Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28201 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28201 nr. 5 |
Ontvangen 4 februari 2002
De regeling is de leden van de Tweede Kamer erkentelijk voor de snelle totstandkoming van het verslag bij het onderhavige voorstel van wet. Dit stelt de regering in staat om voortvarend door te gaan met de uitvoering van deze onderdelen van het Plan van aanpak drugssmokkel dat uw Kamer bij brief van 18 januari 2002 (kamerstukken II 2001/02, 28 192, nr. 1) is toegezonden en waarover van gedachten is gewisseld tijdens het debat op 23 januari jl.
De regering realiseert zich dat de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers een ingrijpende maatregel is in de strijd tegen de drugskoeriers. De verschillende fracties stellen daarom ook terecht kritische vragen. Bij de beantwoording van de vragen zal ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aanhouden. Daar waar de verschillende fracties over hetzelfde onderwerp vragen hebben gesteld worden deze tezamen beantwoord.
De leden van de fractie van de PvdA vinden dat de te nemen noodmaatregelen proportioneel dienen te zijn ten opzichte van de omvang van de problematiek van de drugs. De leden van de fractie van GroenLinks benadrukken dat ook in situaties als de onderhavige de rechtspositie van verdachten en veroordeelden gewaarborgd moet blijven. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dat ook onorthodoxe maatregelen als de onderhavige dienen te voldoen aan bepaalde minimumvereisten waaronder de verenigbaarheid met de grondwet en de internationale verdragen. Ik ben het met deze leden eens en meen met dit wetsvoorstel hieraan ook voldaan te hebben. De situatie is – zoals in het debat op 23 januari door de verschillende fracties is benadrukt – ernstig. Dientengevolge zijn de maatregelen die ik moet nemen om hieraan het hoofd te bieden van gelijke orde. Het heenzenden van drugskoeriers is noch naar mijn mening noch naar die van de verschillende fracties een alternatief.
De leden van de fractie van de PvdA vinden de voorstellen niet passen in de Nederlandse traditie van de humane bejegening. Met deze leden ben ik eens dat het voorzieningenniveau aanzienlijk wordt teruggebracht ten opzichte van de in Nederland gehanteerde standaard. Daarom heeft de wet ook een tijdelijke werking en is die tot een bepaalde categorie personen beperkt. Het wetsvoorstel voldoet evenwel aan de verplichtingen die minimaal uit internationale verdragen voortvloeien en geeft zoveel mogelijk invulling aan de aanbevelingen van de Raad van Europa, zo reageer ik op een opmerking van de leden van de fractie van de ChristenUnie.
De vragen van de leden van de fractie van de PvdA en D66 over de minderjarigen worden beantwoord in het artikelsgewijze deel van deze nota bij de artikelen 2 en 8.
De leden van de fractie van D66 vragen om een overzicht op welke punten de regeling afwijkt van de European Prison Rules. Vanwege de omvang van deze regels is het op deze zeer korte termijn niet doenlijk om ten aanzien van de afzonderlijke bepalingen aan te geven in welke mate daaraan wordt voldaan. Het karakter van de regels staat daaraan ook enigszins in de weg. Veel van de regels vormen namelijk een referentiekader en geven inspanningsverplichtingen voor de overheid. Bij de selectie van de locaties alsmede de inzet van personeel en de invulling van de detentie is het mijn streven om de in Nederland gebruikelijke standaard zoveel mogelijk te benaderen. Het regime in de voorzieningen zal humaan zijn en voldoen aan veel van de eisen die een land als Nederland gewend is. Daarom wordt thans met man en macht gewerkt om voorzieningen te vinden, in te richten en personeel aan te trekken en op te leiden met het oogmerk dit alles in maart gereed te hebben. Voor de personen die voordien worden aangehouden en die bijvoorbeeld thans in het noodhospitaal verblijven zullen binnen het reguliere circuit plaatsen gevonden moeten worden. Dit in antwoord op de vraag van de leden van de SP naar aanleiding van een artikel in het NRC (niet het Parool) van 29 januari jl. waarin enkele advocaten worden geciteerd. In aansluiting hierop antwoord ik op de vraag van de leden van de fractie van SP, dat wanneer zich thans een calamiteit zal voordoen waarvoor het noodhospitaal ingezet moet worden naar bevind van zaken zal worden gehandeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre in het plan van aanpak sprake is van eenmalige dan wel structurele maatregelen. Het onderhavige voorstel van wet beoogt een eenmalige maatregel te zijn, zij het dat deze wel voor een periode van één jaar zal gelden. In de tussentijd wordt aan een meer structurele oplossing van de capaciteitsnood gewerkt. Ook de algemene maatregel van bestuur inzake de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen voor de rechtbank Haarlem en het hof Amsterdam heeft een tijdelijk karakter. Het voorstel van wet omtrent het verblijf in politiecellen (kamerstukken 28 202) beoogt een structurele maatregel te zijn. Deze regeling zal ook gelden wanneer de situatie rondom de drugskoeriers weer tot reguliere proporties is teruggedrongen. Het zelfde geldt voor het in het plan van aanpak aangekondigde wetsvoorstel inzake de verruiming van de bevoegdheden van de politierechter.
