28 215
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen strekkende tot het verruimen van de bevoegdheid van de politierechter en de enkelvoudige kamer in hoger beroep (verruiming bevoegdheid enkelvoudige kamers)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. VOORSTEL VAN WET

In het opschrift ontbraken de zinsnedes «, het Wetboek van Strafrecht» en «(verruiming bevoegdheid enkelvoudige kamers)»; aan het eind van het opschrift stond de zinsnede «, alsmede tot het afschaffen van de eenparigheidsregels in hoger beroep».

Aan het eind van de preambule stond de zinsnede «, en de wettelijke bepalingen die in hoger beroep een beslissing met eenparigheid van stemmen voorschrijven af te schaffen».

In Artikel I stond na onderdeel C een onderdeel D, luidend:

D

Artikel 424 vervalt.

De Artikelen IIIV zijn vernummerd tot IIIV; Artikel II is ingevoegd.

In Artikel IV, tweede lid, luidde de zinsnede na de komma als volgt: «blijven de artikelen 411 en 424 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing zoals zij luidden voor die inwerkingtreding».

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

In het opschrift ontbraken de zinsnedes «, het Wetboek van Strafrecht» en «(verruiming bevoegd-heid enkelvoudige kamers)»; aan het eind van het opschrift stond de zinsnede «, alsmede tot het afschaffen van de eenparigheidsregels in hoger beroep».

De tweede alinea van paragraaf 1 komt in de plaats van een passage, luidend: «Voorts wordt, mede in verband met de verruiming van de competentie van de politierechter, voorgesteld de wettelijke bepalingen die in sommige gevallen voorschrijven dat de appelrechter met eenparigheid van stemmen moet beslissen, te laten vervallen.»

In de eerste alinea van paragraaf 2 luidde de vierde zin: «Het koninklijk besluit van 24 december 1925, Stb. 484 zal in dat verband worden ingetrokken.» In de derde alinea luidden de tweede en derde zin: «Berechting door een meervoudige kamer verkleint de kans dat verkeerde inschattingen worden gemaakt van bewijs of strafwaardigheid. Verder kan de politierechter, mede omdat collegiaal overleg in raadkamer niet aan de orde is, onmiddellijk uitspraak doen; in die gevallen ontbreekt derhalve de reflectie achteraf.» De laatste zin van deze alinea luidde: «Eventueel zou een dergelijk vervolgingsbeleid zelfs met behulp van richtlijnen bevorderd kunnen worden.»

Voorts was in plaats van de alinea's beginnend met «Nederland blijft» de volgende passage opgenomen: «Aangetekend zij nog dat Nederland ook na de voorgestelde aanpassing blijft behoren tot de landen die relatief beperkte berechtingsbevoegdheden aan de enkelvoudige strafkamer in eerste aanleg toedelen. Aangestipt kan nog worden, dat voorgesteld wordt de competentieregeling van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in dezelfde zin te wijzigen als die van het Wetboek van Strafvordering.»

In paragraaf 3 ontbraken de alinea's beginnend met «In het advies».

Paragraaf 4 luidde als volgt:

4. Eenparigheidsregels in appel

Artikel 424 Sv beperkt de processuele risico's voor de verdachte in appel. Het eerste lid bepaalt dat slechts met eenparigheid van stemmen kan worden bewezen verklaard datgene waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken. Die eenparigheid is niet vereist, indien bij een alternatieve tenlastelegging is beslist dat door de verdachte een der hem ten laste gelegde feiten is begaan. Het tweede lid bepaalt dat indien alleen de verdachte in hoger beroep is gekomen, hij ter zake van hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, slechts met eenparigheid van stemmen tot een zwaardere straf kan worden veroordeeld. Het derde lid geeft een uitbreiding aan de laatstgenoemde regel voor het geval tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf is gevorderd. De eenparigheidsregels vinden hun achtergrond in de gedachte dat het merkwaardig zou zijn dat in appel tot een bewezenverklaring of – bij het alleen appelleren door de verdachte – zwaardere straf wordt besloten, terwijl een minderheid van de rechters die zich in eerste aanleg en hoger beroep over de zaak hebben gebogen, die beslissing steunt. In eerste aanleg kan immers met eenparigheid van stemmen tot vrijspraak besloten zijn, terwijl twee raadsheren in appel tot een bewezenverklaring willen komen.

De toepasselijkheid van de eenparigheidsregel is evenwel niet beperkt tot het geval waarin de berechting in eerste aanleg door een meervoudige kamer heeft plaatsgevonden. De eenparigheidsregels zijn ook van toepassing, in het geval de strafzaak in eerste aanleg door de politierechter is berecht. Zij resulteren er in, dat in het geval één politierechter van een bepaald feit heeft vrijgesproken, drie raadsheren soms slechts bij eenparigheid van stemmen tot een bewezenverklaring of zwaardere straf kunnen komen. Dat komt, in het licht van de ratio van de eenparigheidsregels, onwenselijk en ongerijmd voor. Deze ongerijmdheid gaat door de voorgestelde verruiming van de bevoegdheid van de politierechter als in dit wetsvoorstel vervat, een grotere rol spelen. Het ligt dan ook alleen al op deze grond in de rede, in ieder geval de toepasselijkheid van de eenparigheidsregels bij appel tegen politierechtervonnissen uit te sluiten.

Bezien is vervolgens, of er grond is de eenparigheidsregels te handhaven voor de berechting in appel van uitspraken van de meervoudige kamer. Naar de mening van de regering is dat niet het geval. Daarvoor zijn een aantal redenen. In de eerste plaats staan de onderhavige regels op gespannen voet met de integrale verantwoordelijkheid van de appelrechter voor de berechting in appel, die uit artikel 423 Sv voortvloeit (vgl. ook J. de Hullu, Over rechtsmiddelen in strafzaken, Arnhem 1989, p. 206–210). Die verantwoordelijkheid impliceert immers dat de appelrechter, ook in het licht van eventuele nieuwe informatie, tot de uitspraak komt die hij materieel voor juist houdt. Artikel 424 Sv impliceert, dat de rechter ook in het geval nieuwe informatie beschikbaar is gekomen, soms niet tot de uitspraak kan komen die twee van de drie raadsheren voor de juiste houden. In de tweede plaats is het onwenselijk indien de procesrisico's voor de verdachte te zeer beperkt worden. Vastgesteld is reeds, dat de enkelvoudige kamer in appel geen langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf kan opleggen dan de verdachte bij het vonnis in eerste aanleg is opgelegd. Indien naar diens mening een langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in de rede ligt, dient hij de zaak derhalve te verwijzen naar de meervoudige kamer. Wordt de besluitvorming daar, in het geval enkel de verdachte heeft geappelleerd, gebonden aan eenparigheid van stemmen, dan zal zulks in de eerste plaats een rol spelen bij de beslissing of verwezen wordt, en in de tweede plaats bij de beslissing die na verwijzing genomen wordt.

Wellicht ten overvloede kan nog worden aangestipt dat beide eenparigheidseisen, op welker naleving de Hoge Raad blijkens de gepubliceerde jurisprudentie niet toeziet, in die zin iets «toevalligs» hebben dat hun toepasselijkheid mede van de inrichting van de tenlastelegging (artikel 424, eerste lid, Sv; vgl. HR 3 mei 1994, NJ 1994, 613) en het al dan niet meeappelleren van het OM (artikel 424, derde lid, Sv) afhankelijk is. Meeappelleren door het OM met als enkele reden het buitenspel zetten van de eenparigheidsregels is daarbij niet toegestaan, de enkele omstandigheid dat het vonnis in eerste aanleg conform de vordering van het OM is gewezen levert echter nog geen bewijs op van dit oogmerk.

De paragrafen 5 en 6 zijn vernummerd tot 4 en 5.

In de artikelsgewijze toelichting ontbrak «en III», na «Artikel II». Voorts was de volgende passage opgenomen:

Artikel I, onderdeel D

De gevolgen van de voorgestelde wijziging zijn in het voorgaande, met name paragraaf 4, toegelicht.

Tenslotte zijn ook in de artikelsgewijze toelichting de Artikelen III en IV vernummerd tot IV en V, en is de laatste zin aan de toelichting van deze artikelen toegevoegd.

Naar boven