijding van misbruik van vennootschappen worden doorgegeven aan andere instanties. Op deze wijze is er een goed overzicht over de beschikbare gegevens, waardoor er op effectievere wijze toezicht gehouden kan worden op de verstrekking van de gegevens. Bij een netwerk van verstrekkingen zou een algemeen overzicht op de gegevens ontbreken. Dit is nodig om mogelijk onvermoed misbruik te kunnen constateren en op grond daarvan actie te ondernemen. Eveneens kunnen de rechten van individuen beter worden gewaarborgd. Een en ander laat overigens onverlet dat bestuursorganen uiteraard de vrijheid hebben om ook rechtstreeks onderling gegevens uit te wisselen.
In dit verband is het verder noodzakelijk de toegankelijkheid te verbeteren van de gegevens inzake uitgesproken faillissementen, surséances van betaling en uitgesproken schuldsaneringsregelingen. Deze gegevens worden nu opgenomen in de openbare registers die door de griffiers van de afzonderlijke rechtbanken worden gehouden. Zij zullen voortaan tevens in een centraal geautomatiseerd systeem worden opgenomen. Overeenkomstig het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) zal de centralisatie en automatisering van de voormelde registers niet in het onderhavige wetsvoorstel worden geregeld, maar in een apart wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet. Bedoeld wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Tweede Kamer (wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surséance van betaling en faillissement (Kamerstukken II 1999/2000, 27 244, nrs. 1–4).
De inhoud van de registratie wordt geregeld in artikel 4. Dat bevat regels betreffende de personen over wie gegevens worden opgenomen. Een nadere uitwerking van de categorieën gegevens die worden opgenomen geschiedt bij algemene maatregel van bestuur.
De verstrekking van gegevens uit de registratie betreft alleen personen die direct invloed kunnen uitoefenen op het bestuur van een vennootschap. Zij is beperkt tot publiekrechtelijke instanties. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen vaste gebruikers en incidentele gebruikers. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld welke instanties en personen als vaste gebruiker zullen worden aangewezen. Voorts voorziet het wetsvoorstel in de bevoegdheid van de Minister van Justitie om op eigen initiatief gegevens uit de registratie te verstrekken. Het betreft dan gegevens ten aanzien waarvan vaste gebruikers hebben laten weten belangstelling te hebben. Verder kan de Minister van Justitie op eigen initiatief gegevens verstrekken, indien daaruit verdenkingen omtrent gepleegde strafbare feiten spruiten. In dat geval geschiedt de verstrekking aan een persoon die met de opsporing van strafbare feiten is belast.
Het College bescherming persoonsgegevens (voorheen de Registratiekamer) zal steeds vooraf gehoord worden met betrekking tot de algemene maatregelen van bestuur die ter nadere uitwerking van de bepalingen van dit wetsvoorstel zullen worden tot stand gebracht. Dat vloeit voort uit artikel 51, tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens.
De Minister van Justitie zal jaarlijks verslag uitbrengen over het functioneren van de registratie. Het verslag zal een openbaar karakter hebben.
De wet zal na een periode van twee jaren te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding geëvalueerd worden.
Over het wetsvoorstel is advies uitgebracht door de volgende instanties: het College bescherming persoonsgegevens, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het College van Procureurs-Generaal, de Nederlandse Vereniging van Banken. De genoemde organisaties hebben positief gereageerd op het wetsvoorstel. Zij juichen de regeling in zijn algemeenheid toe. Voorzover de door hen op specifieke punten uitgebrachte adviezen zijn gevolgd, heeft verwerking in het wetsvoorstel plaatsgevonden. Indien besloten is om een advies niet te volgen, is dat gemotiveerd aangegeven. Opmerkingen die zijn gemaakt in verband met het centraliseren en automatiseren van de faillissementsregisters en de registers van surseance van betaling, worden betrokken bij de hiervoor vermelde aanpassing van de Faillissementswet.
De Raad van State vraagt in zijn advies naar de financiële gevolgen van de invoering van deze wet. Aangezien aangesloten kan worden bij de in verband met de afgifte van een verklaring van geen bezwaar voor de oprichting van een naamloze of besloten vennootschap reeds bij de desbetreffende dienst van het ministerie van Justitie aanwezige geautomatiseerde systemen, zullen de kosten naar verwachting beperkt blijven en kunnen worden opgevangen binnen het bestaande budget ten behoeve van de desbetreffende geautomatiseerde systemen.
Het wetsvoorstel verstaat onder registratie een vorm van gegevensverwerking betreffende vennootschappen, en aan het bestuur van die vennootschappen verbonden natuurlijke personen en andere rechtspersonen, welke verwerking op geautomatiseerde wijze plaatsvindt en ten behoeve van het doeleinde genoemd in artikel 2, eerste lid, van deze wet geschiedt. Onder gegevensverwerking wordt verstaan het begrip zoals dat is omschreven in de Wet bescherming persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwisselen of vernietigen van gegevens (artikel 1, onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens).
Voorzover het gaat om de oprichters, de aandeelhouders, de bestuurders, de commissarissen, de vertegenwoordigers van vennootschappen, hun eventuele partners en andere personen die het beleid van de vennootschap bepalen, kunnen bepalen of medebepalen betreft het persoonsgegevens. Verder wordt onder gegeven verstaan elk ander gegeven dat verband houdt met het bestuur van een naamloze of besloten vennootschap waarvoor in het kader van de oprichting ervan een verklaring van geen bezwaar is afgegeven, daaronder begrepen de op een later tijdstip verkregen gegevens. Op de laatste categorie gegevens, voorzover die geen persoonsgegevens betreft, vindt de Wet bescherming persoonsgegevens geen toepassing. Het betreft dan onder meer gegevens over het doel van de vennootschap, haar statutaire zetel, de adresgegevens en de feitelijke activiteiten.