De uitbreiding van slikkerscellen is een onderwerp dat niet onder de reikwijdte van deze tijdelijke wet valt en dat op zichzelf ook geen nadere wettelijke regeling behoeft. Het onderbrengen van bolletjesslikkers in speciale cellen geschiedt op grond van de verantwoordelijkheid die bestaat voor de gezondheid van de ingesloten personen. Op grond daarvan worden zij vanuit een politiecel naar een ziekenhuis overgebracht. Wanneer het medisch gevaar geweken is, doordat de bolletjes het lichaam hebben verlaten, kunnen zij in een voorziening als bedoeld in dit wetsvoorstel worden ingesloten.
De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP vragen waarom ervoor is gekozen om de gehele Penitentiaire beginselenwet (Pbw) respectievelijk Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) buiten werking te stellen en een geheel zelfstandige wet op te stellen. Zij vragen zich af of niet beter had kunnen worden volstaan met noodbepalingen in deze wetten. De regels uit de Pbw resp. Bjj vormen een dermate op elkaar afgestemd samenstel van regels dat het moeilijk is bepaalde delen buiten werking te stellen zonder dat dit gevolgen heeft voor andere onderdelen. Omwille van de duidelijkheid en de leesbaarheid heb ik er voor gekozen om een geheel zelfstandige wet op te stellen, die overigens wel gebaseerd is op de Pbw. Hiermee komt eens te meer tot uitdrukking dat het een noodmaatregel is. Wanneer specifieke bepalingen in de Pbw resp. Bjj buiten werking zouden worden gesteld, zou na de periode van één jaar de verleiding wellicht groot zijn om bepaalde uitzonderingen langer te laten voortduren. Daar ben ik op tegen. Wanneer de standaard van detentie zoals die thans voortvloeit uit de Pbw resp. Bjj neerwaarts moet worden bijgesteld dient dit via een normale wetswijziging met de daarbij behorende advisering en discussie plaats te vinden.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre in procedureel opzicht in de fase vóór de indiening van het wetsvoorstel is afgeweken van de gang van zaken bij reguliere wetsvoorstellen. De te doen gebruikelijke procedures zijn ook bij het opstellen van deze tijdelijke wet in acht genomen, zij het dat een en ander onder tijdsdruk heeft plaatsgevonden. Zo is er bijvoorbeeld mondeling contact geweest met verschillende adviesorganen om hun visie te vernemen. Tevens zijn nog enkele adviezen tijdens de adviesperiode van de Raad van State binnengekomen waar in een normale situatie op wordt gewacht voordat het voorstel naar de Raad van State wordt gezonden. Al deze adviezen zijn verwerkt in het aan de Tweede Kamer aangeboden wetsvoorstel. De Raad van State is spoedadvies gevraagd. De Raad heeft in een termijn van drie dagen zijn advies gegeven, waarvoor de regering de Raad zeer erkentelijk is.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het denkbaar is dat de voorgestelde maatregelen kunnen leiden tot een toename van agressie van ingeslotenen jegens hun bewaarders. Dit zou zich kunnen voordoen. Het is daarom mijn streven om – zoals de Raad van strafrechtstoepassing en jeugdbescherming al adviseerde – zoveel mogelijk de gedetineerden bezigheden te geven, opdat verveling niet omslaat in frustratie en agressie.
Ten aanzien van het personeel vragen de leden van de fractie van D66 waarom de memorie van toelichting niet rept van de bewakers. Zullen de in deze voorzieningen in te zetten bewakers opleiding krijgen om om te gaan met de gedetineerden en worden ook ervaren bewakers ingezet, zo vragen zij onder meer. Ook de leden van de fractie van de SP vragen naar de ervaring en de opleiding van het personeel. Het personeel zal worden betrokken van particuliere beveiligingsbureau's. Er is reeds gestart met de opleiding van dit personeel. Zij zullen totdat de voorzieningen in maart gereed zijn een weliswaar verkorte doch volledige basis beroepsopleiding volgen. In deze opleiding wordt men onder meer getraind in de bewaking van en de omgang met gedetineerden, in de wijze waarop gefouilleerd en gevisiteerd moet worden, in de regelgeving, etc. Deze personen zullen zijn belast met de dagelijkse omgang met de gedetineerden (de reguliere taak van de piw-er) en vallen onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de voorziening die vervolgens weer onder mijn verantwoordelijkheid valt, zo antwoord ik op een vraag van de leden van de fractie van SP. Voor de buitenbeveiliging zal vooralsnog gebruik worden gemaakt van personeel van het ministerie van Defensie, dezen zullen niet in contact staan met de gedetineerden. Voorts wordt ook ervaren personeel aangetrokken om de nog onervaren personeelsleden bij te staan. Ik meen hiermee ook de vraag van de leden van de fractie van de PvdA naar de wijze van het toezicht en bejegening te hebben beantwoord. Ik tracht zoveel mogelijk personeel aan te trekken zodat de bezetting voldoende is om eventuele agressie af te wenden. In zoverre trek ik mij de zorg zoals die door de AbvaKabo en de CFO is geuit aan. Niemand is immers gebaat bij onbeheersbare situaties die gevaarlijk zijn voor personeel en gedetineerden. De leden van de fractie van de SP vragen hiernaar.
