28 202
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met het verblijf van in bewaring gestelde verdachten alsmede arrestanten in een politiecel (verblijf in politiecellen)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 februari 2002

De regering is de leden van de fracties zeer erkentelijk voor het leveren van inbreng in zulk een korte termijn. Bij de beantwoording is zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. In geval van onderling verband of samenhang tussen de vragen van de diverse fracties zijn deze bij de beantwoording bij elkaar genomen.

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA vragen of zij het goed zien dat de wettelijke regeling ook van toepassing is op jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar en of zulks verantwoord is. De regeling kan inderdaad ook op jeugdigen worden toegepast Gelet op de bijzondere positie van jeugdigen ben ook ik van oordeel dat in beginsel vrijheidsbeneming in justitiële jeugdinrichtingen de voorkeur verdient. Ook bij de justitiële jeugdinrichtingen kunnen zich echter capaciteitstekorten voordoen, waardoor men voor de keuze gesteld kan worden van vrijlating van een jeugdige gehechte dan wel voortzetting van een verblijf in een politiecel. Het toepassen van een dergelijke maatregel zal ten allen tijde alleen kunnen geschieden indien geen andere oplossing mogelijk is. Voor jeugdigen geldt ten opzichte van de volwassen gedetineerden deels een andere regeling. Ten eerste dient de rechter ingevolge artikel 493, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering altijd, indien hij een bevel tot voorlopige hechtenis voor een jeugdige verdachte afgeeft, na te gaan of de tenuitvoerlegging van het bevel, hetzij onmiddellijk hetzij na bepaald tijdsverloop kan worden geschorst. Voorts heeft de rechter op grond van het derde lid van dit artikel de mogelijkheid om voor het ondergaan van de voorlopige hechtenis in beginsel iedere plaats aan te wijzen die hiervoor geschikt is. Deze regeling sluit derhalve niet uit dat de rechter zelf een andere plaats aanwijst waar de voorlopige hechtenis dient te worden ondergaan.

De leden van deze fractie vragen voorts in te willen gaan op de vraag hoe dit voorstel zich verhoudt met het Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind (IVRK). Voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming is artikel 37 van het IVRK van belang waarin enige regels worden gegeven voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming. Deze regels geven geen specifieke aanduiding van de plaats waar een vrijheidsbeneming dient te worden ondergaan, doch behelzen meer algemene richtsnoeren. In Artikel 37onder b wordt aangegeven dat geen enkel kind op onwettige of onwillekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming dient te geschieden overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur. Voor wat betreft de Nederlandse situatie wordt hier, ook na invoering van de onderhavige maatregel, aan voldaan. Artikel 37onder c geeft als bejegeningsregel aan dat ieder van zijn vrijheid beroofd kind wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat een kind gescheiden wordt gedetineerd van volwassenen, tenzij het belang van het kind anders verlangt. Verder heeft ieder kind recht op contact met zijn familie, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.

Ik meen dat de Nederlandse situatie ook hieraan voldoet. Bij het verblijf in een politiecellen worden de jeugdigen gescheiden gedetineerd. Ingevolge artikel 15, vierde lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen treft de korpschef een regeling voor onder andere telefoneren en bezoek van de gedetineerde. Ten aanzien van een minderjarige zal daarbij onderkend moeten worden dat het contact met zijn ouders bijzonder aandacht verdient.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen hoelang de gemiddelde verblijfsduur in een politiecel is. De gemiddelde verblijfsduur ligt thans voor voorlopig gehechten op twee tot drie dagen. Voor de groep van arrestanten ligt de duur op vijf tot zes dagen. De leden van de fractie van de VVD vragen met hoeveel procent de gemiddelde verblijfsduur zal toenemen ten gevolge van het onderhavige wetsvoorstel. Het streven blijft er opgericht om de duur van het verblijf in een politiecel zo veel mogelijk te beperken. Het middel mag ook pas worden toegepast als er geen plaats in een inrichting is danwel het transport nog niet terstond geregeld kan worden. In beginsel verwacht ik een voortzetting van de huidige praktijk, maar een en ander zal mede afhankelijk zijn van de capaciteit op een bepaald moment. De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen waarom is gekozen voor een maximale termijn van tien dagen. De leden van de fractie van D66 vragen waarom niet is gekozen voor bij voorbeeld een termijn van zeven dagen. Met deze termijn is aangesloten bij de maximale duur die voor het bevel tot bewaring geldt. Ook bij de vreemdelingenbewaring wordt thans een maximale termijn van tien dagen in een politiecel toegestaan. Met deze termijn is de uiterste grens aangegeven. Zoals hiervoor al is aangegeven ligt de gemiddelde verblijfsduur thans ruim onder de maximaal toelaatbare termijn.