Onder het bestuur van de vennootschap wordt zowel het bestuur als orgaan van de vennootschap begrepen als het feitelijk besturen van de vennootschap. De gegevens in kwestie behoeven niet noodzakelijkerwijs persoonsgegevens te zijn. De gegevens kunnen ook andere rechtspersonen betreffen, bijvoorbeeld stichtingen en rechtspersonen die opgericht zijn volgens buitenlands recht en die als zodanig niet zijn opgenomen in de registratie, maar betrokken zijn bij het bestuur van wel in de registratie opgenomen vennootschappen. Op deze wijze kunnen onderlinge verbanden tussen rechtspersonen zichtbaar worden gemaakt en kan nagegaan worden of gebleken verbanden aanleiding geven tot nader onderzoek.
Door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en Nederlandse Vereniging van Advocaten (NOVA) is erop gewezen dat de oorspronkelijke definitie van «gegeven» te ruim was. Er zouden dan ook onder de definitie gegevens vallen van personen die in een verwijderd verband tot een vennootschap staan, zoals personen die zaken doen met de vennootschap in kwestie. De definitie is derhalve aangescherpt in de zin dat «elk ander gegeven» dan een persoonsgegeven verband dient te houden met het bestuur van een vennootschap.
De NOVA heeft voorts voorgesteld de definitie van gegeven uit te breiden tot alle rechtspersonen die een onderneming drijven. Het komt mij voor dat door de invoering van het criterium dat een rechtspersoon invloed uitoefent op het bestuur van een vennootschap voldoende aan deze wens is tegemoet gekomen.
In dit artikel staat het doeleinde beschreven waarvoor gegevens in de registratie worden verwerkt. Dat is maatgevend voor de opneming van gegevens en voor het kader waarin de verdere verwerking ervan plaatsvindt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, onder b, van de Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L281). Het doeleinde is: het houden van toezicht op vennootschappen in het kader van de afgifte van verklaringen van geen bezwaar. De gegevens die ter uitvoering van dit doel worden verwerkt, kunnen vervolgens tevens worden gebruikt voor het voorkomen en bestrijden van misbruik van vennootschappen, waaronder het voorkomen en bestrijden van het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel-economische aard door of door middel van een vennootschap.
Om te kunnen beoordelen of een op te richten vennootschap voldoet aan de daarvoor geldende vereisten, dient een aanvraagformulier door de oprichter(s) ingevuld te worden, waarop een aantal gegevens van de bij de oprichting betrokken personen dient te worden vermeld, alsmede een aantal gegevens betreffende de op te richten vennootschap en haar bestuurders. Deze gegevens worden opgeslagen in een geautomatiseerd systeem, dat door de Minister van Justitie wordt gehouden.
Het betreft onder meer de volgende gegevens: naam van de vennootschap, zetel, maatschappelijk kapitaal en geplaatst kapitaal, doel van de vennootschap, naam en adres van de aandeelhouders, alsmede het aantal aan hen in eigendom toebehorende aandelen en naam en adres van de bestuurders van de vennootschap.
Volledigheidshalve zij gemeld dat het beoordelingsregime voor het afgeven van verklaringen van geen bezwaar met ingang van september 1999 is aangescherpt en gebaseerd is op de Richtlijnen 1986 voor beoordelen oprichtingen en statutenwijzigingen van Naamloze Vennootschappen en Besloten Vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (laatstelijk gewijzigd op 10 september 1998, Stcrt. 1998, 195). Op deze wijze wordt de effectiviteit van de registratie geoptimaliseerd.
Het secundaire gebruik van gegevens uit de registratie is gericht op het voorkomen en bestrijden van misbruik van en door vennootschappen. Onder misbruik dient te worden verstaan dat vennootschappen worden gebruikt voor ongeoorloofde doeleinden of benadeling van crediteuren. Tevens omvat de term misbruik het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel-economische aard door of door middel van een vennootschap. Het gaat dan om strafbare feiten die direct gerelateerd zijn aan de activiteiten van de vennootschap in kwestie.
De Raad van State stelt voor om het wetsvoorstel tevens van toepassing te doen zijn op andere rechtspersonen, namelijk op coöperatieve verenigingen, stichtingen en formeel buitenlandse vennootschappen. Ik merk op dat de Minister van Justitie, ten aanzien van de genoemde rechtspersonen, anders dan ten aanzien van naamloze en besloten vennootschappen, geen specifieke wettelijke taak heeft. Het gebruik van de registratie teneinde misbruik door andere rechtspersonen dan vennootschappen te voorkomen en bestrijden is daarom niet aan de orde.
Overigens is er onvoldoende aanleiding tot het houden van een registratie van de desbetreffende rechtspersonen, uitsluitend met het oogmerk om fraude door middel van een zodanige rechtspersoon te voorkomen of bestrijden aangezien tot op heden niet gebleken is dat er sprake is van fraude van enige omvang.