De materiële beveiliging, waar ook de leden van de fractie van de PvdA naar vragen zal waarschijnlijk op de gebruikelijke wijze via hekken, camera's etc. plaatsvinden doch zal afhankelijk zijn van de daadwerkelijke locatie die gebruikt zal gaan worden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of inzicht gegeven kan worden in de situatie in andere landen (in ieder geval Italië en Griekenland) als het gaat om regimes, de bejegening en de inrichting. Ik kan die vraag op korte termijn niet beantwoorden gelet op het nadere onderzoek dat vereist is. In het algemeen kan wel gesteld worden dat de situatie van detentie in Nederland een hoge standaard heeft; in veel andere landen ligt het niveau beduidend lager. Ik meen dat – ook met de noodvoorzieningen als in deze wet geregeld – aan de terzake toepasselijke verdragen wordt voldaan en Nederland niet schril af zal steken bij andere landen.
De leden van de fracties van de VVD en SGP vragen of de regering kan aangeven op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de suggestie van de Raad van State inzake de pre-flight control. Ik zal deze suggestie betrekken in het overleg dat met de Nederlandse Antillen momenteel wordt gevoerd over de problematiek van de drugskoeriers.
Ten slotte vragen de leden van de fractie van het CDA of het juist is dat andere landen, zoals Duitsland cellen aan Nederland ter beschikking gaan stellen. Inderdaad is vanuit Duitsland een aanbod gedaan om 48 cellen ter beschikking te stellen. Ik kan dat aanbod evenwel niet aannemen. Straffen en maatregelen die in Nederland zijn bevolen dan wel opgelegd kunnen slechts in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. Anders dan via overdracht van executie aan een ander land bestaan hiervoor geen mogelijkheden. Het zou dan bovendien om Duitse onderdanen moeten gaan.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of zij een meer concrete begripsomschrijving van een «voorziening» tegemoet kunnen zien. Ook de leden van de fracties van D66, de SP en de ChristenUnie vragen elders in het verslag waarom de wet geen minimumvereisten vermeld waaraan de voorziening moet voldoen. Het is niet mijn voornemen om hierover aanvullende regels te stellen. De Pbw kent zelf ook geen specifieke vereisten waaraan de inrichtingen moeten voldoen. Wel zijn er in de Regeling eisen verblijfsruimten penitentiaire inrichtingen eisen gesteld aan de cellen of andere verblijfruimten. De eisen die aan een voorziening alsook aan een reguliere inrichting worden gesteld vloeien voort uit de overige bepalingen waarin bepaalde verplichtingen zijn neergelegd (waarvan artikel 7 een belangrijke is doch niet de enige, zo reageer ik op de dienaangaande opmerking van de leden van de fractie van de ChristenUnie). Bij de selectie van de locaties wordt zoveel mogelijk de gebruikelijke standaard gehanteerd.
De leden van de fractie van het CDA vragen bevestiging van hun veronderstelling dat de noodcapaciteit voor alle categorieën personen in de strafrechtelijke keten is bedoeld. Inderdaad is dit voorstel zowel van toepassing op preventief gedetineerden als veroordeelde gedetineerden, voor zover zij terzake van een drugsdelict als bedoeld in artikel 2 worden ingesloten.
De wet zal van toepassing zijn op personen die na inwerkingtreding van het wetsvoorstel in voorlopige hechtenis worden genomen. Personen die reeds eerder waren aangehouden en in een regulier huis van bewaring zijn geplaatst zullen niet in de voorzieningen, bedoeld in deze wet worden ondergebracht. Zij worden verder in het reguliere gevangeniswezen opgenomen. Personen die voor de inwerkingtreding zijn heengezonden met een dagvaarding en na de inwerkingtreding worden veroordeeld zullen wel in de voorzieningen als bedoeld in deze wet kunnen worden opgenomen. De leden van de fractie van het CDA alsmede die van de SGP vragen of dit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Naar mijn mening is hiervan geen sprake. Het probleem waarvoor ik thans geplaatst ben wordt veroorzaakt door de grote toename van drugskoeriers. Wanneer die toename er niet was geweest zou de capaciteit voldoende zijn geweest. Juist daarom heb ik een voorstel ingediend dat specifiek op deze groep is gericht. Bovendien beoog ik hiermee tot uitdrukking te brengen dat hetgeen wordt voorgesteld een echte noodmaatregel is. Wanneer ook ten aanzien van andere groepen gedetineerden maatregelen noodzakelijk zijn zal dit afzonderlijk geregeld moeten worden (door middel van aanpassing van de Pbw of de daaronder ressorterende uitvoeringsregelgeving, afhankelijk van de beoogde wijziging).