Door de leden van de fractie van de VVD wordt gevraagd of een persoon die al is geplaatst in een huis van bewaring nog kan worden teruggeplaatst in een politiecel voor maximaal tien dagen. Dit is niet mogelijk. De wettelijke regeling heeft alleen betrekking op personen die al in een politiecel verblijven en waarvan het verblijf aldaar in verband met plaatsgebrek in de inrichtingen moet worden voortgezet.

De leden van de fractie van het CDA vragen een reactie op signalen van de politie dat de politie in haar opsporingsvermogen aangetast zal worden als zij politiecellen ter beschikking moet blijven stellen. De regeling beoogt niet primair een uitbreiding te geven aan het gebruik van politiecellen, doch ziet in beginsel op legalisering van het tot voor kort gehanteerde gedoogbeleid van de rechter. Het gebruik van politiecellen gaat in overleg en afstemming met de korpschefs. Ook thans wordt bij voorbeeld bij grootschalige evenementen door de korpschefs wel aangegeven dat men een bepaald aantal cellen vrij wil houden voor mogelijke aanhouding bij verdenking van strafbare feiten. Daar wordt dan rekening mee gehouden.

De leden van deze fractie vragen voorts waarom het eerdere wetsvoorstel niet gewoon is ingediend en of niet voorzienbaar was dat de capaciteit weer overbelast zou worden. Het eerdere wetsvoorstel is bij brief van 20 juli 2000 ingetrokken, omdat er op dat moment geen sprake was van een structureel capaciteitsgebrek. De huidige capaciteitstekorten, in het bijzonder de explosieve groei van het aantal drugkoeriers was niet voorzien. Voorts wordt gevraagd of rekening is gehouden met de zogeheten seizoensinvloeden. Deze factor is inderdaad een gegeven waarmee bij prognoses en inzet van beschikbare capaciteit rekening wordt gehouden.

De leden van de CDA-fractie stellen voorts nog een zevental vragen naar aanleiding van de debatten van 12 december 2001 en 23 januari 2002.

De vragen twee tot en met vijf hebben geen rechtstreeks verband met het onderhavige wetsvoorstel en vergen overleg met het openbaar ministerie. Ik zal deze vragen bij afzonderlijke brief beantwoorden.

Deze leden vragen hoeveel gedetineerden er in 2001 versneld zijn ontslagen. Dit betreft 327 gedetineerden.

Voorts vragen deze leden hoeveel cellen er vanaf 1oktober 2001 bij de huizen van bewaring zijn gekomen en hoeveel cellen vanaf 1998 buiten werking zijn gesteld. Daarop aansluitend vragen deze leden hoeveel slikkerscellen er extra zijn bijgekomen vanaf 1 oktober 2001.

Volgens de prognose begin 2001 diende het gevangeniswezen eind vorig jaar te beschikken over 12 675 cellen. Gelet op het groeiend aanbod van in te sluiten justitiabelen heeft het gevangeniswezen uiteindelijk 12 806 cellen ingezet. In onderstaand staatje wordt de capaciteitsontwikkeling sinds 1996 inzichtelijk gemaakt.

Jaar199619971998199920002001
Regulier11 11211 47811 68912 00411 40911 732
Vreemdelingen9751 0751 3661 2031 2081 072
Gerealiseerde capaciteit12 08712 55313 05513 20712 61712 806

Ten behoeve van het project opvang bolletjesslikkers heeft het gevangeniswezen 48 plaatsen noodcapaciteit in Scheveningen gerealiseerd. Na beëindiging van het project in september is deze capaciteit ingezet voor de opvang van justitiabelen. Begin dit jaar is de zgn. logeercapaciteit (24 plaatsen) specifiek ingezet voor de eerste opvang van mannelijke drugskoeriers na inbewaringstelling en na vaststelling dat zij geen drugs meer in het lichaam hebben.