De NOVA pleit ervoor om de heffing van belastingen ook als doel op te nemen. Deze suggestie is niet overgenomen omdat het geen doel van dit wetsvoorstel is. De Minister van Justitie kan niet als verantwoordelijke voor de registratie persoonsgegevens verwerken met het oog op de uitvoering van een taak die exclusief is opgedragen aan een van zijn ambtgenoten. De positie van de rijksbelastingdienst is dezelfde als die van de overige vaste gebruikers; zij alle verkrijgen gegevens uit de registratie ter uitoefening van hun specifieke taken. Die taken zijn in andere wetgeving neergelegd en behoeven daarom geen regeling in het onderhavige wetsvoorstel.
Dit artikel bepaalt aan welke bronnen de gegevens van de registratie worden ontleend en geeft daarmee de grondslag voor de rechtmatige verkrijging van gegevens. De bronnen zijn: het aanvraagformulier dat door de betrokkene wordt ingevuld ter verkrijging van een verklaring van geen bezwaar voor de oprichting van een vennootschap, de statutenwijziging, de omzetting van een vennootschap in een andere vennootschap of de omzetting van een andere rechtspersoon in een vennootschap en derden. Een van deze derden is het handelsregister. De verstrekking van gegevens uit het handelsregister op naam kan in bulk geschieden. De Raad van State wijst erop dat de bulkverstrekking van deze gegevens een wezenlijke wijziging van het doel van het handelsregister tot gevolg heeft en derhalve noopt tot wijziging van de Handelsregisterwet 1996. Bedoelde wijziging is reeds opgenomen in de Wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 2001, 180, blz. 34).
De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) maakt in haar advies de kanttekening dat gegevens die aan het handelsregister ontleend worden niet altijd juist en geactualiseerd zijn. Zij geeft daarbij het voorbeeld van een bestuurder die zichzelf laat uitschrijven uit het register en wordt vervangen door een ander, maar feitelijk het beleid van de vennootschap blijft bepalen. Ik realiseer mij dat deze mogelijkheid bestaat en een bezwaar zou kunnen vormen als gegevens uitsluitend aan het handelsregister zouden worden ontleend. Nu het handelsregister slechts een van de bronnen is waaraan gegevens worden c.q. kunnen worden ontleend, lijkt mij dat bezwaar voldoende ondervangen.
Verder zijn de dossiers ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 138, tiende lid, 50a, 53a, 248, tiende lid en 300a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zoals nader uitgewerkt in de Garantstellingsregeling Faillissementscuratoren (Stcrt. 1993, 76), bronnen waaruit gegevens aan de registratie worden aangeleverd. Ten aanzien van de verstrekking van gegevens uit de laatstgenoemde dossiers merkt de Raad van State op dat zij op gespannen voet staat met artikel 9, eerste lid van de Wet bescherming persoonsgegevens.
De gegevens uit de voormelde dossiers worden primair gebruikt bij de toetsing van een aanvraag om afgifte van een verklaring van geen bezwaar. Het is immers van groot belang om te weten of de desbetreffende oprichter van een nieuwe vennootschap betrokken is of is geweest bij een faillissement. Hierdoor kan inzicht verkregen worden in mogelijk misbruik van de op te richten vennootschap, hetgeen aanleiding kan vormen om de afgifte van de gevraagde verklaring te weigeren. Ik noem nog het eerder gemelde onderzoek van het WODC naar faillissementsmisbruik, waaruit naar voren is gekomen dat een dergelijk misbruik een serieus probleem vormt. Het voorgaande is voldoende aanleiding om bedoelde gegevens tevens te gebruiken voor een ander doel, dat verenigbaar is met het primaire doel, namelijk de voorkoming en bestrijding van misbruik van vennootschappen.
Voorts dienen alle bij wet ingestelde openbare registers, alsmede alle bij wet openbaar verklaarde informatie als bron voor de registratie. In dit verband zijn met name van belang de door de Stichting Toezicht Effectenverkeer gepubliceerde gegevens waaronder de gegevens houdende meldingen in de zin van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996. Incidenteel kunnen gegevens ontleend worden aan inlichtingen die door handelsinformatiebureaus verstrekt worden. Het betreft dan openbare informatie.
Tevens zij opgemerkt dat feiten van algemene bekendheid, bijvoorbeeld berichten die in de pers zijn verschenen, ook een bron kunnen vormen voor de registratie indien zij aansluiten bij reeds in de registratie opgenomen gegevens en voorzover het doel van deze wet hun vastlegging rechtvaardigt. Voorts kunnen gegevens ontleend worden aan een aantal met name genoemde organen of registraties. Overeenkomstig het beginsel dat niet méér inbreuk dient te worden gemaakt op de privacy van personen dan nodig is, worden gegevens die aan deze organen of registraties zijn ontleend slechts in individuele gevallen in de registratie opgenomen wanneer zulks ter uitvoering van de doeleinden van het wetsvoorstel gerechtvaardigd is en toegestaan door de toepasselijke wetgeving. De organen of registraties die het betreft zijn: de Centrale Justitiële Documentatie, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Minister van Financiën, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens verwerkt worden door de rijksbelastingdienst, de in artikel 1, onderdeel f, van de in de Wet politieregisters bedoelde bestuursorganen, voorzover het een politieregister betreft, de Minister van Economische Zaken voorzover het gegevens afkomstig van de Nederlandse mededingingsautoriteit betreft, de bijzondere opsporingsdiensten en toezichthouders op de financiële instellingen en het college van burgemeesters en wethouders van een gemeente, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de gemeentelijke dienst die belast is met de uitvoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
De NOVA stelt voor om de politieregisters als bron voor de registratie te schrappen. In deze registers staan immers ook gegevens die niet meer dan een verdenking jegens een bepaalde persoon inhouden. Zij acht het twijfelachtig of op grond van dergelijke informatie een verklaring van geen bezwaar mag worden geweigerd.