De leden van de fracties van de PvdA en D66 hebben er grote moeite mee dat de tijdelijke wet zowel van toepassing is op volwassenen als minderjarigen in de leeftijd tussen de 16 en 18 jaar. Zoals ik reeds in de memorie van toelichting heb aangegeven is het op voorhand niet de bedoeling om drugskoeriers in de leeftijd tussen de 16 en 18 jaar in deze voorzieningen in te sluiten. Pas wanneer deze groep sterk in omvang toeneemt, bijvoorbeeld omdat de maatregelen ten aanzien van volwassenen tot effect hebben dat minderjarigen worden ingezet voor de drugssmokkel, zal ik hiervan gebruik maken. Of dit het geval zal zijn zal zich in de praktijk van de aangehouden verdachten laten aanzien. De leden van de fractie van D66 menen dat het van toepassing verklaren van de groep van 16 tot 18 jaar in strijd komt met het IVRK. Ook de leden van de PvdA stellen hierbij vraagtekens. Ik verwijs deze leden kortheidshalve naar de passage in het algemeen deel van de memorie van toelichting waarin ik uitvoerig op de relatie van het onderhavige voorstel van wet met het IVRK ben ingegaan. De minderjarige gedetineerden zullen in ieder geval in verschillende verblijfsruimten verblijven, zoals in artikel 8, derde lid, is geregeld. Voorts zal ik in de bejegening, mocht het zover komen dat minderjarigen in deze voorzieningen zullen worden geplaatst, aansluiting zoeken bij de reguliere wijze waarop jeugdigen in de justitiële jeugdinrichtingen worden bejegend.
Anders dan de leden van de fractie van de PvdA verwacht ik niet dat de rechter vanwege verblijf in eenzelfde voorziening op deze groep meer dan gebruikelijk het volwassenenstrafrecht zal toepassen. Hiervoor bestaan wettelijke criteria die door deze tijdelijke wet niet opzij worden gezet.
Ik ben bekend met de opmerkingen die het Comité voor de rechten van het kind van de Verenigde Naties heeft gemaakt over de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht op minderjarigen. Ik blijf evenwel hechten aan de mogelijkheid om ten aanzien van minderjarigen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar het meerderjarigenstrafrecht toe te kunnen passen. Het Wetboek van Strafrecht geeft hiervoor duidelijke criteria. Een en ander is ook noodzakelijk omdat het hier om delinquenten gaat die dermate ernstige delicten kunnen hebben begaan dat de sancties die het jeugdstrafrecht kent tekort schieten. Ook in de tenuitvoerlegging dient dit tot uitdrukking te komen, ook om de jeugdigen die volgens het jeugdstrafrecht zijn berecht te beschermen tegen deze groep die qua gedrag en ontwikkeling daar niet past.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom het wetsvoorstel niet is beperkt tot drugs die vallen onder lijst I van de Opiumwet. Ik heb ook de middelen van lijst II toegevoegd om te voorkomen dat indien in de invoer van drugs zich een verschuiving naar deze middelen zou voordoen drugskoeriers niet in de noodvoorzieningen zouden kunnen worden ingesloten. Bij nader inzien ben ik het met de leden van deze fractie eens dat het bij invoer van drugs die op lijst II van de Opiumwet staan het niet voor de hand ligt om deze in te sluiten op de wijze als in het onderhavige voorstel van wet is voorzien. Bij deze nota wordt derhalve een nota van wijziging aangeboden waarin de tijdelijke wet wordt beperkt tot drugs zoals vermeld op lijst I van de Opiumwet.
De leden van de fractie van de ChristenUnie menen te begrijpen dat de voorzieningen als bedoeld in deze tijdelijke wet ook van toepassing zijn op personen die nog bolletjes drugs in hun lichaam hebben. Dat is nadrukkelijk niet het geval. Voor zover drugskoeriers nog bolletjes in hun lichaam hebben zullen zij worden geplaatst in de speciale cellen c.q. ziekenhuisvoorzieningen die hiervoor bestaan, alwaar met de nodige medische zorg de bolletjes het lichaam kunnen verlaten. Eerst wanneer dit is geschied kunnen de gedetineerden in voorzieningen als bedoeld in deze wet worden geplaatst.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA naar het dagelijkse beheer van de noodvoorziening kan ik antwoorden dat het beheer inderdaad onder ambtelijke leiding van personeel van mijn ministerie zal staan. Voor iedere voorziening zal een directeur verantwoordelijk zijn. Dat hoeven er niet veel te zijn omdat ik ernaar streef om zo min mogelijk verschillende voorzieningen te realiseren. Dit laatste in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de SP.