De veronderstelling van de leden van de fractie van D66 dat de termijn van 10 dagen boven op de termijn van de ophouding voor verhoor en de inverzekeringstelling komt is juist. De leden van deze fractie vragen tevens wat de maximale termijn van het verblijf kan zijn. Dit zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. De maximale termijn kan bestaan uit de termijn voor ophouding voor verhoor van zes uren. Deze zes uren kunnen echter, indien de ophouding deels valt in de nachtelijke uren, feitelijk meer bedragen, omdat de nachtelijke uren tussen middernacht en negen uur in de ochtend niet meetellen. Daarop kan dan worden opgeteld de tijd die inverzekeringstelling wordt doorgebracht. Deze termijn bedraagt maximaal drie dagen. Dit bevel kan voor maximaal drie dagen worden verlengd. De praktijk laat echter zien dat doorgaans de verlenging niet wordt toegepast en direct tot bewaring wordt overgegaan. Vervolgens kan de termijn van bewaring van maximaal tien dagen hierbij worden geteld.

Door de leden van deze fractie wordt gevraagd of het openbaar ministerie in hoger beroep is gegaan van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam en zo nee waarom niet. Voorts wordt gevraagd of de uitspraak maatstaf is voor de andere arrondissementen.

Sinds maart 2001 is de onderhavige problematiek bekend. Ik heb de Kamer daarover bericht bij brief van 5 september 2001 (Kamerstukken II, 24 587, nr.69). Sinds maart 2001 wordt in het arrondissement Rotterdam in een bevel tot bewaring een clausule opgenomen, inhoudende dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een huis van bewaring. Daarmee is verblijf in een politiecel uitgesloten. Wanneer de vordering tot inbewaringstelling niet is toegewezen, kan de officier van justitie op voet van artikel 446 Wetboek van Strafvordering in hoger beroep. Aangezien de vordering zelf echter is toegewezen, is dat hier niet aan de orde.

In andere arrondissementen varieert het beleid, een aantal (grote) arrondissementen hanteert ook de nuloptie, in andere arrondissementen varieert het aantal dagen dat verblijf in een politiecel is toegestaan tot maximaal 10 dagen, gerekend vanaf de datum inbewaringstelling.

De leden van deze fractie vragen voorts of het mogelijk is dat iemand door de politierechter wordt veroordeeld tot een korte vrijheidsstraf en dat hij deze in een politiecel moet uitzitten. In beginsel zal de veroordeelde een oproep krijgen om zich op enig moment te melden bij een inrichting voor het ondergaan van de vrijheidsstraf (het zogeheten zelfmelden). Er is dan een plaats beschikbaar in een inrichting. Indien een veroordeelde tot een korte vrijheidsstraf niet heeft voldaan aan de oproep om de straf uit te zitten en hij op een later moment wordt gearresteerd in verband met een nog te ondergane vrijheidsstraf kan het inderdaad voorkomen dat hij eerst tijdelijk in een politiecel verblijft in afwachting van een plaats in een inrichting.