De weigering van een verklaring van geen bezwaar kan niet uitsluitend plaatsvinden op grond van dergelijke informatie. Een eventueel administratief beroep tegen een weigering op slechts deze grond zal niet vaak standhouden. De informatie kan echter noodzakelijk zijn als aanwijzing om in individuele gevallen nadere gegevens op te vragen bij de andere in het wetsvoorstel genoemde bronnen. Zij vormt aldus richting voor een eventueel nader onderzoek ten behoeve van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar. Indien uit dat onderzoek feiten naar voren komen die de informatie uit het politieregister staven, kan de verklaring van geen bezwaar worden geweigerd, hetgeen een gezond economisch bestel ten goede komt. Ik meen dan ook dat hier geen sprake is van een oneigenlijk gebruik van gegevens uit de politieregisters.
De Centrale Justitiële Documentatie, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de rijksbelastingdienst, de politieregisters en de Nederlandse mededingingsautoriteit betreffen gesloten systemen. Dat betekent dat de gegevens die uit deze systemen worden verkregen ten behoeve van de registratie niet worden verstrekt aan derden. De verstrekking uit de voormelde systemen aan de registratie beperkt zich tot de verwijzing dat er gegevens over een bepaalde natuurlijke persoon, vennootschap of rechtspersoon zijn opgeslagen.
Voorzover er in verband met de uitvoering van de Wet Meldpunt Ongebruikelijke Transacties gegevens zijn opgenomen in de politieregisters, wordt hiervan, overeenkomstig het advies van het College van procureurs-generaal, alleen een signalering gegeven wanneer het om verdachte transacties gaat.
Het is wenselijk om nog een aantal andere registers van publiekrechtelijke lichamen en privaatrechtelijke organisaties die met de opsporing van strafbare feiten of het toezicht op financiële instellingen zijn belast aan te wijzen als bron voor de registratie. Het advies van het College van procureurs-generaal waarin met name de Opsporingsdienst BUMA/STEMRA wordt genoemd, wordt op dit punt gevolgd. De aanwijzing zal bij algemene maatregel van bestuur geschieden.
De Raad van State adviseert om in aansluiting op artikel 26, tweede lid, onder b en c van het wetsvoorstel BIBOB een voorziening in de wet op te nemen, inhoudende dat geen persoonsgegevens hoeven te worden verstrekt wanneer de desbetreffende dienst of instelling of de officier van justitie een zwaarwegend belang heeft om niet tot de verstrekking over te gaan. De suggestie is niet overgenomen aangezien de onderhavige wet, anders dan de Wet BIBOB, de desbetreffende instanties niet verplicht tot verstrekking van gegevens. Deze wet verwijst naar de wetgeving die op de specifieke verstrekkende instantie van toepassing is. Die andere wetgeving is normgevend. Daarin wordt bepaald in welke gevallen tot gegevensverstrekking aan de registratie kan worden overgegaan.
Uiteraard is het mogelijk dat een verzoek tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar niet wordt ingewilligd. Evenzo kan een verzoek na indiening door de verzoeker worden ingetrokken om hem moverende redenen. In beide gevallen kunnen gegevens uit het aanvraagformulier in de registratie worden opgenomen. Deze gegevens kunnen van belang zijn bij de beoordeling van een eventueel nieuw verzoek tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar.
In het vierde lid wordt bepaald dat de verkrijging van gegevens kosteloos plaatsvindt wanneer deze door overheidsorganen worden verstrekt, tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald. Ontlening van gegevens aan andere organisaties of instellingen vindt plaats tegen een vergoeding die kostendekkend is.
In dit artikel wordt bepaald over welke personen in elk geval gegevens worden opgenomen in de registratie. Dat zijn de oprichters, aandeelhouders, bestuurders, commissarissen en vertegenwoordigers van een vennootschap alsmede andere personen die het beleid van de vennootschap bepalen of mede kunnen bepalen. Hieronder worden met name de feitelijke beleidsbepalers begrepen, die zowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen zijn. Onder rechtspersonen vallen tevens rechtspersonen die naar buitenlands recht zijn opgericht.
Ten aanzien van de feitelijke beleidsbepalers zij vermeld, dat momenteel een screeningsprofiel wordt ontwikkeld dat criteria bevat voor de gevallen waarin over mogelijke feitelijke beleidsbepalers informatie wordt ingewonnen, alsmede voor de wijze waarop vervolgens met de verkregen informatie wordt omgegaan. Het betreft een dynamisch profiel; hetgeen inhoudt dat het screeningsprofiel met de maatschappelijke ontwikkelingen zal evolueren. Zodra het screeningsprofiel gereed is, zal het worden voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens. Daarna zal het gepubliceerd worden.
Voor de soorten gegevens die over de in het eerste lid genoemde personen kunnen worden opgenomen geldt dat alleen gegevens opgenomen worden die relevant zijn voor de uitvoering van het doeleinde in artikel 2, eerste lid. De bepaling legt de interpretatie van deze norm bij de Kroon.
Het derde lid ziet op de plaatsing van verwijzingen bij gegevens in de registratie. Zulks kan geschieden in het belang van de door de Minister van Justitie uit te oefenen taak. De verwijzingen geven de mogelijkheid om zonodig nadere informatie in te winnen bij de desbetreffende bron. Evenzo hebben de vaste gebruikers de mogelijkheid om bij een specifiek gegeven in de registratie een verwijzing te laten plaatsen als dat in het belang is van een goede taakuitoefening. Een dergelijke verwijzing houdt in dat een wijziging van het desbetreffende gegeven in de registratie op initiatief van de Minister van Justitie gemeld zal worden aan de vaste gebruiker die daarom verzocht heeft.
Het vierde lid van het artikel geeft een specifieke bepaling over de echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel van een oprichter. Diens gegevens dienen ook in het aanvraagformulier te worden vermeld. Zij zijn van belang om na te gaan of de echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel een rol zal spelen in de op te richten vennootschap dan wel reeds participeert in andere vennootschappen of direct verbonden is aan personen die dat doen. De ervaring heeft geleerd dat deze vaak feitelijk betrokken blijkt te zijn bij het bestuur van een vennootschap en dat er langs deze weg misbruik wordt gemaakt van een vennootschap. Het aantal gevallen waarin een dergelijke constructie geconstateerd is, rechtvaardigt dat gegevens van echtgenoten, geregistreerde partners of levensgezellen van oprichters of bestuurders van een vennootschap worden opgenomen in de registratie, indien deze reeds betrokken zijn of zijn geweest bij een vennootschap, dan wel activiteiten zullen verrichten ten behoeve van de op te richten vennootschap of direct verbonden zijn aan andere personen die dergelijke activiteiten ontplooien. Indien dat niet het geval blijkt te zijn, worden deze gegevens verder niet in de registratie opgenomen.
Dit artikel betreft het regime dat geldt voor de verstrekking van gegevens uit de registratie. Het eerste en het tweede lid regelen de verstrekking in individuele gevallen. Hiermee wordt bedoeld dat informatie kan worden gegeven naar aanleiding van een vraag over bepaalde met name genoemde personen of naar aanleiding van een bepaalde rechtspersoon. Het eerste en het tweede lid laten niet de verstrekking toe van gegevens in bulk. In het eerste en tweede lid van het artikel wordt onderscheid gemaakt tussen soorten gebruikers van de registratie; de vaste gebruikers en de overige gebruikers.
De vaste gebruikers krijgen gegevens uit de registratie in verband met en ten behoeve van de door hen uit te voeren publiekrechtelijke taken, zulks in overeenstemming met artikel 8, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens. In een algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wie de vaste gebruikers zijn, alsmede voor welk doel zij gegevens uit de registratie verkrijgen. Het is dan niet meer nodig om van de verstrekking van gegevens aan hen tevens apart aantekening te houden.
Tot dusver zijn op grond van de bijlage behorende bij artikel 9, tweede lid, onder e, van het Privacyreglement Vennoot 1998 (Stcrt. 1998, 204 en 2000, 108) vaste gebruikers: de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Belastingdienst, de Binnenlandse Veiligheidsdienst, Cadans Uitvoeringsinstelling B.V., de dienst Recherchezaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ambtenaren van de (rijks)belastingdienst bevoegd inzake douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst-Economische Controledienst, faillissementscuratoren, het Interregionaal Fraudeteam Zuid Nederland, de justitiële documentatiedienst voorzover nodig voor het verkrijgen van informatie omtrent de geregistreerde uit het Justitiële Documentatieregister, de Kamers van Koophandel, de Koninklijke Marechaussee, het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, de Milieudienst Rijnmond, De Nederlandsche Bank N.V., de Nederlandse mededingingsautoriteit, het openbaar ministerie, de politie, de rechters-commissarissen in faillissementen, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Den Haag, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Amsterdam, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Rotterdam, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Utrecht, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Twente, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Noord, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Midden, het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Zuid, het Sociaal Fonds Bouwnijverheid, de Stichting Toezicht Effectenverkeer en de Verzekeringskamer.
Het is de bedoeling dat in ieder geval deze gebruikers in de toekomst bij algemene maatregel van bestuur als vaste gebruiker worden aangewezen.
De overige gebruikers kunnen op hun verzoek ook gegevens uit de registratie verkrijgen, op voorwaarde dat zij deze behoeven ter uitvoering van hun taak. Van de verstrekking van gegevens aan deze gebruikers wordt wel aantekening gehouden en gedurende drie jaren bewaard. Op deze wijze wordt zichtbaar of incidentele gebruikers in aanmerking komen voor de status van vaste gebruiker. Hierbij wordt uiteraard niet alleen acht geslagen op het aantal malen dat in een bepaalde periode gegevens zijn verstrekt aan incidentele gebruikers, maar zal voor de statuswisseling van incidentele naar vaste gebruiker met name van belang zijn welke gegevens verstrekt zijn, alsmede het specifieke doel waarvoor de verstrekking heeft plaatsgevonden. Het doel van de verstrekking dient overeen te komen met het doeleinde bepaald in artikel 2, eerste lid, en het daarmee verenigbaar gebruik geregeld in het tweede lid van het artikel. De termijn van drie jaar wordt gehanteerd om de betrokkene desgevraagd te kunnen informeren omtrent over hem verstrekte gegevens en omdat zij een goed beeld kan verschaffen omtrent de opportuniteit om een incidentele gebruiker de status van vaste gebruiker te geven. Tevens kan het College bescherming persoonsgegevens bij een eventuele controle aldus nagaan welke verstrekkingen in het algemeen plaatsvinden.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft in haar advies gepleit om aan de notarissen gegevens te verstrekken overeenkomstig het tweede lid van dit artikel. Gelet op de taak van de notarissen die mede een publiekrechtelijk karakter draagt, is er reden om in individuele gevallen een dergelijke verstrekking mogelijk te maken, mits de noodzaak van de verstrekking in het kader van de uitoefening van zijn taak door de verzoekende notaris aannemelijk wordt gemaakt.
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft in haar advies eveneens gepleit voor de mogelijkheid van gegevensverstrekking en wel aan onderdelen van het bedrijfsleven die een centrale rol vervullen in de economie, zoals financiële instellingen. De verstrekking van gegevens aan deze sector geschiedt momenteel krachtens het Privacyreglement Vennoot 1998 aan De Nederlandsche Bank. De verstrekking is beperkt tot organen met een publiekrechtelijke taak. Het meerendeel van de persoonsgegevens die zijn opgenomen in de registratie is immers verkregen met gebruikmaking van publiekrechtelijke bevoegdheden. Het gaat bovendien om gegevens van veelal gevoelige aard. Het zou onjuist zijn dergelijke publiekrechtelijk verkregen gegevens voor louter privaatrechtelijke doeleinden aan te wenden.
De registratie bevat ook gegevens over personen die formeel niet rechtstreeks betrokken zijn bij het bestuur van een vennootschap, maar wel in een bepaalde relatie staan tot een persoon die dat wel is en daardoor mogelijkerwijs feitelijk wel betrokken zijn bij het bestuur van de vennootschap in kwestie. Te denken valt dan met name aan de echtgenoot, geregistreerd partner of levensgezel van een oprichter of van een bestuurder van een vennootschap. Op dit punt is reeds ingegaan bij de behandeling van artikel 4. In het derde lid van artikel 5 wordt bepaald dat gegevens over deze personen uitsluitend met toestemming van de betrokkene worden verstrekt aan vaste of overige gebruikers. Betrokkenen zullen hierover geïnformeerd worden door middel van het aanvraagformulier voor de verklaring van geen bezwaar.
Onder omstandigheden kan er behoefte bestaan aan verstrekking van bulkgegevens, bijvoorbeeld met het oog op koppeling met andere bestanden, datamining door derden of met het oog op een strategische beleidsanalyse in samenhang met gegevens die voor andere doeleinden zijn vergaard. Te denken valt aan criminaliteitsbestrijding in een bepaalde sector van de samenleving die naar aanleiding van bepaalde signalen voorwerp is van onderzoek. In deze behoefte voorziet het vierde lid. In geval van een verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 126gg van het Wetboek van Strafvordering, kunnen door de registratie grote groepen gegevens, in voorkomend geval zelfs integraal, in digitaal zoekbare vorm ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het desbetreffende verkennend onderzoek. Dit ter beschikking stellen behoeft niet steeds een verstrekking aan een derde te zijn in de zin dat deze van de informatie over alle betrokken personen ook zelf kan kennisnemen. Het kan bijvoorbeeld ook bestaan uit een bestandsvergelijking in een «black box» waarbij vervolgens het resultaat wordt bezien op de vraag of de verstrekking in de daaruit voortvloeiende individuele gevallen is geïndiceerd. In de clausulering «noodzakelijk» voor het verkennend onderzoek ligt onder meer besloten dat ernaar wordt gestreefd zodanige technieken – privacy enhancing technology (PET) – te gebruiken dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer tot een minimum wordt beperkt zonder onnodig afbreuk te doen aan de doeltreffendheid van het verkennend onderzoek.
Uit de registratie kunnen gegevens worden verstrekt voor wetenschappelijk dan wel statistisch onderzoek. Deze verstrekking behoeft niet nader geregeld te worden, nu hierin al is voorzien in artikel 9, derde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Opname van een specifieke regeling voor deze verstrekking in het wetsvoorstel, zoals bepleit door het College bescherming persoonsgegevens acht ik derhalve niet nodig.
Dit artikel voorziet in spontane verstrekking van gegevens door de Minister van Justitie in gevallen waarin er sprake is van voorkoming en bestrijding van misbruik van vennootschappen. Van verstrekking aan vaste gebruikers kan sprake zijn, wanneer zij op enig moment te kennen hebben gegeven dat zij ten behoeve van de uitvoering van hun taak belangstelling hebben voor bepaalde gegevens waarover de registratie in de toekomst mogelijkerwijs zou kunnen beschikken. Deze gegevens worden door middel van een verwijzing aangeduid, die vergelijkbaar is met de afnemersindicatie zoals de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) die kent. Indien vervolgens een dergelijk gegeven in de registratie wordt opgenomen, beslist de Minister van Justitie op dat moment of hij tot verstrekking van het gegeven zal overgaan. De verstrekking kan alleen specifieke personen betreffen.
De Minister van Justitie kan ook op eigen initiatief gegevens over een persoon verstrekken aan een functionaris die met de opsporing van strafbare feiten is belast, in het geval er sprake is van feiten waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat de persoon in kwestie een strafbaar feit heeft begaan. Het verstrekkingenregime kan immers geen afbreuk doen aan de bevoegdheid, in sommige gevallen zelfs de plicht, tot het doen van aangifte. Zie in dit verband de artikelen 161 en 162 van het Wetboek van Strafvordering. De betrokkene wordt overeenkomstig de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens van de verstrekking op de hoogte gesteld, tenzij het opsporingsbelang hieraan in de weg staat.
De NVvR pleit ervoor de verstrekking van gegevens aan een officier van justitie te doen in plaats van aan een opsporingsambtenaar. Zij ziet deze verstrekking als een aangifte van een strafbaar feit. Het gaat hier echter niet altijd om een aangifte van een strafbaar feit, maar om verstrekking van een gegeven dat kan duiden op een strafbaar feit. Nader onderzoek door een opsporingsambtenaar zal nodig zijn teneinde vast te stellen of er voldoende aanwijzingen zijn dat de persoon in kwestie een strafbaar feit heeft begaan.
Gegevens afkomstig van een aantal bronnen worden noch aan de vaste gebruikers, noch aan de overige gebruikers verstrekt. Het betreft gegevens die ontleend worden aan de Centrale Justitiële Documentatie, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een politieregister, de rijksbelastingdienst, de Nederlandse mededingingsautoriteit of de bijzondere opsporingsdiensten of diensten belast met het toezicht op financiële instellingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder f, van het wetsvoorstel. Ten aanzien van deze gegevens geldt in het algemeen een geheimhoudingsplicht (artikel 36 van de Wet Justitiële Documentatie, de artikelen 98 en 99 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, artikel 30 van de Wet politieregisters, artikel 67, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 90 van de Mededingingswet, artikel 31, eerste en tweede lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikel 19, vijfde lid van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 64, eerste en tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 182, eerste en tweede lid van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en artikel 87, eerste en tweede lid van de Wet toezicht natura-uitvaart verzekeringsbedrijf) op grond waarvan zij niet aan derden mogen worden verstrekt. Gelet op de aard van de gegevens ligt het in de rede om ook voor de gegevens die verkregen worden van de bijzondere opsporingsdiensten hetzelfde regime toe te passen. Voor al deze gegevens geldt derhalve een gesloten stelsel van verstrekkingen.
Het College bescherming persoonsgegevens vraagt zich af hoe het verstrekkingenverbod zich verhoudt tot het motiveringsbeginsel. De beperkingen in het doorverstrekken van strafrechtelijke gegevens hebben inderdaad tot gevolg dat in sommige gevallen adviezen niet kunnen worden verstrekt aan afnemers van de informatie, namelijk indien niet anderszins wel bruikbare informatie ter beschikking is die een afwijzende beslissing jegens de betrokkene kan onderbouwen. De strafrechtelijke informatie kan dus slechts intern worden gebruikt wanneer de wel te verstrekken achtergrondgegevens twijfel overlaten. De strafrechtelijke gegevens kunnen dan de doorslag geven voor een negatief advies dat overigens door de wel te verstrekken informatie toereikend is onderbouwd.
De Raad van State vraagt zich af of het verbod op doorverstrekking van gegevens uit gesloten systemen de bijdrage van deze wet aan de voorkoming en bestrijding van misbruik van vennootschappen niet belemmert. In dit verband merk ik op dat de betreffende gegevens wel betrokken kunnen worden bij de beoordeling van een verzoek om een verklaring van geen bezwaar voor de oprichting van een vennootschap. Indien de beoordeling negatief uitvalt, wordt de verklaring van geen bezwaar niet verstrekt en kan de desbetreffende vennootschap niet worden opgericht aannemende dat de overige gegevens toereikend zijn om de afwijzende beschikking te kunnen dragen. Hiermee wordt voorkomen dat de beoogde op te richten vennootschap op welke wijze dan ook kan worden misbruikt.
Dit artikel regelt de verstrekking van gegevens uit de registratie aan instanties in het buitenland. Voorzover deze zich bevinden in een land waar de Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L281) van toepassing is, zullen bedoelde instanties onderworpen zijn aan een rechtstelsel dat ten minste de waarborgen bevat ter bescherming van persoonsgegevens die zijn neergelegd in de richtlijn. Betreft het instanties die gevestigd zijn in een ander land, dan zal verstrekking slechts kunnen geschieden indien dat land een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens kent.
In dit artikel wordt de in artikel 10, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens neergelegde norm geconcretiseerd dat persoonsgegevens niet langer bewaard worden dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij verwerkt worden. Het artikel bepaalt dat in de registratie opgenomen persoonsgegevens uiterlijk na een periode van acht jaren worden verwijderd. Aangezien er in de registratie verschillende rechtsfeiten worden opgenomen, vangt de periode van acht jaren aan op verschillende tijdstippen, zulks afhankelijk van het specifieke rechtsfeit. Door het installeren van daartoe geeïgende software zal ervoor worden zorggedragen dat na ommekomst van de periode van acht jaren de gegevens in kwestie automatisch worden verwijderd.
Indien een vennootschap wordt opgericht, worden de in de registratie opgenomen gegevens verwijderd na acht jaren te rekenen vanaf de datum van ontbinding van de vennootschap. Wanneer een verzoek tot afgifte van een verklaring niet tot oprichting van een vennootschap leidt, of omdat de verklaring wordt geweigerd of omdat het verzoek wordt ingetrokken, vindt verwijdering van de gegevens alsmede van de gronden voor de afwijzing dan wel intrekking van het verzoek plaats uiterlijk acht jaren nadat de afwijzende beslissing onherroepelijk is geworden dan wel uiterlijk acht jaren nadat het verzoek is ingetrokken.
In het derde lid van het onderhavige artikel wordt bepaald dat persoonsgegevens die ontleend worden aan andere bronnen dan het aanvraagformulier, bij een afwijzende beslissing dan wel intrekking van het verzoek tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar reeds in het algemeen op een eerder tijdstip worden verwijderd, namelijk op het moment waarop de afwijzende beslissing onherroepelijk is geworden dan wel op het moment waarop de intrekking van het verzoek plaatsvindt. Dit is slechts anders indien het voorkomen en bestrijden van misbruik van een vennootschap als bedoeld in artikel 2, tweede lid, zich tegen de verwijdering verzet. In die situatie zal in ieder afzonderlijk geval een afweging worden gemaakt ten aanzien van de opgenomen gegevens.