De vragen van de leden van de fracties van D66 en de SP zijn beantwoord bij de vragen over het zelfde onderwerp van de leden van de PvdA bij artikel 1.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks of ik blijf bij mijn standpunt om geen regeling over bezwaar en beroep tegen plaatsingsbeslissingen op te nemen, antwoord ik bevestigend. Ik merk daarbij op dat het altijd mogelijk blijft een kort geding tegen de Staat aan te spannen over deze beslissing. De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de financiële kant van het instellen van een kort geding. Hierop zijn de gebruikelijke toevoegingsregelingen van toepassing. Wanneer een gedetineerde onvermogend is wordt de rechtsbijstand geheel vergoed.
De leden van de fractie van de PvdA hechten aan het beginsel van resocialisatie. Wanneer er binnen de voorzieningen als bedoeld in deze wet geen mogelijkheden zijn voor reïntegratieactiviteiten, pleiten zij voor een spoedige doorplaatsing naar de reguliere inrichtingen. Op dit laatste punt ga ik hieronder in. De leden van de fractie van het CDA stellen hiertegenover de vraag of het wel nodig is de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in de wet op te nemen. Ik heb een variant op het resocialisatiebeginsel – mede op advies van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming en de Raad van State – opgenomen omdat ik het een belangrijk uitgangspunt van detentie acht. Op deze wijze kan vastgehouden worden aan de beginselen van tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, die wij al jarenlang hoog in het vaandel hebben. Zoals in de toelichting is aangegeven zal de invulling minimaal doch verantwoord zijn. Vooral als het om personen gaat die in onze samenleving zullen terugkeren is er reden tot een inspanning om dat op een verantwoorde manier te doen. Als het gaat om vreemdelingen die na de detentie zullen worden uitgezet is reeds aangegeven dat de voorbereiding op de terugkeer uiterst minimaal zal zijn en vooral gericht op de realisatie van de terugkeer naar het land van herkomst. Wanneer de reguliere capaciteit dit mogelijk maakt kunnen gedetineerden, zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven, doorgeplaatst worden naar een reguliere justitiële inrichting. In welk tempo dit zal gebeuren – zo antwoord ik op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA – is voornamelijk afhankelijk van de aantallen drugskoeriers die zullen worden aangehouden en ingesloten.
De leden van de fractie van de PvdA vragen in dit verband naar de mogelijkheden van (begeleid) verlof bij bijzondere familieomstandigheden. Indien een dergelijke situatie zich voordoet zullen we naar beste kunnen en bevind van zaken handelen. Wanneer in personele begeleiding kan worden voorzien moet het mogelijk zijn in noodsituaties iemand bijvoorbeeld (begeleid) naar een begrafenis te laten gaan.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen op welke wijze geregeld wordt dat bepaalde ruimten voor gemeenschappelijke onderbrenging door de directeur van de voorziening worden aangewezen. Artikel 8 van het voorstel van wet geeft aan dat de directeur de gedetineerde een verblijfsruimte toewijst. Hij zal daarvóór moeten vaststellen welke ruimtes zich daarvoor lenen en voor hoeveel personen de ruimten geschikt zijn. Mede in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66 kan ik aangeven dat het streven is dat niet meer dan 4 personen in één ruimte worden geplaatst. De criteria die dit bepalen vloeien onder andere voort uit de beheersbaarheid van de voorzieningen en de humane bejegening van de gedetineerden.
De leden van de fractie van D66 veronderstellen terecht een onderscheid in de begrippen voorziening en verblijfsruimte. Met de voorziening wordt het gehele pand bedoeld, als alternatief voor de in de Pbw gebruikte term «inrichting». Met verblijfsruimte wordt de cel c.q. de zaal bedoeld alwaar de gedetineerden onder andere slapen.
Bij de onderbrenging van de gedetineerden in de gezamenlijke verblijfsruimten zal in voldoende mate aandacht worden besteed aan de gemeenschapsgeschiktheid van de gedetineerden. De leden van de fractie van de PvdA vragen hiernaar. Zo is het streven dat mogelijk agressieve en vluchtgevaarlijke gedetineerden gescheiden zullen worden van de qua gedrag minder problematische gedetineerden. Dit zowel om de zwakkere gedetineerden tegen problematische gedetineerden te beschermen, doch ook vanwege de handhaving van de orde en de veiligheid in de voorzieningen.
Artikel 8, tweede lid, biedt de mogelijkheid om onveroordeelden en veroordeelden samen te plaatsen. De leden van de fractie van de PvdA zijn hierop tegen. De leden van de fractie van D66 plaatsen vraagtekens en vragen om een nadere onderbouwing. Anders dan de leden van de fractie van de PvdA acht ik de huidige noodsituatie bij uitstek een reden om gebruik te maken van het voorbehoud dat ten aanzien van deze bepaling in het Bupo-verdrag is gemaakt. Juist bij de onderhavige groep gedetineerden, waarbij doorgaans glashelder is dat zij schuldig zijn aan het feit waarvoor zij voorlopig zijn gehecht omdat de drugs in dan wel op hun lichaam zijn aangetroffen dan wel in hun bagage, is een absolute scheiding van onveroordeelden en veroordeelden niet vereist. Overigens doen zich ook bij de gevangenissen capaciteitsproblemen voor die alleen nog maar zullen toenemen wanneer de groep drugskoeriers die thans wordt aangehouden, wordt veroordeeld zo antwoord ik op de vraag van de leden van de fractie van D66. Ik benadruk dat hier geen sprake is van strijdigheid met internationale regels. Nederland heeft zich immers niet aan deze regel gebonden.
Zoals bij de vragen bij artikel 7 reeds is opgemerkt is het beleid erop gericht om daar waar dit mogelijk is de gedetineerden door te plaatsen naar het reguliere gevangeniswezen. Een verdringingseffect zoals de leden van de SGP-fractie zich kunnen voorstellen zal zich naar mijn mening niet voordoen.
Het derde lid van artikel 8 laat niet toe dat binnen één verblijfsruimte in een voorziening zowel jeugdigen als volwassenen respectievelijk mannen en vrouwen verblijven.
De leden van de fractie van de PvdA benadrukken terecht dat hierbij de veiligheid van personeel en de gedetineerden voorop zullen moeten staan. Hieraan zal ook in de eventuele momenten dat deze groepen wel samen zouden kunnen zijn voldoende aandacht aan worden besteed. Het kan immers onwenselijk zijn wanneer bepaalde groepen minder aan activiteiten kunnen deelnemen vanwege een strikte scheiding tussen de groepen.
De leden van de fractie van de VVD vragen vervolgens of de regering het met hun eens is dat het gezamenlijk insluiten van minder- en meerderjarigen zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De leden van de fractie van de ChistenUnie vragen of de tekst van artikel 8, derde lid, impliceert dat minderjarigen volledig gescheiden zijn gehuisvest. In artikel 8, derde lid, van het voorstel van wet is dit tot uitdrukking gebracht. Gescheiden onderbrenging zal in de praktijk betekenen dat er afzonderlijke cellen of slaapvertrekken zijn voor de jeugdigen en dat voorts zoveel mogelijk zal worden getracht beide groepen gescheiden te houden op de momenten dat de gedetineerden uit de verblijfsruimten zijn. Zo zullen zij bijvoorbeeld op verschillende momenten worden gelucht.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts of de regeling terzake van bezoek en telefoneren, waar dit kan worden beperkt vanwege de bouwkundige of personele omstandigheden, niet moet worden gevolgd door een minimumnorm voor gedetineerden. Het is niet goed mogelijk zijn deze minimumnorm te stellen, juist omdat ik nog niet precies weet welke mate van bezoek gerealiseerd kan worden. Voorop staat het uitgangspunt dat het uur bezoek per week en de tien minuten telefoneren zoveel mogelijk gerealiseerd worden. Bij de selectie van de panden die als voorziening in de zin van deze wet zullen worden aangewezen zal hiermee ook rekening worden gehouden. Wanneer zich op dit punt onvoorziene problemen zullen gaan voordoen kan de beklagcommissie door de vorming van jurisprudentie aangeven welk minimum naar haar mening realiseerbaar is. Alsdan kan ook optimaal rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de voorziening.
Terzake van de toegang van de rechtsbijstandverlener is wellicht sprake van een misverstand bij de leden van de fracties van D66 en GroenLinks. Zoals ik ook in de memorie van toelichting heb aangegeven wordt het verkeer tussen de rechtsbijstandverlener en gedetineerde niet beperkt. De artikelen 50 en 50a van het Wetboek van Strafvordering zijn onverkort van toepassing. Van kiezen tussen contact met de rechtsbijstandverlener en ander bezoek zal dus geen sprake zijn. Voorts geeft artikel 23, zevende lid, aan dat de rechtshulpverlener op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen de gedetineerde kan bezoeken. Deze formulering wijkt niet af van de formulering in de Pbw (artikel 38). Ook bij de invulling in de praktijk zal een zo ruim mogelijk contact tussen gedetineerden en de rechtshulpverlener gerealiseerd worden.
Bij de werving van personeel voor de voorzieningen wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan (voldoende alsmede gekwalificeerd) verzorgend personeel. De leden van de fractie van de SP vragen hiernaar.
De leden van de fracties van de PvdA, VVD, D66 en de ChristenUnie vragen in verschillende bewoordingen naar de achterliggende gedachte van de woorden «indien mogelijk» waar het gaat om voedselverstrekking overeenkomstig het geloof van de gedetineerde. Voorts wordt gevraagd of «indien mogelijk» gewijzigd kan worden in «zoveel mogelijk». Ik heb in deze bepaling bewust gesproken van «indien mogelijk», opdat deze verstrekking niet tot onevenredige inspanningen op dit punt behoeft te leiden. Natuurlijk zal, voor zover er gedetineerden worden ingesloten wier geloof bepaalde eisen stelt aan het voedsel, getracht worden hierin zo goed mogelijk te voorzien. Gelet op het beperkt beschikbare personeel zullen er evenwel afwegingen moeten worden gemaakt en kan dit een aspect zijn waar minder prioriteit aan wordt gegeven. Bij het zoeken naar locaties zal ook hier rekening mee gehouden worden. Daar waar de locatie zelf niet in gedifferentieerd voedsel kan voorzien zal via de gebruikelijke cateringbedrijven hieraan invulling kunnen worden gegeven.
Dit komt niet in strijd met artikel 6 van de Grondwet. Deze bepaling geeft het recht op vrijheid van godsdienst en daaraan wordt niet getornd. Aan de inspanningsverplichting voor de Staat ten aanzien van gedetineerden die uit dit artikel mogelijk voortvloeit omdat de gedetineerde zelf niet volledig in staat is om invulling te geven aan bepaalde geloofseisen, wordt met de voorgestelde regeling voldaan.
In dit kader antwoord ik op de vraag van de leden van de fractie van de ChistenUnie en de SGP-fractie waarom het recht op geestelijke verzorging is vervallen. De leden van de fractie van D66 geven aan het belangrijk te vinden dat de gedetineerden kunnen worden bezocht door een geestelijk verzorger die bekend is met de cultuur van de gedetineerde. Ook hier is het beperkt beschikbare personeel de reden geweest. Ik wil niet zeggen dat er geen geestelijke verzorging aanwezig zal zijn in de voorzieningen. Zoals al meerdere malen in deze nota aan de orde is gekomen tracht ik in de uitvoering zoveel mogelijk het niveau van de reguliere inrichtingen te benaderen, maar wil ik dat niet wettelijk bepalen omdat ik niet de garantie kan geven dat ik dat ook daadwerkelijk kan nakomen.
De leden van de fractie van de PvdA spreken hun verwondering uit over het feit dat ik, terwijl ik plannen maak het sober regime af te schaffen, wel voorstel om noodvoorzieningen te realiseren waar het aanbod voor sport, dagbesteding, etc. lager ligt dan in het sober regime. Ik kan deze leden verzekeren dat ook ik niet blij ben met deze maatregelen, doch dat ik gezien de huidige omstandigheden niet anders kan. Ik breng dat tot uitdrukking door een wet in te dienen met een tijdelijk karakter, die slechts voor een beperkt deel van de gedetineerden van toepassing zal zijn. In de praktijk zal bij de dagbesteding van de gedetineerden zoveel mogelijk worden gestreefd om hier maximaal invulling aan te geven, maar personeel is daarvoor een eerste vereiste. Ik heb die aspecten niet in de wet opgenomen omdat ik niet kan garanderen dat ze op vergelijkbare wijze nagekomen zullen worden. Zoals ik ook in het nader rapport heb aangeven naar aanleiding van de vraag van de Raad van State of niet in sport voorzien kan worden – de leden van de fractie van D66 vragen hiernaar– is gekwalificeerd personeel hiervoor vereist. Niemand is gebaat bij ongelukken die worden veroorzaakt door onvoldoende begeleiding bij sportmomenten. Ook hier herhaal ik dat zoveel mogelijk zal worden gedaan om de gedetineerden een dagbesteding te geven. Met de leden van de fractie van de PvdA ben ik het eens dat dit zowel goed is voor de gedetineerden als voor het personeel en voor de beheerbaarheid van de voorziening. Het idee van de leden van de fractie van D66 neem ik ter harte alhoewel ik wel moet aangeven dat filmvertoningen gelet op het grote aantal van de dan aanwezige gedetineerden beheersmatig lastig zal zijn.