De leden van de fractie van D66 stellen voorts nog een aantal vragen omtrent de politiecellen. Zij vragen aan welke eisen een politiecel moet voldoen. Ook de leden van de fractie van de SGP vragen in dit verband of en zo ja het bestaande onderscheid tussen politiecellen die geschikt geacht worden voor langer verblijf en cellen waarvoor dat niet geldt, gehandhaafd blijft Aangegeven is dat het moet gaan om politiecellen die voldoen aan de regels die voor politiecellencomplexen zijn gesteld. Deze norm wordt ook thans gehanteerd. In de Regeling politiecellencomplexen worden nadere eisen gesteld aan de inrichting van een politiecel. Dit zijn minimumnormen. De verdere inrichting van een cel kan per regio en per cellencomplex verschillen. Zo kan het bijvoorbeeld inderdaad zo zijn dat een aantal cellen in Amsterdam anders is ingericht dan elders in de regio. Voorts vragen deze leden of in al deze cellencomplexen een onafhankelijke externe commissie werkzaam is die de bejegening van de arrestanten controleert. Dit klopt, inmiddels zijn er in alle regio's dergelijke commissies van toezicht op de cellencomplexen ingesteld. In sommige gevallen is er sprake van een interregionale commissie. Voorts vragen deze leden of er extra eisen aan arrestantenbewakers worden gesteld in verband met een langer verblijf in een politiecel en of het in de praktijk voorkomt dat particuliere beveiligers deze taak vervullen alsmede of de regering dit wenselijk acht. De bedrijfsvoering waaronder de arrestantenbewaking is een decentrale verantwoordelijkheid. Sommige korpsbeheerders schakelen daarbij inderdaad particuliere bewakers in. Ik ga er vanuit dat de kwaliteit van het in te zeten personeel voldoende is gewaarborgd. De onafhankelijke toezichthoudende commissies zullen eveneens hier op toezien. Er zijn geen signalen dat de arrestantenzorg van onvoldoende niveau is. Ten slotte vragen deze leden of de verschillende politiebureaus allemaal hetzelfde regime hebben en hoe vaak iemand bezoek mag ontvangen. Ingevolge het Besluit beheer regionale politiekorpsen treft de korpsbeheerder onder meer een regeling met betrekking tot roken, ontspanning, het telefoneren en het ontvangen van bezoek van de ingeslotene. Dit brengt met zich mee dat het regime dus per regio en derhalve per politiecellencomplex kan verschillen. De regeling met betrekking tot het bezoek wordt eveneens door de korpsbeheerder vastgesteld en kan dus ook verschillen per complex. Voorts wordt nog gevraagd of het verschil uitmaakt of iemand nog verdachte is of dat het gaat om een afgestrafte die zijn straf uitzit. Er is geen verschil, zij het dat er bij een verdachte van een strafbaar feit sprake kan zijn van het toepassen van beperkingen, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, van het Besluit inverzekeringstelling.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het wetsvoorstel ook los van het plan van aanpak zou zijn ingediend. Het wetsvoorstel kan een bijdrage leveren aan de problematiek zoals omschreven in het plan van aanpak. Ook los van deze problematiek was er reden om over te gaan tot regeling bij wet op grond van de rechtspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij het bestaande beleid dat een verblijf van maximaal tien dagen in een politiecel werd toegestaan, werd te niet gedaan alsmede op grond van de ontstane capaciteitstekorten. De leden van deze fractie vragen voorts of met dit wetsvoorstel niet de bestaande praktijk waarbij het verblijf in politiecellen feitelijk werd gedoogd wordt gelegaliseerd met het oog op een specifieke situatie te weten de grote aantallen drugkoeriers. Met het wetsvoorstel wordt beoogd het eerdere gedoogbeleid van de rechter, om toe te staan dat de voorlopige hechtenis voor een periode van maximaal tien dagen in een politiecel ten uitvoer wordt gelegd wettelijk vast te leggen. De noodzaak daartoe is gegeven door het capaciteitstekort, dat thans mede wordt veroorzaakt door de grote aantallen drugkoeriers.

De leden van de fractie van de SP vragen een reactie op de stelling dat het verblijf in politiecellen een te zware aanslag vormt op de verdachten in de zin van fysieke en geestelijke ontberingen en of de regering voornemens is humaniserende maatregelen te treffen. De plaatsing in een inrichting verdient idealiter de voorkeur boven een verder verblijf in een politiecel. Met het oog daarop is het verdere verblijf in een politiecel dan ook alleen toegestaan indien er geen plaats is in een inrichting. Het verblijf zal door het soberder karakter ook als zwaarder worden ervaren. Mede met het oog daarop is dan ook een beperking aangebracht in de tijdsduur van het toegestane verdere verblijf en zijn alleen cellen aangewezen die voldoen aan de regels voor het politiecellencomplex. Deze cellen dienen te voldoen aan een aantal voorwaarden. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden meen ik dat de regeling inzake het verdere verblijf in een politiecel er wel toe zal kunnen leiden dat er sprake is van een als zwaarder ervaren verblijf, doch niet zo ver gaat dat gesproken kan worden van een te zware aanslag op de verdachten in die zin dat gesproken moet worden over fysieke of geestelijke ontberingen.

De leden van deze fractie vragen onder verwijzing naar het advies dat de Raad van State heeft uitgebracht bij het wetsvoorstel 28 201 om een reactie op de opmerking dat de verdachten in staat moeten worden gesteld lichaamsoefening te kunnen krijgen. Voor het geven van de gelegenheid tot lichamelijke oefening is gekwalificeerd personeel noodzakelijk alsmede materiaal dat bij de oefeningen gebruikt kan worden en een geschikte ruimte om de oefeningen te kunnen verrichten. Het zou te ver gaan degelijke voorzieningen in een politiecellencomplex op te nemen. Ingevolge het Besluit beheer regionale politiekorpsen dient de korpsbeheerder te voorzien in een regeling voor het luchten. Het Besluit inverzekeringstelling geeft daarvoor als richtlijn tweemaal daags gedurende tenminste een half uur. Gedurende dit luchten staat het de ingeslotene vrij om zelf enkele eenvoudige oefeningen te doen.