In het vierde lid wordt geregeld dat ten minste eenmaal per jaar onderzocht wordt of het noodzakelijk is de opgenomen verwijzingen in de registratie te handhaven. Indien de opname niet meer nodig blijkt te zijn volgt verwijdering van deze gegevens. Het onderzoek zal geschieden door middel van een monitor. Ik wijs er uitdrukkelijk op dat in de registratie geen feitelijke informatie wordt opgeslagen, voorzover deze afkomstig is uit andere systemen. Er wordt een verwijzing (vlaggetje) geplaatst bij een subject. De verwijzing betekent dat een dienst of instelling beschikt over mogelijke relevante informatie over dat subject dan wel dat de informatie-unit van de afdeling Integriteit Bedrijfsleven van het Ministerie van Justitie beschikt over schriftelijke relevante informatie. De bronnen van de verwijzingen dienen ieder jaar aan te geven in hoeverre de verwijzing gehandhaafd kan worden. Evenzo dienen de vaste gebruikers aan te geven of zij nog belangstelling hebben voor een specifiek gegeven uit de registratie. De monitor bekijkt ieder jaar de verwijzingenpraktijk van de registratie en draagt verbeterpunten aan die in het jaar daarop geïmplementeerd dienen te worden. Het monitorverslag wordt gepubliceerd. Middels het monitoren van de gegevens wordt inzicht verkregen in de kwaliteit van de gegevens, terwijl iedere zogenoemde verwijzing wordt gevolgd op de afloopdatum.
De NOVA en de NVvR pleiten voor opname van een algemene regeling in het wetsvoorstel in die zin dat alle gegevens gelijktijdig uit de registratie worden verwijderd. De NOVA zou nog een onderscheid willen maken in «houdbaarheid» van gegevens. Echter, aangezien de gegevens niet allemaal op een en hetzelfde tijdstip worden opgenomen in de registratie, kan de termijn van acht jaren ook niet op een voor alle gegevens gelijk tijdstip een aanvang nemen en eindigen.
Het College bescherming persoonsgegevens vraagt zich af waarom er voor een periode van acht jaren is gekozen. In de praktijk is gebleken dat na acht jaren na een laatste relevante opname van gegevens, de bruikbaarheid zodanig is afgenomen dat het nut van de gegevens gelet op het doel van de registratie niet meer opweegt tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bij de vennootschap betrokken personen.
De artikelen 68, derde lid en 179, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden aangepast in dier voege dat de daarin bedoelde gegevens voortaan verstrekt zullen worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de rijksbelastingdienst. Voorts wordt bepaald dat de voormelde organen de Minister van Justitie kosteloos hun gegevens ter beschikking stellen door inzage te verschaffen dan wel uittreksels af te geven.
In dit artikel wordt de Wet politieregisters aangepast in die zin dat de Minister van Justitie op diens verzoek ook gerechtigd is tot verkrijging van gegevens uit een politieregister indien hij deze behoeft in verband met de uitvoering van het onderhavige wetsvoorstel. Artikel 14, eerste lid, onder k, van het Besluit politieregisters kan dan worden geschrapt. Het College bescherming persoonsgegevens (voorheen de Registratiekamer) heeft in zijn advies te kennen gegeven dat het de formulering onvoldoende bepaald acht. Het College adviseert vast te houden aan de bestaande omschrijving in artikel 14, eerste lid, onder k, van het Besluit politieregisters. Dat regelt dat verstrekking slechts kan plaatsvinden in verband met de afgifte van een verklaring van geen bezwaar. Ik meen dat deze gedachte miskent dat het wetsvoorstel juist het gebruik van de registraties verruimt en tevens ziet op het tegengaan van misbruik. De verstrekking uit de politieregisters is vooral voor dit verruimde gebruik van belang.
De Raad van State merkt in zijn advies op dat deze wijziging van artikel 15 van de Wet politieregisters op een gegevensverzameling ziet en niet op de uitvoering van specifieke wetten en taken zoals genoemd in de overige bepalingen van artikel 15. Ik deel de visie van de Raad in deze niet. De verstrekking van gegevens uit de politieregisters strekt ter uitvoering van mijn wettelijke taak ten aanzien van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar tegen de oprichting van een vennootschap.
Dit artikel regelt dat de Minister van Justitie jaarlijks een openbaar verslag uitbrengt over het functioneren van de registratie. Hierin wordt onder meer het aantal malen vermeld dat gegevens verstrekt zijn aan organen als bedoeld in artikel 5, tweede lid. Tevens wordt aangeduid aan welke organen de verstrekking heeft plaatsgevonden en voor welke doeleinden. Dit bevordert de transparantie van het gebruik.
Overeenkomstig de suggestie van de Raad van State is in de wet bepaald dat na de werkingtreding van de wet een evaluatie zal plaatsvinden van haar doeltreffendheid en de effecten voor de praktijk. Deze zal reeds eerder dan de door de Raad van State voorgestelde termijn worden uitgevoerd, namelijk na twee jaren. De evaluatie zal ik aan de Staten-Generaal doen toekomen.
Aangezien het voor de uitvoering van deze wet van belang is dat de gebruikte geautomatiseerde systemen daarmee overeenkomstig zijn ingericht, wordt in dit artikel bepaald dat de wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28217-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.