De leden van de fractie van de PvdA en D66 geven in verschillende bewoordingen aan niet in te zien waarom de gebruikelijke klachtenregeling niet van toepassing kan zijn. Volgens eerstgenoemde leden klemt dit te meer nu het regime beperkt is. Zij stellen voor toch een commissie van toezicht en een maandcommissaris te regelen. Ook hier is de beperkte beschikbaarheid van personeel reden voor een beperkte regeling. Het afhandelen van klachten is voor inrichtingspersoneel een arbeidsintensieve aangelegenheid, hoe waardevol een klachtregeling ook is. Gesteld voor de keuze of een personeelslid zich bezig kan houden met de bejegening van gedetineerden en activiteiten kan begeleiden of met de afhandeling van klachten kies ik voor het eerste. Maar ook het samenstellen van een commissie van toezicht is geen eenvoudige opgave op de korte termijn waarop dit allemaal gerealiseerd moet worden. Niet vergeten moet worden dat de leden van de commissie van toezicht dit werk doorgaans in de vrije tijd doen, naast een reguliere baan. Het zal dan niet mogelijk zijn om mensen bereid te vinden om dagelijks controle te houden op de bejegening, waarbij overigens de frequentie van de bezoeken van de maandcommissaris bij de reguliere inrichtingen hooguit enkele momenten per maand is doch zeker niet dagelijks. Ten aanzien van het toezicht heeft de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming gelijke bevoegdheden als bij de overige inrichtingen. Ik verwacht dat de Raad speciaal aandacht zal besteden aan deze voorzieningen (onder meer door bezoeken af te leggen) zodat het toezicht gewaarborgd is.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom er in het calamiteitenhospitaal van Utrecht geen beklagcommissie functioneert. Het betreft hier geen huis van bewaring.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het aanbeveling verdient om bij de vraag of een klacht in aanmerking komt voor beroep dit mede te laten bepalen door een door klager aangewezen rechtshulpverlener. Mij lijkt een dergelijke regeling niet voor de hand liggen. Aangezien de rechtshulpverlener voor zijn cliënt zal opkomen en het woord zal voeren, zal het in feite de klager zijn die bepaalt of hij in beroep kan gaan of niet. Indien zulks geregeld zou worden zou vanwege de gelijkheid in positie ook een beroepsrecht aan de directeur moeten worden toegekend. De voorgestelde regeling laat die beslissing bij de beklagcommissie. Gelet op de huidige situatie acht ik dit zowel een werkbare als een met voldoende waarborgen omklede regeling.
Ten slotte vragen deze leden of deze beperkte beschikbaarheid van rechtsmiddelen wel in overeenstemming is met internationale verplichtingen zoals artikel 5 of 13 EVRM. De regeling is hiermee in overeenstemming. Artikel 5 EVRM verplicht tot toegang tot de rechter om de rechtmatigheid van de detentie aan de orde te stellen. Ten aanzien van het ontnemen van de vrijheid zijn de reguliere regels van het strafprocesrecht van toepassing, met bijvoorbeeld de mogelijkheid om opheffing van de voorlopige hechtenis te verzoeken. Aan de vereisten van artikel 5 EVRM wordt derhalve voldaan. Artikel 13 EVRM geeft het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie om schendingen van rechten en vrijheden uit het EVRM aan de orde te stellen. Met de regeling van een beklagcommissie wordt hier invulling aan gegeven. Voor zover tegen de beslissingen geen beklag mogelijk is, staat de gedetineerde de weg van het kort geding open. Deze weg is een daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van artikel 13 EVRM. Artikel 42 van de European Prison Rules geeft aan dat de gedetineerde klachten moet kunnen indienen bij de directeur, de Dienst Justitiële Inrichtingen (als zijnde «the central prison administration») en justitiële (of andere toepasselijke) autoriteiten. Hieraan zijn geen beperkingen gesteld. De gedetineerde kan vrijelijk met deze personen of instanties in contact komen, in ieder geval schriftelijk. Hij kan bovendien klachten indienen bij de onafhankelijke beklagcommissie.
De leden van de fractie van het CDA vinden het een gemis dat de regeling niet kan worden verlengd. Anderzijds geven de leden van de fractie van D66 aan dat een jaar hun te lang is en willen zij volstaan met een maximale duur van 6 maanden. De leden van de fractie van SP vragen om opheldering over de termijn en het vervallen van de mogelijkheid van verlenging. Na uitdrukkelijk advies van de Raad van State is de werkingsduur van de wet beperkt tot de periode van een jaar. Ik acht dit een termijn waarin enerzijds voldoende tot uitdrukking komt dat het om een noodsituatie gaat terwijl deze anderzijds de ruimte biedt om meer structurele maatregelen te treffen. Hiervoor is een periode van een jaar overigens niet echt ruim.
De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de aard van deze maatregelen. Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar de maatregelen die zijn opgenomen in onderdeel 4.4. van het Plan van aanpak drugskoeriers. Mochten zich voordien tekenen voordoen dat deze periode onvoldoende is, dan kan via wijziging van deze wet in een verlenging worden voorzien. Mocht aan de andere kant het aantal drugskoeriers zo drastisch dalen dat deze in het reguliere circuit kunnen worden opgenomen dan zal niet langer van deze wet gebruik gemaakt hoeven te worden.
Zal de regering in staat zijn om binnen de geldingsduur van de wet (één jaar) de benodigde uitbreiding van de reguliere capaciteit te realiseren, zo vragen de leden van de fractie van de VVD. Mijn beleid is erop gericht om dit inderdaad tijdig gereed te hebben. De maatregelen die zijn aangekondigd in het Plan van aanpak zullen er naar verwachting toe leiden dat het aantal drugskoeriers in de loop van de maanden zal dalen. Mochten zich onverhoopt omstandigheden voordoen waardoor het twijfelachtig wordt of de capaciteit voldoende is dan kan door middel van het aanhangig maken van een wijzigingswet de werkingsduur van de wet worden verlengd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28201-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.