De leden van deze fractie vragen ten slotte of zonder dat de mogelijkheid van bezwaar of beroep is geopend, toch niet de mogelijkheid open gehouden moet worden de gedetineerde over te plaatsen naar een «gewone» inrichting. Allereerst wil ik erop wijzen dat de gedetineerde de mogelijkheid heeft om bij de voorzieningenrechter op te komen tegen het besluit tot verder verblijf in een politiecel en in zoverre dus wel een mogelijkheid heeft om tegen de plaatsing op te komen. Daarnaast geldt dat zodra plaatsing in een inrichting mogelijk is de betrokkene natuurlijk overgeplaatst dient te worden.

Artikelsgewijs

Artikel I

De leden van de fractie van de PvdA vragen op grond van welke criteria de selectiefunctionaris bepaalt of iemand in een politiecel wordt opgesloten. Zien deze alleen op de plaatsingsmogelijkheden of worden er ook andere aspecten, zoals beheersaspecten of veiligheidsaspecten bij betrokken. In beginsel zal alleen de plaatsingsmogelijkheid het criterium vormen. Dit sluit overigens niet uit dat indien het (verdere) verblijf in de politiecel blijkt grote problemen met zich mee te brengen, daaraan in een specifieke situatie na melding aan de selectiefunctionaris zoveel mogelijk getracht zal worden tegemoet te komen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of ook gedetineerden tegen wie lopende het onderzoek een bevel tot gevangenneming is gelast hieronder kunnen vallen en of ook de tenuitvoerlegging van de hechtenis onder deze regeling zullen vallen. Degene tegen wie een bevel tot gevangenneming is gelast kunnen indien niet aanstonds een plaats in een huis van bewaring beschikbaar is hieronder vallen. Ook de groep van arrestanten die nog een hechtenisstraf dienen te ondergaan valt onder de regeling. De veronderstelling van de leden van deze fractie dat degene ten aanzien van wie plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is gelast hier niet onder vallen is juist. Deze personen zullen immers ten tijde van het geven van de last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet meer in een politiecel verblijven.

De leden van de fractie van de SGP vragen in dit verband wat de betekenis is van de woorden «die in een politiecel verblijft» en of deze toevoeging verhindert dat de regeling ook kan worden toegepast op personen die niet in een politiecel verblijven. Het zal inderdaad, zoals uit de beantwoording van voorgaande vragen ook al blijkt, moeten gaan om personen die al in een politiecel verblijven. Het kan daarbij gaan om personen die daar verblijven in het kader van een inverzekeringstelling, dan wel om personen die in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel zijn gearresteerd en in het kader van deze arrestatie (tijdelijk) in een politiecel verblijven. Het is derhalve niet de bedoeling dat personen die al in een huis van bewaring verblijven kunnen worden teruggeplaatst naar een politiecel.

Artikel II

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de huidige praktijk ten aanzien van insluiting in politiecellen van jeugdige verdachten en stellen de vraag hoeveel kinderen in het kader van ondertoezichtstelling dan wel strafrechtelijke plaatsing in een politiecel zijn geplaatst.

In 2001 zijn 3192 jongens en 217 meisjes door het openbaar ministerie aangemeld bij de afdeling Individuele Jeugd Zaken in verband met plaatsing in het kader van een voorgenomen vordering inbewaringstelling.

Van deze jeugdigen zijn 2799 jongens en 155 meisjes geplaatst in een opvanginrichting. Van de overigen jeugdigen is de preventieve hechtenis geschorst of zijn zij heengezonden (van wie slechts één wegens plaatsgebrek).

Gemiddeld verbleven jeugdigen gerekend vanaf de datum inbewaringstelling tot aan het moment van opname in een opvanginrichting 1½ dag in een politiecel (de gemiddelde duur van het verblijf op het politiebureau na aanvang van de inbewaringstelling bedroeg voor jongens 1,4 dagen en voor meisjes: 2,9 dagen).

Onder toezicht gestelde jeugdigen die voor crisisopvang in aanmerking komen worden zelden of nooit in politiecellen geplaatst, maar in opvanginrichtingen.

De leden van de fractie van de CDA vragen hoe groot de capaciteitstekorten bij de justitiële jeugdinrichtingen zijn en waardoor deze worden veroorzaakt Voorts vragen zij waarom de toezegging dat de wachtlijsten begin 2002 zijn weggewerkt niet wordt nagekomen en of er in deze inrichtingen afdelingen leeg staan.

In 2001 was er sprake van het volgende tekort aan plaatsen. In dat jaar waren gemiddeld 832 opvangplaatsen beschikbaar. Op basis van de informatie over onder meer de feitelijke bezetting, wachtlijsten en aantal lopende vonnissen is vastgesteld dat de feitelijke behoefte aan opvangcapaciteit in 2001 gemiddeld 881 plaatsen bedroeg. Voor de behandelinrichtingen bedroeg het feitelijk benodigde aantal plaatsen gemiddeld 1215 terwijl er 1108 beschikbaar waren.

Aan het einde van het jaar 2001 is tengevolge van onttrekking van capaciteit en een fors aanbod van preventief gehechte jeugdigen sprake geweest van stagnatie in de plaatsing. Voor wat betreft de capaciteitsbeperkingen ten gevolge van personele problematiek in de justitiële jeugdinrichtingen, kan ik u berichten dat een dezer dagen de beantwoording van de vragen die het lid Duijkers hierover heeft gesteld zal uitgaan.

Inmiddels is de situatie verbeterd: preventief gehechte jeugdigen worden dagelijks in de opvanginrichtingen geplaatst terwijl aanmeldingen voor behandelinrichtingen direct worden verwerkt.

Hierbij moet wel rekening worden gehouden met doorlooptijden (tijd tussen aanmelding en plaatsing) die verband houden met het logistieke proces. Er vindt thans een actieve monitoring plaats op dit logistieke proces met als doel de wachttijden te bekorten en de capaciteit nog optimaler te benutten.

Wachtlijsten bestaan op het ogenblik voor jeugdigen die een specifieke behandeling nodig hebben (VIC, zeden en LVG). Met betrekking tot jeugdigen die op basis van een civielrechtelijke titel geplaatst dienen te worden, worden de afspraken in het crisisconvenant OTS gevolgd.

Op 31 januari 2002 staan op de wachtlijst 17 meisjes en 5 jongens.

In enkele open behandelinrichtingen is sprake van lege plaatsen. Naar de oorzaak hiervan wordt een onderzoek ingesteld. Tevens wordt bezien of het mogelijk is om tot herbestemming van deze capaciteit te komen.

Artikel III

De leden van de fractie van de PvdA informeren of ook met schrapping van dit artikel de mogelijkheid om de plaatsing aan de rechter voor te leggen is verdwenen. De gedetineerde die bezwaar heeft tegen de plaatsing in een politiecel zal zijn bezwaar door middel van een civiel kort geding aan de rechter kunnen voorleggen.

De leden van de fractie van de Christen Unie vragen of het laten vervallen van deze bepaling onvermijdelijk is of voor de in het wetsvoorstel bedoelde situaties andere oplossingen denkbaar zijn. De leden van deze fractie wijzen hierbij op de opmerking van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming dat deze bepaling betrekking heeft op de principiële keuze in rolverdeling tussen de rechter en de officier van justitie. Het laten vervallen van deze bepaling is ingegeven door de omstandigheid dat de selectiefunctionaris in het onderhavige wetsvoorstel wordt aangewezen als degene die uiteindelijk de plaatsing bepaalt en een overlap van bevoegdheden niet wenselijk is. Voorts kan hierbij worden opgemerkt dat in zoverre ook de principiële scheiding tussen rechter en de officier van justitie niet meer van belang is omdat de plaatsing is opgedragen aan een derde, namelijk de selectiefunctionaris. Hij is ook degene die een overzicht heeft van de totale capaciteit. In dit kader kan er voorts op worden gewezen dat de rechter en de officier van justitie bevoegd zijn, op grond van het bestaande artikel 15, vierde lid, van de Pbw om aanwijzingen te geven omtrent de wijze van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en vrijheidsbeperkende maatregel. Ook een eventueel verblijf in een politiecel kan hier onder vallen. De selectiefunctionaris neemt deze aanwijzingen doorgaans over.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven